Bij onze beschrijving van het illegale werk dat verricht werd in de periode mei' 43-juni '
44 (de lezer heeft reeds geconstateerd dat wij af en toe die laatste tijdsgrens overschrijden), hebben wij de hulp aan de onderduikers voorop gesteld. Wij zijn nu aan de beschrijving van een brede scala van andere illegale activiteiten toe. Daarbij willen wij beginnen met de illegale pers, in welk kader wij ook aandacht willen besteden aan een specifieke vorm van geestelijk verzet: de illegale bellettrie. Dat de illegale pers haar honderdduizenden lezers voortdurend aanspoorde, de bezetter tegen tewerken, is, zo vertrouwen wij, uit dit deel al even duidelijk gebleken als uit de drie voorafgaande. Impulsen tot zodanige tegenwerking gingen evenwel van de lente van '43 af ook uit van een illegale organisatie die wij reeds verscheidene keren noemden maar waar wij straks langer bij willen stilstaan: het Nationaal Comité van Verzet. Wij komen daarna tot de spionagegroepen en hun verbindingen met Londen: verbindingen door de lucht via de zenders van geheime agenten en verbindingen over land, vooral naar Zwitserland (de 'Zwitserse Weg'
). Logisch sluit daarbij de beschrijving aan van die vorm van illegaal werk welke essentieel op verbindingen over land aangewezen was: de 'pilotenhulp'
. Vervolgens zullen wij drie organisaties behandelen: de verzetsgroep CS-6, de illegale Communistische Partij Nederland en de Raad van Verzet, en tot slot zullen wij in dit hoofdstuk aandacht besteden aan een aspect van het illegale werk waaraan de illegale groepen in het algemeen juist in deze periode systematisch aandacht gingen besteden: de zelfbescherming der illegaliteit, de strijd tegen de alom aanwezige verraders. Impliciet hebben wij dan reeds veel doen blijken van het constant bedreigd bestaan der illegale werkers - wij willen dat onderwerp evenwel expliciet, en uitgebreider dus, aan de orde stellen in hoofdstuk 8.
Dit hoofdstuk, hoofdstuk 7, beschrijft ontwikkelingen waarbij, zoals al uit de twee voorafgaande hoofdstukken bleek, talloze los van elkaar opererende illegale organisaties dezelfde doelen nastreefden: hulp aan vervolg
Die tegenstellingen in bezet gebied nu, die door verschillende kanalen aan Londen gerapporteerd werden, droegen er toe bij dat de regering van september '43 afvia Radio Oranje deed weten welke besluiten zij ten aanzien van de gezagsuitoefening na de bevrijding genomen had; tevens ging de regering er toe over, de coördinatie tussen de belangrijkste illegale organisaties met kracht te bevorderen. De strijd pro en contra de OD en het vraagstuk van de coördinatie der illegaliteit zullen wij in hoofdstuk 9 behandelen.
Er is dus veel te verhalen - geen wonder: in het 'andere Nederland'
dat zich na de April-Meistakingen ging aftekenen, bloeide de illegaliteit in een tevoren ongekende mate op; ja, wij zijn geneigd de zestien maanden die tussen de grote stakingen en 'Dolle Dinsdag'
(5 september '44) verliepen, als de periode te beschouwen waarin de illegaliteit misschien dan wel niet tot haar breedste maar wel tot haar zuiverste ontplooiing gekomen is.J.dat van der Waals met de dochter van van Looi in het huwelijk trad. Dat laatste is
'Dat de illegale pers'
, zo schreven wij zojuist, 'zijn honderdduizenden lezers voortdurend aanspoorde, de bezetter tegen te werken, is, zo vertrouwen wij, uit dit deel al even duidelijk gebleken als uit de drie voorafgaande' - de delen 4, 5 en 6 dus. Het is ook de reden waarom wij nu bij de illegale pers het eerst willen stilstaan. Illegale werkers op de gebieden van spionage, 'pilotenhulp'
, sabotage, liquidaties en, niet te vergeten, hulp aan onderduikers wisten als regel buiten het gebied waarop zij zelf werkzaam waren, weinig of niets van elkaars activiteit af, maar zij lazen allen één of meer illegale bladen. Hoe het er met de oorlog voorstond, vernamen zij vooral van de Londense radio: BBC en Radio Oranje, maar voor hun kennis van hetgeen in bezet gebied gebeurde, waren zij (naast de officiële berichtgeving in de legale pers die vol lacunes stak) in de eerste plaats op de illegale pers aangewezen. Deze was niet alleen een bron van informatie (men denke aan de berichten over de invoering van de tweede distributiestarnkaart - een hoogst belangrijk punt, waar de gelijkgeschakelde 'legale'
pers in alle talen over zweeg) maar zij was ook, ja misschien wel in de eerste plaats, een middel tot bezieling: elk nummer van elk illegaal blad wekte tot voortgezette strijd op maar hield bovendien door zijn verschijnen elke illegale werker voor dat er talloze andere Nederlanders waren die zich ó6k tegen de bezetter keerden en bereid waren daar grote risico's bij te lopen. Het aantal van die illegale werkers nam voortdurend toe: die groei èn het feit dat, zoals wij deden uitkomen, Nederland na de April-Meistakingen meer 'dwars'
ging liggen, kan men niet losmaken van de algemene verzetsimpuls welke van de illegale pers uitging.
Kort na die stakingen werden de radio's verbeurd verklaard en leverden inderdaad vele honderdduizenden Nederlanders uit angst voor straf hundistributie der illegale bladen voordeden; dit meer 'technische'
aspect van de illegale'43-zomer '
44 meer dan ISO illegale nieuwsbladen verschijnen: gestencilde bladen van enkele pagina's, soms maar twee, waarin het oorlogsnieuws weergegeven werd, hoofdzakelijk op grond van de Londense radioberichten. Voor het snel verspreiden van dat nieuws waren gestencilde bladen ook veel geschikter dan gedrukte: de productie van een gedrukt illegaal blad (bijna alle 'grote'
, d.w.z.landelijk op ruime schaal verspreide illegale bladen verschenen in die tijd in gedrukte vorm) nam als regel enkele weken in beslag, een gestencild blad kon men dagelijks uitgeven. Vaak werd dan gestencild op papier dat wèl van een gedrukte kop voorzien was. Niet eenvoudig was het om steeds aan voldoende stencilpapier en inkt te komen (naar een bruikbare stencilmachine moest men ook vaak lange tijd zoeken), maar de kleine groepjes die voor de illegale nieuwsbladen gingen zorgen, slaagden er in, deze en dergelijke problemen op te lossen. Die bladen werden als regel plaatselijk verspreid, meestal in een oplaag van enkele tientallen tot enkele honderden exemplaren, en het lijdt voor ons geen twijfel dat, gegeven het feit dat het aantal 'vaste'
radioluisteraars als gevolg van de confiscatie-actie tot ca. twee-vijfde verminderd was, de illegale nieuwsbladen er als groep wezenlijk toe bijgedragen hebben, het moreel van de naar nieuws dorstende bevolking te schragen. De gecombineerde dagelijkse oplaag van deze nieuwsbladen heeft in de lente van '44 zeker in de tienduizenden gelopen.
Aanzienlijk groter was in die tijd de gecombineerde oplaag van de 'grote'
illegale opiniebladen. Die oplaag is door Lydia winkel in haar De onder grondse pers 1940-1945 becijferd op 450000 voor de maand december '43 1'
als ieder exemplaar in vijf gezinnen kwam, dan', zo schreef zij, 'was heel Nederland van illegale lectuur voorzien.P Dit was louter als aanwijzing voor het grote aantal bedoeld, want zo gelijkmatig werden de illegale bladen natuurlijk niet verspreid. Veel mensen die één illegaal blad ontvingen, ontvingen ook andere en wij zijn er van overtuigd dat er heel wat Nederlanders zijn geweest die vóór de hongerwinter begon (toen gingen vooral de illegale nieuwsbladen grote oplagen bereiken), nog nooit een illegaal blad in handen hadden gehad.
Overzien wij nu de groep der 'grote'
illegale bladen als geheel, dan willen wij allereerst opmerken dat zich bij Vrij Nederland, De Waarheid, De Vonk, Het Parool, Trouwen Je Maintiendrai in de zomer van '43 een nieuw bladgebeurde op tal van plaatsen, in Harderwijk eind '43 zelfs in het politiebureau. 2 (RvO) L. E. Winkel: De ondergrondse pers 1940-1945 (1954), p.
Enkele maanden vóór De Toekomst was nog een ander illegaal blad gaan verschijnen dat zich op naoorlogse problemen concentreerde: De Ploeg. Hier zaten vier Groninger studenten achter: een oud-redacteur van het studentenblad Der Clercke Cronike, M. J. Hartgerink, de vertegenwoordiger van Groningen in de 'Raad van Negen'
, A. J. van der Leeuw, en de twee leiders van het 'waarschuwingsapparaat'
der Groninger studenten, M. A. Boers''
en H. Hommes. De Toekomst maar vooral De Ploeg wisten voor hun artikelen vooraanstaande auteurs aan te trekken, onder wie de drie Groninger hoogleraren dr. G. van der Leeuw, dr. J. H. van Meurs en mr. C. W. van der Pot, alsmede de Wassenaarse advocaat mr. J. J. Schokking en de secretaris van de Rotterdarnse Kamer van Koophandel, mr. G. E. van Walsum, ex-hoofdredacteur van het (in '41 opgeheven) christelijk-historische dagblad De Nederlander. De verschijning zowel van De Toekomst als van De Ploeg wekteJ.Loon zowel in de redactie van Ons Volk zat als in die van De Toekomst. 3 Boers
Het naderen van de bevrijding leidde er voorts toe dat men in kringen van SDAP en NVV waar men niet zonder zorg constateerde dat de illegale pers, met uitzondering van Trouw, ten aanzien van de partij-indeling een vrij scherpe breuk met het vooroorlogse Nederland voorstond, besloot, 'eigen'
illegale bladen te gaan uitgeven: eerst, in mei' 44, Vrije Gedachten, waaraan o.m. J. W. Rengelink en Evert Vermeer medewerkten, vervolgens, in augustus, Paraat en De Baanbreker. Van Paraat was de titel al even demonstratief als de verschijningsdatum van het eerste nummer: 26 augustus 1944; dat was namelijk de vijftigste verjaardag van de oprichting der SDAP in 1894-. De verschijning van Paraat hing samen met het feit dat Het Parool zich kort tevoren in enkele artikelen van de hand van Frans Goedhart fel tegen de heroprichting van de SDAP uitgesproken had; tot de redactie van Paraat behoorden de ex-tweede voorzitter van de Fabrieksarbeidersbond van het NVV, H. Oosterhuis, en de tekenaar Jan Rot, het eerste hoofdartikel werd door W. Drees geschreven. De Baanbreker, een blad dat meer van jongeren uitging (Wijnand Rornijn en anderen), stelde zich jegens de vooroorlogse SDAP kritisch op; de titel van dit blad was ontleend aan het weekblad dat Troelstra in Utrecht al vóór de oprichting van de SDAP uitgegeven had. Elders in de illegaliteit vond men die titel (zijn historische achtergrond was maar aan weinigen bekend) niet gelukkig gekozen voor een blad dat zich na vier jaar bezetting voor het eerst presenteerde. Trouwens, in het algemeen waren er in die illegaliteit weerstanden tegen illegale opiniebladen die pas eind' 4-3 of in de loop van'
44 hun opwachting kwamen maken, afortiori wanneer die bladen op het herstel van de oude partij-indeling aandrongen.
Dan willen wij in dit beknopte overzicht tenslotte vermelden dat zich bijTekenend was in dit opzicht in februarieen uitval van Johan Doorn, lid van de Raad van Verzet, in zijn illegale bladwaarin hij ook tegen illegale brochures over toekomstvraagstnkken bezwaar maakte: 'Men schijnt al reeds vergeten dat er nog oorlog is .. Men meent dat er een nauwelijks merkbare overgang zal zijn van oorlog naar vrede. Deze verwachting is zeer naief.'
De Duitsers zouden, schreef Doorn, bij het einde vall de oorlog in Nederland alle dijken en bruggen opblazen en 'de meest bloedige revolutie welke men zich kan voorstellen'
, zou zich dan waarschijnlijkin Duitsland en wellicht ook in Nederland voordoen, 'wat voor zin heeft het dan in dit verband te spreken over de inrichting van ons landsbestuur?'
(De Oranjekrant, 24 (febr. 1944), p.'in zekere zin een voortzetting zijn van de politieke nalatenschap van de Nederlandse Unie."
Het was logisch dat Christofoor van begin' 44 af nauw met Je Maintiendrai ging samenwerken. Dit had evenwel tot gevolg dat in augustus, toen vrijwel de gehele Christofoor-organisatie door verraad' opgerold'
werd waarbij o.m. ten Hagen en van Kempen gearresteerd werden''
, de Sicherheitspolizei ook een spoor vond dat haar naar het Utrechtse 'hoofdkwartier'
van de Je Maintiendrai organisatie leidde; dit kostte de twee eerste redacteuren van dit blad, mr. c. vlot en J. E. W. Wütrich, het leven: beiden werden in de herfst gefusilleerd.ê
Onbarmhartig werden de illegale bladen, van welke richting of schakering zij ook waren, door de Sicherheitspolizei vervolgd. Die vervolging was maar al te begrijpelijk. Elke vorm van illegaliteit richtte zich tegen de bezetter, maar één vorm was er die voortdurend een appèl deed op de gehele bevolking in bezet gebied om die bezetter tegen te werken, om verzet te plegen en om zo mogelijk deel te nemen aan de illegale strijd: de illegale pers. Impulsen in die richting gingen ook wel van de Londense radio uit, maar deze hulde zich vaak in algemeenheden of was er naast - de illegale pers .sprak directer en vond, dunkt ons, in de periode die ons thans bezighoudt, meer weerklank; die weerklank hing samen met het feit dat iedere lezer wist dat dat simpele krantje waarin hij zich verdiepte, onder levensgevaar samengesteld, gedrukt, vervoerd en verspreid was. Dat betekende niet dat die lezer steeds bereid was, de aanwijzingen van de illegale pers te volgen,
1 Getuige C. J. A. M. ten Hagen, Enq., dl. VII c, p. 354. 2 Ten Hagen werd uit zijn cel bevrijd, maar van Kempen stierf in Bergen-Belsen. 3 Het 'hoofdkwartier'
werd toen naar Amsterdam verplaatst waar het onder leiding kwam van Geert Ruijgers en P. J. Schmidt. Schmidt was in het begin van de jaren '30 de eerste voorzitter van de Onafhankelijke Socialistische Partij geweest. Ruijgers in '40-'
41 eindredacteur van De Unie. Ook Schmidt was in de Nederlandse Unie zeer actief'fout'
was of in volmaakte passiviteit leefde (de groep der passieven is, menen wij, aanzienlijk groter geweest dan die der 'fouten'
), wist wèl dat de illegale pers hem voorhield wat hij, zo enigszins mogelijk, behoorde te doen.
Van nagenoeg elk nummer dat althans van de 'grote'
illegale bladen uitkwam, belandden exemplaren bij de Sicherheitsdienst - door huiszoeking, door arrestaties, door het werk van V'-Mánner, door opzettelijke toezending van de kant van illegale groepen, soms ook doordat mensen in hun angst die exemplaren gingen afgeven; de belangrijkste artikelen werden dan in het Duits vertaald en aan het Reichskommissariat voorgelegd. Men kon daar de ogen niet sluiten voor het feit dat de invloed dier illegale bladen na de April-Meistakingen merkbaar toenam, Impliciet werd het gezag dat de illegale pers bij de bevolking verworven had, eind' 43 door de bezetter ook erkend toen hij besloot, illegale bladen na te maken waarin op sluwe wijze getracht zou worden, twijfel te wekken hetzij aan de goede afloop van de oorlog, hetzij aan de zin van een Duitse nederlaag; speciaalkon in die publikaties gespeculeerd worden op de hier en daar bestaande angst voor de Sowjet-Unie. Natuurlijk moest de vervaardiging van die nagemaakte bladen in diep geheim geschieden: liet men dat werk in een normale 'foute'
drukkerij doen, dan zou die operatie (in 'foute'
drukkerijen waren lang niet alle werknemers 'fout'
) spoedig naar de buitenwereld uitlekken.
Zeer verontrust door de moeite die het tijdens de April-Meistakingen gekost had om de aanplakbiljetten waarmee het Polizeistandrecht afgekondigd werd, tijdig bij de Algemene Landsdrukkerij gedrukt te krijgen, had Rauter kort na de stakingen besloten, in het concentratiekamp Vught een drukkerij te vestigen waar men in geval van nood voor het officiëleDuitse drukwerk zou kunnen zorgen. Uit enkele drukkerijen die gesloten waren, werden de nodige machines en andere hulpmiddelen naar Vught overgebracht, er werd daar een grote papiervoorraad opgeslagen en uit de zetters en drukkers die zich als politieke gevangenen in het kamp bevonden, werd een speciaal Kommando gevormd van een man of twintig. Dat Kommando begon met allerlei intern drukwerk te vervaardigen, o.m. het speciale kampgeld. maar eind '43 werd het tot een man of twaalf verkleind; die twaalf werden ondergebracht in de pas gereedgekomen kampgevangenis (de 'bunker'
) enzij werden ook bij hun verdere doen en laten strikt van de overige gevangenen (van wie telkens een deel ontslagen werd) geïsoleerd. Aan die twaalf werd eind december' 43 opdracht gegeven, de kopij voor een aantal nagemaakte illegale bladen te zetten en te drukken. Zij weigerden. Hun werd toen gezegd dat, als zij volhardden, hun familieleden voor hun ogen zouden worden op'gewoon'
drukwerk. Wij hebben niet de indruk dat de Duitse actie met de nagemaakte illegale bladen (een actie die uitging van de Hauptabteilung Volksaufklärung und Propaganda waar men zich meer en meer op deze z.g. 'zwarte'
propaganda toelegde) enig effect heeft gehad.
Méér effect, zij het kortstondig, had het omgekeerde: het namaken van nummers van legale dagbladen of periodieken door illegale groepen. Dat was telkens een hele operatie: de betrokken drukkerij moest overvallen worden en de daar aanwezige staf moest men er dan met zachte of harde dwang toe brengen, een nummer te vervaardigen waarvoor men de kopij had meegebracht - of men moest het namaak-nummer in een andere dan de gebruikelijke drukkerij laten vervaardigen. In beide gevallen diende men er voorts zorg voor te dragen dat de distributie zo vlug en zo normaal mogelijk plaatsvond. Vier keer is dat gepresteerd: op 14 april '44 door de Veenendaalse Knokploeg die de drukkerij van de Schoonhovense Courant dwong, pagina 2 van het nummer van die dag (de krant telde nog maar twee pagina's) met verzetsartikelen te vullen"; op I mei door de groep van Ons Volk die er met medewerking van Amsterdamse studenten in slaagde, een nagemaakt nummer van het weekblad De ei» precies op tijd in JO 000 exemplaren bij een aantalkioskenin de Amsterdamse binnenstad af te leveren; op 5 juni door enkele Haarlemse illegale werkers die bij een drukker te Hillegom die Trouw drukte, 8000 exemplaren lieten maken van de Haar lemse Courant welke ook al via de kiosken verkocht werden; en tenslotte op 7 september door vier Friese illegale werkers, onder wie twee KP' ers, voor wie een drukkerij in Appingedam 10 000 exemplaren van de Friese Courant vervaardigd had die ten dele in Leeuwarden normaal in distributie kwamen, ten dele door de Trouw-groep in heel Friesland werden verspreid. Laatstgenoemd nummer bevatte o.m. dit bericht:
1 Volgens de Duitsers werd het grootste deel van de oplaag in beslag genomen, er zijn evenwel zeker enkele duizenden exemplaren verspreid. De Knokploeg nam er zelf duizend mee. Per exemplaar betaalden aspirant-lezers daar grif f 100 tot f 150 voor - het geld ging naar de LO toe. De bevolking van Schoonhoven werd voor de operatie van de KP gestraft doordat zij zes weken lang om zes uur 's-avonds binnen moest zijn. 2 Dit was een vorm van Duitse 'zwarte'
propaganda; wij komen er in hoofdstuk I I
'De Nationaal-Socialistische Beweging schrijft de volgende prijsvraag uit: hoe komen wij er levend af? Hoofdprijs (beschikbaar gesteld door de afd. Fraude van de Nederlandse Volksdienst): een officieelJoods persoonsbewijs. Tweede prijs: een gereserveerde plaats op een der snelle terugtrekkende Wehrmacht wagens, eindpunt puinhoop Berlijn.'
Wat moest er allemaal elandestien verricht worden voordat een illegaal blad zijn lezers' bereikte?
De redacties (die in de regel tevens de centrale leiding vormden) waren als regel klein - er hoefde tenslotte voor een blad dat in een beperkt aantal nogal kleine pagina's eens per maand of per veertien dagen verscheen, niet zoveel geschreven te worden. Een blad als De Oranjekrant werd door één man geredigeerd, Johan Doorn: in beginsel schreef hij dus alle artikelen. Redacteuren waren evenwel tegelijkertijd nieuwsvergaarders ; zij moesten door clandestiene contacten achter al datgene zien te komen wat de dagbladpers verzweeg of wat haar zelfs onbekend was. Verbindingen met officiële instanties werden daarbij steeds belangrijker - welnu, er werd met name van ,43 af veel uit de departementale wereld vernomen. Eerder gaven wij al weer dat een ambtenaar van Opvoeding, Wetenschap en Cultuurbescherming kopieën van alle brieven die van de afdeling Hoger Onderwijs uitgingen, aan de redactie van De Geus doorgaf; bij andere departementen geschiedde hetzelfde. Bij elk departement was een vertaalafdeling die er zorg voor droeg dat de stukken die naar het Reichshommissariat moesten uitgaan (daar waren uiteraard veel belangrijke stukken onder) in het Duits vertaald werden er behoefde bij die afdeling maar één persoon te zijn die bereid was, kopieën juist van die stukken aan een illegaal blad door te geven, en een nieuwe bron van nuttige informatie was aangeboord. Het Parool en Vrij Nederland bezaten zulk een contact bij Binnenlandse Zaken. Diezelfde bladen slaagden er in '43 in, regelmatig kopieën te krijgen van belangrijke stukken die van het Rijksarbeidsbureau uitgingen. Ook bij de onder Hirschfeld ressorterende departementen waren verscheidene ambtenaren werkzaam die een vast contact met illegale bladen onderhielden, vooral met Het Parool, Je Maintiendrai en Ons Volk. De illegale bladen waren evenwelook elkáárs bron: een belangrijk bericht, in het ene illegale blad vermeld, werd steeds door andere illegale bladen overgenomen. Wat aan commentaren over het oorlogsverloop in de'föute'
A. Meyer-Schwencke die van dat moment af veel ging riskeren om de Parool-organisatie te helpen.ê
Bij de meeste 'grote'
illegale bladen was regel dat men veel meer kopij had dan men kon plaatsen. De redactionele samenstelling van een nummer was dan ook steeds een probleem. Was dat probleem opgelost, dan stond men voor een nieuw: het drukken. Konden de drukkers die men ingeschakeld had, hun levensgevaarlijk werk voortzetten of moest men andere zoeken? En was er nog voldoende papier? Ook papier werd namelijk steeds schaarser. Hierover een enkel woord.
Voor de vervaardiging van papier mocht in ons land van '40 af geen hout meer worden ingevoerd - de papierindustrie was daarom aangewezen op de invoer van cellulose en op de aanvoer uit het binnenland van oud papier en van lompen. Het tekort aan die grondstoffen werd evenwel, mede
1 Wij hebben in ons deel 5 een aantal pro-Duitse artikelen aangehaald die in '41 in het dagblad De Tijd geschreven werden door M. A. Cageling, in die tijd lid van Arnold Meyers Nationaal Front. Niet onvermeld blijve thans dat Cageling van '43 af.in Je Maintiendrai de artikelen over het oorlogsverloop schreef en ook als verbindingsman fungeerde tussen de JM-organisatie en de spionagegroep Geheime Dienst Nederland. 2 Meyer-Schwencke bleefin vaste relatie staan met die afdeling van de staf van de Bejehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD die zich op de bestrijding van de illegale pers concentreerde, speciaal met een van de stafleden, Helmuth Schmidt. Ten behoeve van deze ging hij z.g. als V-Mann optreden waaruit voortvloeide dat hij regelmatig voor gegevens moest zorgen over de illegale pers en over de stemming in den lande. Die gegevens werden hem door de redactie van Het Parool verstrekt, maar dat z.g. Spielmatetial was natuurlijk dusdanig gekozen dat niemand er gevaar door kon lopen. Van zijn kant kon MeyerSchwencke aan de redactie van Het Parool veel berichten dat wèl van belang was. Toen bijvoorbeeld in december' 43 een aantal medewerkers uit de Parool-organisatie voor Amsterdam gearresteerd was, waarschuwde Meyer-Schwencke dat een speciaal Kommando van Heuven Goedhart, in die tijd een van de voornaamste redac'43 9000 ton en in '
44 5 500 ton. De dagbladen krompen tot twee pagina's per dag in, enveloppen waren vrijwelnergens meer te koop, uitgevers moesten, toen zich eenmaal de grote schaarste ging aftekenen, als regel 'fout'
zijn wilden zij voor hun boeken nog een papiercontingent toegewezen krijgen - en in die situatie dienden de organisaties die illegale bladen deden verschijnen, daar toch maand na maand het nodige papier voor te vinden. Voor de 450 000 exemplaren die volgens de eerder weergegeven schatting in december '43 in circulatie kwamen (alleen de 'grote'
illegale opiniebladen!) was ca. 7 ton papier nodig. Maar dat papier werd gevonden, telkens weer. Van de zomer van '43 af verleende een ambtenaar van het rijksbureau voor papier daar medewerking bij door officiële vergunningen af te geven op gefingeerde aanvragen - het rijksbureau heeft op deze wijze, vermoedelijk van '43 af, de illegale pers in totaal aan 700 ton papier geholpen (een deel daarvan was voor illegale oproepen en brochures bestemd) en de n.v. van Gelder &
op te sporen; andere mededelingen van Meyer-Schwencke droegen er toe bij dat Nederlandse advocaten een groot deel van het door de arrestanten verrichte illegale werk z.g. met de bemoeienissen van een provocateur in verband konden brengenhet Obergericht velde toen naar verhouding lichte vonnissen. Het was pas na deze arrestatie-zaak dat van Narden aan Meyer-Schwencke meedeelde dat deze bij het werk van de Parool-groep ingeschakeld was.
In de loop van '44 maakte Meyer-Schwencke een fout: toen Helmuth Schmidt hem op zekere dag om een exemplaar van Het Parool vroeg, bracht hij dat reeds de volgende dag mee. Schmidt concludeerde daaruit dat Meyer-Schwencke met Het Parool in contact stond en bereidde een ingreep voor om de gehele redactie 'op te rollen'
. Eind augustus' 44 werd Schmidt evenwel naar Duitlsand geroepen en toen hij in september zijn werk in Nederland hervatte, waren de omstandigheden zo verward dat hij (hij was nu trouwens in een andere sector werkzaam) niet meer aan de actie tegen Het Parool toekwam. Het lijdt geen twijfel dat Meyer-Schwencke door zijn mededelingen enkele tientallen illegale werkers het leven gered heeft, niet alleen uit de kring van Het Parool maar ook van De Vrije Kunstenaar. Hij heeft tenslotte in de hongerwinter veel belangrijke Duitse stukken en kaarten doen toe'kraken'
in de wacht gesleept, maar dit papier was niet steeds oruniddellijk bruikbaar: het moest op maat gesneden worden (Biihrrnanns Papiergroothandel te Amsterdam werd daar wel bij ingeschakeld) - één geval is evenwel bekend waarin een groep die in het Gooi een illegaal blad uitgaf (De Gooise Koerier) enkele rollen papier door tien onderduikers met scheermesjes en scharen tot vellen van de gewenste lengte moest laten snijden, hetgeen twee weken zeldzaam eentonig werk met zich bracht.
Een drukker die een illegaal blad drukte, moest daar uiteraard het papier voor in huis hebben. De aanwezigheid van die voorraad sloot al een zeker risico in, want de bij een drukker aanwezige papiervoorraden werden af en toe gecontroleerd en moesten dan stuk voor stuk verantwoord worden. Dat was evenwel slechts het eerste risico dat de illegale drukker liep. Zetsel voor illegaal drukwerk viel niet weg te werken - het was àfkorte tijd in het magazijn aanwezig (daar kon men het nog verstoppen) Mhet stond open en bloot op de machine terwijl het 'ingesteld'
werd, en tijdens het drukken zelf (dat geschiedde vaak 's nachts als het personeel er niet was - veel illegale drukkers werden dan door leden van hun gezin bijgestaan) vormden de stapels illegale bladen onloochenbaar bewijsmateriaal voor illegaal werk. Nu waren er in den lande vele duizenden drukkerijen, grote en kleine - het was de Sicher heitspolizei onmogelijk, ze alle regelmatig te controleren. Dat nam niet weg dat drukkers die illegaal drukwerk vervaardigden, al door de aanwezigheid in hun bedrijf van het belastende materiaal een groot risico liepen. Er zijn desondanks vele tientallen, misschien wel enkele honderden, veelal 'kleine'
, drukkers in den lande geweest (het precieze aantal staat niet vast), die dat risico aanvaard hebben door af en toe of (wat vaker voorkwam) regelmatig illegaal drukwerk te vervaardigen. Een zelfde risico liepen de zetterijen, als bij de productie van het illegale drukwerk van aparte zetterijen gebruik gemaakt werd, en ook de stype-inrichtingen wanneer van het zetsel matrijzen waren gemaakt (afdrukken in karton) waar men elders stypes van kon afgieten.' Alle zetters en drukkers moesten eind '
42 aan de Sicherheitspolizei opgave doen van de lettersoorten die in hun bedrijf aanwezig waren - nadien kon de Sicherheitspolizei dus nagaan, welke zetterijen en drukkerijen in het
lOok de clichéfabrieken die zulk een grote hulp verleenden aan de falsificatiegroepen, moesten vaak de illegale pers bijstaan: de 'kop'
van het blad was steeds geclicheerd en er werden in verscheidene illegale bladen ook illustraties opgenomen die uiteraard steeds geclicheerd moesten worden. In totaal waren er in den lande evenwel slechts ca. 30 clichéfabrieken - diegenen die daar steun gaven aan de falsi
De 'grote'
illegale bladen trachtten als regel verscheidene drukkers tegelijk in te schakelen die in verschillende delen des lands hun bedrijfhadden; dat vereenvoudigde het transportprobleem van de duizenden, ja tienduizenden exemplaren die gereedkwamen. Die drukkers ontvingen dus Of het zetsel (maar dat was letterlijk en figuurlijk loodzwaar - het transport van dat zetsel was vaak een probleem op zichzelfl) Of de stypes. Het lag bij elk illegaal blad weer anders. Van Je Maintiendrai werd de gehele oplaag die van 15 000 tot 25 000 exemplaren steeg, bij één drukkerij gedrukt, de Drukkerij Mercurius in Leeuwarden (om de Sicherheitspolizei op een dwaalspoor te brengen werden de nummers in Friesland altijd later verspreid dan elders), Trouw had op een gegeven moment alleen al in de provincie Groningen zes drukkers die ingeschakeld konden worden. Hoe kwetsbaar de illegale drukkers waren, blijkt uit het veelzeggende feit dat toen in de zomer van '44 het grote Trouw proces plaatsvond, ongeveer de helft van de illegale werkers die terecht stonden, zetters en drukkers van Trouw waren, onder hen de Leeuwarder drukker Tiede van der Wey met drie van zijn zonen.ê Van de tachtig veroordeelden heeft slechts één de oorlog overleefd.
