Dat laatste werd hun spoedig door twee nieuwe Engelandvaarders duidelijk gemaakt: door mr. H. P. Linthorst Homan die als secretaris van de directie van Philips nauw met van den Bosch samengewerkt had (hij kwam medio december' 43 in Londen aan) en door mr. A. B. J. Koch, die in de zomer van '43 in bezet gebied het restant van de spionagegroep '
DienstWim' geleid had. Koch was bij de fmanciering van die groep in moeilijkheden gekomen en had bovendien vernomen (hij had vooral goede verbindingen met Vrij Nederland) dat de grote illegale bladen soms tekort aan geld hadden. Hij kwam begin december' 43 in Spanje in contact met het hoofd van het Bureau Inlichtingen, Somer, die zich daar toen op dienstreis bevond, en hij gaf Somer een brief voor Gerbrandy mee" waarin hij er op wees dat het aantal onderduikers met sprongen gestegen was. 'Illegale kringen in Nederland bereiden op het ogenblik'
, schreef hij, 'in wanhoop plannen voor om in het groot banken te gaan overvallen. Het komt mij voor dat de regering alles moet doen om dit te verhinderen daar anders de openbare moraal nog meer zakt.'
De regering moest, meende Koch, grote bedragen naar bezet gebied sturen, zulks in de vorm van hoge coupures aan dollars en' ponden die er op de zwarte markt verkocht zouden worden Koch had op f 5 mln willen aandringen, maar toen Somer hem zei: 'Maak er f 8 miljoen van'
, nam hij dat laatste bedrag in zijn brief op. Van het werk van het Nationaal Steunfonds was Koch onkundig; in zijn brief adviseerde hij dat de dollars en ponden door een geheime agent naar de organisaties gebracht zouden worden die resp. Vrij Nederland, Het Parool, Trouwen Je Maintiendrai uitgaven: die organisaties zouden dan de opbrengst van de dollars en ponden moeten gaan distribueren.