Op I I april' 41 nu werd door Radio Hilversum een bekendmaking van de Duitse Kommissar fUr die See- und Binnenschiffahrt, Kapitan zur See C. F. Christiansen', uitgezonden- die inhield dat de Engelse regering de Nederlandse zeeheden gedreigd zou hebben 'met intrekking van de steun aan hun familieleden indien zij weigeren verder in dienst van Engeland te varen'
(een onzinnige mededeling die alleen strekte tot 'rechtvaardiging'
van hetgeen volgde.) 'Tot dusver werden de gages van alle zeeheden aan de hier gevestigde familieleden door de rederijen uitbetaald. In de toekomst wordt nu echter vanzelfsprekend deze uitbetaling aan familieleden gestaakt indien vast staat dat de Nederlandse zeeman in Engelse dienst is of dat zijn schip in het belang van Engeland vaart.'
De regering bleef het antwoord hierop niet schuldig. Op 17 april stelde zij zich in een toespraak die de minister van handel, nijverheid en scheepvaart, mr. M. P. L. Steenberghe, voor Radio Oranje hieldĂȘ, 'garant voor alle betalingen welke zijn of nog zullen worden gedaan aan de naaste familieleden van Nederlandse zeelieden'
, zulks tot de hoogte van 'het volle bedrag van de voor hen vastgestelde week- en maandbrieven of. .. (van) uitkeringen welke tot dusver uit anderen hoofde aan hen zijn gedaan.'