Het heeft, dunkt ons, zin, het voorafgaande toe te lichten in de vorm van het relaas dat een van de redacteuren van Het Parool, drs. Jan Meijer, vijf jaar na de bevrijding aan de Enquêtecommissie deed. 'Voor elk nummer (werd)', zo zette hij uiteen,
Trouw Engelse boek was ons land binnengesmokkeld. Er kwamen van de vertaling ook's opgemaakt en die in lood opgemaakte pagina'
s werden daarna op een uitermate ingewikkelde rnanier- naar een stype-inrichting gebracht .... Die acht pagina's die in lood natuurlijk enorm zwaar zijn en heelmoeilijk te transporteren ... , werden, nadat zij in karton zijn overgeperst, zeer licht en gemakkelijk vervoerbaar .
. . . Er werden vier stel stypes en twee stel matrijzen gemaakt. De originele gezette pagina's gingen dan weer terug naar de drukkerij waar een oplaag werd gedrukt van 5 000 die ter plaatse werd overgeleverd, via alle mogelijke waterdichte sluizen, naar de hoofdverspreider in Den Haag. Dat ging in pakken van 500 die verpakt moesten worden met vooroorlogs touw. Dat probleem was natuurlijk niet zo gering: de aanschaffmg van vooroorlogs touwen vooroorlogs pakpapier, maar het losraken van dergelijke pakken tijdens het vervoer zou natuurlijk grote gevaren kunnen opleveren.
Donderdagmorgen gingen de stypes naar vier drukkerijen; zij gingen naar Almelo, Leeuwarden, Maastricht en Breda. Van die stypes werden er dan daar weer opnieuwoplagen gedrukt. Het twee stelmatrijzen ging naar Utrecht en Groningen waar men ter plaatse over een inrichting beschikte om de matrijzen af te gieten tot loden stypes. Het zetsel werd vervolgens weer losgemaakt uit de originele pagina's maar werd als zetsel intact gehouden en vervoerd naar Amsterdam, waar het opnieuw tot pagina's werd opgemaakt en afgedrukt, 25 000 exemplaren, die in pakken van I 000 werden verzonden naar de hoofdverspreiders in de westelijke sector van het land.'!
In dit stadium was het gevaarlijkste onderdeel van de operatie het vervoer van het losgemaakte zetsel uit Den Haag naar Amsterdam. 'Dat loden zetsel werd'
, aldus weer Meijer,
'verpakt Elk pakje had de vorm van een plat broodje, ongeveer 20 cm lang, in dik papier met een touwer om. Bij elkaar werden dat, als ik mij goed herinner, zestien pakketjes. Elk pakje was vrij zwaar. Zij werden gedislocaliseerd over een aantal adressen. Koeriersters haalden het pakje daar af, elk één, ook alweer met
1 Dit transport moest zorgvuldig gecamoufleerd worden. 2 Getuige]. Meijer, Erlq., dl. VII C.,
... De koeriersters waren meestaljonge meisjes,hoewel er ook oude dames bij waren, soms van boven de 60; er waren ook koeriers, enkele oudere heren, die dus minder gevaar liepen om voor de arbeidsinzet te worden benaderd door de Duitsers. Zij gingen met de trein van Den Haag naar Amsterdam en wisten alleen het adres waar zij hun pakje zetsel moesten afgeven. Dat adres was ook in die zin ongevaarlijk dat, zelfs wanneer zij het zouden noemen, het nooit door ons werd benaderd omdat voor dat afhalen van dat zetsel de nodige maatregelen waren getroffen. De koeriersters werden verdeeld over twee of drie treinen. Zij kenden elkaar niet. Wanneer zij eventueel meenden iemand te herkennen, mochten zij dat toch niet laten merken. Er reisden enkele mensen mee die in de gaten hielden wat er op de stations gebeurde en ook in de treinen zagen zij toe"
in de treinen en bij de uitgang van de stations werd namelijk veelvuldig gecontroleerd.
Juist door al die noodzakelijke veiligheidsmaatregelen kwam bij de productie van illegaal drukwerk veel kijken, zeker wanneer deze, zoals bij Het Parool, gedecentraliseerd was. Centralisatie, als bij Je Maintiendrai, sloot daarentegen het gevaar in dat men, als 'de SD'
een inval deed, op slag de gehele oplaag kwijt raakte. In elk geval nam het totale productieproces vrij veel tijd. Vaak ontstonden er ook moeilijkheden doordat drukkerijen die illegaal drukwerk vervaardigden, 'opgerold'
werden.
Was aanvulling mogelijk? Ja: een complete illegale drukkerij eventueel annex zetterij.
Er zijn er in denlande twee geweest.
In ons vorige deel wezen wij er op dat D.D .B. van Veen, een van de deelnemers aan de overval te [oure, begin '43 een deel van het geld dat uit de zwarte verkoop van de'
gekraakte' bonkaartenresulteerde, kon achterhouden. Hij viel toen in handen van Horak, chef van het bij de rijksrecherchecentrale gedetacheerde Sonderkommando, maar werd door deze vrijgelaten. Het geld was niet in beslag genomen. Van Veen ging het nuttig gebruiken. Hij bracht begin '44 uit een door de bezetter gevorderde drukkerij een deel van de machines naar het sousterrain van een pand in Amsterdam over waar zich het filmbedrijf van Maarten Toonder bevond; op de deur van de nieuwe drukkerij kwam 'Hulpstudio 2'
te staan en in die drukkerij, die de naam kreeg: 'De Algemene Vrije Illegale Drukkerij'
(afgekort: 'David'
s), ging
1 Elke koerierster moest zich eerst bij het tussenadres(de 'sluis'
) vervoegen om daar te horen of op het afhaaladresnog alles veilig was. 2 Enq., dl. VII c, p. 285-86. 3 Van Veen bedoelde dat begrip 'David'
als verwijzing naar de Davidsster die op de hatelijkeJodenster voorkwam. 85'De BezigeBij'
.
De tweede illegale drukkerij was 'completer'
dan de drukkerij 'David'
: ze bezat namelijk ook een zetmachine. Ze werd in de herfst van '43 ingericht in het hondenpension van mej. E. Plate te Blaricum. De drukpers, een gevaarte van zes ton, kwam (uiteraard bij gedeelten) uit Hilversum, de zetmachine was aangevoerd uit Andijk. Deze drukkerij was het werk van de jeugdige drukker Henk: veldhuis die begin februari '43 in Meppel de Oranjebode gedrukt had ('no. I' van Trouw) en zich nadien aangesloten had bij de Meppeler Knokploeg die evenwel uiteengeslagen was. Voor zijn illegale drukkerij werkte veldhuis samen met de Duitse emigrant Albert Schlösser,een nauwe relatie van Gerrit van der Veen. Een deel van de oplaag van Trouw werd in die drukkerij vervaardigd, maar zij zorgde ook o.m. voor edities van De Ploeg, De Vrije Katheder en Christojoor. Er was toen naast veldhuis een tweede drukker gekomen, W. Overeem,! en een leerlingdrukker, H. Rieling, Maandenlang ging alles goed, maar het adres in Blaricum werd de Sicherheitspolizei bekend als uitvloeisel van de overval (13 juni '44) op het kantoor van de Persoonsbewijzensectie der LO aan de Nieuwe Zijds Voorburgwal te Amsterdam; daar viel Rieling in Duitse handen. Eén dag later werd de illegale Blaricumse drukkerij overvallen. Schlösser en Overeem ontkwamen, Veldhuis werd zwaar gewond.ê De Sicherheitspolizei liet de machines vooreerst staan waar zij aangetroffen waren - een deel daarvan werd toen in een gewaagde operatie door Overeem en Schlösser naar de kwekerij van de gebroeders Keppel te Eemnes overgebracht waar de illegale drukkerij opnieuw in bedrijf gesteld werd. Zij is in april' 45 door de Landwacht ontdekt - toen werden alle machines met handgranaten onbruikbaar gemaakt.
Bij Vrij Nederland liet Wim Speelman in '42 voor de '
grote' transporten meestal van de treinen gebruik maken, maar toen Speelman begin '43 Trouw had opgericht, schakelde de VN-organisatie hoofdzakelijk over op vervoer per beurtschipper. Zo werd voor het vervoer naar Groningen een Groninger binnenvaart-rederij ingeschakeld welker directeur ingelicht was. De pakketten werden als 'papier wal-restant Groningen'
verzonden (ze zouden dus bij de rederij afgehaald worden), geadresseerd aan een gefantaseerd iemand de 'provinciaal vertegenwoordiger'
voor Groningen, 'meneer de Bruin'
, moest dan naar de rederij toe. 'Zodra de zending verscheept was'
, lezen wij in het gedenkboek van de Vereniging van Groninger Oud-Illegale Werkers, 'kreeg de provinciaal vertegenwoordiger een briefje, nu eens uit Sneek of Amersfoort, dan weer uit Rotterdam of ergens uit Brabant, bevattende de mededeling dat meneer de Haan of Boerema met genoegen het boek had gelezen en het donderdag had teruggestuurd. Dat betekende: 'Kranten donderdag vanuit Amsterdam verzonden.' Als dan bijvoorbeeld'
s zaterdags de boot binnenkwam, informeerde de directeur zo langs z'n neus weg bij de kapitein: 'Geen bijzonderheden onderweg? Geen controle gehad?' '
Nee, meneer.' Enals dan '
meneer de Bruin' kwam om de pakken te halen, dan wist hij dat alles veilig was'!
d.w.z. dat had hij dan van de directeur gehoord die hij zijnerzijds omtrent de verscheping uit Amsterdam ingelicht had. Bij de provinciale vertegenwoordiger werden de pakketten afgehaald door districtsvertegenwoordigers, bij dezen door de 'hoofdverspreiders'
- ieder kende alleen de illegale werkers die hij zelf ingeschakeld had. De provinciale vertegenwoordiger wist dus niet wie Vrij Nederland vervaardigde en evenmin wie de hoofdverspreiders en de verspreiders waren; hij kende slechts de districtsvertegenwoordigers. Men vond in dergelijke organisaties mensen uit alle kringen van de samenleving. Zo had de provinciale vertegenwoordiger van VN in Limburg, J. H. J. Sangen te Hoensbroek, als districtsvertegenwoordiger in Venlo de eigenaar van een autotransportbedrijf ingeschakeld, in Roermond een groot
1 Vereniging van Groninger Oud-Illegale Werkers: Hoe Groningen streed. Provin ciaal gedenkboek van het verzet 1940-1945
Behalve Trouw bleven ook andere illegale bladen voor de 'grote'
transporten bij voorkeur van de spoorwegen gebruik maken. Het was de antirevolutionaire groep die in Utrecht het illegale blad Geïllustreerd Vrü Neder land uitgaf! welke voor die transporten eind '43 medewerking vond binnen de Nederlandse Spoorwegen, nl. bij de afdelingen luchtbescherming en spoorwegrecherche. 'De pakken bladen werden'
, schrijft Lydia Winkel, 'door een auto van de luchtbescherming naar de trein gebracht, onder toezicht van een lid van de spoorwegrecherche ingeladen en vervoerd, en dan weer per dienstauto verder gedistribueerd. '2 Van die mogelijkheid gingen ook andere illegale bladen gebruik maken (wij herinneren aan de diensten die de spoorwegrecherche aan het 'CDK'
van de LO bewees) en er werd toen na enige tijd een vaste wekelijkse bespreking in een van de gebouwen van de spoorwegen te Utrecht belegd waar men alle te verwachten transporten coördineerde.
Zo kwamen eerst tien-, later honderdduizenden nummers van illegale bladen bij de mensen voor wie ze bestemd waren. Op dezen werd steeds een dubbel beroep gedaan: lezen en doorgeven. Is daar steeds gevolg aan gegeven? Wij betwijfelen het. Het kwam voor dat die gevaarlijke blaadjes ongelezen verbrand werden - het kwam óók voor dat men ze zo kostbaar vond dat men ze zelfbehield.
Er is voor de illegale pers veel geld nodig geweest. Menigeen die bij de uitgave vooral van kleinere bladen betrokken was (dat sluit de gestencilde illegale nieuwsbladen in), gaf er zijn laatste cent voor uit. Er werd ook veel geld ingezameld. Dat waren steeds giften. Bij enkele bladen moest het Nationaal Steunfonds bijspringen, maar pas in de hongerwinter. Voordien fmancierde de illegale pers zichzelf Voor De Waarheid werd door alle lezersin juni' 44 tot Ons Vrije Nederland herdoopt. 2 L. E. Winkel: De ondergrondse pers 1940-1945,
'men abonneerde zich om zo te zeggen op het blad'
, aldus A. J. Koejemans, een van de redacteuren van '43 af!; andere bladen waren eerder op grote giften-ineens aangewezen, zo Het Parool, Vrij Nederland en Trouw.
'Wij hebben'
, vertelde van Randwijk ons in' 58, 'behalve in de hongerwinter nooit gebrek aan geld gehad. Het geld stroomde binnen.f 'Wij hebben zelfs'
, aldus Bruins Slot aan de Enquêtecommissie, 'geld overgehouden.v
Behalve door diegenen die full-time illegaal werkzaam waren voor een illegaal blad, werd door al die vele duizenden die regelmatig bij de productie en de distributie van de illegale bladen betrokken waren, zonder enige betaling gewerkt, veelal zelfs zonder vergoeding van onkosten. Desondanks waren per nummer de bedragen die voor de productie en distributie nodig waren, vrij hoog. Bruins Slot zei na de oorlog dat elk exemplaar van Trouw in doorsnee één gulden gekost had 4, hetgeen dus betekent dat voor Trouw dat eind '43-begin '
44 in een oplaag van 60000 verscheen, per nummer f 60 000 nodig was. Alleen al van de 'hoofd-editie'
van Trouw zijn 41 nummers verschenen, uiteindelijk zelfs in een oplaag van 145000 exemplaren. Aan giften, klein en groot, zijn aan de illegale pers als geheel tijdens de bezetting stellig enkeletientallen miljoenen guldens toegevloeid. Wij moeten het bij die algemene schatting laten: geen enkel blad achtte het verantwoord, een administratie bij te houden.
Hoeveel personen zich met zekere regelmaat voor de illegale pers ingezet hebben, kan ook slechts geschat worden. Wij kennen maar twee cijfers: bij het werk voor Trouw waren in '44 tenslotte ca. vierduizend personen betrokken, bij dat voor Het Parool ca. drieduizend. Andere bladen die door grote organisaties gedragen werden, waren Geïllustreerd Vrij Neder land, Je Maintiendrai, Ons Volk, De Vonk, Vrij Nederland en De Waarheid - misschien is dus alleen al voor het aantal vaste medewerkers van deze acht bladen een schatting van vijftien- tot twintigduizend verantwoord. Maar er zijn tijdens de bezetting nog ca. 1200 andere illegale bladen verschenen! Daaronder waren evenwel enkele honderden kleine gestencilde illegale nieuwsbladen. Een schatting dat voor de illegale pers als geheel dertigduizend personen zich moeite gegeven hebben, lijkt eerder aan de lage dan aan de hoge kant.
1 Getuige A. J. Koejemans, Enq., dl. VII c, p. 485. • H. M. van Randwijk, 5 nov. 1958 3 Getuige J. A. H. J. S. Bruins Slot, Enq., dl. VII c, p. 282.
Toen de eerste nummers van illegale bladen in april' 42 Londen bereikten, meende de regering dat het uit veiligheidsoogpunt aanbeveling verdiende, de aankomst van die bladen (ze waren via de Zweedse Weg gearriveerd) geheim te houden: Radio Oranje mocht er dus niet uit citeren. Dat standpunt werd in de loop van '42 verlaten en de regeringsomroep heeft nadien veelvuldig en met kennelijke instemming passages uit de illegale pers weergegeven. Radio Oranje heeft daarmee een zekere mate van directe morele steun aan de illegale pers geboden. Feitelijke steun werd verleend toen de Dutch Section van de European Service der BBC van de herfst van '43 af een kwartier per week in langzaam tempo (de teksten konden dan stenografisch opgenomen worden) informatiemaceriaal ging doorgeven dat speciaalvoor de redacties van illegale bladen bestemd was. Dit was een denkbeeld geweest van mr. J. C. S. Warendarf, een van de oprichters van Het Parool, die, nadat hij in de herfst van' 42 bezet gebied verlaten had, eind mei' 43 in Londen aangekomen was.
Warendorf deed meer. Hij meende dat het zin had, een geheime agent naar bezet gebied te zenden om daar speciaalmet de redacties van illegale bladen contact op te nemen, in de eerste plaats met Het Parool, maar via dat blad ook met andere bladen. Natuurlijk wist Warendorf dat de redacteuren van Het Paroolondergedoken waren, maar hij had in de tijd waarin hij zelf redacteur geweest was, nauw samengewerkt met een helpster te Amsterdam. Janny Rebel; haar naam en adres gafhij dus op als persoon via wie de geheime agent, naar Warendorf vertrouwde, de redacteuren van Het Parool zou kunnen bereiken. Wie zou die missie organiseren: Bureau Inlichtingen in samenwerking met de Engelse Intelligence (MI-6) of de dienst van kolonel de Bruyne in samenwerking met de Special Operations Executive? Somer, hoofd van BI, drong er ten sterkste op aan dat zün dienst voor de missie zou zorgen: BI had immers sinds maart met veel succes enkele geheime agenten naar bezet gebied kunnen zenden en er waren sterke aanwijzingen (overtuigende bewijzen waren er nog niet) dat het met de verbindingen van SOE helemaal mis was. Heftige discussies leidden tot de beslissing dat de Bruyne/ SOE voor de missie zouden zorgen; daarbij gaf de doorslag dat de uit te zenden geheime agent een boodschap naar bezet gebied zou meenemen die instructies voor de bevolking bevatte hoe deze zich bij een Geallieerde invasie te gedragen had (dat was het terrein van SOE) - de bedoeling was dat die boodschap in de 'grote'
illegale bladen gepubliceerd zou worden.
Wat verder geschiedde, ging geheel buiten Warendorf en de dienst van de Bruyne om - die dienst had namelijk sinds begin' 42 het organiseren van'Hans'
) Grün uitgekozen, een korporaal die in de meidagen van '40 in de Peel gestaan had, via Zeeland naar Bretagne had kunnen trekken en vandaar in juli '40 naar Engeland was geëvacueerd. Grün zou tegelijk met een tweede geheime agent, J. D. A. van Schelle, ingezet worden; van Schelle's taak was, een bedrag van enkele tienduizenden guldens naar bezet gebied te brengen, vermoedelijk naar een van de agenten die voordien door SOB uitgezonden waren - agenten van wie SOB op dat moment nog niet wist dat zij allen in Duitse handen gevallen waren. Er was méér dat SOB niet wist: het was tot de Britse organisatie namelijk ook nog niet doorgedrongen dat 'George van Vliet'
(alias 'George Brandy'
) met wie zij in radiocontact stond en aan wie zij GrÜll en van Schelle wilde toespelen, in werkelijkheid de Vi-Mann George Ridderhof was die al bijna anderhalf jaar bij het Bnglandspiel ingeschakeld was. Ridderhof woonde in die tijd in Brussel- het was een Brussels adres dat Grün en van Schelle als eerste 'aanloopadres'
opgegeven werd; er werd evenwel aan SOB op haar verzoek door Ridderhof ook een adres in Nederland opgegeven: dat van een leraar in Doorn, zekere A. C. van Oord, die al geruime tijd voor allerlei illegaal werk met Ridderhof in contact stond, zonder te weten dat deze een Vi-Mann was.
Was het op zichzelf al riskant dat SOB in het vierde jaar van de bezetting als geheim agent iemand liet vertrekken die geen enkele ervaring had van het leven in bezet gebied, bij Gri.ins missie bleek óók dat de voorstelling die SOB zich van de omstandigheden op het vasteland maakte, volslagen irreëel was: SOB ging er nog steeds van uit dat de mensen in bezet Europa er haveloos bijliepen; toen Grün zich op de avond van 2 oktober' 43 voor vertrek gereedmaakte, moest hij, zo vertelde hij later, 'een goor pak'
aantrekken zodat hij er 'als een echte landloper'
uitzag! - wij nemen aan dat van Schelle zich aan diezelfde transformatie moest onderwerpen. Ook Grün kreeg geld mee (het was voor de illegale pers bestemd) en natuurlijk een pistool, voorts een zender en een code - maar geen marconist; wij veronderstellen dat via een van de lijnen van het Englandspiel meegedeeld was dat 'van Vliet'
(Ridderhof) gemakkelijk voor een marconist zou kunnen zorgen.
Het Engelse vliegtuig dat Gri.in en van Schelle in de nacht van 2 op 3 oktober naar België overvloog, werd door een vergissing aan Duitse kant
1 Getuige J.'een aangenaam gevoel van zelfvoldoening en gewichtigheid'
voor zijn missie vertrokken- - nu stond hij midden in de nacht op een onbekend punt in België. Hij begon met zijn pistool te begraven ('ik had er toch niets aan'
"), nam zijn zender mee (zijn tas waar zijn code in zat, kon hij niet vinden) en reisde, na zich van van Schelle losgemaakt te hebben, naar Brussel waar hij Ridderhof ontmoette. Grün kreeg, schreef hij later, 'een dikke man van ongeveer vijftigjaar (te zien), met een opgezwollen gezicht, waaruit twee waterig-blauwe oogjes kijken. Hij heeft hangwangen en een onderkin en dunne, kleurloze lippen, die slechts gedeeltelijk zijn onregelmatige, bruine tanden verbergen ... Als hij spreekt, ben ik niet met mezelf eens ofhij een doodgewone, vermoeide zakenman van middelbare leeftijd is die gek is op een borreltje, of alleen maar een gedegenereerd speler'"
maar die ongunstige, althans onzekere indruk verdween toen Ridderhof over het illegale werk begon dat Grün ter hand zou nemen: zijn stem, zijn gehele uiterlijk werd opeens 'hard'
:
'Hij ziet er nu allerminst uit als een degeneré en zijn zelfvertrouwen en de natuurlijke wijze waarop hij rustig zaken behandelt, geven me onmiddellijk het gevoel, dat ik tegenover een man van groot formaat zit, een meester in het vak'~hem gaf Grün zijn zender mee (Ridderhof zou immers voor een marconist zorgen) en hij liet zich vervolgens naar Doorn brengen waar hij bij van Oord zijn intrek nam. Ridderhof keerde naar Brussel terug. Daar-meldde zich ~nkele dagen later van Schelle bij hem.
Hoezeer Grün Ridderhof ook vertrouwde, één ding deed hij niet: hij gaf hem niet de naam en het adres van mej. Rebel, lichtte hem ook niet in over de instructies aan de Nederlandse bevolking in het geval van een Geallieerde invasie (Grün had die tekst meegenomen op een microfoto die in de wand van een lucifersdoosje verborgen was) en vertelde Ridderhof evenmin, waar en wanneer hij besprekingen voerde met illegale werkers. Minstens twee wist hij te ontmoeten: de hoofdverspreider van Het Parool te Amsterdam, J. Stallinga en, via deze, van Heuven Goedhart, enige tijd later ook ver
1 'Brutus'
(codenaam van]. Griin): Ik wasgeheim agent (1949), p. 14. 2 Getuige J. Grün, Enq., dl. IV c, p. 438. 8]. Grün: Ik wasgeheim agent, p. 33. A.v.,'ik neem die verantwoordelijkheid niet'
, zei hij (aldus Grün), 'dit heeft het effect van een bom.'
2 Grün kon het daar welmee eens zijn; hij besloot, SOB om nadere instructies te vragen. Ridderhofhad inmiddels voor zendverbinding gezorgd (wij moeten aannemen dat Giskes en Schreieder via een van de andere verbindingen van het Englandspiel bereikt hadden dat SOB goedvond dat de geheime agent Grün van de code van een andere agent gebruik maakte) en via die verbinding stelde Grün op 13 december aan Londen de vraag: 'Wanneer wenst u uitgewerkt lucifersdoosje te zien?'?
- d.w.z.: wanneer wenst u dat de instructies met betrekking tot de invasie in de Nederlandse illegale pers verschijnen? Grün zei later aan de Enquêtecommissie dat het die vraag geweest was (die door SOB geïnterpreteerd zou zijn als: geef mij de datum van de invasie op) die bij SOB wantrouwen gewekt had in Ridderhofs betrouwbaarheid en dat het wekken van dat wantrouwen ook zijn bedoeling was geweest - Grün was namelijk langzamerhand achter de integriteit vooral van Ridderhof een vraagteken gaan plaatsen. Wij zijn er niet van overtuigd dat Grün de weergegeven vraag met bijbedoelingen doorgaf. Hoe dit zij: in de tweede helft van december ging SOB al haar geheime agenten in bezet gebied tegen contact met Ridderhof waarschuwen - maar de enige hunner die op vrije voeten was, was Grün en hij kreeg die waarschuwing natuurlijk niet te zien.
Die waarschuwing was voor Giskes en Schreieder hoogst belangrijk: wij laten in het midden of zij via Ridderhof vernomen hadden waar dat 'uitgewerkt lucifersdoosje'
op sloeg, of dat Ridderhof voor hen al van voldoende belang was doordat zij via Grün mogelijkheden hadden om in de illegale pers te penetreren - in elk geval droeg Giskes er zorg voor dat van Schelle die zich nog steedsin België bevond en aan wie Grün enkele rapporten had kunnen toesturen, begeleid door enkele 'piloten'
, naar Spanjekon 'ontsnappen'
; de bedoeling was dat hij zo spoedig mogelijk naar Londen zou gaan om SOB te verzekeren dat aan de betrouwbaarheid van Ridderhof niet getwijfeld behoefde te worden. In dat opzicht had van Schelle, toen hij in Londen aankwam, geen succes: Somer, hoofd van het Bureau Inlichtingen, had in december tijdens zijn al eerder vermeld dienstbezoek aan Spanje (het
1 Getuige J. Grün, Enq., dl. IV c, p. 439. 2 A.v., p. 438. 8'George van Vliet'
) onbetrouwbaar was, stond hiermee vast.
Wat was inmiddels met Grün geschied?
Hij was eind december tot het besluit gekomen, zich van Ridderhof los te maken, hetgeen betekende dat hij ook van Oords woning in Doorn zou verlaten. Dat deed hij op 3 januari '44 - de dag waarop hij '
s middags om half vijf in Amsterdam ten huize van mej. Rebel voor het eerst twee hem nog onbekende redacteuren van Het Parool zou ontmoeten: Meijer en van Norden. Met hen wilde Grün spreken over de publikatie, alsnog, van de invasie-instructies - hij had het stuk bij zich. Hij werd die middag op het station van Driebergen overmeesterd. Had hij over zijn afspraak ten huize van mej. Rebel een aantekening in zijn agenda staan of was dat adres, dat van Oord kende, tot Ridderhof doorgedrongen? Wij weten het niet. In elk geval deden de Duitsers onmiddellijk een inval in de woning van mej. Rebel, maar zij waren tien minuten te laat: toen GrÜl.1niet precies om half vijf was komen opdagen, hadden Meijer en van Norden, die toch al niet veel vertrouwen hadden in het contact met GrÜl.1, de woning verlaten.'
GrÜl.1, vastgebonden op een stoel, werd in Den Haag eerst door Schreieder onder het mes genomen: 'U zult moeten spreken'
, zo gafGrÜl.1 later diens woorden weer.
'Dat hebben ze allemaal gedaan en we hebben hier mensen van groter formaat dan u gehad. U zult uweten en drinken krijgen doch geen slaap. U blijft op deze stoel zitten tot we de gehele waarheid uit u gekregen hebben. Verstanden? En voor het geval dat u denkt dat u het wel kunt volhouden, zeg ik u dat het record 120 uur is en op naam staat van een leider van de ondergrondse pers.' Wanneer u
tionslager Ravensbrück gezonden; zij overleefde de oorlog. 2 Wij weten niet wie daarmee bedoeld is - aangenomen
'Deze heren'
(Schreieders ondergeschikten) gingen aan het werk. Grün werd ernstig mishandeld, men sloeg hem o.m. bijna al zijn tanden uit zijn mond. Het 'verhoor'
duurde onafgebroken bijna drie dagen en nachten ('een uur of zestig, zeventig', schatte Grün zelf"). Al die tijd verzweeg hij gegevens die aan zijn ondervragers allang bekend waren: het adres van mej. Rebel, het adres waar Ridderhof hem in Brussel ondergebracht had, en alles wat hij van Ridderhof en van Oord wist. Veel 'nieuws'
kon hij de Sicherheitspolizei niet meedelen: de illegale werkers met wie hij contact had gehad, leefden ondergedoken en hoe het er bij SOB in Engeland uitzag, was aan Giskes en Schreieder al tot in de kleinste bijzonderheden bekend - niette-min werd Grün er over doorgezaagd, tot aan de rantsoenen in Engeland toe en, wat het huis betrof waarin de SOE-agenten tijdens hun opleiding woonden, tot aan 'de kleur van de tegels van de badkamer'
toe." Grün zou de oorlog overleven." Zijn slecht-voorbereide missie is voor de illegale pers van geen enkel nut geweest.
Meer succes had, enkele maanden later, een tweede missie, ditmaal toevertrouwd aan de geheime agent Hans Biallosterski. Anders dan Grün, die zich in bezet gebied hoogst onwennig had bewogen, kende Biallosterski die eind' 43 naar Engeland onsnapt was, terdege de gevaren die een geheim agentJ. hij
'Boodschap'
die voor publikatie in de grote illegale bladen bestemd was.' '
Reeds dikwijls heb ik mij', zo had de koningin op schrift gesteld, 'door de radio tot u gericht, en nu ik in deze buitengewone tijden de gelegenheid krijg, met 11 in contact te treden door middel van de geheime pers, wil ik dat buitengewone middel niet ongebruikt laten, want alleswat tot versterking van onze eenheid kan dienen, moet worden gebruikt.
Ik zie hoe gij in deze moeilijke dagen leeft en strijdt uit de woorden van uw dappere ondergrondse pers en uit andere documenten, maar nog beter kan ik u volgen door het levend woord, waarmee de overgekomen Engelandvaarders getuigen van uw lijden en uw strijden, van de hoop die in u leeft; maar bovenal getuigen zij van uw onwrikbaar geloof in de overwinning dat uw moed en uw wilskracht om in voorspoed en tegenspoed vol te houden, schraagt en draagt. Wij strijden schouder aan schouder voor dezelfde zaak, de zaak der waarheid en gerechtigheid, de zaak der bevrijding, strijdend voor het frisse,jonge Nederland dat moet voortkomen uit deze oorlog, waarvan gij thans de ellende en het lijden gevoelt, maar dat eens met Gods hulp zal komen.'
De microfoto van deze boodschap werd aan Biallosterski toevertrouwd. Het was overigens de bedoeling dat hij een blijvend contact tot stand zou brengen tussen de illegale pers en het Bureau Bijzondere Opdrachten; hij kreeg er een marconist voor mee, J. A. Steman (ook een Engelandvaarder), die twee zenders in zijn bagage had. In de vroege uren van I april' 44 werden Biallosterski en Steman bij Breda afgeworpen. Ze werden 'blind'
gedropt: er was dus geen 'ontvangst-comité'
. Zij begroeven de zenders op het droppingterrein - eerst wilden ze de situatie in en bij Amsterdam verkennen. Biallosterski bracht er Steman (die de kristallen die ter bepaling van de golflengte in de zenders geplaatst moesten worden, in zijn zak had) in contact met van Paaschen, vervolgens ging hij met van Paaschen naar het droppingterrein terug om de zenders op te graven. Beide toestellenTekst: Enq., a, p.' De'
ondernemende Biallosterski besloot onmiddellijk naar Londen terug te keren (hij kwam er enkele maanden later aan en zou toen aan een tweede missie beginnen), het geld en de microfoto met de boodschap van de koningin overhandigde hij aan van Paaschen. Deze distribueerde het geld en kon er zorg voor dragen dat de boodschap in mei in de voornaamste illegale bladen opgenomen werd.ê
Die boodschap is, zo veronderstellen wij, de vele duizenden die bij de uitgave van de 'grote'
illegale bladen betrokken waren, maar ook de honderdduizenden lezers van die bladen welkom geweest - welkom als bewijs dat de koningin zich met de illegale pers solidair voelde en dat er goedwerkende geheime verbindingen met Londen bestonden. Er zijn overigens na Biallosterski geen nieuwe geheime agenten uitgezonden om speciaal met de illegale pers contacten te onderhouden.
Al in ons vorige deel maakten wij melding van de illegale bellettrie: daar namelijk waar wij er op wezen dat het z.g. Utrechtse Kindercomité dat van de zomer van' 42 af'
[oodse kinderenhad doen onderduiken, begin' 43 besloot, van Jan Camperts gedicht 'Het lied der achttien doden'
een rijmprent te maken die, teneinde voor het onderduikwerk de nodige fondsen te krijgen, elandestien verkocht zou worden. In 500 exemplaren werd een eerste druk gemaakt door de drukker J. Hendriks te Utrecht en deze gingen ad f 5 per stuk zo grif van de hand dat een van de initiatiefnemers, Geert Lubberhuizen, besloot op de ingeslagen weg door te gaan. Hij deed dat samen met de Hagenaar Charles van Blommestein, die evenals Lubberhuizen in Utrecht
'43 door van Blommestein en hem de illegale uitgeverij '
De Bezige Bij' opgericht werd, was het nodig dat met grote papierleveranciers contact opgenomen werd; een van de belangrijkste werd van Gelder & Zonen. Zo konden, om te beginnen, van 'Het lied der achttien doden'
successievelijk vijf nieuwe drukken verschijnen in een gezamenlijke oplaag van bijna IS 000 exemplaren - de tweede druk verscheen eind '43, en Lubberhuizen en van Blommestein waren toen al ver gevorderd met plannen om voor 'De Bezige Bij'
een heel fonds van illegale uitgaven op te bouwen.
Vanhet begin der bezetting af had zich bij velen een ware leeshonger gemanifesteerd: er was een behoefte aan culturele verdieping, men had, doordat de verduistering het niet aantrekkelijk maakte's avonds de straat op te gaan, ook meer tijd om te lezen dan vroeger - uit dit alles vloeide voort dat vooral in de eerste drie bezettingsjaren opvallend veel boeken gekocht of uit biblietheken geleend werden; het aantal uitleningen uit de openbare en bijzondere leeszalen was in '43, met '39 vergeleken, ongeveer verdub beld. Voor de aankoop van boeken had een deel van het publiek ook meer geld beschikbaar dan vroeger - er was immers in het algemeen in de winkels minder te koop. De uitgevers konden aan de vraag bij het publiek nauwelijks in voldoende mate tegemoet komen. Welnu, al in '41 en '
42 slaagden verscheidenen hunner er in, papier elandestien geleverd te krijgen zodat zij van de meest gezochte boeken, buiten alle officiële toewijzingen om, herdrukken deden verschijnen; die herdrukken werden dan in niet te grote porties (men moest steeds met de mogelijkheid van controle in de winkels rekening houden) aan vertrouwde boekhandelaren doorgegeven.
Daar bleef het niet bij. De werken van honderden auteurs, binnenen buitenlandse, waren verboden, en in de loop van' 41 was bepaald dat.voor elke druk van een nieuw en elke herdruk van een bestaand werk toestemming nodig was van het departement van volksvoorlichting en kunsten. Op grond van die toestemming kon een uitgever dan een papiertoewijzing aanvragen. De regeling voor die papiertoewijzingen bevatte evenwel een lacune: aanvankelijk waren drukorders waar minder dan vijf kilo papier mee gemoeid was, vrij. In '42 werd die vijf kilo tot vijf pond verlaagd, maar zolang die uitzonderingsregeling gold (ze werd in de zomer van '43 ingetrokken), waren er verscheidene uitgevers geweest die binnen de grens van vijf kilo, later van vijf pond blijvend, bellettrie in kleine oplagen hadden doen verschijnen (de uitgever-boekhandelaar A. A. Balkema noemde'De Vijf Ponden-Pers'
) - anderen waren er die van meet af aan door deze en dergelijke voorschriften alleen meer geërgerd werden en in wie slechts één behoefte leefde: te drukken wat zij zelf wensten te drukken, los van elke overheidsbemoeienis.
Tot die eersten in wie die behoefte naar boven kwam, behoorden de Haagse uitgever Bert Bakker, directeur van D. A. Daamen's Uitgeversmaatschappij, en de Groninger schilder en graficus H. N . Werkman. Misschien is het door Bakker geschreven gedicht 'Oranje boven I Leve de Koningin', dat hij ter gelegenheid van de zestigste verjaardag van koningin Wilhelmina (3 I augustus '40) in 3 000 exemplaren liet drukken, wel het eerste voorbeeld van 'echte'
illegale bellettrie geweest - 'echt'
in zoverre dat het een inhoud had die zich rechtstreeks en expliciet tegen de bezetter richtte. Bakker zag die inhoud graag onder de ogen gebracht van zoveel mogelijk lezers; het aan zijn gedicht toegevoegde colofon luidde: 'Geeft door dit lied, I opdat het Haar bereike, I Wier strijd ons staande houdt I en nóóit de vlag doet strijken.'
Werkman ging op een andere wijze aan de slag: hij zorgde zèlf voor de artistieke uitvoering van kleine bibliofiele uitgaven die hij ook zelf drukte, meestal in enkele tientallen exemplaren; samen met een hervormde predikant uit Friesland, de dichter-schrijver F. R. A. Henkels, bracht hij die in omloop. Zij noemden hun serie 'De Blauwe Schuit'
, hetgeen een toespeling was op een passage uit Erasmus waarin deze al degenen die niet in een Middeleeuws gilde opgenomen konden worden, in een 'blauwe schuit'
samengebracht had - een beeld dat Hieronymus Bosch voor een van zijn schilderijen had gebruikt. Die naam was door Werkman en Henkels bewust gekozen: 'De Blauwe Schuit'
getuigde van afkeer jegens de Kultuurkamer en haar gilden, Werkman (hij is kort voor de bevrijding van Groningen gefusilleerd) zou het in totaal tot 52 illegale bellettristische drukwerken brengen waarvan 40 in de serie 'De Blauwe Schuit'
opgenomen waren. Uit een oogpunt van grafische vormgeving had hij daarbij volstrekt nieuwe wegen ingeslagen.
Het door Dirk de Jong na de oorlog met zoveel piëteit en deskundigheid samengestelde werk Het vrije boek in onvrije tijd. Bibliografie van illegale en clandestiene bellettrie (1958) vermeldt in totaal niet minder dan 1019 titels, daaronder 23 titels van illegale bellettristische tijdschriften van welke Atl Interim (onder redactie van o.m. Jaap Romijn), Podium (onder redactie van P. Kalma, Fokke Sierksma, C. van der Noord en G. L. Meinsma) en Het Spuigat (onder redactie van Gerard den Brabander-) na de bevrijding voortgezet werden, Het Spuigat onder de titel Centaur. Tot die 1019 titels behoor
1 Pseudoniem van].'43 en september '
44, zij het dat de illegale bellettrie het toch ook in de hongerwinter tot een aanzienlijke omvang bracht, alle moeilijkheden ten spijt. Van die moeilijkheden getuigde menig colofon, zo dat van de Nederlandse vertaling van een Poolse legende ('De legende van Krakus en de draak'
) die, vertaald en geillustreerd door 'A. Nonymus' (J. H. van Eikeren) in opdracht van de uitgever F. G. Kroonder in 750 exemplaren gedrukt werd bij de Drukkerij J. K. Srnit & Zn. te Amsterdam. 'Dit werkje'
, aldus het colofon, 'werd begonnen in de barre wintermaand van december 1944 en kwam, onder bijna onoverkomelijke moeilijkheden, eerst in april 1945 gereed. Gebrek aan stroom en lettermateriaal, een nijpend tekort aan voedsel en verwarming, razzia's die de weg onveilig maakten, dit alles bracht steeds opnieuw wekenlange vertraging. Op een klein handpersje kon niet meer dan één pagina tegelijk worden afgedrukt .. .'
1
Dirk de Jong heeft in de geciteerde ondertitel van zijn bibliografie onderscheid gemaakt tussen 'illegale'
en 'clandestiene'
bellettrie. 'Illegaal waren'
, schreef hij, 'het proza en de poëzie die rechtstreeks gericht waren tegen de bezetter en zijn trawanten. Clandestien daarentegen was de 'normale'
litteratuur die geschreven en uitgegeven werd door auteurs en uitgevers die zich niet wensten te onderwerpen aan de door de bezetter gestelde voorwaarden', bijvoorbeeld de aanmelding bij de Kultuurkamer.ê Die indeling is niet onjuist maar wij willen er bij aantekenen dat, naar ons oordeel, datgene wat de clandestiene en de illegale uitgaven van elkaar scheidde, minder belangrijk was dan datgene wat hen verbond: de geest van verzet, zij het dat die geest in de wereld van de boekhandel en de uitgeverij niet steeds vrij was van mede-overwegingen die in het commerciële vlak lagen. Die mede-overwegingen ontbraken natuurlijk bij een illegaal bedrijf als 'De Bezige Bij'
wat daar, toen men eenmaal voor de ondergedoken Joodse kinderen voldoende geld bijeen had, aan geld overbleef, werd aan de fondsen toegevoegd waaruit auteurs en toneelspelers die zich niet bij de Kultuurkamer aangemeld hadden, ondersteuning ontvingen.Tekst inde Jong:p.A.v., p.
Een zo volledig mogelijk overzicht van hetgeen in de jaren' 40-'
45 op het gebied van de litteratuur als uiting van verzet verschenen is, vindt men in de Jongs bibliografie, Er is veel werk bij van buitenlandse schrijvers: van Franse als Balzac, Baudelaire, Valéry Larbaud, Péguy, Rimbaud en Stendhal, van Engelse als Shakespeare en Oscar Wilde (zijn 'Ballad of Reading GaoI'1), van Amerikaanse als Emily Dickinson en John Steinbeck, van Russische als Dostojewski en Poesjkin - en de Duitsers ontbreken niet: Stefan George, Goethe, Hölderlin, Nietzsche en Rilke, om slechts de belangrijkste te noemen: zij werden uitgespeeld tegen het barbarendom dat zich in het Duitse nationaal-socialisme geopenbaard had. Men putte ook bezieling uit Nederlandse klassieken als Bredero, Revius en Vondel, en niet minder uit de Geuzenliederen (een facsimilé-uitgave van het uit 1581 daterende Nieu Geusen Lieden Boecxken verscheen elandestien in 1944 bij de uitgeverij 'De Spieghel"
), In het geheel van de clandestiene bellettrie stonden evenwel de nog levende Nederlandse schrijvers en dichters centraal, onder hen velen die al vóór de bezetting bekendheid hadden gehad en van wie nu talrijke werken uitgegeven of opnieuw uitgegeven werden, zoals (onze opsomming is verre van uitputtend) Gerard den Brabander, Anton van Duinkerken", Jac. van Hattum, Albert Helman", H. Marsman, Martinus Nijhoff, Adriaan en Henriëtte Roland Holst, Jan Prins+, S. Vestdijk. Hendrik de Vries en J. W. F. Werumeus Buning; dan waren er dichters, tevoren slechts in kleine kring bekend, die opeens uitdrukking bleken te geven aan wat velen bezielde: Jan Campert, Jan H. de Groot, K. H. Heeroma ('MUllS[acobse'), Gerrit Kamphuis en Fedde Schurer ('Arend van der Meer'
) - jongeren ook als Maurits Mok, A. Th. Mooy ('A. Marja') en Koos Schuur, wier gedichten, al kende men hun namen niet, opeens de aandacht trokken van diegenen die ze als illegale bellettrie onder ogen kregen.
Deze bibliofiele uitgaven werden vaak uitermate fraai verzorgd - wij mogen de artistieke vormgevers dan ook niet vergeten. Werkman, de origineelste, noemden wij al. Aan talrijke clandestiene ofillegale uitgavenwerkten voorts Cees Bantzinger, Joh. H. van Eikeren, Dick Elffers, Jan van Krimpen en Maarten Toonder mee. Wat zij presteerden, was een protest tegen culturele vervlakking, trouwens ook een vorm van die zelfverwerkelijking die voor de creatieve kunstenaar de zin van zijn artistiek bestaan uitmaakt. Al deze kunstenaars (schrijvers èn vormgevers) hadden evenwel uitgevers enDeze uitgeverij had na de oprichting van de Kultuurkamer geweigerd, haar bedrijflegaal voort te zetten.PseudoniemvanA. Asselbergs.PseudoniemvanA.Lichtveld. • PseudoniemvanSchepp.'De Bezige Bij'
bracht het tot 76 uitgaven, A. A. M. Stols tot 64, A. A. Balkema tot 50, Jaap Rornijn tot 36, A. W. Sijthoff tot 24, F. G. Kroonder tot 23 zouden wij beneden de grens van 20 gaan, dan zouden wij nog enkele tientallen andere uitgevers moeten vermelden. Aan drukkers die grote aantallen illegale of clandestiene bellettrie drukten (de oplagen lagen soms boven de I 000 maar liepen in een enkel geval tot 50 000 op), noemen wij Meijer's Boek- en Handelsdrukkerij, Wormerveer (60 uitgaven), Drukkerij Trio, Den Haag (47), Drukkerij F. Tamminga, Den Haag (46), Drukkerij Boosten & Stols, Maastricht (29) de drukkerij [ohan Enschedé & Zonen, Haarlem, die de distributiebescheiden drukte, drukte 6ók 21 clandestiene uitgaven.
Het is al bij al een opmerkelijke prestatie geweest. Zij heeft aan enkele drukkers van uitgesproken illegale uitgaven het leven.gekost en Iller en daar ook boekhandels in moeilijkheden gebracht, zij het dat van de zijde van de Sicherheitspolizei (haar waren die verboden uitgaven in '44 en '
45 heel wel bekend) geen sprake is geweest van een systematische vervolging: zij had daar de tijd niet voor. Er is overigens op de clandestiene en illegale bellettrie van Nederlandse kant niet louter positief gereageerd. Onder verwijzing naar de door Jaap Ronlijn uitgegeven Schildpad-reeks, 'de Bezige Bij-serie'
, Ad Interim
'en de vele overige afzonderlijke uitgaven'
, noemde van Randwijk het in de zomer van' 44 '
verontrustend en soms bepaald weerzinwekkend ... , te moeten constateren dat evenals vóór de oorlog dezelfde onbenullige romantiek en dezelfde overspannen sexualiteit en puber-visioenen de hoofdmotieven blijven. Waar is de waarlijk 'sociale'
kunst in deze dagen ?'l, en Heeroma schreef na de oorlog met betrekking tot de clandestiene bellettrie over 'een tafereel van op drift geraakte vitale energie'
(waarom 'op drift geraakt'
P) 'naast zakelijke zelfhandhaving, auteurs-ijdelheid en collectioneurs-bedrijvigheid'ê ;Heeroma achtte de clandestiene litteratuur wel nuttig, 'omdat de bezettingstijd er zonder dit kleurige, avontuurlijke bedrijf wel heel kaal en bekommerd zou hebben uitgezien, maar een boodschap voor andere tijden heeft zij niet. Die heeft', schreef hij, 'alleen de litteratuur van het verzet'
3 - de illegale bellettrie dus.
Ja, voorzover de verzetsgedichten een protest behelsden tegen onderdrukking en een oproep tot humaniteit, mag men beamen, dat zij 'een boodschap voor andere tijden'
inhielden, maar in de meeste van die gedichten werd deze 'boodschap'
, naar het ons voorkomt, op een wijze uitgedrukt die
1 Vrij Nederland, IV, 13 (29 juni 1944), p. 2. 2 K. H. Heeroma in 0 en V, dl. II, P.545. 8'de andere tijden'
zou aanspreken. Het was hiermee als met de bezettingshumor : nagenoeg alle in de bezettingstijd circulerende anecdotes 'deden'
het slechts bij degene die midden in de situatie leefde waarin die anecdotes een bevrijdende lach opwekten - onvermijdelijk was het dat zij mèt het verdwijnen van die situatie hun kracht en effect zouden verliezen, als het ware zouden verbleken.
Wij zien het als de verdienste van de verzetspoëzie dat zij, geschreven hetzij door 'echte'
, hetzij door 'toevallige'
dichters, poëtisch uitdrukte wat gevoeld werd door volksmassa's die generaties lang van de dichtkunst vervreemd waren. Het was voor dit brede publiek dat tijdens de bezetting illegaal enkele verzamelingen van verzetspoëzie uitgegeven werden- (bij elkaar in meer dan 43 000 exemplaren), maar alweer: niet zonder kritiek uit te lokken. 'In een periode van enkele maanden'
(wij citeren opnieuw van Randwijk in de zomer van '44) 'zijn er in ons land minstens drie Geuzenliedboeken verschenen, maar behoudens enkele prachtige uitzonderingen, manifesteren deze bundels allereerst het onvermogen van de Nederlandse poëten, het waarlijk nationale lied te schrijven waarin lijden en hopen van ons volk stem kregen.'
2
Was ooit méér te verwachten dan die 'prachtige uitzonderingen'
? Ook de grootste nationale nood doet niet automatisch een veelheid aan grote dichters ontstaan. Ons lijkt in de eerste plaats van belang dat de verzetspoëzie, hoe gebrekkig zij soms ook was, een wezenlijke, zij het niet exact vast te stellen bijdrage geleverd heeft tot het wakker houden van een geest van verzet.
Laat ons een van de vroegste voorbeelden nemen: het gedicht 'Stumpers'
, door de Rotterdammer A. van Atten in de zomer van '40 geschreven, anders gezegd: geschreven in de periode waarin Duitse troepen, het Enge lland Lied scanderend, door de straten marcheerden, Seyss-Inquarts gelijkschakelingspolitiek tot eerste ontplooiing kwam en men bijna geen krant kon opslaan zonder het verslag te vinden van een betoog dat Nederland zich aan het zo voorbeeldig georganiseerde Derde Rijk diende aan te passen. Van Atten haakte daarop in: 'Stumpers waren w'
en slampampers en we deden alles slecht! Kijk: de Mof die kan het beter, is ons keer op keer gezegd. 't Germanendom is nu gekomen om te ord'
nen in ons land, al wat was, moet ras verdwijnen, weg met 't vrije Nederland! Voor ons oog gaat thans verrijzen de perfect-totale staat, geen gepraat meer en gezemel, 't is de tijd nu van de daad. d' Afsluitdijk? Een werk van stumpers, daartoe was ons volk in staat. Rotterdam tot puinhoop maken dàt doen mannen van de daad! Rembrandt, Heyermans, van Eeden, Vondel, Querida en Poot, Troelstra, Kuyper en Thorbecke, Oldenbarneveldt, de Groot slechts een greep uit Hollands sufferds, bouwers van een vrije staat! Wat presteren Hiders helden, zij, de mannen van de daad? Oorlog, moord, sadisme, leugen, armoe, domheid, Jodenhaat, slavernij van vrije volken:' eens wist hoe wij verlangen dat je eind'
lijk zwemmen gaat! Ga toch gauw naar Eng'land varen, verzuip dan allen in de zee, neem ('t is onze laatste bede) alle NSB'ers mee!'
Poëzie? Ja, het rijmt. In poëtisch opzicht is daarmee, vrezen wij, alles gezegd. Maar juist zulke strofen (hoe vaak waren ze overgeschreven, hoe vaak in honderden exemplaren gestencild vóór zij in '43 in het Geuzenlied boek, Eerste vervolg, opgenomen werden?) drukten vlijmscherp uit wat door de brede massa gevoeld werd: de haat jegens de macht die het land onverhoeds overvallen had, de afkeer van de dwingelandij die van jaar tot jaar zwaarder zou gaan drukken.
Geen toeval was het dat het begin '43 tot een nieuwe impuls kwam om het Nederlands verzet te stimuleren en, dat doende, ook te pogen er iets van eenheid in te brengen. Wij schrijven 'nieuwe impuls'
, want denkbeelden welke in die richting gingen, hadden in de herfst van '42 al geleefd bij de socialist J. J. Hamelink en enkele illegale werkers uit verschillende kringen die hij om zich heen verzameld had - wij beschreven in hoofdstuk 3 van ons vorige deel hoe hun groepje in oktober' 42 in Rotterdam door de politie overvallen en uiteengeslagen werd; Hamelink liet daarbij het leven. In datzelfde hoofdstuk vermeldden wij ook dat Jan Thijssen, hoofd van de Radiodienst van de OD, in april '43 het initiatief nam tot oprichting van de Raad van Verzet, een college dat door hem bedoeld was als bundeling van wat er op dat moment in bezet gebied aan illegale organisaties bestond.
Achteraf mag men stellen dat zowel de poging van Hamelink als die van Thijssen gedoemd was te mislukken. Nederland kende, zou men kunnen zeggen, geen 'illegaliteit'
maar alleen maar een veelheid aan illegale organi'opgerold'
werd, grote gaten geslagen werden in de organisatie van Je Maintiendrai. Dat wil nu weer niet zeggen dat een zekere mate van samenwerking en coördinatie niet ook haar voordelen kon hebben: het was nuttig, gegevens uit te wisselen en een bepaalde werkverdeling na te streven, en in '44 zou het bovendien wenselijk geacht worden, na te gaan of althans de grootste illegale organisaties het eens konden worden over adviezen die aan de Londense regering uitgebracht zouden worden met betrekking tot de eerste na de bevrijding te treffen maatregelen; de impuls welke die illegale organisaties een adviserende taak zou geven voor de naoorlogstijd, kwam evenwel niet uit die organisaties zelf voort - hij kwam uit Londen. Verder kon men niet gaan. Het illegale werk was wezenlijk het werk van aparte illegale organisaties. Zo gevarieerd was dat werk en zozeer vond het zijn kracht in de enkele mens, in de individuele illegale werker, dat de conceptie van wat men een 'generale staf der illegaliteit'
zou kunnen noemen, er niet op paste, laat staan die van een 'opperbevelhebber der illegaliteit'
. Zinvolle coördinatie zou steeds vóór alles terughoudendheid en bescheidenheid vergen, de behoefte ook om de groepen die men zou trachten te coördineren, in hun waarde te erkennen, het besef tenslotte dat het ten enenmale onmogelijk was, het gehele terrein der illegaliteit te overzien.
Thijssen (wij komen er in dit hoofdstuk op terug) heeft de Raad van Verzet als een soort' generale staf der illegaliteit'
bedoeld en voor sommige initiatiefnemers tot het Nationaal Comité van Verzet (de naam vormt er al een aanwijzing voor) geldt hetzelfde. In feite zijn zowel de Raad van Verzet als het Nationaal Comité van Verzet niet meer geworden dan illegale organisaties naast andere - zij stonden er niet boven.
Chaillet heeft slechts enkele maanden aan het Nationaal Comité van Verzet (wij zullen nu maar af en toe van 'het NC'
gaan spreken, zoals men toen ook deed-) deel kunnen uitmaken: hij werd in de herfst van '43 gearresteerd wegens hulp aan ondergedoken [odenê, maar van Velsen en Neher zijn tot aan de bevrijding illegaal actief gebleven en wij willen bij hen iets langer stilstaan.
'Van Velsen'
, aldus mej. mr. M. A. Tellegen (die later in het NC opgenomen werd), 'was de gangmaker, de enthousiaste man die zeer stimulerend werkte. Neher was de tacticus die het best de zaak bij elkaar hield.v Misschien is Neher onbedoeld in deze formulering toch ietwat naar de tweede plaats geschoven. Wij zien daar geen reden voor. Precies omgekeerd: van Velsen
Mr. van Walsum: Het Nationaal Comité was een samenvloeiing van deze' 41 een gesprek met van Heuven Goedhart gevoerd waarin hij volgens deze betoogd had dat koningin Wilhelmina die '
gevlucht' was, niet moest terugkeren, dat prinses Juliana door haar huwelijk met een Duitse prins ongeschikt was voor de opvolging, dat voor die opvolging alleen prinses Beatrix (toen drie jaar oud) in aanmerking kwam, dat alle politieke partijen na de bevrijding moesten verdwijnen en dat er dan een kabinet moest komen van 'sterke mannen'
- van Heuven Goedhart noemde van Velsen ten overstaan van de Enquêtecommissie 'een Oranjefascist'
,! maar wist natuurlijk wel dat het NC deze in '41 geuite denkbeelden geenszins overgenomen had; wij zullen maar aamlemen dat van Velsen, toen hij in' 43 met het NC begon, van de dwalingen zijns weegs teruggekeerd was, met dien verstande natuurlijk dat hij, een veertiger, zijn aard niet kon wijzigen. Enthousiast als hij was, bedronk hij zich gemakkelijk aan zijn eigen woorden; 'hij was'
, zo vertelde ons Neher, 'idealistisch en heerszuchtig, maar u moet dat niet verkeerd begrijpen: zijn bedoelingen waren eerlijk.'
2
1 Getuige G. J. van Heuven Goedhart, a.v., p. 795. 2
Van de zijde van Neher trof ons dit als een typerende formulering: typerend verzoeningsgezind namelijk. Want zo was Neher: a self-made man die, misschien vanuit de herinnering aan de moeilijkheden die hij zelf in zijn leven had moeten overwinnen, de neiging had om op de doordraverijen van zijn medemensen niet aggressief te reageren, of, beter misschien: elke uitlating die negatiefkon worden geïnterpreteerd ('heerszuchtig'
), onmiddellijk te relativeren ('zijn bedoelingen waren eerlijk'
).
Lambertus Neher was in 1889 in Amsterdam geboren als de jongste van vijf kinderen. De familie van zijn vader kwam uit Zuid-Duitsland, zijn moeder was een Zwitserse. Zijn vader was in de hoofdstad voorman in een timmermanszaak, maar dat bedrijf floreerde niet en de jongste zoon had de Mulo-opleiding nog niet voltooid toen het nodig bleek dat hij een vak koos. Hij wilde naar zee, kreeg een proeftijd bij de koopvaardij maar werd op zijn ogen afgekeurd. Achttien jaar was hij toen hij als aspirant-monteur in dienst trad bij het Amsterdamse gemeentelijke telefoonbedrijf. Hard studerend in de avonduren bracht hij het er tot chef-instrumentmaker en kort voor de eerste wereldoorlog maakte hij opnieuw promotie: hij werd benoemd tot opzichter-controlechef bij het telefoonbedrijf van de gemeente Den Haag. Als zodanig werd hij naar het Franse stadje Angers gestuurd om daar een van de eerste automatische telefooncentrales te bestuderen die Europa toen kende. Hij werd een specialist op dat gebied. De ene bevordering volgde nu op de andere en in '29 werd hij die geen enkel universitair examen had kunnen afleggen, bij het Haagse bedrijf in de rang van hoofdingenieur-afdelingschef benoemd, zes jaar later tot directeur. Hij bezat niet alleen een voortreffelijk intellect maar ook grote leidinggevende capaciteiten waarvan een warme belangstelling voor het wel en wee van het personeel van zijn bedrijf een onderdeel vormde; van opzichter was hij er directeur geworden, hij kende vrijwel elk personeelslid bij naam en toenaam.
In september '40 kon de PTT van de bezettingstoestand gebruik maken om een oude wens te verwezenlijken: de gemeentelijke telefoonbedrijven van Amsterdam, Den Haag en Rotterdam werden aan het staatsbedrijf toegevoegd, Neher werd nu directeur van de Haagse 'plaatselijke telefoondienst'
, in '41 ook van de Rotterdamse toen zijn collega aldaar op last van de bezetter ontslagen werd. Met diezelfde bezetter kwam ook Neher overhoop te liggen, eind' 42 namelijk, toen geëist werd dat de PTT een groot deel van zijn krachten voor de arbeidsinzet ter beschikking zou stellen. Hij weigerde medewerking, organiseerde een collectief protest en werd ontslagen. Uiteraard had hij in zijn dubbele functie talrijke contacten gehad in kringen van de overheid en van het bedrijfsleven; voor het illegale werk waartoe van Velsen hem uitnodigde: systematisch'neutraliteit'
en zijn temperament maakten hem mèt zijn leeftijd: midden vijftig, geschikt om, wanneer het tussen illegale organisaties tot botsingen kwam waarbij de emoties fel oplaaiden, als vredestichter te fungeren. Dat deed hij graag: hij had er een voorliefde voor om mensen tot elkaar te brengen. Hij was mede daarom een enthousiast lid geweest van de Nederlandse Unie.
Bij de botsingen in de illegaliteit waarmee hij geconfronteerd werd, gaf Neher zich veel moeite om, langzaam en nadrukkelijk ja zelfs ietwat zalvend sprekend, de tegenstellingen te overbruggen. Hij legde dan steeds de nadruk op het belang van eenheid in de nationale bevrijdingsstrijd: daar moesten alle andere overwegingen voor wijken, behoudens dan deze dat samenwerking met communisten uit den boze was. Een goed verzetsman was, meende hij, alleen diegene die nimmer aan 'ik'
dacht maar louter aan 'wij allemaal'
! - dat was een irenische opvatting die niet steeds voldoende gewicht had om de reële tegenstellingen die zich binnen de illegaliteit gingen voordoen, te bezweren; een opvatting bovendien die Neher bij sommige tegenstanders in het illegale milieu de naam gaf van een niet van sluwheid ontblote intrigant.
Dat laatste is een karakterisering die ons te ver gaat. Eerder zien wij het zo dat Neher de functie van vredestichter die hem zo aantrok, ging uitoefenen op een wijze die, gegeven het gebrekkige contact dat het illegaal bestaan toestond, tot misverstanden moest leiden: hij praatte dan een eindweegs met de ene en vervolgens een eindweegs met de andere partij mee, dat alles in een poging, een compromis te bereiken dat hij zelf al vrij vroeg had gezien maar waarover hij aanvankelijk was blijven zwijgen:. Zijnnaam leed, vermoedelijk zonder dat hij dat besefte, af en toe schade door de tactiek die hij toepaste, Walraven van Hall, die andere 'vredestichter'
in de Nederlandse illegaliteit ('de olieman'
), was veel directer inzijn aanpak. Ofhij er meer succes mee had dan Neher, valt moeilijk te beoordelen, maar hij wekte er in elk geval geen tegen zijn persoon gerichte weerstanden mee. Voor van Hall, wiens anti-communistische overtuiging zeker niet minder gefundeerd was dan die van Neher, was het bovendien geen vraag of men met communisten moest
1
Evenals de Raad van Verzet werd het Nationaal Comité van Verzet op 29 april '43 door het uitbreken van de April-Meistakingen volledig verrast. Wel hadden Neher, van Velsen en Chaillet enkele besprekingen gevoerd met ex-bestuursleden van werkgeversorganisaties, vakcentrales en boerenbonden en ook hadden zij contact opgenomen met de Je Maintiendrai-groep en met de gebroeders Drion die De Geus redigeerden, maar een eigen apparaat van enige omvang had het NC nog niet. Er werd desondanks als reactie op de stakingen een communiqué opgesteld waarvan, schijnt het, Elkerbout in Eindhoven een miljoen exemplaren liet drukken; toen de stapels klaar lagen, ontbrak de organisatie om ze te verdelen. Inplaats daarvan liet het NC toen een oproep stencillen waarin het zich aan het gehele volk als het ware voorstelde." Die oproep droeg dan ook de titel: Aan het Nederlandse volk. Aan Willem van Oranje was het motto ontleend: 'So laet ons dan tesamen met eendrachtigen herte ende wille de bescherminghe van dit goede volk aangrijpen.'
In het stuk werd op een betere organisatie van het verzet aangedrongen, 'zoals bij de artsen en studenten'
- welnu:
'Gebruik makende van de ervaring en de harde lessenis in de laatste maanden belangrijk werk verricht, in tal van bedrijven en diensten is een organisatie gegroeid of groeiende. Hard en zorgvuldig is gewerkt en uit verschillende verzetsacties is ontstaan het Nationaal Comité van Verzet.
Dat velen uwer van dit alles nog weinig of niets gemerkt hebben, ligt in de aard van ons werk. Met de grootste omzichtigheid moeten onze contactmannen te werk gaan. Tracht daarom niet te weten te komen wie in uw kring onze contactman is ... Te zijner tijd zult gij het wel vernemen ...
Toen Christiansens bevel heel Nederland in opschudding bracht, achtten wij onze organisatie nog niet sterk en uitgebreid genoeg om haar in dienst te stellen van de spontane stakingsstemming. Als het Nationaal Comité een beroep op u doet, wil het zeker zijn van onze en uwe zaak; dan wil het dat iedere Nederlander die het NC volgt, overtuigd kan zijn dat de andere Nederlanders zullen meegaan.
1 Tekst: a.v., dl. VII a, p.
Het Nationaal Comité rekent daarvoor op uw persoonlijke medewerking. Vorm thans zelf onder vrienden en collega's kleine kernen van vertrouwde personen op wie gij kunt rekenen. Onze taak is het, die krachten samen te bundelen en tot eenheid te brengen.
Het Nationaal Comité stelt zich tot taak: mobiliseren van bestaande krachten, opwekken en steunen van nieuwe krachten, samenbrengen, bundelen tot één nationale kracht.'
Deze oproep werd in juli in De Geus, Je Maintiendrai en Het Parool opgenomen"; voordien al, begin juni, had Vrij Nederland de oprichting van het NC 'met vreugde'
begroet.ê Het Parool en Vrij Nederland stelden zich evenwel spoedig kritischer op (wij komen er in hoofdstuk 9 op terug) en van een door het NC geleide coördinatie der illegaliteit ('samenbrengen, bundelen tot één nationale kracht') is niets terecht gekomen. In andere opzichten heeft het NC evenwel een belangrijke bijdrage tot het verzet geleverd. Het drong vooral in ambtelijke kringen door en wekte daar in persoonlijke gesprekken en door het verspreiden van oproepen en pamfletten tot een verzetshouding op. Wel had de illegale pers dat tevoren ook al gedaan, maar het bleef niet zonder effect dat nu in vele delen des lands kernen van activisten ontstonden door wie ambtenaren van overheidsdiensten die door het terrein dat zij bestreken (de bevolkingsregisters, de distributiediensten, de GAB's), het verzet konden steunen, rechtstreeks benaderd werden. Veel ondergedoken studenten werden hierbij ingeschakeld, van begin '44 af ook vrouwengroepen met wie het NC in contact stond via mej. mr. M. A. Tellegen te Utrecht, die toen (Chaillet was gearresteerd) in het NC opgenomen werd- trouwens, de 'seniores'
die van het NC deel uitmaakten, betrokken van meet af aan bij hun topberaad steeds ook veel 'juniores'
als Andrée Wiltens, van Hövell tot Westerflier en nog een andere student, E. P . Wellenstein.
Uit de contacten in overheidskring en bij het bedrijfsleven verkreeg het NC veel nuttige inlichtingen, bijvoorbeeld over de arbeidsinzet in het algemeen, de Z-Karten-procedure, de Duitse vorderingen, de tweede distributiestamkaart. Die inlichtingen werden eens per week besproken, waarbijBijlage bij(juli Je julijulijunip.Inwas mej. Tellegen afdelingshoofd op de Utrechtse gemeentesecretarie.had ontslag genomen toen de NSB'er C. van Ravenswaay begin'tot burgemeester benoemd werd. Inhad z~contacten gehad met deinwas zij Joodse onderduikers gaan onderbrengen en begin '43 was zij, op verzoek van mr. J. Cramer, in Utrecht een van de hoofdverspreidersvan Vrij Nederland
'juniores'
het land door om aan de oplossingen die men gevonden of de richtlijnen die men opgesteld had, een zo groot mogelijke bekendheid te geven. Het ging alles met veel overleg gepaard. 'Ik heb'
, vertelde mej. Tellegen aan de Enquêtecommissie, 'meer dan een jaar lang bij Vrij' Nederland gewerkt, maar dit werkte uitermate dictatoriaal; men kreeg z'n orders en er werd verder niet meer over gesproken. In het Nationaal Comité werd geen ding vastgesteldals het niet met de seniores en de juniores was besproken. Ieder kreeg gelegenheid, zijn denkbeelden en bezwarenuiteen te zetten."
Geleidelijk aan wist het N C in illegale kringen zijn contacten uit te breiden. welliet De Geus het NC spoedig vallen, althans wat de oorspronkelijke, te ver gaande opzet betrof, maar behalve met Je Maintiendrai werden ook met Ons Volk en Christofoor goede relaties opgebouwd. In de herfst van' 43 werd Neher voorts een van de vaste adviseurs van de chef-staf van de OD, Six, en tenslotte kwamen er vooral tussen het NC en het Nationaal Steunfonds nauwe betrekkingen. Uiteraard had het NC voor zijn eigen illegale werk valse identiteitspapieren nodig; het kreeg die als rcgel van de Persoonsbewijzencentrale. Omgekeerd kon het NC in '44 ook een eigen bijdrage gaan leveren aan het falsificatiewerk: aan het NC werdcri toen twee aparte falsificatie-organisaties aangehaakt, vrij los overigens, die beide, afgezien nog van de 'normale'
falsificaties,speciaal papieren namaakten die men bij overvallen nodig had, en niet alleen papieren: 'op het laatst'
(in de hongerwinter dus) 'was het zó goed in orde dat men daarbij ook de bijbehorende uniformen ter leen verschafte; men kon bestellen een WA-set, een NSB-set.'2
Het is niet mogelijk, de invloed die van het Nationaal Comité van Verzet uitgegaan is, nauwkeurig aan te geven. Landelijk is, dunkt ons, die invloed reëel geweest. Er waren overigens opmerkelijke regionale verschillen: in Zeeland had het NC nauwelijks contacten, terwijl het vooral in Groningen en Friesland veel wist te bereiken. Wat Groningen aangaat, zal de invloed
, Getuige M. A. Tellegen, Enq., dl. VII c, p. 569. 2 Getuige C.}. Rübsaam, a.v.,
Het is, dunkt ons, het Nationaal Comité alleen maar ten goede gekomen dat het zich in de bescheidener functie die het binnen het geheel van de illegale organisaties kon gaan uitoefenen, geschikt heeft. Misschien mag men het zo stellen dat toen de visie van de onstuimige en heerszuchtige van Velsen eenmaal stukgelopen was op de realiteit, die van de meer bezadigde Neher als vanzelf de arbeid van het NC ging bepalen. Van de aanvang afwas die arbeid niet alomvattend: het NC heeft met het illegale complex dat in de periode' 43-'
44 het grootste was: de LO jLKP, maar weinig aanraking gehad en in het geheel geen contact met een reeks organisaties die zich juist in die periode belangrijk uitbreidden: de spionagegroepen.
Van '40 af(wij willen beginnen met weer te geven wat wij in de drie voorafgaande delen over de spionage vermeld hebben) waren er in ons land al kleine groepjes geweest die poogden, met Engeland in radiocontact te komen. Zij hadden geen succes: zij kregen geen antwoord, aangezien de geheime diensten uit Engeland alleen tot radioverkeer overgingen wanneer zij er (terecht of ten onrechte) van overtuigd waren dat het niet de Duitsers waren, Abwehr of Sicherheitspolizei, die van bezet gebied uit seinden. Het radioverkeer moest dus van Engeland uit georganiseerd worden en op de eerste geheime agent die daartoe in augustus '40 uitgezonden werd, van Hamel, volgden in de eerste twee bezettingsjaren verscheidene andere van wie sommigen veel, anderen maar weinig bereikten. In de tweede helft van '42'Luctor et Emerge'
, de groep-'Kees'
2 en de van België uit georganiseerde 'Dienst-Wim'
), maar geen van deze groepen had radio-contact; alleen een arts uit Bilthoven, dr. M. Brouwer, stond toen af en toe door de lucht in verbinding met Engeland en hij gaf incidenteel berichten van luitenant de Geus door. In de zomer van '42 was voorts slechts één geheime agent die een zender bij zich had, in bezet gebied actief, W. J. Niermeyer, en toen deze begin oktober' 42 gearresteerd werd, brak een periode van ruim vijf maanden aan waarin zich in Nederland geen enkele geheime agent bevond die door middel van een eigen zender verbinding had met Londen. Er werden wèl via verscheidene 'wegen'
rapporten naar Engeland gestuurd, met name, van de lente van '42 af, via de Zweedse Weg die haar verankering in Nederland vond bij de groep Oosterhuis-Boerema in Delfzijl, en, van de zomer van' 42 af, via de Zwitserse Weg. De Zweedse Weg was mede daarom van belang omdat via die verbinding eind' 42 en begin'
43 door MI-6 (de Britse Intelli gence Service) enkele zenders naar bezet gebied gezonden werden; één, een als 'Packard'
aangeduid apparaat, kwam rnèt de bijbehorende kristallen en mèt een zendschema plus code bij twee technici terecht, H. Deinum en ir. M. Vader, die via Stockholm hadden doen weten dat zij kans zagen, een organisatie op te bouwen die dagelijks weerkundige gegevens naar Engeland zou seinen (maar de 'Packard'
bleek niet te werken), een tweede, de 'Wolseley'
, die ook niet voldeed, belandde bij de groep Oosterhuis-Boerema en werd door een derde, de 'De Soto'
, vervangen - en dàt toestel was het dat Oosterhuis en Boerema in staat stelde spionageberichten te gaan doorgeven waarbij een leraar aan de Zeevaartschool te Delfzijl, H. Koning, als marconist optrad. Via die 'De Soto'
-zender werd ook door de chef-staf van de OD, Six, radiocontact met Londen opgenomen. Voorts werd de 'w olseley'
gerepareerd en tenslotte arriveerden, vermoedelijk in april, uit Stockholm twee nieuwe zendschema's, 'Eton III'
en 'Eton IV'
. Het was met gebruikmaking van een van die twee schema's dat Thijssen, hoofd van de Radiodienst van
Abwehr en Sicherheitspolizei deden hun uiterste best, dit soort verbindingen te verbreken en de betrokken spionagegroepen 'op te rollen'
. Zij behaalden successen: C. C. Dutilh die samen met Leendert Pot de groep-'Kees'
opgebouwd had, werd in maart '43 gearresteerd (Pot zette toen de groep voort maar moest in mei, toen hij naar Zweden vluchtte, de leiding aan een ander overdragen: de student Siewert de Koe), omstreeks die tijd werd ook de zender van dr. Brouwer ontdekt en in juli '43 werden een groot deel van de '
Dienst-Wim' en de groep Oosterhuis-Boerema '
opgerold' (alleen Boerema ontkwam). De Zweedse Weg kwam hiermee te vervallen, althans als bonafide verbinding, de 'Dienst-Wim'
werd voortgezet door een door de Leidenaar mr. A. B. J. Koch geleide sub-groep.
Inmiddels was het Bureau Inlichtingen van de Nederlandse regering er in samenwerking met MI-6 in geslaagd, enkele nieuwe geheime agenten bezet gebied binnen te werken: één zonder marconist maar met een radiotelefonie-apparaat (een Z.g. S-phone), de eerste-luitenant H. G. de Jonge, en één met een marconist, P. R. Gerbrands - maar die marconist verdronk, toen het Engelse toestel dat Gerbrands en hem zou afzetten, op het IJsselmeer een noodlanding moest maken. Gerbrands zat dus zonder verbinding. De Jonge had o.m. als taak een nieuwe spionagegroep te vormen, Gerbrands had opdracht gekregen, een veilige 'weg'
naar Spanje op te bouwen. Zij waren de eerste twee 'BI-agenten'
. In juni '43 arriveerden twee nieuwe: P. L. baron d' Aulnis de Bourouill, die om te beginnen contact moest opnemen met Deinum en Vader (de 'Packard-lgroep), en G. A. van Borssum Buisman die een vast radio-contact met de OD tot stand moest brengen; van Borssum Buisman had daartoe een marconist bij zich, H. Letteboer. In totaal werden in de periode die ons in dit deel bezighoudt (mei' 43-juni '
44) door het Bureau Inlichtingen niet minder dan drie-en-twintig geheime agenten C.q. marconisten naar bezet gebied gezonden en het aantal door BI ontvangen en verzonden telegrammen (telegrammen over technische aangelegenheden van het zendverkeer niet meegerekend) nam dan ook gestadig toe: van 4 in het eerste kwartaal van' 43, tot 87 in het tweede, I09 in het derde, 176 in het vierde, en tot 219 in het eerste kwartaal van '44 (385 in het tweede). De Abwehr constateerde dat met grote spijt: hij ving de morsetekens Opi, maar
Gepast lijkt het ons, hier nu eerst te onderstrepen dat, al had de Abwehr ook van begin maart tot begin augustus '43 bij het uitschakelen van geheime zenders geen succesgeboekt, het zenden van bezet gebied uit een moeilijk en riskant werk was en bleef. Op de problemen van het coderen en decoderen gaan wij niet in (zij komen aan de orde wanneer wij in deel 9, Londen, op het Englandspiel terugkomen), behoudens dat wij willen opmerken dat door het Bureau Inlichtingen een veilig systeem toegepast werd.
Voor het zenden was een zender nodig (die tegelijk als ontvanger fungeerde) èn een antenne. Die antenne moest vrij lang zijn. Lange antennes vielen in bezet gebied van de zomer van' 43 af evenwel meer op dan tevoren doordat in het kader van de confiscatie der radiotoestellen gelast was, alle antennes af te breken; daarop werd, gelukkig, maar weinig controle uitgeoefend, maar wij veronderstellen niettemin dat er na de confiscatie der radio's aanzienlijk minder antennes in bezet gebied te zien waren dan voordien. Vaak was dit de eerste teleurstelling die een in bezet gebied arriverende geheime agent c.q. marconist verwerken moest.
Het apparaat van de zender, dat niet veel groter was dan een schrijfmachinekoffertje, raakte bij de parachutelanding menigmaal defect: dan moest de zender eerst gerepareerd worden. Gezonden (en ontvangen) werd met gebruikmaking van een kristal hetwelk, gelijk reeds gezegd, de golflengte bepaalde; de meeste marconisten hadden meer dan één kristal bij zich zodat zij, hetzij volgens een meegenomen schema, hetzij volgens telegrafische afspraak, van golflengte konden wisselen. Codetelegrammen die van Engeland uit gezonden werden, waren natuurlijk wat hun lengte betrof, niet aan beperkingen onderhevig; de Abwehr luisterde wel mee, maar kon de ontvanger waarop dan alleen maar geluisterd werd, niet 'uitpeilen'
, Anders was het wanneer die ontvanger zender werd. Door peiling-op-afstand werd eerst de streek vastgesteld van waaruit gezonden werd, en als de zender lang'doof'
en hadden dus een 'gehoorapparaat'
, of ze verschenen in de vorm van een juffrouw met een mof 'Dat waren natuurlijk allerlei raffmementen waarvan'
, aldus d' Aulnis, 'de Engelsen geen benul hadden. Dat moesten de agenten hier leren. '2
Wenselijk was dus dat de marconisten slechts vrij korte tijd uitzonden. Hun was dan ook voorgeschreven, nooit langer dan twintig minuten in de lucht te blijven. Bijna geen enkele marconist was het mogelijk, zich aan dat voorschrift te houden. Hij was vaak al tien minuten kwijt voor hij er door een inleidende wisseling van seinen zeker van was dat hij goed ontvangen werd - pas nadien begon hij aan het doorgeven van de in code gereedliggende telegrammen. 'Om een behoorlijke correspondentie te verwerken was'
, vertelde Deinum van de groep-'Packard'
, 'een paar keer drie kwartier in de week net voldoende'
v; 'als je iets over wilde krijgen, was je', zei d' Aulnis, 'uren aan de gang.'
4
Er kwamen voorts in de telegrammen vaak fouten voor door kleine storingen in het zendverkeer (dan moest men in Londen raden wat overgeseind wasê) - grote storingen waren vooral in de lente en in de herfst tamelijk frequent. Had de marconist dan geen verbinding kunnen krijgen, dan had hij er, wanneer hij wèl verbinding kreeg, als regel weer talrijke telegrammen bij gekregen. Bij uitzondering heeft Six wel eens telegrammen laten uitzenden die meer dan drie uur zendtijd in beslag namen. De geheime agenten van het Bureau Bijzondere Opdrachten (de 'sabotage-agenten'
) bezaten zenders waarin vier of vijf kristallen ingebouwd waren zodat de agent of zijn marconist tijdens het zenden telkens, na een bepaald teken gegeven te hebben, van golflengte kon veranderen, maar de BI-agentenNederland uitgezonden telegrammen werden ook wel verminkt opgevangen,'spionage-agenten'
) waren minder goed geëquipeerd: zij konden slechts kiezen tussen twee golflengten (ze hadden twee kristallen voor de 40-, twee voor de So-meter band), en nooit tijdens de uitzending van golflengte veranderen.
Naast de zenders die morse-telegrammen ontvingen en uitzonden, waren ook wel 'spreek-zenders'
(S-phones) in gebruik zoals de Jonge er een meekreeg: de agent kon dan zijn letterreeksen mondeling doorgeven aan een 'ontvanger'
die zich in een bij de Nederlandse kust rondcirkelend vliegtuig bevond. Dat systeem had nadelen: het vliegtuig liet door de weersomstandigheden wel eens dagen op zich wachten, en het door de Engelse diensten hooggeprezen voordeel dat die S-phones zouden bezitten (men meende in Engeland dat zij niet uitgepeild konden worden), was een fictie: ook zij waren kwetsbaar.! Bovendien werkten ze soms niet: de Jonge kon bijvoorbeeld in de maanden juli en augustus' 43 geen enkele verbinding krijgen.
Regel was het dat de zender voortdurend verplaatst werd. Die verplaatsing was op zichzelf door de veelvuldige straat- en treincontroles niet vrij van risico; bovendien had de marconist dan talrijke adressen nodig van waaruit hij zenden kon. Ieder die daar op welke wijze ook medewerking aan verleende, riskeerde de doodstraf. Enkele agenten/marconisten c.q. spionagegroepen waren er die dan ook een ander systeem prefereerden: uitzenden vanuit een vast, maar niet snel bereikbaar adres (een diep in het land liggende boerderij bijvoorbeeld) zodat men, als er gevaar dreigde, tijd had, de antenne af te breken en de antenne, de zender en alle paperassen te verbergen op een plaats waar zij nauwelijks ontdekt konden worden; daarbij was natuurlijk een voorwaarde dat ieder die met het zenden te maken had, over de nodige nagemaakte papieren beschikte die zijn aanwezigheid ter plaatse volledig konden verklaren.
Tijdens het zenden werden veiligheidssystemen toegepast: in de steden bevonden zich bijvoorbeeld in de buurt van het huis van waaruit gezonden werd, personen die onopvallend op de uitkijk stonden of rondfietsten; naderde een verdacht langzaam rijdende auto, dan gaven zij een teken (ook in het huis stond iemand op de uitkijk) en dan zweeg de zender onmiddellijk: de Peiltrupp kwam dan niet verder.
Regel was het voorts dat de marconist alleen bij zijn zender kwam wanneer volgens zijn zendschema een zendperiode aangebroken was. Hij èn de ge
'bewijzen'
.
Nu hebben wij het tot dusver alleen maar over de materiële problemen gehad - er waren ook psychologische. Geheime agenten en marconisten moesten bestand zijn tegen de spanningen die met hun werk verbonden waren. De marconist had het daarbij soms nog moeilijker dan de geheime agent. De geheime agent was immers onafgebroken in touw, maar de marconist moest als regel telkens enkele dagen wachten voor hij weer ging zenden. Wachten werd door velen als enerverender ervaren dan actie. Het werk vergde niet alleen geduld en uithoudingsvermogen, men had er ook (maar dat gold voor alle illegale werk) een 'zesde zintuig'
voor nodig: een zekere gevoeligheid voor dreigend gevaar en het vermogen om dan adequaat te reageren. 'Ik geloof nooit'
, zei Gerbrands aan de Enquêtecommissie, 'dat een geheime agent kan worden opgeleid. Men moet alleen zien of hij slim is, men kan hem anders tien jaar opleiden en dan is het nog geen goede agent',! of, zoals d' Aulnis het uitdrukte: 'common sense, dat is het belangrijksre.P
Van de eerste vier van maart '43 af uitgezonden geheime agenten: de Jonge, Gerbrands, d' Aulnis en van Borssum Buisman, willen wij Gerbrands' activiteit in een volgende paragraaf behandelen waar de '
vluchtwegen' aan de orde komen - wij willen met van Borssum Buisman beginnen, zulks mede daarom omdat hij naar de Ordedienst, de OD, gezonden werd die, toen hij arriveerde, al een eigen spionage-organisatie bezat bij welke wij in dit hoofdstuk moeten stilstaan: sectie V van het z.g. Hoofdkwartier. Als 'politieke'
organisatie komt de OD pas in hoofdstuk 9 aan de orde, maar daar moeten wij nu even op vooruitlopen, want van Borssum Buisman was het die aan
In oktober '42 had Six een uitvoerig memorandum opgesteld waarin hij er op gewezen had dat het optreden, bij de bevrijding en vóór de terugkeer van de regering, van 'driemanschappen e.d.' '
met politieke inslag' (d.w.z.: die de democratische politieke partijen vertegenwoordigden) tot 'grote verwarring'
zou leiden, 'met de fatale gevolgen van dien voor ons land.' Beter was het als op dat moment '
een opperbevelhebber' aanwezig was aan wie de regering al haar bevoegdheden overgedragen had. 'De omstandigheden zouden het'
, had Six geschreven, 'nodig kunnen maken, de commandant-OD met het opperbevel te belasten, zolang deze organisatie geheel op zichzelf is aangewezen' - zo zou men '
aanhitsing tot revolutionaire acties' kunnen tegengaan. Naast dat memorandum had Six ook zorg gedragen voor een 'Oproep aan de bevolking'
· en drie 'Algemene Bekendmakingen'
die op de dag van de bevrijding overal aangeplakt zouden moeten worden; men zou er dan o.m. in lezen dat het militair gezag, onder een door de regering benoemde opperbevelhebber, door de commandanten van de OD uitgeoefend zou worden; dat niemand de orde zou mogen verstoren; dat politieke gevangenen alleen maar in vrijheid gesteld zouden worden, 'voorzover hun vrijlating de openbare orde niet in gevaar brengt'
(de militaire commandanten zouden alle links-revolutionaire elementen dus in arrest kunnen houden) en meer van dergelijke bepalingen die alle tezamen aantoonden dat Six hogelijk bevreesd was voor radicalisering der volksmassa's en voor een tweede '
november 'IS'
. Er waren ook anderen die zo dachten.
Eind oktober of begin november '42 zond Six al deze stukken via de Zwitserse Weg naar Londen. Hij hoorde er niets op. Eind maart '43 deed hij ze, weer via de Zwitserse Weg, opnieuwaan de regering toekomen. Toen de April-Meistakingen een maand later uitbraken, wist hij nog steeds niet waar hij aan toe was, maar in juli werd die onzekerheid opgeheven. Het was van Borssum Buisman die hem toen het standpunt van de regering kwam overbrengen, zulks in een door de minister van oorlog, ir. van Lidth de Jeude ondertekende, min of meer in telegramstijl geschreven 'Boodschap'
i! In de tekst stond:
'Op tijdstip van bevrijding wordt Bijzondere Staat van Beleg afgekondigd en Militair Gezag ingesteld met ruimere bevoegdheden dan tijdens vroegere Staat
1 Tekst in G. J. van OJ en : De Binnenlandse Strijdkrachten, p.
Algemene strekking van door u overgelegde oproep en bekendmakingen strookt wel met onze bedoelingen, doch vaststelling juiste tekst in aansluiting met hier voorbereide maatregelen moet worden overgelaten aan door de koningin te benoemen opperbevelhebber welke benoeming eerst op tijdstip der bevrijding bij proclamatie aan Nederlandse volk met andere getroffen voorzieningen zal worden bekendgemaakt.
In geval militaire operaties op Nederlands grondgebied plaats hebben, is opperbevelhebber van Nederlandse eenheden' ondergeschikt aan Geallieerd oppercommando, onderlinge- verhouding wordt hier uitvoerig besproken en geregeld. In geval geen militaire operaties op Nederlands grondgebied en dus geen Geallieerd leger ter plaatse beschikbaar, zal herstel en handhaving openbare orde taak zijn van Nederlands Militair Gezag ...
In beide gevallen zal van diensten OD, evenals van politie, nuttig gebruik gemaakt worden, onder rechtstreekse bevelenMilitair Gezag. Getracht wordt, tijdig in bewapening te voorzien. Uw militaire organisatie past wel in alhier ontworpen schema, hetwelk beoogt verdeling land in districten, aan het hoofd waarvan gedelegeerden van het centrale Militair Gezag, door dit Gezag aan te wijzen. Alhier wordt aantal personen opgeleid voor deze funktie, doch merendeel zal in Holland moeten gevonden worden, waarvoor gaarne gebruik gemaakt wordt van OD-officieren en overigens van daarvoor tijdelijk te militairiseren burgers.
Blijft nog regeling wettig gezag vanaf tijdstip vertrek bezetters tot aankomst koningin. Vorming Voorlopig Bewind door driemanschappen of door welke groep ook, wordt mede wegens redenen in uw memorandum vermeld, volkomen ontoelaatbaar geacht, doch regering voornemens, met representatieve groep (voorzover thans te overzien valt: het Nationaal Comité" of andere leidende figuren) nauw samen te werken totdat nieuw kabinet gevormd, onmiddellijk na terugkomst koningin.
Het ligt in de bedoeling dat vertegenwoordigers wettige regering en opperbevelhebber en diens staf onmiddellijk overkomen. Zou onverhoopt opperbevelhebber niet onmiddellijk aanwezig zijn, dan kunnen zijn instructies aan OD tot handhaving openbare orde van hier worden uitgegeven, doch aangenomen wordt, dat zulks slechts voor uiterst korte duur nodig zal zijn.'
Hoe kon van Borssum Buisman nn met Six in contact komen? Men kende in Londen evenmin de naam als de verblijfplaats van de chef-staf van de OD. Deze had zich evenwel enkele maanden tevoren via de 'De Soto'
zender van dokter Oosterhuis present gemeld en BI had terecht aangenomen dat Óosterhuis in staat zou zijn, van Borssum Buisman met die chef-staf in contact te brengen. Maar het duurde enkele weken voor van Borssum Buisman die niet meer dan een eerste 'aanloopadres'
in Oosterbeek bezat, tot Oosterhuis kon doordringen: zulks geschiedde vermoedelijk n1.pas op 19 juli.! Oosterhuis (die drie dagen later gearresteerd zou worden - van Borssum Buisman kwam net op tijd) gaf de geheime agent aan de gewestelijke commandant-Groningen van de OD door en deze bracht hem naar de buurt van Amsterdam; Six ontving er bericht van: de agent wilde hem spreken. Maar Six was voorzichtig. Hij wist van het geslepen verraderswerk van 'Anton de Wilde'
(Anton van der Waals) af2; het feit dat een geheime agent beweerde, door de regering gezonden te zijn, was hem niet voldoende. Nu had Six begin juni de geheime agent Gerbrands ontmoet die zich zonder zender in bezet gebied bevond (de OD had via de 'De Soto'
-zender kunnen verifiëren dat Gerbrands bonafide was) - Six stelde zich op het standpunt dat hij, al had hij ook via diezelfde zender vernomen dat een voor hem bestemde geheime agent zou aankomen, alleen bereid was, van Borssum Buisman te ontmoeten indien deze door Gerbrands, met wie hij samen naar Engeland gevaren was, herkend werd. Bij de Zuidelijke Wandelweg in Amsterdam ging daartoe een van Six' adjudanten, J. Chr. Bührmann, eenbeiden aanstonds meer. 2 Op de telegrammen die Six dienaangaande naar Londen zond, komen wij in deel ç
Spoedig kreeg Six nu de vergroting van de door van Borssum Buisman meegebrachte microfoto te lezen; hij deed dat met grote vreugde en voldoening. Zwart op wit stond hier immers dat de regering (van Borssum Buisman kon meedelen dat de brief van minister van Lidth de Jeude de volledige instemming van de koningin had) het met 'de algemene strekking'
van alles wat Six aan het eind van de zomer van '42 op schrift gesteld had, eens was en dat zij het voor mogelijk hield dat de commandant van de OD namens een nog niet aanwezige opperbevelhebber de openbare orde zou moeten handhaven, zij het slechts 'voor uiterst korte duur'
- misschien maar voor luttele dagen of uren. Ja, maar juist in die dagen of uren moest, zo zag Six het, een herhaling van 'november '
18' voorkomen worden! Voor hem stond vast dat hij nu een schriftelijke regeringsopdracht had om op de ingeslagen weg voort te gaan, en inderdaad: dat was het geval zolang die opdracht niet ingetrokken of gewijzigd werd. Fundamenteel veranderde zulks, zo meende hij, zijn eigen positie en die van de OD: wat andere illegale organisaties, zolang de bezetting duurde, ook aan verdienstelijk werk mochten doen zijn organisatie was de enige die door koningin en kabinet gemachtigd was om, mocht het nodig zijn, in de bevrijdingsdagen regelend op te treden.
De persoonsbewijzen van van Borssum Buisman en Letteboer bleken niet te deugen. De OD had geen eigen falsificatiegroep maar Gerbrands had contact moeten leggen met de 'pilotenhulp'
<organisatie 'Fiat Libertas'
die nog steeds met de falsificatiegroepvan Eduard Veterman in verbinding stond; het was 'Fiat Libertas'
die een pb-expert naar van Borssum Buisman en Letteboer stuurde. Deze constateerde dat in hun pb niet minder dan zes cardinale fouten zaten. Ze zouden nieuwe krijgen, maar dat nam vrij veel tijd in beslag: in september bevonden hun nieuwe pb's zich nog bij een medewerkster van '
Fiat Libertas', Nel Lind. Dat zou fatale gevolgen hebben; wij zullen ze nog weergeven.
Ter aanvulling van hun Londense pb's hadden van Borssum Buisman en Letteboer intussen iets van dekking gevonden doordat een broer van Gerbrands, drs. A. Gerbrands, ambtenaar van de Centrale Crisis-ControleDienst, hun papieren verschaft had waardoor zij zich als CCCD-ambtenaren konden legitimeren; de penning die die ambtenaren moesten kunnen tonen, werd voor die gelegenheid nagemaakt bij Werkspoor in Haarlem, 'onder'we hebben hier ook altijd onze eigen rijwielplaatjes gemaakt."
Eenzelfde dekking kregen in september' 43 twee marconisten, P. Hoekman en B. Grisnigt, die toen aan van Borssum Buisman op diens verzoek toegezonden waren samen met een expert in het coderen en microfilmen om wie van Borssum Buisman overigens niet gevraagd had: H. van der Stok. Naast zijn werk voor de OD was van Borssum Buisman er namelijk toe overgegaan (dat was een ander deel van zijn opdracht geweest), een aparte spionagegroep te formeren. Met de leiding daarvan had zich, op uitnodiging van Six, een ondergedoken beroepsofficier belast, Chr. Tonnet, en deze had via zijn groep (de zenders zouden als 'Barbara'
aangeduid worden - wij zullen die naam voor de groep aanhouden) zoveel gegevens kunnen verzamelen dat hij behoefte gekregen had aan eigen zendverbindingen. 2 Hoekman, Grisnigt en van der Stok gingen daarvoor zorgen. Hoekman werd evenwel spoedig uitgeschakeld. Begin november werd hij naar N oordBrabant gezonden om hulp te verlenen bij de landing van weer een nieuwe marconist en een nieuwe microfotograaf die voor de OD bestemd waren: J. H. Diesfeldt en M. Verhage - zij werden gedrieën in de boerderij overvallen waar zij de bagage sorteerden. Hoekman offerde bij die gelegenheid zijnleven op : hij vocht zich dood in de deuropening en maakte het zodoende Diesfeldt en Verhage mogelijk, te ontsnappen.
Meer verliezen volgden.
Eind september was Nel Lind gearresteerd (wij komen er in de paragraaf 'Pilotenhulp'
op terug) - bij haar vond de Sicherheitspolizei de persoonsbewijzen die voor van Borssum Buisman, Letteboer, Hoekman, Grisnigt en van der Stok bestemd waren, en wij moeten wel aannemen dat de Sicherheitspolizei er ook achter kwam wat hun functie in bezet gebied was: hun foto's werden namelijk allerwege in het Duitse politie-apparaat verspreid. Maandenlang keek men vergeefs naar hen uit, maar op 2 februari' 44 werden van der Stok (die als microfotograaf niet voldaan had en bovendien niet geschikt gebleken was voor het illegale werk) en de marconist Grisnigtdie werkzaam was op het terrein van de 'pilotenhulp'
- zijn werk komt in dit'uitgepeild'
en nogmaals drie dagen later, 5 februari, werd van Borssum Buisman in Amsterdam toevallig door een van Schreieders medewerkers, SS-Hauptscharführer H. K. o. Haubrock, gezien. Haubrock herkende hem van de foto die verspreid was. Van Borssum Buisman werd prompt gearresteerd en had (hij moest na Letteboers arrestatie een ander woonadres opzoeken) ongelukkigerwijze talrijke stukken bij zich: meer dan 100 'oude'
en enkele 'nieuwe'
telegrammen alsmede enig code-materiaal. Trouwens, ook bij van der Stok, Grisnigt en Letteboer was veel materiaal gevonden waaronder stukken die van Tonnet afkomstig waren. Deze zat toen al in arrest (hij was enkele weken eerder na een controle van persoonsbewijzen waarbij men zijn pb niet vertrouwd had, vastgehouden), maar de Sicherheitspolizei bezat geen bewijs voor zijn illegale activiteit. Na de arrestatie van van der Stok liep het slecht voor Tonnet af: van der Stok gaf namelijk o.m. het gegeven prijs dat Tonnet de centrale figuur geweest was in de groep-'Barbara'
. De Sicherheitspolizei wist nu dat haar met van Borssum Buisman een figuur van bijzondere bet ekenis in handen gevallen was. Zijn Dauervernehmung duurde meer dan 100 uur - desondanks werd nadien van de hem zo goed bekende OD-adressen geen één overvallen en Schreieders code-expert, de Duitser Ernst May, schreef na de oorlog dat van Borssum Buisman van de tientallen geheime agenten en marconisten die hij over hun codesystemen had moeten verhoren, 'hoitungsmássig der weitaus beste Agent' geweest was.!
Vermeld zij nog dat BI en MI-6 op een Spiel dat onmiddellijk via de zenders van Letteboer en Grisnigt op touw gezet werd, spoedig niet langer ingingen, dat van Borssum Buisman en Tonnet, beiden ter dood veroordeeld, begin november '44 uit de trein sprongen die hen uit de gevangenis van Lüttringhausen naar die van Hameln zou brengen"
, en dat van Letteboer, Grisnigt en van der Stok de laatste de enige was die in een Duits coneentratiekamp stierf. De groep-'Barbara'
was evenwel begin februari' 44 uiteengeslagenê, 'het werk van vele maanden was'
, zo schreef Somer, hoofdkrachten. 3 Diesfeldt werd in juli 'uitgepeild'
en begin september in Vught'met één klap ongedaan gemaakt."
Zo ging het in de oorlog, en op geen gebied konden successen en katastrofes sneller op elkaar volgen dan op dat van de spionage en de contraspionage. Sicherheits polizei en Abwehr waren geduchte tegenstanders.
Zoals wij reeds in hoofdstuk 3 van ons vorige deel vermeldden, was de majoor der genie J. Kok van de zomer van '42 af in opdracht van Six een nieuwe spionage-organisatie gaan opbouwen. Die opbouw nam vele maanden in beslag. Toen Six eenmaal commandanten benoemd had in de 19 OD-gewesten waarin hij het land verdeeld had, zocht Kok via die commandanten contact met personen die in het betrokken gewest een aparte groep konden oprichten voor het verzamelen van gegevens. Kok was in '41 hoofdingenieur van de rijkswaterstaat geworden - het lag voor de hand dat de door hem gevormde sectie V zich vooral ging toeleggen op het verkennen van de Duitse versterkingen. Six stimuleerde hem ook in die richting, vooral van de zomer van '43 af, want Six had toen van van Borssum Buisman vernomen dat er andere spionagegroepen waren die speciaal de plaatsing van de Duitse militaire eenheden in het oog hielden. Bovendien bracht de door van Borssum Buisman overgebrachte boodschap van de regering Six er toe, er zich vooral rekenschap van te geven hoe, ook op militair gebied, de situatie in den lande zou zijn ten tijde van de bevrijding. Het kon zijn dat de Duitsers zich zonder slag of stoot zouden overgeven - het kon óók zijn dat zij juist op het laatste moment allerlei vernielingen zouden uitvoeren: dijken doorsteken, sluizen, bruggen, gemalen en electrische centrales vernielen. Hoe viel dat te voorkomen? Dat was niet precies te voorzien, maar in elk geval was het wenselijk dat de Geallieerden dan de beschikking hadden over nauwkeurige gegevens inzake de al gestelde inundaties en de belangrijkste bruggen, sluizen, gemalen en electrische centrales alsmede inzake de versterkingen die de Duitsers daar zouden hebben opgeworpen, eventueel ook de vernielingsvoorbereidingen die zij zouden hebben getroffen. Sectie V van het hoofdkwartier van de OD ging overigens óók gegevens over troepen
1 J. M. Somer: Zij sprongen in de nacht. De Nederlandse Inlichtingendienst te Londen
Alle gegevens kwamen bij Kok in Amsterdam samen. Hij gaf ze in rapporten weer en voegde daar nauwkeurige kaarten, eventueel plattegronden, aan toe. Al dat materiaal werd gemicrofilmd, eerst door de 'vaste'
fotograaf van sectie V, de Amsterdammer W. Prins, later tersluiks bij het Gemeentelijk Electriciteitsbedrijf te Amsterdam, en het werd aanvankelijk via de Zwitserse Weg, nadien via andere wegen naar Londen gezonden. In totaal waren het tot aan de bevrijding ca. I 000 rapporten met een even groot aantal tekeningen. Enkele honderden rapporten waren kort en werden ook in codetelegrammen verwerkt maar de meeste waren veel te lang om zich voor deze vorm van overbrenging te lenen. Van speciaal belang waren 14 lange rapporten over de waterstaatkundige toestand die in de periode januari '44augustus '
44 doorgegeven werden; wat zijn kennis van de Nederlandse inundaties betrof, steunde het Geallieerde opperbevel, aldus Somer, 'vóór en na de invasie voor een belangrijk deel op de rapporten van de OD'
, maar andere rapporten (over de bruggen, de spoorwegen, de electriciteitsvoorziening, de watervoorziening en het brandweerwezen) waren ook 'eerste klas werk'
"; in dergelijke rapporten werd als regel mede aangegeven hoe men eventuele door de Duitsers aangerichte schade kon herstellen en wat voor hulpmiddelen daarvoor nodig waren.
Gelijk gezegd: over de dislocatie van de Duitse troepen werd door sectie V van het Hoofdkwartier van de OD minder frequent en veelalook minder 'actueel'
gerapporteerd - dat was het werk van andere spionagegroepen.
1 Getuige J.'Albrecht'
er een die door een van die geheime agenten opgericht werd, nl. door H. G. de Jonge, die in maart '43 gearriveerd was. De Jonge ging er van nit dat de Geallieerde invasie wellicht in de eerste plaats en in elk geval mede plaats zou vinden op de Nederlandse kust. Hij had te dien aanzien overigens geen enkele aanwijzing in Londen gekregen - misschien moeten wij het zo zien dat de Jonge het vertrouwen koesterde dat hij, als hij de Geallieerden bij uitstek talrijke en betrouwbare gegevens kon toesturen over de Duitse krachten en versterkingen, een Geallieerde invasie als het ware naar ons land zou trekken. Hij moest overigens óók economische gegevens verzamelen. Daar deed hij niet veel aan: hij concentreerde zich op de militaire, en dan vooral die welke het westen des lands betroffen. Zijn verkenners koos hij uit zijn hoofdzakelijk gereformeerde kennissenkring en hij vroeg bij voorkeur personen die in militaire dienst waren geweest. Die hadden een aanvullende scholing nodig: zij kenden wèl de Nederlandse krijgsmacht maar niet de Duitse. Erg veel scholing kon de Jonge hun echter niet geven; het materiaal dat hij daartoe uit Engeland meegekregen had, 'gaf'
, aldus het gedenkboek van zijn groep, 'een oppervlakkig en soms zelfs misleidend beeld van de structuur van het Duitse Ieger."
Enkele leden van zijn groep verdiepten zich evenwel grondig in de opbouw van de Wehrmacht en zij konden spoedig aan de talrijke verkenners doen weten waarop deze in de eerste plaats moesten letten. Alle Duitse versterkingen in Noord- en Zuid-Holland werden grondig verkend, zo ook het vliegveld Deelen; de Jonge was namelijk tot de conclusie gekomen dat een Geallieerde invasie op de kust gekoppeld moest worden aan een luchtlanding op dat vliegveld. Medio juni meende hij dat hij het verkenningswerk voorlopig kon afsluiten: hij beschikte over rapporten die tezamen bijna 400 pagina's telden; die liet hij microfilmen, Hoe kreeg hij de microfilms naar Londen?
Voor zijn vertrek was hem gezegd dat hij voor de verzending van stukken gebruik kon maken van de 'lijn'
die Gerbrands zou opbouwen, maar die 'lijn'
kwamniet tot stand doordat Gerbrands zonder marconist was komen te zitten. Wel had Gerbrands nadien aanraking gekregen met 'Fiat Libertas'
, maar dat feit was de Jonge niet bekend. Begin juli bevond hij zich in een situatie die hij als ondragelijk voelde. Notabene: op 30 juni had Churchill, zo had de BBC bericht, hoogst belangrijke operaties aangekondigd 'before the leaves of autumn fall', en hij zat nog steeds in bezet gebied terwijl, zo meende hij, de door hèm verzamelde gegevens wellicht
1'hulpprediker van Vliet'
stapte hij op 23 juli in een trein die hem naar Groningen zou brengen. Nauwelijks was hij vertrokken of een vriend vernam van Boererna, die aan de greep van de Sicherheitspolizei was ontsnapt, dat Oosterhuis gearresteerd was. Toen de Jonge's trein in Zwolle aankwam, riep de stationsluidspreker om dat 'dominé van Vliet'
zich op het stationsbureau moest aanmelden; hij moest er Den Haag opbellen en kreeg te horen dat hij 'in verband met een begrafenis'
onmiddellijk moest terugkeren. Men kan zich de Jonge's gemoedsgesteldheid indenken: nog waren de microfilms het land niet uit!
Een gelukkig toeval kwam hem te hulp: de man bij wie hij in huis was, wist dat mr. J.le Poole, een van de leidende figuren van het restant van de 'Dienst-Wim'
, over goede verbindingen beschikte -Ie Poole kreeg de door de Jonge vervaardigde microfilms en gaf ze door aan Siewert de Koe, Pots opvolger als chef van de groep- 'Kees'
; de Koe gaf ze op zijn beurt door aan de zoon van Bosch van Rosenthal (de ontslagen commissaris van de provincie Utrecht), mr. L. H. N. F. M. Bosch ridder van Rosenthal. Van de Koe kreeg Bosch van Rosenthal jr. te horen: 'Dit is iets zo belangrijks dat je moet proberen, dat het zo spoedig mogelijk naar Londen gaat.'
2 Wij nemen aan dat Bosch van Rosenthal jr. zich in gelijke geest uitliet toen hij (het was intussen 23 augustus geworden) de twee riemen met de microfilms overhandigde aan Oncko Heldring, een helper van mej. H. C. Kohlbrugge bij wie in die tijd alle rapporten belandden die via de Zwitserse Weg doorgegeven moesten worden. Mej. Kohlbrugge vond dat de microfilms die de Jonge had laten maken, nogal kraakten, zij was huiverig ze in de eerstvolgende zending op te nemen, zij gaf de microfilms aan Six. Bijna 400 pagina's!van het koninkrijk', zoals dat voluit heette. 2 Getuige L. H. N. F. M. Bosch van Rosenthal, Enq., dl. IV c, p.'verdund'
worden! Six besloot, zich er eerst van te vergewissen hoe belangrijk die rapporten van een hem persoonlijk onbekende agent eigenlijk waren. Hij liet van de microfilms leesbare afdrukken maken, gaf al dat materiaal aan Kok te zien, deze vond de zending 'vrijwel in haar geheel waardeloos"
, en Six besloot daarop, de microfilms niet toe te vertrouwen aan een speciale boodschapper van de Zwitserse Weg die juist op dat moment in bezet gebied was. Deze kreeg alleen een aantal tekeningen mee die Kok wèl van belang geacht had, maar die had Kok laten overtekenen en vervolgens nummers laten geven die in de door de OD gebruikte serie vielen.
Omtrent het feit dat de microfilms niet doorgegeven waren (in de kring van de Zwitserse Weg was men niet alleen dáár verontwaardigd over, maar ook over het feit dat mej. Kohlbrugge de films aan Six afgestaan had en dat deze op zijn hoofdkwartier honderden pagina's leesbare spionageberichten had ,liggen), liet Six via van Borssum Buisman bericht geven aan de Koe van Borssum Buisman stond met deze in regelmatig contact. De Koe lichtte de Jonge in. Diens reactie laat zich raden. Hij eiste toegang tot Six en deze, die anders voor 'buitenstaanders'
vrijwel nimmer te spreken was, verklaarde zich tot een ontmoeting bereid. Ze vond begin september in Amsterdam plaats. Six nam er Kok voor mee en van hem kreeg de Jonge een lange uitleg te horen, waarom met name zijn tekeningen niet gedeugd hadden: 'zij waren vertekend'
, vertelde Kok later aan de Enquêtecommissie, 'en zij waren niet in schaalverhoudingen ... Deze tekeningen (waren) door ons allang, maar in veel betere vorm, naar Engeland ... gezonden. Dat was allemaal oude koek. Dat heb ik die meneer uiteengezet. Toen heeft in mijn bijzijn de heer Six op de rug van die man op zijn portefeuille een verklaring geschreven (het regende dat het goot, en wij stonden onder een boom in het Vondelpark) waarin, meen ik, werd verklaard dat die man er genoegen mee nam dat die foto's in onze handen waren ... Daar heeft die man toen zijn handtekening onder gezet."
De inhoud van die verklaring werd in het voorafgaande door Kok niet volledig weergegeven. Inderdaad, de Jonge ondertekende een machtigingdat Six zijn microfilms (die zich op dat moment weer bij mej. Kohlbrugge bevonden) mocht overnemen, maar Six had daar nog een alinea aan toegevoegd: 'Van de afdrukken is een gedeelte vernietigd, de rest volgt dezelfde
1 Getuige O. W. Heldring, a.v.,p. !ISO. 2 Getuige]. Kok, a.v., p. 1313. 8 A.v., dl. IVa, p.'de inlichtingendienst te Londen'
waren.!
Wordt die kritiek weerlegd door het feit dat de Jonge er zich bij neergelegd had dat zijn microfilms niet alsnog aan de Zwitserse Weg toevertrouwd werden? Geenszins. De Jonge beschikte nog steeds over de oorspronkelijke rapporten. Die had hij niet alleen opnieuw laten microfilmen maar begin september' 43 nam hij bovendien aan dat hij ze spoedig persoonlijk in Londen bij het Bureau Inlichtingen zou kunnen afgeven. Hij had al in juni besloten, naar Engeland te vertrekken, en hij meende dat dat vertrek bij uitstek zinvol was: de groep kon zonder hem haar spionagewerk voortzetten en hij wist nu precies welke hulp nodig was om de Nederlandse illegaliteit in staat te stellen, mee te vechten als het tot een invasie op de Nederlandse kust kwam. In juli had hij gehoopt, via de Zweedse Weg te kunnen ontsnappen (het was mislukt), in augustus had hij veel tijd besteed aan plannen om met een Duits Dornier-watervliegtuig weg te komen, eerst van de rivier bij de Aviolanda-fabrieken bij Dordrecht, daarna van het BuitenY bij Schellingwoude (beide plannen bleken onuitvoerbaar), maar in september was tot een operatie besloten die kans op slagen leek te bieden: in de tweede binnenhaven van Scheveningen lag overdag een Duitse Flugsicherungsboot; dat was een met lichte kanons en luchtdoelmitrailleurs bewapende Schnellboot die gebruikt werd voor het oppikken van bemanningen van Duitse vliegtuigen die op de Noordzee een noodlanding hadden moeten maken. Systematische waarneming door medewerkers van de groep-'Albrecht'
had aangetoond dat in de middagpauze als regel slechts enkele bewakers. aan boord van het vaartuig waren; normaal had het een bemanning van zestien koppen. Om met het vaartuig dat een snelheid kon ontwikkelen van meer dan dertig zeemijlen, naar Engeland over te steken had men evenwel een stuurman en liefst twee ervaren machinisten nodig; de groep-'Albrecht'
vond ze. De twee machinisten kregen toen de nodige voorlichting van een technicus van een Amsterdamse werf waar de motoren van de Flugsicherungsboot kort tevoren gereviseerd waren. Op J6 september werd vastgesteld dat de operatie de volgende dag ondernomen zou worden. De stuurman en de
1 Tekst: a.v., p.
Op de ochtend van de I7de bleek dat van de twee ervaren machinisten één niet was komen opdagen; de ander had een vervanger meegebracht maar toen het voor de overval vastgestelde uur naderde, trok deze zich terug. Ongehinderd kwamen de mannen aan boord. Er waren daar twee Duitse bewakers. Eénlag te slapen en werd met een prop in zijn mond vastgebonden en op een bank gelegd, de tweede verzette zich hevig en werd na een lange worsteling door de Jonge in een kajuit met vier kogels dodelijk gewond een toeval wilde dat, terwijl de schoten knalden, de aandacht van een op enige afstand staande Duitse schildwacht afgeleid werd door een vrachtauto die met veel geknal van de uitlaat passeerde. De machinist die mee aan boord gekomen was, trachtte de motoren te starten. Het lukte niet. In een van seconde tot seconde toenemende spanning poogde hij toen de oorzaak van dat mankement te vinden - geen succes. 'De Mof op de bank gaf'
, aldus een relaas over dit gebeuren, 'tekenen met zijn hoofd dat hij iets wilde zeggen. Haastig rukten we hem de prop uit de mond. 'Sie mitssen sich beeilenl Inner halb zehn Minuten kommt die Mannschajt zurück."l Nieuwe pogingen om de motoren te starten - wéér geen succes. Er restte niets dan heen te gaan. Wonder boven wonder lukte dat zonder moeilijkheden: met de fietsen waarmee men gekomen was, verliet men het gebied van de Festung-Scheverungen.
Uiteraard betekende deze mislukking een zware klap voor de Jonge maar hij moest en zou naar Engeland! Met veel moeite werd nu contact gelegd met 'Fiat Libertas'
: NelLind zou de Jonge naar de Pyreneeën brengen zoals zij tevoren met de geheime agent Gerbrands gedaan had; die 'lijn'
was veilig. Op 28 september zou de Jonge NelLind in Eindhoven ontmoeten, zij had zijn valse reispapieren al bij zich. Op de 27ste werd zij gearresteerd, rnèt de Jonge's papieren. De Sicherheitspolizei had nu ook van hem een foto: het was dubbel noodzakelijk dat hij zo spoedig mogelijk het land verliet. Eindelijk, op 19 oktober, bracht een andere medewerkster van 'Fiat Libertas'
, Henriëtte ('Jet'
) Roosenburg, hem over de Belgische grens. De Jonge had microfilms van de tot het laatst toe bijgewerkte spionagerapporten bij zich: 650 pagina's, die als een pakje brood in papier gewikkeld waren. Zes dagen later was hij in Toulouse. Eén poging om van daaruit Spanje binnen te komen, mislukte nog voor de bergen bereikt waren ; een tweede leidde tot
1 Vijf jaar ondergrondse strijd (z.j.), p.'s '
pakje brood' werd, hoewel hij het, toen 'de SD'
binnenviel, verstopt had, gevonden. Geboeid werd hij naar de Aussenstelle der Sicherheitspolizei und des SD in Toulouse gebracht; hij rende er bij aankomst weg, kwam in een opgebroken straat terecht, werd door een kogel geraakt, rende verder, viel over een hoop stenen en werd opnieuw gegrepen.
Enkele dagen later zat hij in de gevangenis te Haaren opgesloten waar zich ook de geheime agenten van het Englandspiel bevonden. Tijdens zijn verhoren kwam geen naam, geen adres over zijn lippen. Dat hij gespioneerd had, kon hij niet ontkennen. Hij werd eind juni '44 ter dood veroordeeld, maar het vonnis werd niet uitgevoerd: als Nacht-und-Nebel-gevangene 1 werd hij naar Duitsland gebracht waar hij in de gevangenis te Hameln belandde en later in een tot die gevangenis behorende steengroeve; hij overleefde de oorlog.
De groep die de Jonge van maart af om zich verzameld had, bestond grotendeels uit vrienden van hem uit zijn geboorteplaats Dordrecht die weer hun eigen vrienden meebrachten. Er waren nogal wat gereformeerde studenten onder. Een van die studenten, J. A. van Arkel, was door de Jonge als zijn opvolger aangewezen en aan deze waren dan ook de telefoniezender en de code ter hand gesteld, maar met die zender viel opnieuw niets te beginnen. Dat was jammer, want de groep die zich van juli tot oktober in hoofdzaak moeite gegeven had, de Jonge te helpen bij zijn pogingen om Nederland te verlaten, concentreerde zich na zijn vertrek weer op het spionagewerk. Spoedig raakte zij van Arkel èn de zender kwijt. Na de arrestatie van Nel Lind slaagde een verraadster, Annie van Leeuwen, er namelijk in, in de 'Fiat Libertas'
-groep door te dringen en wij moeten wel aannemen dat heteen vrij groot aantal gevallen werden gevangenen die ter dood veroordeeld waren, niet geëxecuteerdmaar weggevoerd met de bepaling dat van Nederland uit geen contact met hen mogelijk zou zijn - de betrokkenen verdwenen dus als het ware 'in De meeste van deze Nederlandsevangenen kwamen in het concentratiekamp Natzweilerde Elzasterecht. 9'Albrecht'
was haar tweede leider kwijt.! Vijf van de Jonge's naaste medewerkers kwamen toen begin december in Utrecht samen, onder hen Th. J. A. M. van Lier en C. C. van den Heuvel. Besloten werd dat deze twee voortaan de groep zouden leiden. Zij trokken er nog een derde voor aan: de vier-en-twintigjarige mr. C. Brouwer, een .Dordrechtenaar, die in Utrecht gestudeerd had, secretaris was geweest van de vereniging van gereformeerde (en ook wel orthodox-hervormde) studenten, de Societas Studioscrum Rejormatorum, en door de Jonge aangesteld was als hoofdverkenner voor het district Dordrecht. Doordat van Lier, door van den Heuvel bijgestaan, van januari '44 af veel tijd ging besteden aan nieuwe pogingen om naar Engeland over te steken, kwam de organisatorische leiding van de spionage in hoofdzaak op de schouders van Brouwer te liggen. Brouwer was niet alleen begiftigd met veel doorzettingsvermogen en een fijn ontwikkeld gevoel voor security maar ook met grote organisatorische capaciteiten. Hèm moet men zien als de man die van de groep'Albrecht'
een van de meest effectieve Nederlandse spionage-groepen gemaakt heeft.
Bij dat laatste was van belang dat de groep- 'Albrecht'
systematisch gebruik ging maken van clandestiene telefoonverbindingen. In februari' 44 namelijk, vernam een van haar leidende figuren bij toeval dat de Provinciale Noordbrabantse Electriciteitsmaatschappij in heel Noord-Brabant een eigen telefoonnet bezat; dat bedrijfsnee werd niet door de Duitsers gecontroleerd. Hij nam contact op met technici van de Pnem en enige tijd later beschikten de Noordbrabantse medewerkers van de groep-'Albrecht'
over een sleutel waarmee zij de schakelhuisjes van de Pnem konden betreden om van daaruit I hun waarnemingen per bedrijfstelefoon naar een centraal punt door te geven. Begin juni '44 werd dit systeem ook in Limburg toegepast en was bovendien het bedrijfsnee van de Limburgse electriciteitsmaatschappij aan het Noordbrabantse net gekoppeld.
In de eerste maanden van '44 kreeg de groep-'
Albrecht' haar rapporten en schetskaarten het land uit door ze mee te geven hetzij aan de koeriers van de Zwitserse Weg, hetzij aan een hoge funccionaris van Philips, mr. W. E. A. de Graaff, die herhaaldelijk van de Duitsers verlofkreeg om naar Zwitserland te reizen. Uiteraard was die situatie weinig bevredigend: juist een spionagegroep had behoefte aan een zendverbinding. Begin mei' 44 werd die wens vervuld: 'Albrecht'
kreeg toen de beschikking over een marconist, W. Visser,
1 Van Arkel werd mèt de Jonge ter dood veroordeeld en als Nacht-und-Nebel gevangene afgevoerd; ook hij overleefde de oorlog.' Albrecht'
, drs.W. van der Mast, ambtenaar bij het GAB te Rotterdam, in de Biesbos ondergebracht. Welnam het van Rotterdam uit, waar de groep haar centrum kreeg, vijf uur voor men bij de zenders in de Biesbos was, maar de plaats waar die zenders zich bevonden, was voor de Duitsers moeilijk te bereiken en de marconisten die onder de hoede van een visser in een dekschuit woonden, werden op afstand beschermd door een cordon marechaussees - dag in, dag uit werden er drie uur lang codetelegrammen uitgezonden, aanvankelijk alleen van de groep-'Albrecht'
, later ook van de na Koelis vertrek voortgezette 'DienstWim'
, èn van een Russische geheime agent, zekere 'Herman'
i
zich concentrerend op de spionage verloor de groep-'Albrecht'
in de eerste helft van '44 toch niet die andere doelstelling van haar oprichter de Jonge uit het oog: deelneming aan de gewapende strijd. Zij ging na wat daar de mogelijkheden voor waren. Eerst kwam ze daarbij in contact met exbestuurders van de na 'november '
IS' opgerichte Bijzondere Vrijwillige Landstorm ('de strijdlust daar was echter'
, aldus het gedenkboek van de groep-'Albrecht'
, 'onvoldoende'
), vervolgens met de OD ('doelstelling en wijze van organiseren waren weinig moedgevend'
) - beter beviel de groep de aanraking met de Knokploegen: 'hier vond zij een groep kerels, geringJ.J.'Albrecht'
2 en toen Post weggevallen was, werd die verbinding overgenomen door de man die in opdracht van de leiding der Landelijke Knokploegen de sabotage van het Duitse transportwezen ging voorbereiden en die dus dringend behoefte had aan Engelse explosieven: Johannes van Bijnen, Daarbij was van belang dat de zenders van 'Albrecht'
(het waren er nu drie") begin september '44 uit de Biesbos naar Rotterdam verplaatst werden - de grote afstand werd toen te bezwaarlijk geacht. Uit Rotterdam bleek overigens een nog langduriger radiocontact mogelijk dan uit de Biesbos, het duurde 'niet zelden zes uur per dag_'4 Maar dat vond plaats in een situatie waarin dagelijks zoveel geheime zenders in de lucht waren dat de zes peil-auto'
s van de Ordnungs polizei telkens slechts op een deel van de opgevangen signalen konden reageren.
Wij komen nu tot de tweede door het Bureau Inlichtingen uitgezonden spionage-agent, Pierre Louis baron d' Aulnis de Bourouill- de tweede, maar wat de duur van zijn verblijf in bezet gebied betrof, de primus inter pares. Hij werd op 10 juni '43 gedropt en bijna twee jaar later, ten tijde van de bevrijding, was hij nog steeds'te velde'
. Alleen dit feit alwijst op bijzondere capaciteiten voor het werk van geheim agent. Het was overigens zo dat d' Aulnis uit de aard van zijn opdrachten minder frequent behoefde te zenden dan andere agenten.
Louis d' Aulnis, geboren in 1918, vaandrig bij de luchtdoel-artillerie in ,39-'4°, was in Leiden rechten gaan studeren, waar hij, aldus Somer, 'eigenlijk meer bohémien dan student'
geweest was." In '40 was hij koerier geworden van het Legioen Oud-Frontstrijders (de illegale groep van de Tourton Bruins), maar in maart '41 was hij, doordat hij het vermoeden had dat een verrader op hem loerde, uit bezet gebied ontsnapt - hij wilde geheim agentJ.' Aulnis door een '
ontvangst-comité' opgevangen zou worden; d' Aulnis, een zeer zelfstandige jongeman die precies wist wat hij wilde, achtte dat een nodeloos risico: hij werd volgens eigen wens 'blind'
gedropt, mèt een zender maar zonder marconist - d' Aulnis had leren seinen. Er waren in het westen des lands veel personen die hem kenden en die ook wisten dat hij begin '41 Engelandvaarder was geworden; tegen herkenning had hij zich gedekt door zijn haardracht een andere vorm te geven en zijn scheiding te verleggen, bovendien 'ging ik'
, zo schreefhij onsin '75, 'met m'
n voeten watnaar binnen lopen, hetgeen kleurloos maakt, onbelangrijk."
Zijn eerste taak was, contact op te nemen met Deinum en Vader die een meteorologische berichtendienst wilden oprichten en die in een aan een Engelandvaarder meegegeven brief aan MI-6 hadden doen weten dat de hun toegezonden zender ('Packard'
) niet werkte - de bedoeling was dat d' Aulnis voor hen één of meer nieuwe zenders zou aanvragen die ergens in bezet gebied gedropt zouden worden; die droppings zou hij via zijn eigen zender kunnen organiseren. Inderdaad kon d' Aulnis de groep-'
Packard' helpen. Hij deed evenwel nog veel meer. In de zomer van '43 stelde hij zich via de Leidse hoogleraar prof. mr. F. M. baron van Asbeck in verbinding met het Vaderlands Comité (min of meer de voortzetting van het begin april '43 '
opgerolde' Nationaal Comité) en als uitvloeisel van nieuwe opdrachten ging hij vervolgens hulp verlenen aan een spionagegroep met welke Deinum bij toeval in contact gekomen was: de Geheime Dienst Nederland, en aan nog een derde groep: de al genoemde groep-'Kees'
, ja ook nog aan een vierde: de voortzetting van de 'Dienst-Wim'
. D' Aulnis organiseerde voorts eind september'
43 het opvangen van van der Stok, codist voor de groep-'Barbara'
, en van o. M. Wiedemann, contact-agent voor de 'piloten
1' -organisatie '
Fiat Libertas', en bijna een jaar later, begin september' 44, van A. A. M. van Rijsewijk die als marconist aan de OD toegevoegd zou worden.
Wij hebben nu niet minder dan acht .illegale groepen opgesomd aan welke d' Aulnis als organisator, 'promotor'
of contact-persoon een vitale medewerking verleende: de groep-'Packard'
, het Vaderlands Comité, de Geheime Dienst Nederland, de groep-'Kees'
, de 'Dienst-Wim'
, de groep'Barbara'
, 'Fiat Libertas'
en de OD. Met verscheidene van die acht moest d' Aulnis zelf in verbinding blijven - hij moest voor die groepen ook bereikbaar zijn, dat alles uiteraard telkens via veiligheids-'sluizen'
. Tot begin '44 hield hij zich daartoe hoofdzakelijk in Den Haag op. Hij ging toen naar België en vroeg verlof, naar Londen te mogen terugkeren: hij meende, niet ten onrechte, dat hij voldoende gedaan had. Dat verlof werd hem geweigerd, heel begrijpelijk: waar in het spionagewerk zoveel misging, daar lukte aan d' Aulnis alles wat hij ondernam, het Bureau Inlichtingen wilde hem eenvoudig niet missen.
Van België uit keerde d' Aulnis met nieuwe identiteitspapieren als '
Gerard Rijkshoorn, employé bij de Hollandse Draaden Kabelfabriek', naar Nederland terug; zulks had het voordeel dat hij, werd hij ooit gearresteerd, beweren kon, pas in '44 in bezet gebied ingezet te zijn. Hij vestigde in Amsterdam in de flat die hij bewoonde, een soort kantoortje, 'de mensen liepen daar op geregelde tijden in en uit; ik heb nooit moeilijkheden gehad', vertelde hij aan de Enquêtecommissie." Medio maart '44 trad hij, overigens onder zijn echte naam, in Voorburg met de vrouw van zijn keuze, Blanche Noyon, in het huwelijk; dat huwelijk was tevoren niet afgekondigd, de burgemeester en gemeentesecretaris, beiden 'goed'
, verleenden de nodige medewerking - daags daarna was Louis d' Aulnis weer '
Gerard Rijkshoorn'. Dat de gehuwde staat een risico insloot voor zijn vrouw, was hem (en ook haar) duidelijk, maar hij meende dat hij als getrouwd man minstens zo goed zijn riskante taak zou uitvoeren en misschien wel beter. Typisch d' Aulnis! Hij ging zijn eigen gang, zeer weloverwogen, zeer voorzichtig, en niet zonder opgewektheid.
Dank zij zijn hulp werd 'Packard'
een voor de oorlogvoering hoogst nuttige spionage- en inlichtingengroep. Met opzet spreken wij hier van 'inlichtingengroep'
- 'spionage'
suggereert dat men geheime gegevens C.q. stukken verzamelt; dat deed 'Packard'
óók, maar wat zij in de eerste plaats bijeenbracht, waren de meest publieke gegevens die men zich denken kan:Bourouill,dl.c, p.
Die gegevens hadden betrekking op de luchtdruk, de temperatuur, de vochtigheidsgraad van de lucht, de mate en de soort van de bewolking, enzovoort. Internationaal was het gebruikelijk dat die gegevens door de meteorologische diensten aan elkaar doorgegeven werden in een code die in 1929 vastgesteld was op een internationale conferentie van directeuren van meteorologische instituten te Kopenhagen - men sprak van' de Kopenhagencode'
. Uit ons land kwamen die gegevens bij het (Koninklijk) Nederlands Meteorologisch Instituut in De Bilt binnen, maar op die instelling werd door de bezetter een vrij scherpe controle uitgeoefend die, zo werd gemeend, regelmatige medewerking te riskant maakte. Dat kregen Deinum en Vader te horen toen zij contact zochten met enkele medewerkers van het meteorologisch instituut. In andere opzichten konden die medewerkers hun wèl helpen: zij ijkten de instrumenten die Deinum en Vader wisten te vinden. Die instrumenten moesten op verschillende plaatsen in het land opgesteld worden en het was de bedoeling dat de weerkundige waarnemingen dagelijks van die plaatsen uit radiografisch verzonden zouden worden. In de 'Kopenhagen-code'
telde het dagelijks bericht maar ca. 30 letters - het werd dus een kort telegram (een bekwaam marconist kon het in niet veelmeer dan één minuut overseinen) hetgeen het gevaar van 'uitpeiling'
beperkte.
Bij de dropping waarbij van der Stok en Wiedemann arriveerden, kwamen in september '43 voor de groep-'
Packard' vier zenders mee waarvan twee voor de meteorologische dienst bestemd waren; één werd naar Utrecht, de ander naar Groningen overgebracht en in februari '44 kwam er nog een derde zender bij die in Maastricht, in april '44 een vierde die in Amsterdam geplaatst werd. Uiteraard was voor elke zender een apart zendgroepje nodig: een geschoold waarnemer (speciaal voor het aangeven van de "mate en de soort van de bewolking), een codistfmarconist, enkele helpers o.m. voor de beveiliging; die groepjes werden georganiseerd door A. A. de Roode die vóór de bezetting werkzaam geweest was bij de Rijksluchtvaartdienst. Deze vier zenders hebben tot begin oktober '44 dagelijks naar Engeland uitgezonden; toen werd die in Utrecht tèch 'uitgepeild'
l en een maand later die in Groningen. Door het oprollen van deze twee zen
'Packard'
-groep om het leven.
Daarbij waren ook illegale werkers die niet met de meteorologische berichtendienst te maken hadden: 'Packard'
was namelijk behalve een meteorologische inlichtingengroep ook een militaire en civiele spionagegroep geworden met een landelijke organisatie waarbij in totaal enkele honderden personen ingeschakeld waren. De militaire spionage droeg een 'normaal'
karakter, op civiel gebied was speciaal van belang dat 'Packard'
van omstreeks april '44 af regelmatig inlichtingen en rapporten ontving van ir. Louwes, directeur-generaal voor de voedselvoorziening.
Wij gaven reeds weer dat d' Aulnis via de '
Packard'-groep in contact kwam met een tweede spionagegroep, de Geheime Dienst Nederland, 'de GDN'
. In de lente van '43 moeten wij die groep zien als een die aangehaakt was aan de '
Dienst-Wim'. Vermeulen, hoofd van de 'Dienst-Wim'
, had op spionagegebied samengewerkt met Somer tot deze in '42 naar Zwitserland de wijk had moeten nemen, maar ook het werk van de oprichter van de GD N, de in 'IS geboren J. M. W. C. lansen, was aan Somer bekend. lansen, zoon van de directeur van het bijkantoor van de Twentse Bank te Delden, was in '41 aan de spionage gaan deelnemen. Begin december '42, een half jaar na Somers vertrek, was hij tegen de lamp gelopen. 'Hoe lang bent u toen gearresteerd geweest'
, vroeg hem na de oorlog de voorzitter van de Enquêtecommissie. Antwoord van lansen: 'Van 5 december tot de zde Kerstdag. Het ging zo: gearresteerd, ontvluchting, schot in mijn been, ziekenhuis in, geopereerd, gipsverband, raam uit, wederom ontvlucht'!
- een lakonieke maar bepaald kenmerkende opsomming.
lansen was een rusteloze activist. Hij liet overal in het land voor het verzamelen van militaire en civiele gegevens plaatselijke kernen vormen (het werden er een stuk of 30) die onder 'lijn-chefs'
ressorteerden - hij stond met een klein hoofdkwartier via twee koeriersters uitsluitend met die lijn-chefs in verbinding. Dat hoofdkwartier verplaatste hij voortdurend. Wat hij aan gegevens verzamelde, gaf hij aan Vermeulen door. Hij kwam dus zonder 'afvoer'
te zitten toen Vermeulen eind juli '43 gearresteerd werd. Puur bij toevalontmoette hij evenwel enkele dagen later in een café te Eindhoven
1 Getuige J. M. W. C. lansen, Enq., dl. IV c, p.'hij was altijd nogal een wilde jongen geweest'
, aldus Deinum-). lansen vroeg Deinum of.deze met hem wilde samenwerken; daar voelde Deinum, die juist met d' Aulnis in contact gekomen was, niet voor, maar Deinum vroeg d' Aulnis wèl (hij had lansen niet over de komst van d' Aulnis ingelicht) of deze aan Londen wilde berichten dat lansen zonder verbindingen zat. Nu had Somer in de jaren waarin hij zelf actief bij de spionage in Nederland betrokken geweest was, van de persoon en de werkwijze van lansen ook al een nogal 'wilde'
indruk gekregen. Somer vond wèl goed dat d' Aulnis lansen met adviezen terzijde ging staan, maar hij had kennelijk geen behoefte, lansen een aparte geheime agent te sturen, en toen in oktober een agent arriveerde, Schreinemachers, die verlofhad om te zien wat hij verder voor lansen doen kon, had deze agent nog zoveel andere opdrachten dat lansen geenszins het gevoel kreeg dat zijn werk gewaardeerd werd. Schreinemachers was bovendien zijn zender bij aankomst kwijtgeraakt. Een en ander leidde er toe dat lansen besloot, naar Engeland te gaan - dat was voor hem persoonlijk ook wenselijk want Zijn twee koeriersters waren bij een treincontrole gearresteerd. Daarenboven had lansen de indruk dat er in het algemeen nog veel ontbrak aan de 'lijnen'
naar Spanje. Hij ging toen eerst zelf in januari '44 een '
lijn' tot aan de Pyreneeën opbouwen, liet daar een neef als helper achter, keerde naar Nederland terug, droeg er zijn functie als chef van de GDN definitief aan een opvolger over, vertrok toen weer naar Spanje en belandde, na de Pyreneeën overgestoken te zijn, in april' 44 in een Spaanse gevangenis; zeven maanden later zat hij daar nog in ... 2
Opvolger van lansen was een drie-en-twintigjarige Groninger student in de medicijnen, Willem Schoemaker, afkomstig uit Deventer waar zijn vader een fabriek bezat. Scheemaker kende lansen al van voor de oorlog en had hem van meet af aan in het spionagewerk bijgestaan, overigens met het gevoel dat de resultaten niet indrukwekkend waren en dat lansen teveel risico's nam. Schoemaker zette de zaak dus geheel nieuw op (na de arrestatie van Iansens koeriersters die alle adressen kenden, moest hij dat toch al doen) en riep een betere organisatie in het leven dan lansen gedaan had; dat was althans de opinie zowel van d' Aulnis als van de man die voor lansen en Schoemaker als geldgever optrad: ir. Th. Ph. Tromp, een hogea.v.,'eigenlijke'
Zwitserse Weg: 'Weg A'
, maar via 'Weg B'
- op beide komen wij in dit hoofdstuk terug) en ook wel door bemiddeling van Tromp aan mr. de Graaff van Philips meegegeven bij diens reizen naar Zwitserland; voor urgente berichten kon Schoemaker gebruik maken van de zender van d' Aulnis. In juni '44 kreeg de Geheime Dienst Nederland evenwel een eigen zender mèt marconist: dat was 1. Brandjes, die in de nacht van 5 op 6 juni gedropt werd, dezelfde nacht waarin de Geallieerde landingsvloot op de kust van Normandië afstevende.
Inderdaad, Schoem.aker had de zaak goed opgezet. zelf wisselde hij elke maand van woonadres. Hij stond met enkele tientallen 'hoofdagenten'
in contact. Daarnaast kreeg hij veel gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek. In Den Haag had hij een speciale installatie laten bouwen die voor het snel vervaardigen van microfoto's zorgde. Het meeste materiaal dat hij doorgaf, lag overigens in het militaire vlak - hij liet het telkens door twee reserve-officieren op zijn waarde toetsen. Kortom: de GDN werd een belangrijke spionagegroep. Zij was er overigens aan het einde van de bezetting nog niet in geslaagd, bij Somer het oude wantrouwen te overwinnen - een wantrouwen dat zich toen vooral uiten zou in beschuldigingen dat voor het spionagewerk teveel geld opgenomen was.
In maart '43 werd Dutilh gearresteerd, in mei vertrok Pot via de Zweedse Weg naar Stockholm. Het was de Koe die de leiding van de groep='Kees'
overnam. Die kon hij slechts een maand of zeven uitoefenen. Begin december werd namelijk Boerema (Oosterhuis' naaste medewerker die als enige ontsnapt was toen het Nederlandse uiteinde van de Zweedse Weg '
opgerold' werd) in de Pyreneeën gearresteerd: de 'lijn'
via welke hij Spanje had moeten binnenkomen, was aan de Abwehr verraden. Alles wat Boerema bij zich had, werd zorgvuldig onderzocht en men vond daarbij in een sigaret een opgerolde microfoto van een brief die voor Leen Pot bestemd was, toen in Londen werkzaam bij het Bureau Inlichtingen; bovendien had Boerema nog enkele andere brieven bij zich die niet verkleind waren. In die brieven werd de naam van een medewerkster van de Koe genoemd. Onmiddellijk ging bericht naar Den Haag. Die medewerkster werd door de Sicherheus polizei eerst enige tijd geschaduwd, op 18 december gearresteerd, en twee dagen later, op 20 december, volgde een inval in de woning in Den Haag waar de Koe zijn centrale post gevestigd had. De Sicherheitspolizei trof er zijn gehele archief aan, de Koe viel haar in handen toen hij de woning binnenkwam. Wat hij doorgegeven had, was de Sicherheitspolizei duidelijk, maar wie hadden hem geholpen? Wij moeten wel aannemen dat ook de Koe in Den Haag ernstig mishandeld en aan dagen- en nachtenlange verhoren onderworpen werd - hij zweeg. Hij was, aldus de Duitser Haubrock, die hem later in de gevangenis te Haaren verhoorde, 'nur schwer zugänglich und wie man so sagt: steinhart'l: geen naam kwam over zijn lippen. Vijf maanden later was Haubrock nog geen stap verder gekomen. Nu zat in Haaren in die tijd ook een Amsterdams medewerker van de Raad van Verzet gevangen, Albert Brinkman; deze had al meermalen aangeboden als celspion op te treden, maar de Sicherheitspolizei was daar niet op ingegaan - totdat Kriminalleommissar Friedrich Frank, een van de functionarissen van de Abteilung IV (Gegnerbekämpfung) van de staf van de Befehlshaber der Sicher heitspolizei und des SD, op het denkbeeld kwam, Brinkman in het geval van de Koe eens te laten tonen wat hij als celspion waard was. Niet weinig! Brinkman zei tegen de Koe dat hij bitmen enkele dagen vrijgelaten zou worden, en toen hij aan het einde van die periode de cel verliet, kende hij de9
Dit alles gebeurde in mei' 44.
Twee maanden later, in juli, werd Siewert de Koe ter dood veroordeeld en gefusilleerd.
Het leggen van contact met de Koe's opvolger was de eerste taak (er zouden er meer volgen l) die Brinkman als V-Mmm van Kriminalleommissar Frank te verrichten kreeg. Die opvolger was ir. F. K. T. Beukema toe Water.
Beukema had eerst al Dutilh en Pot en daarna de Koe met adviezen terzijde gestaan. Daarbij had hij kennelijk op de Koe een uitstekende indruk gemaakt - hij was het althans die medio december' 43 van de Koe een lijstje kreeg met de namen en de adressen van de medewerkers van de groep-'
Kees' die hij, als de Koe gearresteerd werd, moest waarschuwen; onder hen bevonden zich de Koe's tussenpersonen voor het contact met de Zwitserse Weg en met de geheime agent Gerard van Borssum Buisman. Na de Koe's arrestatie gaf Beukema eind december '
43 de afgesproken waarschuwingen door (de meesten die ze ontvingen, zochten andere onderduikadressen op) - hij voegde er de mededeling aan toe dat hij zelf de Koe's plaats innam. Aanvankelijk kon dus ook hij, zij het indirect, telegrammen naar Engeland sturen: via de groep-'Barbara'
namelijk die door van Borssum Buisman opgericht was, maar toen deze begin februari' 44 gearresteerd werd, was Beukema zijn zendverbinding met Engeland kwijt. De verbinding met Zwitserland bleef evenwel in stand en stimuleerde Beukema om het werk van de groep-'Kees'
uit te breiden. Hij trok een groot aantal nieuwe medewerkers aan die, door anderen bijgestaan, hem regelmatig waardevolle militaire observaties konden doen toekomen. Een van die medewerkers liep op zekere dag d' Aulnis tegen het lijf - nadien gaf Beukema zijn meest urgente berichten via de zender van d'
Aulnis door. Het werd hard werken. 'Spoedig bleek'
, aldus Beukema in zijn naoorlogs rapport, 'dat het aantal vragen uit Bern en Londen gesteld, niet uitsluitend kon worden beantwoord door de waarnemingen welke door mijn medewerkers en hun helpers over de Duitse militaire eenheden konden worden gedaan. O.a. bleek dat vragen over de toestand in de Rotterdamse haven, het Sperrgebiet en lJmuiden, het vervoer per trein etc. slechts konden worden beantwoord door informaties, verkregen van insiders. Ik heb daartoe mijn relaties aanmerkelijk moeten uit
Door mijn werkzaamheden welke met inbegrip van de te verrichten reizen ongeveer 10 uur per dag in beslag namen, inclusief de te voeren besprekingen, het opstellen van de telegrammen en de rapporten, en het fotograferen van die laatste, werd mijn tijd zozeer in beslag genomen ... , dat ik in de grootste moeilijkheden kwam t.a.v, mijn eigen veiligheidsmaatregelen. Dit bleek o.a, toen mijn eerste Amsterdamse slaapadres mij plotseling werd opgezegd, daar de familie waar ik inwoonde en die van mijn werkzaamheden niet op de hoogte was, een onaangenaam gevoel van dreigend gevaar kreeg door mijn vele afwezigheid en de onregelmatige uren waarop ik thuis kwam. Na bijzonder veel moeite kon ik een nieuwadres vinden waar men mij geen vragen stelde over mijn doen en laten, en dat althans voor de eerste tijd voldoende safe leek.'1
Beukema had nog andere moeilijkheden dan met zijn woonadres : hij kreeg tekort aan geld.
In april' 44 vroeg hij aan H. J. de Koster, een van de jeugdige directeuren van de Leidse meelfabriek 'De Sleutels'
, f ro 000, en die kreeg hij ook toen hij deze gezegd had waar dat bedrag voor nodig was. Het is interessant, weer te geven wat de eerste indruk was die Beukema op de Koster maakte: 'een wat stille figuur, het type van een geleerde of een dominee ... Hij bleek over een soort droge humor te beschikken, een soort galgenhumor. Een lauwe, zouden ze in Amsterdam zeggen's - nu, de werkelijkheid van Beukema's enerverend bestaan was wel volmaakt in strijd met die impressie.
Dat Beukema naar Amsterdam was verhuisd, was de Koe niet bekend geweest en deze had aan de V'-Mann Brinkman dan ook alleen maar enkele personen genoemd via wie Beukema vermoedelijk benaderd kon worden. Het kostte Brinkman niet veel moeite om tot die personen door te dringen. Zij zouden volgens een belofte die 'de SD'
aan Brinkman gedaan had, niet gearresteerd worden - het ging' de SD'
om Beukema. Maar zij kreeg Beukema niet in handen. Deze weigerde principieel contact met iemand die een poos in Duitse gevangenschap geweest was; hoe juist hij dat gezien had, bleek
1K. T. Beukema toe Water: 'Verslag van de werkzaamheden gedurende de bezettingsjaren'
(ca.p.(RvO, collectiec,b).H. J. de Koster: 'Herinneringen'
p.(DocA, a-r). 9'Beukema verkocht.'
Zo kon de groep-'Kees'
onder Beukema's leiding haar arbeid voortzetten. De Koster, die al van' 40 af aan allerlei illegaal werk deelgenomen had, werd daarbij een van Beukema's belangrijkste inlichtingenbronnen - hij ging als het ware binnen de groep='
Kees' een subgroep vormen; deze werd als 'Peggy'
aangeduid. Vooral op economisch gebied bezat de Koster waardevolle relaties: in het bankwezen en bij het grote bedrijfsleven, zo ook bij het directoraat-generaal voor de voedselvoorziening. De groep-'Packard'
kreeg, zoals wij eerder weergaven, van de lente van '44 af, af en toe inlichtingen en rapporten van Louwes - de Koster kon als meelfabrikant verder gaan: hij voerde elke week een lang gesprek zowel met Louwes als met een van diens naaste medewerkers, ir. A. H. Boerma, en ontving dan van hen de meest recente gegevens over de voedselpositie. Rapporten hieromtrent gingen regelmatig naar Londen.
Dat de groep-'Kees'
zich tot een waardevolle spionagegroep ontwikkeld had, werd door het Bureau Inlichtingen erkend: zij kreeg begin juli een eigen marconist met een zender toegezonden, G. F. Hooyer.!
Wij noemden in deze paragraaf reeds de 'Dienst-Wim'
alsmede twee Eindhovenaren die bij het spionagewerk betrokken waren: ir. Tromp en mr. de Graaff. Hierover nu iets meer.
Wat wij als de 'Dienst-Wim'
aanduidden was het restant van de organisatie die in de zomer van '43 '
opgerold' was. Een door mr. A. B. J. Koch geleide subgroep had de spionage toen voortgezet - Koch had dat niet kunnenlaten. 'Het werkt een beetje mousserend'
, zei hij na de oorlog tegen de Enquêtecommissie.ê Toen Koch nu eind' 43 de moeilijke tocht naar Spanje ondernam (hij wilde, gelijk de lezer reeds bekend, er bij de regering op aandringen, de illegaliteit meer financiële steun te bieden vooral ten bate van de onderduikers), zette mr. J. le Poole zijn werk voort, zulks in samenwerking metJ.9 1'43 afbij de Zwitserse Weg ingeschakeld geweest. Via die route werd alleswat de groep verzamelde, naar Zwitserland gezonden.'
Deze groep kreeg geen zendverbinding.
Wie wèl zendverbinding kreeg, was ir. Tromp. Wij noemden hem al als de man die financiële steun verleende aan de Geheime Dienst Nederland (lansen, Schoemaker). Maar daarmee was Tromps activiteit niet uitgeput. Op grond van zijn positie bij Philips (de fabriek voor radiobuizen stond er onder zijn leiding) kon hij niet alleen belangrijke economische gegevens verzamelen maar was hij ook in staat, elandestien apparatuur toe te spelen aan organisaties die een 'binnenlands'
radionet wilden opbouwen. Dat deed . de OD in de vorm van de door Jan Thijssen geleide Radiodienst en toen in de loop van '43 de banden tussen Thijssen en Six verbroken werdcri (wij zullen dat nog in dit hoofdstuk beschrijven), liet Six een nieuw radionet vormen waarbij Tromps hulp van veel belang was. In 1942 was Tromp naar wegen en middelen gaan zoeken om rechtstreeks '.met Londen in contact te komen. Het beste leek hem, een vertrouwd persoon in opdracht van Philips naar Zweden te sturen (Philips had er een eigen fabriek voor radiobuizen); die man zou daar dan met de Nederlandse geheime dienst contact kunnen opnemen om vervolgens even legaal als hij gekomen was, naar Nederland terug te keren. Tromp koos voor die missie een van zijn assistenten uit, W. Schreinemachers, maar het nam veel tijd voor hij bij de Duitse Verwaltung van Philips verlof losgepeuterd had voor Schreinemachers om Z.g. als nieuwe medewerker naar de fabriek in Zweden te mogen vertrekken; dat vertrek werd voorbereid in samenwerking met de waarnemend OD-commandant in het gewest-Eindhoven, ir. G. H. ThaI Larsen, die ook bij Philips werkzaam was. In mei '43 was het zo ver: Schreinemachers ging naar Zweden en stelde zich daar, hoogst voorzichtig uiteraard, met de Nederlandse legatie in verbinding. Toevallig bevond Somer zich toen in Stockholm. Deze stelde Schreinemachers voor, met hem naar Londen te gaan. Daar zat een risico in: als de Abwehr in Zweden er achter zou komen dat Schreinemachers naar Engeland vertrokken was, zou de mogelijkheid van diens legale terugkeer verspeeld zijn. In overeenstemming met wat Thal Larsen hem tevoren gezegd had, eiste Schreinemachers een ministeriële opdracht. Die kreeg hij. Hij volgde Somer naar Londen. Maar wat gevreesd was, geschiedde: Schreinemachers vertrek drong tot de Abwehr door en hij kon, althans via Zweden, niet terug. Dan maar als geheim agent!
1 Dat waren de z.g. BR-stukken. 'BR'
was afkorting van 'Blaauw-Rinus'
. 'Blaauw'
was een van de illegale namen van Koch, 'Rinus'
een aanduiding die in '42-'
43
Samen met de marconist J. L. Th. M. van Alebeek werd Schreinemachers in de nacht van 7 op 8 oktober '43 gedropt bij Malden, tussen Nijmegen en Mook - misschien moeten wij schrijven: boven Malden. Het was nog voor middernacht, de maan scheen, en een ongelukkig toeval wilde dat juist die avond door de Wehrmacht in die streek een oefening gehouden werd. Veel mensen, oudere en jongere, waren nog op. Zij zagen de parachutes dalen, waarbij, aldus Haubrock, geroepen werd: 'Ha, daar komt er alweer een!"
Ternauwernood ontsnapten Schreinemachers en van Alebeek aan arrestatie. Zij raakten vrijwel al hun bagage kwijt, ook van Alebeeks zender. Bovendien werden zij van elkaar gescheiden. Van Alebeek dook bij zijn eigen vrouw onder en liet verder niets van zich horen 2, Schreinemachers trok naar Amsterdam, stelde zich van daaruit met Tromp in verbinding en dook eerst bij deze, vervolgens bij diens ouders en tenslotte in het krankzinnigengesticht te Vught onder waar zijn broer als arts aan verbonden was. Hij kon niet laten zenden (dat was een van de redenen waarom hij, gelijk al vermeld, in april '44 naar Zwitserland ontsnapte, samen met pater Lodewijk Bleys), maar Schreinemachers kon natuurlijk wèl alle vragen die hij meegekregen had, aan Tromp en Thal Larsen voorleggen. De bouw van de noodzender werd ter hand genomen en Tromp en ThaI Larsen hadden maanden werk om de rapporten op te stellen die een antwoord behelsden op de door de Engelse en de Nederlandse autoriteiten gestelde vragen. Zij gaven daarbij ook op, wat eventueel
' 43 gedropt was ten behoeve van de groep-'
Barbara' en die, toen die groep goeddeels opgerold was, via OD-kanalen aan Tromp werd toegevoegd. Na de oorlog schatte Tromp dat Verhage voor hem in totaal ca. 20 000 pagina's op microfilm gereedgemaakt had voor verzending. Opnamen maakte Verhage niet zijn taak was het, de onderlaag van de microfilms af te weken zodat men alleen de vliesdunne 'beeldlaag'
overhield, 'hij was er'
, aldus Tromp, 'dag en nacht mee bezig."
Voor de verzending van deze vliesdunne films maakte Tromp gebruik van de Zwitserse Weg ('Weg B'
), maar om de Nederlandse autoriteiten in Zwitserland te bereiken, zeer snel zelfs, had hij nog een andere mogelijkheid: mr. de Graaff
Mr. W. E. A. de Graaffhad aan het einde van de jaren' 20 opdracht gekregen van een van de grondvesters van het Philipsconcern, Anton Philips, om vertrouwelijke contacten te leggen met de politie in diverse landen teneinde te voorkomen dat links-revolutionaire elementen sabotage zouden gaan bedrijven in de Philipsfabrieken. Had men tegen een bepaalde persoon verdenking opgevat, dan moesten de inlichtingendiensten van de politie voor nadere gegevens zorgen; in voorkomende gevallen werd dan ook wel gevraagd of hun over de politieke gezindheid van bepaalde sollicitanten iets naders bekend was. In dat kader had de Graaff ook allerlei relaties opgebouwd met de Duitse politie; die brak hij af toen Hitler aan de macht kwam. In oktober '33 deed evenwel de Gestapo uit Keulen hem weten dat zij op hervatting van het contact prijs stelde. De Graaff pleegde toen overleg met Justitie en met de Nederlandse geheime dienst, GS 1lI; beide drongen er bij hem op aan, de samenwerking met de Duitse politie te hervatten. De Graaff ging toen weer van tijd tot tijd naar Duitsland reizen, bood de politiefunctionarissen die hij er ontmoette, voortreffelijke diners aan, liet dan natuurlijk9
Toen Nederland bezet werd, leek het de Graaff nuttig, zijn Duitse contacten aan te houden; Nockemann, de eerste Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD, kende hij persoonlijk uit Berlijn, maar toen deze over 'Anjerdag'
(29 juni '40) gestruikeld was, vond de Graaff zonder moeite anderen die bereid waren, aan een goed diner en een gesprekje deel te nemen. De Graaffs bedoeling was daarbij, voor zich en zijn gezin visa te krijgen voor bezoeken aan Zwitserland - hij wilde daar dan in het geheim contact opnemen met de Nederlandse legatie, speciaalook met de militaire attaché, generaal-majoor A. G. van Tricht. In januari' 4I kreeg de Graaff voor het eerst die visa uitgereikt. Voor zijn gezin kreeg hij ze in totaal vijf keer, z.g. voor vakantie, voor zichzelfnog eens zeventien keer. Geen Nederlander was er, aan wie zo vaak de particuliere gunst verleend werd, naar Zwitserland te mogen reizen, en die bijzondere faciliteiten verkreeg de Graaff niet omdat men hem voor deutschjreundlick aanzag (dat was niet voldoende), maar omdat hij op slimme wijze liet doorschemeren dat hij in Zwitserland de Sicherheitspolizei belangrijke diensten bewees. 'Ik bracht'
, vertelde hij later aan de Enquêtecommissie, 'de Sicherheitspolizei in Den Haag in de waan dat ik werkte met hun dienst in Brussel, in Brussel deed ik hetzelfde ten aanzien van Düsseldorf, en hier weer ten aanzien van Den Haag. Ik bracht hun '(bovendien)' deindruk bij dat ik in Berlijn hoge protectie had'
- 'het was een kaartenhuis'
;' Inderdaad, dat was het, maar het bleef overeind staan.
Onze indruk is dat mr. de Graaff in '4I en '
42 maar een beperkt aantal inlichtingen aan de Bernse legatie doorgegeven heeft, maar in '43 en '
44 was hij een hoogst belangrijke koerier: in zijn bagage en een enkele keer ook in die van zijn vrouwen kinderen waren de microfilms verstopt die hij van Tromp kreeg. Zo heeft een groot deel van de door Tromp opgestelde rapporten (zij werden als rapporten van 'Harry'
aangeduid) Bern bereikt, samen met talloze rapporten van de groep-'Albrecht'
en van de Geheime Dienst Nederland. 'De laatste keer dat ik ging'
(dat was eind augustus '44) 'had ik'
, zo vertelde de Graaff ons in '56, 'anderhalf kilo aan films bij me.'
2 Ook op
'Hebt u van Nederlandse kant'
, vroeg hem de voorzitter van de Enquêtecommissie, 'nooit moeilijkheden gehad in die zin dat u ... door bepaalde personen er op aangezien werd dat u met de medewerking van de Duitsers zo vrij kon reizen?'
Antwoord: 'Ongetwijfeld, het was zeer vervelend, vooral voor mijn vrouw' (de hele buurt had aangename roddelstof!), 'maar ik was er blij om, want dat' (d.w.z. het wekken van de verkeerde indruk) 'was mijn enige mogelijkheid.'!
Vanacht spionage-organisaties die in de periode lente '43-zo111er'
44 actief waren: 'Barbara'
, sectie V van de OD, 'Albrecht'
, 'Packard'
, de Geheime Dienst Nederland, 'Kees'
(annex 'Peggy'
), de 'Dienst-Wim'
en 'Harry'
, hebben wij nu heel beknopt de lotgevallen weergegeven en daarbij vooralook doen uitkomen, langs welke wegen zij hun gegevens het land uit kregen.
Hoe kwamen zij aan die gegevens?
Deze vielen globaal gesproken in twee groepen uiteen: civiele en militaire. Hoe de spionage-organisaties aan hun civiele gegevens kwamen, is in het voorafgaande al ter sprake gekomen: dat was een kwestie van contact met ambtenaren of hoofdambtenaren van Nederlandse departementen of van andere overheidsinstellingen, dan wel met vooraanstaande personen in andere kringen zoals het bankwezen of handel en industrie. Wat er op deze wijze bij het Bureau Inlichtingen in Londen aan civiele gegevens binnenstroomde, valt in bijzonderheden nauwelijks weer te geven: het is te veel geweest. Wij willen volstaan met uit eigen dankbare herinnering te vermelden dat de redactie van Radio Oranje van de herfst van' 43 af wekelijks van het Bureau Inlichtingen stapelsrapporten over de situatie in bezet gebied ontving die tezamen duidelijk deden uitkomen hoe het er in het land voorstond - een voorlichting die in de eerste bezettingsjaren volledig ontbroken had.
In bezet gebied was het leggen van contact bij de departementen of bij andere instellingen vaak verre van eenvoudig geweest: men kwam menigmaal bij personen terecht die, om welke reden ook, elke aanraking met een spionagegroep weigerden; vaker misschien nog bij anderen die op zichzelf
1 Getuige W. E. A. de Graaff, Enq., dl. IV c, p. n88. 9 1'hun'
gegevens af te staan. Het was allemaal een kwestie van vertrouwen. Personen als Tromp en de Koster waren in een vrij brede kring goed bekend, maar in de spionagegroepen waren, ook op civiel gebied, velen werkzaam, veel jongeren vooral, die een hooggeplaatste alleen konden benaderen als zij iemand anders gevonden hadden die hen bij deze kon introduceren. Ieder die ambtelijke stukken doorgaf of civiele rapporten opstelde, nam een zeker risico: van de stukken viel veelal na te gaan wie ze in handen hadden gehad, en als in een rapport bijvoorbeeld weergegeven werd, hoe groot de voorraad insuline in den lande nog was en welke hoeveelheid ingevoerd moest worden als de Nederlandse productiecapaciteit onverhoopt wegviel, dan was het aantal deskundigen die in de eerste plaats voor het auteurschap van zulk een rapport in aanmerking kwamen, niet zo heel groot. Bovendien: zulk een auteur wist dat er iemand was die hem als auteur kende: degeen aan wie hij het rapport overhandigd had. Natuurlijk was aan de auteur beloofd dat zijn naam verzwegen zou worden. Zou men zich daaraan houden? Wie aan illegaal werk deelnam, hing, wat het behoud van zijn vrijheid en wellicht van zijn leven betrof, steeds van anderen af.
Bij het verzamelen van militaire gegevens lag de zaak geheel anders dan bij die van de civiele. De civiele waren in volle omvang aan Nederlanders bekend, de militaire slechts aan Duitsers. wel was er al in de eerste helft van '44 hier en daar een Duitse militaire autoriteit die bereid was, vertrouwelijk het een en ander aan een Nederlandse spionagegroep mee te delen- (in dat opzicht had de Koster bijvoorbeeld een nuttig contact met de Ortskomman dant in Den Haag), maar de meeste militaire gegevens moest men door eigen vindingrijkheid bijeen zien te krijgen. Het kwam neer op het voltooien van een immense legpuzzel. Daartoe moest men, gelijk reeds aangestipt, in de eerste plaats inzicht hebben in de structuur van de Wehrmacht. De drie componenten: Heer, Kriegsmarine en Luftwaffe, hadden aparte uniformen; binnen elk van die delen van de Wehrmacht hadden de leden van elk 'wapen'
(infanterie, artillerie, enz.) tekens van een aparte kleur: kende men die kleuren, dan wist men tot welk wapen de militair behoorde die men zag. De verschillende officiersrangen hadden verschillende epauletten; zag men9 1'42 aan Pot voorhield in de beginfase van de groep-'
Kees'. 'Ik begon'
, schreef Pot na deoorlog, 'te werken volgens het systeem dat de Jonge geleerd was. Dit hield in dat ik eindeloos langs de kust fietste en zo goed mogelijk trachtte te onthouden wat ik had gezien. Al spoedig ontdekte ik een zeker systeem in de kustverdediging. De posten langs de kust waren doorlopend genummerd. Ook de posten landinwaarts vertoonden steeds een systematische samenhang. Losse waarnemingen op zichzelf waren betrekkelijk waardeloos. Door de vele mutaties was het moeilijk met zekerheid te zeggen wat zij betekenden. Watmeer echter bekend was dat twee regimenten infanterie in een divisievak waren omgewisseld, was dit,' wanneer je een behoorlijke kennis van zaken had, vrijwel met een enkele oogopslag vast te stellen.'!
Die 'behoorlijke kennis van zaken'
maakte Pot zich eigen door grondige bestudering van Duitse militaire publikaties. 'Naarmate mijn kennis zich uitbreidde, werd het', zo schreefhij verder, 'gemakkelijker om waar te nemen. Het was nu niet meer een aantal soldaten van een bepaald wapen dat zich ergens ophield, maar het werd mogelijk om met zekerheid vast te stellen dat dezen tot een bepaald bataljon van een zeker regiment van een aan te geven divisie behoorden's
en dàt waren de gegevens die de Geallieerde staven nodig hadden. Zag men eenmaal een bepaalde structuur, dan wist men ook waar men verder naar speuren moest: geen compagnie zonder bataljon, geen bataljon zonder regiment, geen regiment zonder divisie.
Hoe ver de aanvankelijk eenzaam rondfietseu"de Pot na een jaar was, kan men afleiden uit het rapport E 72 dat hij kort voor 'zijn vertrek naar Zweden samensteldes - een rapport van 35 pagina'
s waarin hij, ongeveer naar de stand van I mei '43, alle gegevens had samengevat die de verkenners en de andere informanten van de groep-'Kees'
verzameld hadden. Hoofdzakelijk waren dat gegevens op grond van visuele waarnemingen geweest, maar dan9
Het spreekt vanzelf dat zulk een rapport (en zo zijn er tientallen naar Londen gegaan) voor de Geallieerde militaire instanties van de grootste betekenis was. Dat er talrijke rapporten binnenkwamen, die op dezelfde situatie betrekking hadden, hinderde niet: in details vulden zij elkaar steeds aan, als geheel maakten zij onderlinge controle mogelijk. Waar zoveel groepen naast elkaar werkten, was dubbel werk trouwens onvermijdelijk.
Enkele spionagegroepen waren er die ontdekten dat de in ons land aanwezige Duitse militaire eenheden geïdentificeerd konden worden door na te gaan wat terzake vermeld stond op de grafkruisen van in ons land gesneuvelde of anderszins overleden Duitse militairen. Later werden die vermeldingen evenwel weggelaten. De groep-'Albrecht'
ging toen systematisch de Duitse militaire Feldpost-nummers opsporen: dat waren de nummers die aan de Duitse eenheden verleend waren voor het postverkeer en voor het contact met Nederlandse instanties. 'Waterleidingen electriciteitsbedrijven, gemeentehuizen en wasserijen waren', aldus het gedenkboek van de groep'Albrecht'
, 'de grootste leveranciers. Nog interessanter werd het toen de Duitse hospitalen gingen meedoen."
Deze konden de begraafplaatsen ... vervangen en zelfs verbeteren daar ze sneller werkten dan grafkruisen die vaak een maand op zich lieten wachten. Vooral Zeeland boekte schitterende resultaten. Gaf bijvoorbeeld het waterleidingbedrijf de plaats en de veldpostnummers van alle onderdelen, de hospitalen verschaften bij de veldpostnummers licht over de aard der troepen en de namen der commandanten."Deze was bij de aanleg van deingeschakeld.Dat waren als regel Duitse afdelingen in Nederlandse ziekenhuizen; men kreeg de gegevens dan van Nederlandse zijde.p.9
Het verkennen van versterkingen was vaak bij uitstek moeilijk. Een brede strook achter de kust was Sperrgebiet waarvan het betreden zonder Ausweis sinds januari '42 strafbaar was-, en werden landinwaarts defensiewerken aangelegd, dan was het regel dat die gebieden ook Sperrgebiet werden. Aan de Maas liet de groep-'Albrecht'
die versterkingen toch verkennen, nl. door medewerkers die papieren hadden ten bewijze dat zij beroepsvisser of ambtenaar van de waterstaat waren. In het westen des lands kwam het nogal eens voor dat spionagegroepen de gegevens die zij zèlf niet konden verzamelen, van 'bunkerbouwers'
kregen, al of niet tegen betaling. De groep-'Albrecht'
had Iller principiële bezwaren tegen; zij wist enkele verkenners met nagemaakte papieren het gebied binnen te werken waar de Atlantikwall aangelegd werd, dezen waren het 'die met eindeloos geduld de defensie uitknobbelden en op schets zetten.l''
Van al die ruwe schetsen werden keurige tekeningen gemaakt (kaarten met de nodige tekens en lijnen er in) - die kaarten werden gemicrofilmd en de opnamen gingennaar Londen.
De spionagegroepen die er aldus in slaagden, veel van wat de Wehrmacht geheim wilde houden, aan de Geallieerden in handen te spelen (wij nemen aan dat de spionagegroep van Goulooze en het tot in '42 doorwerkende spionagenet van de communisten Winterink en Luteraan hetzelfde presteerden ten behoeve van het Russische opperbevel"
), moet men zich voorstellen als kleine kernen die met groepen verkenners en andere informanten verbonden waren. De groep- 'Packard'
had in totaal twee- tot driehonderd 'vaste medewerkers'
en in Den Haag 'een centrum van mensen die'
, aldus ir. Vader, 'al hun tijd aan dit werk besteedden, en dat centrum telde ongeveer vijftien of twintig man'; in het oosten was een dergelijk 'centrum.v Ook bij de groep-'Albrecht'
bestond de vaste staf uit ongeveer een tiende van het totaal der medewerkers. De groep-Kees' stond in de periode-Beukerna met ca. vijf-en-zeventig vaste informanten in contact die echter elk op hun beurt weer een heel net van verkenners onder zich konden hebben. Al met allijkt het ons een verantwoorde schatting dat, in de periode die dit deel beslaat, in het kader van de acht organisaties die wij noemden, in totaal minstens een kleine tweeduizend illegale werkers regelmatig bij de spionage betrokken zijn geweest - het kunnen er ook veel meer zijn geweest.
Al die illegale werkers kregen veelal (zeker niet altijd) vergoeding voor de onkosten die ze maakten. Full-time illegale werkers (de 'staven'
) mochten
'DienstWim'
bijna f 5 000 uit; Beukema had voor de groep- 'Kees'
meer geld nodig: wij herinneren aan de f 10 000 die hij alleen al van de Koster leende. Arriveerde uit Engeland een geheime agent bij een bepaalde groep, dan bracht hij meestal enkele tienduizenden guldens mee. De groep-'Albrecht'
sloot soms leningen af maar kreeg ook wel grote giften van vermogenden. Geen enkele groep is ons bekend die ooit door gebrek aan geld bepaalde werkzaamheden heeft moeten nalaten - maar het kostte vaak wèl tijd en moeite om dat geld te vinden. Het Nationaal Steunfonds sprong op deze sector pas in de hongerwinter in de bres.
En dan komen wij tenslotte tot de mensen die zich aan dit spionagewerk gaven. Moeilijk werk! Men moest veel opmerken maar zelf niet opgemerkt worden. Hoe onopvallender men er uitzag, des te beter. Men moest actief zijn en durf hebben maar vooralook in staat zijn, iemand die belangrijke inlichtingen verschaffen kon, met tact te benaderen. Een scherp geheugen was nuttig: dati hoefde men op de verkenningstochten minder aantekeningen te maken. Voor jiûl-tirne-medewerkers was een robuust gestel voorwaarde: hun leven was er een van reizen en trekken tegen de achtergrond van een voortdurende spanning. Niet ieder kon het tempo bijhouden of bleek een geschikt medewerker te zijn - bij de groep-Albrecht' is 10 tot 20 % van de medewerkers afgevloeid en wij nemen aan dat zich bij andere 'grote'
spionagegroepen hetzelfde verschijnsel voorgedaan heeft.
Het spionagewerk kende één specifiekemoeilijkheid die bij andere vormen van illegaal werk niet voorkwam: het nut, de 'zin'
, was niet onmiddellijk evident. Wie, als de leden van de sabotagegroep-Pahud de Mortanges, een Duitse mijnenveger tot zinken bracht, had iets verricht dat de Geallieerde en dus de Nederlandse zaak duidelijk ten goede kwam; wie bij de illegale pers betrokken was, zorgde voor de productie of distributie van een blad dat anderen tot verzet opwekte; wie onderduikers hielp, hielp medemensen. Maar al die met zoveel zorg samengestelde spionagerapporten en vervaardigde tekeningen, kwamen ze aan? werdcri ze bestudeerd? Slechts zelden werd er waardering voor geuit. Ook op lange 'civiele'
rapporten die naar Londen werden gestuurd, werd vaak niets vernomen. Misschien moeten wij het zo zien dat door de meesten van diegenen die hun leven in het spionage9 2'uitgepeild'
, de 'wegen'
door verraders gepenetreerd worden.
illegaal werk was steeds onzeker werk, verricht op de rand van een afgrond.
Verscheidene malen hebben wij in het voorafgaande de 'Zwitserse Weg'
genoemd. Gaan wij daar nu dieper op in, dan moeten wij eerst even ophalen wat wij over de oorsprong van die verbindingsroute in ons vorige deel schreven.
Het initiatief was genomen door Hebe Charlotte ('Lotje'
) Kohlbrugge die in Amsterdam verbonden was geweest aan het bureau van de hervormde kerkeraad maar die begin '42 had moeten onderduiken en toen steeds meer werk was gaan verzetten voor het illegale Vrij Nederland. Ze had, schreven wij in deel 6, 'veel durf en een groot doorzettingsvermogen, een en ander gemengd met een stevige dosis eigengereidheid die trouwens wel vaker voorkwam in de illegaliteit.' In juni '
42 had zij besloten naar Zwitserland te c' 9 2'lijn'
die in ons land begon bij J. G. van Niftrik, een fabrikant- die in het Noordbrabantse grensdorp Putte een huis bewoonde dat pal aan de grens stond. In Zwitserland had zij in Genève dr. W. A. Visser't Hooft kunnen ontmoeten, die daar secretaris van de Wereldraad van Kerken was, en haar komst was Visser 't Hooft bijzonder welkom geweest want hij was toen juist uit Londen teruggekeerd waar ministerpresident Gerbrandy hem verzocht had, het wederzijdse contact tussen bezet gebied en de regering zoveel mogelijk te bevorderen. Mej. Kohlbrugge had belangrijke stukken meegebracht, o.m. van de Of) (zij waren haar door van Randwijk gegeven die in die tijd veel contact met de aD had) - zij keerde naar Nederland terug met de afspraak dat zij twee van Visser 't Hoofts relaties, mr. G. H. Slotemaker de Bruine en N. Stufkens, zou vragen, in bezet gebied een soort rapporterend centrum te vormen hetwelk als 'GC'
('Geestelijk Contact'
) aangeduid zou worden.
Slotemaker en Stufkens gingen op de uitnodiging in. Zij verzamelden allerlei stukken (nummers van illegale bladen, exemplaren van illegale brochures, teksten van kerkelijke protesten enz.). Die werden gemicrofilmd door de al genoemde fotograaf, de OD'er W. Prins, en die microfilms, tot dunne vliesjes gereduceerd, werden vervolgens door een binder van de Utrechtse Universiteitsbibliotheek, D. J. Sakkers, in de banden van wetenschappelijke boeken verstopt; die boeken werden in het normale internationale ruilverkeer naar een met Visser' t Hooft afgesproken adres in Zwitserland gestuurd. Waarom werd niet gebruik gemaakt van de 'weg'
die bij van Niftrik begon? Om de eenvoudige reden dat deze, kort nadat hij mej. Kohlbrugge geholpen had, zelf met zijn vrouw naar Zwitserland had moeten vluchten. Zijn 'weg'
was verraden en bestond dus niet meer.
In de periode zomer '42-zomer '
43 was het aantal stukken dat naar Visser 't Hooft gezonden werd, nog niet zo groot: ca. 100. In Zwitserland rees dan ook de vraag of de verbinding niet verbeterd kon worden. Mej. Kohlbrugge was van bezet Nederland naar Zwitserland en van Zwitserland naar bezet Nederland gegaan - kon die volgorde niet omgewisseld worden: Zwitserland - bezet Nederland - Zwitserland? Een pas in Zwitserland aangekomen Engelandvaarder, Jan van Borssum Buisman (een jongere broer van Gerard die ten behoeve van de aD gedropt werd), verklaarde zich op verzoek van9 2' 42-'
43 en was in februari in Bern terug. Hij heeft in bezet gebied slechts met één spionagegroep contact gehad, nl. met de groep-'Kees'
(hij heeft belangrijke rapporten van Pot, te vergelijken met het rapport 'E 72'
dat wij eerder weergaven, naar Bern meegenomen), en hij heeft voorts inlichtingen verkregen van Bosch van Rosenthal en van dr. J. H. van Royende betekenis van zijn missie was evenwel in de eerste plaats dat zij aangetoond had dat de verbinding ook van Zwitserland uit mogelijk was.ê Er zijn nadien . nog driemaal tochten van dat land uit ondernomen: tweemaal (omstreeks september' 43 en begin '
44) door de predikantszoon [oop Bartels die in '40 in Zwitserland in een sanatorium verpleegd werd maar blijkens zijn prestaties wel volledig hersteld was, eenmaal (begin' 44) door de Rotterdamse inspecteur van politie D. J. de Jong die, zoals wij in ons vorige deel weergaven, in het begin van de bezetting een paar maanden lid geweest was van de NSB maar in oktober' 42 als enige uit het Rotterdamse politiekorps medewerking geweigerd had aan de razzia welke met het leeghalen der Joodse werkkampen gecombineerd werd; hij was toen ondergedoken en in februari '43 naar Zwitserland ontkomen.
Toen de Jong zijn missie ondernam, was de situatie in Zwitserland ietwat gewijzigd. Visser 't Hooft stond niet met het Bureau Inlichtingen in contact maar met Gerbrandy'
s departement en BI had in de loop van '43 de militair attaché in Bern, generaal van Tricht, verzocht als officieel vertegenwoordiger van BI op te treden. De Jong werd door van Triche uitgezonden, maar zijn missie was niet erg succesvol" - de missies van Visser 't Hoofts medewerker Bartels waren daarentegen zeer vruchtdragend: hij kon aan hetZwitserse Weg gebruikt werden, verbeterd konden worden. Daarin slaagde't Hooft bewoog en aan Visser '
t Hooft zijn persoonlijke indrukken overbrengen van diegenen die dat Nederlandse uiteinde 'droegen'
(dat waren naast Slotemaker en Stufkens ook anderen gaan doen) - die directe contacten van mens tot mens waren over en weer hoogst waardevol. Overigens moet bedacht worden dat toen Bartels zijn eerste missie ondernam, het schriftelijke contact al tamelijk intensief was.
Dat contact werd na zijn eerste missie nog aanzienlijk frequenter. Zulks was te danken aan het feit dat de Zwitserse Weg toen voor zijn verbindingen (mej. Kohlbrugge kon niet àl te frequent wetenschappelijke boeken naar Zwitserland laten sturen - dat zou in de gaten lopen') kon aanhaken aan een grote ontsnappings-organisatie die de schepping was van een in Frankrijk wonende Nederlander, Jean Weidner.
Johan Hendrik ('Jean'
) Weidner, geboren in 1912, stamde uit een familie van Zevende-Dags-Adventisten.ê Zijn vader was predikant van deze religieuze groepering, eerst in Nederland, later in Zwitserland, maar toen de groepering
Visser't Hooft (die van de Jongs missie op de hoogte was) had de Jong niet doen weten dat hij korte tijdNSB'er geweestwas en de Jong zelfzweeg hieroverin bezet gebied. Le Poole van de 'Dienst-Wim'
kwam hier evenwel achter en nadien ging ieder het contact met de Jong uit de weg, -hoezeer Bartels, die zich toen op zijn tweede missie in bezet gebied bevond, ook verzekerde dat aan de Jongs betrouwbaarheid niet getwijfeld behoefde te worden. Er restte inspecteur de Jong niets anders dan om als een diep teleurgesteld man naar Zwitserland terug te keren; hij had het gevoel dat hij zijnleven voor niets gewaagd had.
1 Het is ook één keer in de gaten gelopen: begin '44. De binder van de bibliotheek, D. J. Sakkers, had toen in een Spaans boek, geschreven door de Utrechtse hoogleraar dr. C. F. A. van Dam, een zo grote hoeveelheid microfilms in de band verstopt dat de dikte van die band de Duitse censuur opviel. De band werd toen opengesneden en de microfilms werden gevonden. Prof. van Dam, dr. A. J. C. Ruter, onderdirecteur van de Utrechtse bibliotheek, en Sakkers werden gearresteerd. Van Dam en Rüter konden aantonen dat zij met het geval niets te maken hadden gehad en Sakkers beweerde glashard dat iedereen die microfilms wel in de band gestopt kon hebben. Alle drie werden na enige tijd vrijgelaten. Nadien was deze wijze van verzending natuurlijk niet meer mogelijk. 2 Dit genootschap was in 183 I door een Baptistenpredikant in de Verenigde Staten opgericht; het beschouwde Christus' wederkomst op aarde als nabij. In Amerika telde de groep ten tijde van de tweede wereldoorlog enkele honderdduizenden aanhangers, in Europa enkele tienduizenden. Zevende-Dags-Adventisten vieren de sabbat (hun 'zondag'
valt dus op zater
Toen de Duitsers in '40 Parijs naderden, was Jean Weidner er, evenals zijn zuster Gabriëlle, verbonden aan het bureau dat de Adventisten in de Franse hoofdstad bezaten. Als zo velen wilde ook hij, voor de Duitsers uit, Frankrijk verlaten, maar dat mislukte. Hij ging toen in Lyon wonen waar hij een textielzaak opende. Spoedig kwam hij er in contact metvluchtelingen. Die ging hij helpen, zulks als lid van een groep die zich 'Les Amitiés Chré tiennes' noemde; protestanten en katholieken werkten hier nauw in samende groep had de morele steun van Marc Boegner, voorzitter van de Fédé ration Pretestante de France en van kardinaal Gerlier van Lyon. Naast dit werk vormde Weidner een eigen groep die zich speciaal hulp aan Nederlandse vluchtelingen ten doel stelde; daarbij ondervond hij veel steun van de Nederlandse consul in Lyon, de Fransman Maurice Jacquet. Hem bleek na enige tijd dat die Nederlandse vluchtelingen als regel in een kamp te Chàteauneuf-lesBains bij Vichy ondergebracht werden - als 'sociaal werker'
wist Weidner tot dat kamp door te dringen en via allerlei contacten met Franse ambtenaren die 'goed'
waren, konden Jacquet en hij, door anderen bijgestaan, velen uit dat kamp vrij krijgen, Joden en niet-Joden. Wij komen hier in deel 9 (Londen) nog op terug.
Wat de Joden betrof, kreeg dit werk een speciale urgentie toen de Duitsers in de zomer van' 42 met hun Jodendeportaties uit Nederland, België en bezet Frankrijk begonnen: het aantal Joodse vluchtelingen nam toe en duidelijk was dat dezen in het collaborerende Vichy-Frankrijk niet veilig waren; men moest trachten, hen illegaal bijvoorbeeld over de Zwitserse grens te krijgen, waartoe zij aan de waakzaamheid zowel van de Franse als van de Zwitserse grensbewaking dienden te ontsnappen - Joodse vluchtelingen werden namelijk uit Zwitserland geweerd. Kon via Collonges iets ondernomen worden? Een moeilijkheid was dat slechts diegenen zich zonder speciale vergunning in de grensstreek mochten ophouden die er hun vaste woonplaats hadden of er in het economisch leven waren opgenomen. Weidner vond een oplossing voor dit probleem: hij vestigde in de grensstreek, in Annecy, een filiaal van zijn bedrijf, liet dat leiden door zijn vrouw die hem in zijn hulpwerk met 9 2's avonds of'
s nachts in de buurt van Collonges over de bergen naar Zwitserland liet brengen of zelfbracht. Daarbij werd hij een keer dicht bij Collonges door de Franse politie gegrepen en ernstig mishandeld. In oktober '42, toen hij bijna weer gearresteerd werd, ging hij geheel illegaal leven. Begin november werd Vichy-Frankrijk bezet - Weidner had voortaan rechtstreeks met de 'SD'
te maken die bij haar werk in Frankrijk, als in Nederland, door 'foute'
elementen bijgestaan werd.
Tot in de herfst van '42 strekte de ontsnappings-organisatie die Weidner was gaan opbouwen, zich niet verder uit dan tot Frankrijk. In oktober kreeg hij evenwel bezoek van een Nederlander uit Brussel, Benjamin Maurits ('Benno'
) Nijkerk, firmant van een Amsterdamse groothandel in metalen. Samen met enkele andere in België wonende Nederlanders, Joden en nietJoden, had Benno Nijkerk van '40 af Belgische en Nederlandse Joden op weg geholpen naar Frankrijk, Zwitserland en Spanje. Een van zijn Joodse helpers, Eduard Salomon Chait, was daarbij tegen de lamp gelopen en was in de zomer van '42 naar Vichy-Frankrijk gevlucht waar hij zich in een interneringskamp bevond op het moment dat Weidner van Nijkerk bezoek ontving. Nijkerk had in België meer en meer Nederlandse Joden moeten opvangen die er in geslaagd waren de N ederlands- Belgische grens te passeren, zijn voornaamste probleem was hoe hij die grotere aantallen Spanje of Zwitserland binnen kreeg. Wat Zwitserland betrof, kon Weidner hemzijn hulp toezeggen, Dat betekende niet alleen dat Weidners groep nu aanzienlijk méér vluchtelingen te verwerken kreeg, maar ook dat er een vaste verbindingslijn met Brussel moest komen; Chait, die door de bemoeienissen van Jacquet op vrije voeten gesteld was (maar met de bepaling dat hij onmiddellijk Frankrijk moest verlaten), werd daarbij een belangrijke helper. Nijkerk had overigens niet alleen aan afvoer naar Zwitserland gedacht - kon niet ook via de Pyreneeën een ontsnappingsweg opgebouwd worden ? Weidner nam die taak ter hand. Eind december' 42 reisde hij met valse papieren, z.g. als handelsreiziger bij de textielfabriek van een vriend, naar Toulouse waar hij de Nederlander Aarts ontmoette, opvolger van J. C. A. M. Testers die directeur geweest was van het Office Néerlandais ter plaatse.' Testers had9 2'opgerold'
en Testers en Kolkman waren gearresteerd (beiden stierven in concentratiekampen): een nieuwe route door de Pyreneeën was dus noodzakelijk. Weidner vond in Toulouse een Franse arts, Gabriel Nahas, bereid die route te organiseren - Nahas kende het bergland goed en wist ook welke 'passeurs'
betrouwbaar waren.
Dit alles betekende dat Weidners groep van begin '43 af eigen ontsnappingslijnen had zowel naar Zwitserland als naar Spanje. Wie daar vertrouwelijk van hoorde, kon personen die naar een van die twee landen wilden ontkomen, met Weidners groep (zij ging zich 'Dutch-Paris'
noemen) in verbinding brengen. Dat waren niet alleen Joden maar ook 'piloten'
, bovendien (na enige tijd) talrijke Nederlanders die in Zwitserland aangekomen waren en naar Engeland wensten te gaan. Van maand tot maand breidde 'Dutch-Paris'
zich uit; de groep ging tenslotte ca. driehonderd leden tellen. Zij heeft in totaal ca. duizend personen helpen ontsnappen die van plaats tot plaats doorgegeven werden. Men had daar talrijke schuiladressen voor nodig: die te vinden, was steeds de grote moeilijkheid. 'Nu'
, zei Weidner in '49 aan de Enquêtecormnissie, 'zegt iedereen dat hij het verzet heeft geholpen, maar in die tijd was het vreselijk moeilijk om mensen er voor te vinden."
Tot die duizend personen behoorden een kleine zeshonderd Nederlanders, ruim honderd 'piloten'
, ca. tweehonderd Fransen en ca. honderd Belgen en mensen van andere nationaliteit. Het was levensgevaarlijk werk: Abwehr en Sicherheitspolizei beschikten in België en Frankrijk over talrijke Vi-Manner die zich in een organisatie als 'Dutch-Paris'
naar binnen trachtten te werken om zo de gegevens te verzamelen die voor het 'oprollen'
van althans een deel van de groep noodzakelijk waren. Tegen die V-Männer was 'DutchParis'
zo goed mogelijk afgeschermd, maar zij vormden niet het enige gevaar. In februari '« werd een Joodse vluchtelinge uit Nederland die een van de ijverigste koeriersters van 'Dutch-Paris'
geworden was, in Parijs door de Franse politie gearresteerd samen met haar eveneens uit Nederland ontsnapte ouders. De Franse politie droeg hen alle drie aan de Sicherheus polizei over. De koerierster had helaas een boekje met adressen van de organisatie bij zich; ze vulde die gegevens onder zware pressie (als zij zweeg, zouden haar ouders gemarteld worden) nog aan - nadien was het voor de
Enq.,
'Dutch-Paris'
werden in Frankrijk en België gearresteerd, onder wie in Parijs Weidners zuster Gabrielle' en de hoofdvertegenwoordiger van zijn groep, Herman Laatsman, in Vichy M. H. C. Janse (ex-kanselier van het Nederlands gezantschap) en in Brussel vrijwel de gehele leiding van de Belgische afdeling van 'Dutch-Paris'
, onder wie Paul van Cleeff en David Verloop. Verloop pleegde vóór zijn eerste verhoor zelfmoord door in het trappenhuis van de gevangenis te Brussel naar beneden te springen, de overigen werden naar Belgische of Duitse concentratiekampen gezonden, waar meer dan veertig hunner om het leven kwamen: tot die overledenen behoorde Gabriëlle Weidner.
Het was een zware slag, maar Jean Weidner, Nijkerk, Chait en Nahas, geen van allen gearresteerd, gaven het werk niet op: nieuwe contacten werden gelegd, nieuwe adressen gevonden. In mei '44 werd Weidner in Toulouse gearresteerd en gruwelijk mishandeld door de Franse Milice 2 een lid van dit korps liet hem toen ontsnappen. In juli volgde een tweede arrestatiegolf, maar 'Dutch-Paris'
ging door.
Spoedig nadien was heel Frankrijk bevrijd.
Wij hebben nu alleen over 'Dutch-Paris'
geschreven als ontsnappingsorganisatie, maar hoe werd deze groep bij de Zwitserse Weg ingeschakeld?
Dit was gevolg van een bezoek dat Benno Nijkerk in mei' 43 aan VisserHooft in Genève bracht. VisserHooft (die tevoren aan Weidner al grote sommen had doen toekomen voor diens steun aan vluchtelingen) vroeg toen of 'Dutch-Paris'
voor de verbindingen van de Zwitserse Weg kon gaan zorgdragen. Nijkerk bracht dat verzoek aan Weidner over en deze accepteerde die neventaak maar bouwde veiligheidshalve de verbindingslijn voor de ZwitserWeidners vrouw was in septembertoen dein LyonJacquet gearresteerdhad, naar Zwitserland ontkomen.Dewas een in januari'door de Franseminister-presidentPierre Lavalopgericht 'fout'
vrijwilligerskorpsvan hoofdzakelijkjongeren, velen uit gegoedekringen waar men zich met het Vichy-regimegeïdentificeerdhad. Het korps dat ca. vijftienduizendleden ging tellen, bestreedde Franseillegaliteiten maakte zich berucht door zijn wreedheden. 93'gedekt'
door valse papieren van de Kamer van Koophandel te Brussel), maakten zij van adressen gebruik die bij het overige werk van 'Dutch-Paris'
niet betrokken waren. Vandaar dat de grote 'oprol'
-actie van februari '44 de Zwitserse Weg onberoerd liet.
In maart' 44 werd Nijkerk gearresteerd in verband met zijn werk voor de ontsnappingslijnen (hij zweeg over de Zwitserse Weg), en enige tijd later werd Veerman in Brussel bij een straatrazzia opgepakt. Nijkerk die na zijn eerste bezoek aan Genève nog tweemaal aldaar geweest was en telkens op zijn post in bezet gebied was teruggekeerd, stierf in een Aussenkommando van Neuengamme, Veerman, wiens activiteit voor 'Dutch-Paris'
niet aan de politie bekend was, werd als arbeider naar Duitsland gezonden (hij had beweerd, met het oog op de arbeidsinzet uit Nederland gevlucht te zijn), kwam in de Harz terecht, trachtte Zwitserland te bereiken, werd bij Schaffhausen gegrepen en naar de Harz teruggestuurd; hij overleefde de oorlog.
Meiwas dus de maand waarin via Nijkerk het contact tussen Visser 't Hooft en Weidner tot stand kwam. Toen begon het opbouwen van de speciale verbindingslijn die voor het transport van microfilms tussen bezet gebied en Genève nodig was. Dit nam geruime tijd in beslag. Trouwens, [oop Bartels werd hierbij ingeschakeld en hij kon pas in september voor de nieuwe overgang over de Belgisch-Franse grens zorgen. Met grote regelmaat ging de via 'Dutch-Paris'
lopende verbinding van de Zwitserse Weg eerst functioneren van eind oktober'af-nadien werd minstens eens in de veertien dagen een hoeveelheid microfilms van bezet gebied naar Genève gebracht: microfilms van stukken die in bezet gebied verzameld waren,'redactie'
van de Zwitserse Weg aan Visser 't Hooft. Er waren ook retourzendingen, overigens veel geringer in aantal: microfilms van documentatiemateriaal dat Visser 't Hooft aan de '
redactie' in bezet gebied wilde doen toekomen, èn van zijn brieven aan haar.
Meestal waren de micro-opnamen scherp genoeg om er goed leesbare vergrotingen van te vervaardigen, maar soms waren zij daar te wazig voor; af en toe waren ze ook wel volledig onleesbaar. Het was vooral in bezet gebied een heel probleem om aan het fotografische materiaal te komen dat voor de micro-opnamen nodig was. In Zwitserland werd al dat fotografischtechnische werk door de Nederlandse chemicus drs. E. Eisma verricht die in Davos verpleegd werd. Daarbij werd, teneinde de 'beeldlaag'
van de uit celluloid bestaande onderlaag te scheiden, aceton gebruikt. Dat middel was ook al in de negentiende eeuw gebruikt, maar Eisma had het 'nieuw'
ontdekt. Hij nam ook wel proeven met andere middelen die evenwel niet voldeden. Na het gebruik van het aceton hield men de vliesdunne 'beeldlaag'
over en die vliesjes werden dan verborgen in onopvallende voorwerpen die elke reiziger bij zich kon hebben: een borstel, een sleutel, een vulpotlood; in de borstel zat een goed verborgen holre, de sleutel en het vulpotlood waren dubbelwandig _ de microfilms kwamen dan tussen de twee wanden terecht. Het is in bezet gebied één keer gebeurd dat het vulpotlood bij iemand belandde die wel wist dat er zich microfilms in bevonden, maar niet precies waar; de man haalde het gehele vulpotlood uit elkaar en vond niets; 'het beste bewijs'
, aldus Bartels aan bezet gebied, 'hoe deugdelijk onze desbetreffende technicus werkt'
ldie technicus was J. G. van Niftrik.
Wat ging nu aan stukken uit bezet gebied naar Genève Pê
Laat ons een voorbeeld geven.
De zending 'Joanna'
(elke zending werd met een naam aangeduid) die op I april '44 bezet gebied verliet, bevatte tien exemplaren van diverse illegale bladen, een illegale brochure, de geheime verslagen van vijf van de dage
'Kees'
), een Duitse nota die opgesteld was wegens Rost van Tonningens brief aan Seyss-Inquart waarin Rost tegen de verhoging van de fmanciële bijdrage ten bate van de Duitse oorlogvoering bezwaar gemaakt had, de brief die een groot deel van de Nederlandse hoogleraren en die welke de rectores magnifier, voorzover niet 'fout'
, in maart tot secretaris-generaal van Dam gericht hadden, de officiële in- en uitvoerstatistieken uit de maanden november en december '43, het verslag over januari '44 van de gemachtigde voor de prijzen, de 'Richtlinien [ür das ZS-Verfahren', een brief van de Hauptabteilung Soziale Verwaltung over het feit dat onderduikers door diverse GAB's in het bedrijfsleven ondergebracht waren, een rapport van de Nederlandse Octrooiraad, een rapport over Medisch Contact, tien militaire spionagerapporten van de 'Dienst-Wim'
(met vier kaarten en veertien schetsen), een reactie op een radiorede van een der Londense ministers, en tenslotte de tekst van 'Invasievoorschriften'
, opgesteld door Six als een bewerking van de voorschriften van het Geallieerde opperbevel die de geheime agent GrÜl1in oktober meegenomen had en waarvan de pubhkatie, zoals wij al weergaven, door van Heuven Goedhart geweigerd was.
Nu een voorbeeld van de inhoud van een zending uit Genève naar bezet gebied. Wij kiezen het uit dezelfde tijd.
Op 15 april '44 werden door Visser '
t Hooft met de zending 'Timotheüs'
aan het Nederlandse uiteinde van de Zwitserse Weg toegezonden: twee brieven van generaal van Tricht aan de groep-'Kees'
, exemplaren van de weekuitgave van het Engelse dagblad The Times, van het Engelse weekblad The Sphere, van het Amerikaanse weekblad Time, vanhet Zwitserse weekblad Die Weltwoche, van de Ökumenische Pressedienst en van vijf in Zwitserland, respectievelijk in Engeland verschenen boeken.
Dit zijn slechts twee willekeurige voorbeelden.
In het algemeen mag men zeggen dat via de Zwitserse Weg van de herfst van '43 af veel nuttig voorlichtingsmateriaal naar bezet gebied gegaan is (veel te weinig overigens, naar de smaak der ontvangers) , terwijlomgekeerd de voorlichting die bezet gebied via de Zwitserse Weg kon geven, een uitgesproken breed karakter droeg. Er verscheen in Nederland geen illegaal blad van enige importantie en er kwam geen enkele waardevolle illegale brochure uit of de micro-opnamen waren een week of zes later in Londen; daarbij kwamen dan nog talloze andere stukken, niet te vergeten de antwoorden op vragen die de regering via de Zwitserse Weg had kunnen stellen, en de rapporten die op haar verzoek geschreven waren. Militaire spionagerapporten ontbraken geenszins. De zending '[canna' bevatte, gelijk'Dienst-Wim'
. Bosch van Rosenthal Jr. fungeerde als de verbindingsman tussen enerzijds Koch, later le Poole, en anderzijds diegenen die bepaalden wat ten behoeve van de regering gemicrofilmd zou worden. Men kon niet alles microfilmen - een zekere selectie was onvermijdelijk.
Aanvankelijk waren het, gelijk eerder vermeld, uitsluitend Slotemaker en Stufkens die als 'redacteuren'
van de ZwitserseWeg optraden, en berustte de verantwoordelijkheid voor wat er verder geschieden moest (het microfilmen bij de OD' er Prins, de verzending in boeken van de Utrechtse Univcrsiteitsbibliotheek), uitsluitend bij mej. Kohlbrugge. In de zomer van '43 kwamen Slotemaker en Stufkens evenwel tot het besluit om, teneinde bredere informatie te verschaffen, ook een bredere commissie samen te stellen die als 'redactie'
van de Zwitserse Weg zou gaan fungeren. Zij kozen daar van Randwijk en mr. J. Cramer voor uit, respectievelijk hoofdredacteur en redacteur van het illegale Vrij Nederland. Die 'redactie'
zou worden aangeduid als de 'Politieke Commissie'
< De vier leden meenden dat mej. Kohlbrugge uit die commissie geweerd moest worden - zij mocht zich wèl met de technische werkzaamheden blijven belasten. Dit werd aan mej. Kohlbrugge gezegd - ze was er diep gegriefd door: tevoren hadden Slotemaker en Stufkens haar in allerlei 'redaétionele'
kwesties gemengd, zij had het gevoel dat zij nu tot een soort technisch hulpje gedegradeerd werd. Notabene: wie had de eerste verbinding gelegd, en tegen van Randwijks advies in? Zij! Ze eiste, alsnog in de Politieke Commissie opgenomen te worden. Hierover vond op 3 I augustus '43 een bewogen bespreking met haar plaats, maar vooral van Randwijk was onverbiddelijk. Hij gaf daar later twee gronden voor aan. 'De eerste was'
, zo vertelde hij aan de Enquêtecommissie, 'dat commissies in de illegaliteit niet te groot mochten zijn'
(maakte vijf zoveel verschil met vier ?), 'de tweede'
(dat was de werkelijke reden) 'dat het ons er om ging, de commissie uit te breiden met politieke figuren, althans mensen die van staatkunde in de breedste zin verstand hebben, en niet (met) een aantal illegale amateurs op dat gebied.f 'Politieke amateur'
! Mej. Kohlbrugge was woedend, maar dat baatte haar niet: het technische werk mocht zij voortzetten, in de Politieke Commissie kreeg zij geen plaats.
Zij ging haar hart uitstorten bij de Amsterdamse predikant dr. J. Koopmans en Koopmans schreefVisser 't Hooft vervolgens een brief"
waarin hij
'ongeoorloofd tegenover de koningin'
, en liet zich met dédain over Slotemaker uit. Na die brief verzonden te hebben (mej. Kohlbrugge nam hem, zonder voorkennis van de Politieke Commissie, in de eerstvolgende microfilm-zending op), sprak Koopmans met Slotemaker; hij trok toen in een tweede brief aan-Visser 't Hooft- de eerste min of meer in, al voelde hij zich ook door Slotemakers uitleg 'nog niet helemaal bevredigd'
. Maar wat ook veranderd mocht zijn in de gevoelens van Koopmans, er was niets veranderd in die van mej. Kohlbrugge. Bij háár berustte het archief van de Zwitserse Weg - vrucht van het door háár genomen initiatief; uiteraard had de nieuwe Politieke Commissie dat archief vaaknodig. Het duurde meer dan twee maanden voor mej. Kohlbrugge er afstand van wilde doen. Zij trok zich uit de organisatie van Vrij Nederland en uit de Zwitserse Weg terug, de verbinding met de fotograaf Prins werd door Oncko Heldring overgenomen.
Er is, dit zij vooropgesteld, van enige 'politieke censuur'
die door de Politieke Commissie van de Zwitserse Weg toegepast zou zijn, geen sprake geweest (wij komen op dit punt in hoofdstukterug). Wèl was het zo dat de commissie een politieke machtspositie innam die van aanzienlijke betekenis was. Zij zond namelijk niet alleen stukken door, zij voegde aan die stukken commentaren toe en door middel van die commentaren deed zij haar best, het beleid van de Londense regering te beïnvloeden.
Wij geven nu één voorbeeld (er komen er in dit deelnog meer).
In de zending 'Joanna'
was, gelijk vermeld, de tekst van door Six opgestelde 'Invasievoorschriften'
opgenomen. De Politieke Commissie had deze van Bosch van Rosenthal Sr. ontvangen en Bosch had haar doen weten dat Six via Neher getracht had, het stuk in diverse illegale bladen opgenomen te krijgen. De Politieke Commissie schreef (wij vervangen haar illegale aanduidingen door de werkelijke namen) :
1 Tekst: a.v., p.
'Naar het inzien van Bosch van Rosenthal is het stuk voor pnblikatie ongeschikt. Dit is ... ook onze mening ... (Het) lijkt ons te onevenwichtig gesteld (teveelover inundatie) om pakkend te kunnen werken.
Wij zullen trachten publikatie tegen te gaan.
Hier rijst nu weer de bevoegdheidsvraag. Een stuk van onze regering of van het Geallieerd opperbevel (dat onze regering dan wel gezien zal hebben) kan hier verspreid worden en zal ongetwijfeld geaccepteerd worden, wanneer de militaire bedoelingen (die zich natuurlijk aan ons oordeel onttrekken) gekleed worden in een vorm die bij ons volk past. Daartoe is contact van de regering met de officiële instanties (Vaderlands Comité) en de illegale wereld (bijv. via Bosch van Rosenthal Sr.') de aangewezen weg. Voor schrifturen van de commandant van de OD echter is in dit raam geen plaats; zij stichten slechts verwarring.
Ons verzoek aan de regering is dus, voor publikaties als deze de beide bovengenoemde instanties' te willen inschakelen en t.a. v. het onderhavige geschrift ons advies te willen geven omtrent de behandeling."
Men ziet: de Politieke Commissie wilde niet zèlfbepalen hoe die 'Invasievoorschriften'
zouden luiden: dat was zaak van het Geallieerde opperbevel, maar dat opperbevel moest dan wèl een vorm kiezen 'die bij ons volk past'
, en het leek de Politieke Commissie wenselijk dat zij daartoe het advies inwon van het Vaderlands Comité dat grotendeels uit voormannen van de vroegere politieke partijen bestond, en van Bosch van Rosenthal Sr. - 'schrifturen van de commandant van de OD'
zouden slechts 'verwarring stichten.'
Kort en goed: wat ook verder in de illegale pers gepubliceerd mocht worden, de Politieke Commissie van de Zwitserse Weg had het gevoel, de enige instantie in bezet gebied te zijn die via Visser 't Hooft in regelmatig politiek contact stond met de Londense regering.
Ook Visser 't Hooft moeten wij in dit verband niet zien als een passieve figuur: hij voegde aan de commentaren van de Politieke Commissie vaak eigen commentaren toe en stond in het algemeen in een vrij drukke briefwisseling met Gerbrandy's departement. Censureren deed hij niet, maar hij trachtte wèl (dat was ook zijn goed recht) politieke invloed uit te oefenen, zulks in de geest van Slotemaker, Stufk:ens, van Randwijk, Cramer en
Het is de lezer misschien opgevallen dat de per I april '44 afgesloten zending '
Joanna' van de Zwitserse Weg slechts spionagerapporten bevatte van de '
Dienst-Wim'. Dat hing samen met het feit dat generaal van Tricht, de militaire attaché te Bern, er eind '43 toe was overgegaan, naast de Zwitserse Weg waarvan de microfilms in eerste instantie bij Visser 't Hooft belandden, een eigen 'weg'
te formeren waarvan hij de microfilms rechtstreeks in handen zou krijgen. Toen die verbinding er eenmaal was, werd Visser 't Hoofts Zwitserse Weg aangeduid als '
Weg A', die van van Tricht als 'Weg B'
.
Waarom trachtte van Tricht tot de vorming van 'Weg B'
te komen? Om te beginnen was hij van mening dat een tweede verbinding op zichzelf al zinvol was (het was immers steeds mogelijk dat de eerste verbroken zou worden), maar daarnaast had hij bezwaren tegen het feit dat Visser 't Hooft zich volledig identificeerde met de opvattingen van de Politieke Commissieperiode van akelig gemodder de voor de regering vitale geheime verbindingen'Ik vond'
, verklaarde van Tricht aan de Enquêtecommissie, 'dat elk contact waardevol was en ik meende ook dat zijn contacten'
(die van Visser 't Hooft) 'misschien een beetje eenzijdig zouden zijn, hoewel hij mij verzekerde dat dit niet het geval was.'!
Visser 't Hooft daarentegen was tegenstander van de vorming van een tweede '
weg'. 'Hij was bang'
, aldus weer van Tricht, 'dat er allerlei doorkruisingen en gevaren zouden ontstaan die hij niet gewenst achtte.f Was dat alles? Bepaald niet. Visser 't Hooft was mede, en misschien wel in de eerste plaats, bevreesd voor het feit dat via Weg B met name door de chef-staf van de OD een politieke beïnvloeding van de regering zou plaatsvinden, tegengesteld aan die welke van de Politieke Commissie van Weg A en hemzelf uitging. Die vrees hing samen met het feit dat de belangrijkste posities bij het Bureau Inlichtingen in handen waren van officieren die het, daar was Visser 't Hooft van overtuigd, eens zouden zijn met de standpunten die de chef-staf van de OD zou innemen.
Maar van Tricht zette door. Van Niftrik vond voor hem een Nederlander, 'Jacques'
(wij hebben niet kunnen achterhalen wie dat geweest is), die bereid was, naar bezet gebied te gaan om de nodige verbindingen te leggen. Dat geschiedde in november '43. 'Jacques'
kwam in Frankrijk of België in. contact met een Belg die van Jet Roosenburg, eerder al genoemd als lid van. de 'pilotenhulp'
-organisatie 'Fiat Libertas'
, 'piloten'
placht over te nemen. 'Fiat Libertas'
was in de herfst van '43 door een reeks arrestaties getroffen de groep was dus verheugd dat zij via '
Jacques' een nieuwe verbinding met Zwitserland kon leggen. Tevoren had zij, behalve 'piloten'
, ook wel spionagerapporten het land uitgewerkt, ze was graag bereid zich daar meer moeite voor te geven en op aanwijzing van van Tricht contact te zoeken met Nederlandse spionagegroepen.
'Fiat Libertas'
werd Op dat moment geleid door mr. J. M. Kielstra en J. J. Henny. De eerste, in '15 geboren, was van beroep advocaat, de tweede. geboren in '14, was werkzaam bij een assurantiekantoor. Zij hadden elkaar via een gemeenschappelijke vriend ontmoet en bij hen kwamen nu de voor Weg B bestemde spionagerapporten samen, o.m. van sectie V van de OD. van de groep-'Albrecht'
, van de groep-'Packard'
, van de Geheime Dienst Nederland en van 'Harry'
(ir. Tromp); zij zorgden voor het microfilmen en gaven de microfilms aan koeriers of koeriersters mee. Bij de treinreizen werd daarbij gebruik gemaakt van nagemaakte reispapieren van de Sicher heitspolizei uit Hamburg - die papieren waren geldig voor treinen met verlofgangers die van Hamburg naar de Franse Kanaalkust reden. De koeriers
Weg B werkte vlot: minstens eens in de veertien dagen, soms zelfs nog frequenter, arriveerde een zending microfilms bij generaal van Tricht,
De eerste zending werd medio januari '44 door Jet Roosenburg overgebracht (daar waren o.m. rapporten van 'Harry'
bij) en in april reisde Kielstra heen en terug naar Bern. Toen hij er kwam, was de storm die door de vorming van Weg B opgestoken was, ietwat geluwd, maar Jet Roesenburg was daar midden in terechtgekomen. Zij had zich namelijk eerst bij Visser 't Hooft vervoegd. Welnu, op 24 januari schreef deze een brief aan de Politieke Commissie van de Zwitserse Weg waaruit wij, alweer met vervanging van de schuilnamen door de werkelijke, het volgende aanhalen:
'Intussen is een der drie leidende personen van de '
Fiat Libertas' -groep, een jongedame tussen de twintig en vijf-en-twintig, Jet Roosenburg, hier opgedoken en blijkt er nu door van Niftrik, de naaste medewerker van van Tricht, een geregelde verbinding met die groep tot stand gebracht te zijn. We hebben alles gedaan om deze zaak van de baan te krijgen en daaraan heel wat tijd en moeite gespendeerd. Daarbij zijn we op de moeilijkheid gestoten dat van Tricht en van Niftrik van het principe uitgaan: hoe meer wegen hoe meer vreugde. Daar zit natuurlijk enigszins achter dat van Tricht het toch wel een beetje erg begon te vinden dat de GDI in clericale handen terecht gekomen was." Onze nederlaag op dit pillt was practisch volkomen, toen bleek dat Koopmanscontact heeft gehad met enige door de GD afgezonden parachutisten! en de hier aangekomen (en intussen al weer vertrokken) vertegenwoordigster een groot pak rapporten van één dezer mensen (Schreinemachers) meebracht.
Persoonlijk kan ik me echter niet erg opwinden over deze concurrentie omdat de kwaliteit van het materiaal, dat langs de nieuwe weg komt, niet bepaald indrukwekkend is. De groep bestaat blijkbaar uit personen, die op politiek gebied geheel onschuldig zijn en dit trouwens ook toegeven, zodat behalve de militaire dingen er nu en waarschijnlijk ook in de toekomst vrijwel alleen statistieken en andere objectieve gegevens mee zullen komen. Vanons uit gezien lijkt het natuurlijk vrij zinloos, hiervoor mensen in gevaar te brengen, maar ik kan van de andere kant toch ook niet inzien dat wij reden hebben om hierover een al te felle strijd te voeren daar onze vorm van berichtgeving er practisch niet door geraakt wordt.
Merkwaardig is het dat de Enquêtecommissie in haar beoordeling van de rond Visser 't Hooft gerezen conflicten aan deze volgens ons tekenende brief (die zij wèl in haar bijlagen opnam) geen enkel gewicht toegekend heeft. 'Onze Weg'
met hoofdletters, 'nederlaag'
, 'concurrentie'
, 'wilde groepen'
, 'relaties met Gerbrandy'
- het bewees alles tezamen dat Visser 't Hooft zich uit politieke motieven moeite gegeven heeft, de vorming van Weg B te voorkomen.
Hoe reageerde de Politieke Commissie op Visser 't Hoofts brief?
Nogal laconiek. Kort tevoren was Visser 't Hoofts medewerker [cop Bartels voor de tweede maal in bezet gebied geweest; hij had de Politieke C0111111issieingelicht over de wens van generaal van Tricht om naast Weg A een Weg B in het leven te roepen en haar ook een beeld gegeven van de spanningen die zich in de relatie tussen van Tricht en Visser 't Hooft voorgedaan hadden. Ziehier de reactie (weer met de 'echte'
namen) welke Slotemaker. in de 'ik'
-stijl schrijvend maar uitdrukkelijk namens de 'PC'
, op II februari' 44 op schrift stelde:
'Dat parachutisten i.c. de weg gevonden hebben naar Koopmans lijkt mij een zuivere toevalszaak. Londen schijnt deze heren onvoldoende te instrueren over de wijze waarop 'zij hun rapporten moeten doorzenden. Wij vernamen dat de commandant van de OD een eigen weg naar uw land organiseert (met ter zijde schuiving van mej. Kohlbrugge!); misschien dat bedoelde rapporten dan langs die weg zullen gaan. U weet (en Londen kan dus ook weten) : komt men bij ons, dan gaat het door" ...
Over de vraag wat het van Tricht kan schelen of de GD3 in clericale handen is, vernamen wij van joop Bartels interessante dingen; overigens lijkt het niet erg belangrijk voor ons te zijn.
Wij zijn het met u eens dat onze Weg ook tegenover de GD' een eigen apparaat moet blijven."
1 Brief, 24jan. 1944, van W. A. Visser 't Hooft aan de Politieke Commissie van de Zwitserse Weg (Zwitserse Weg, 5 d). 2 D.w.z.: dan wordt het spionagerapport doorgezonden. 3 Geheime Dienst (in Zwitserland). 4 Nu wordt het Bureau Inlichtingen bedoeld. "Brief, II febr. 1944, van de Politieke Commissie van de Zwitserse Weg aan W. A. Visser 't Hooft (Zwitserse Weg, 3 d). 94'spionage'
die in opdracht van Six op Weg A bedreven werd (wij zullen deze in hoofdstuk 9 beschrijven), vielen Visser 't Hocfis brief van 24 januari en die van de Politieke Commissie van II februari in handen van de chef-staf van de OD; zij werden door hem naar het Bureau Inlichtingen gezonden en Visser 't Hoofts brief vormde daar, men mag wel zeggen: het pièce de résistance in het requisitoir tegen Visser 't Hooft en de Politieke Commissie dat in augustus'
44 door Somer aan de regering voorgelegd werd.' Vreemd: de letters 'GD'
uit de oorspronkelijke brief van Visser 't Hooft waren in Somers requisitoir, behalve in de eerste context ('dat de GD in clericale handen gekomen was'
) in 'OD'
veranderd. Er werd dus in gesproken van 'enige door de OD afgezonden parachutisten'
(Somer voegde er aan toe: 'bedoeld wordt BI Londen'
) en men las voorts: 'We kunnen trouwens niet op Londen appelleren daar de OD aldaar nu eenmaal veel interesse blijkt te hebben voor zulke ietwat wilde groepen.'
Grote verontwaardiging bij Somer! 'Men ontziet zich niet te beweren'
, schreefhij in zijn rapport aan de regering, 'dat BI een '
Voorpost' is van de OD.'
Wij zien geen reden om aan te nemen dat ten aanzien van deze wijziging iets anders in het spel is geweest dan een fout van de typiste die de tekst welke zij op de vergroting van de door Six verzonden microfoto las, op stencil moest zetten. Maar juist deze kleine fout zou er toe bijdragen dat de toch reeds in Londen bestaande spanningen aanzienlijk vergroot werden.
In deel 5 hebben wij onder de 'pilotenhulp'
ook de hulp laten vallen die verleend werd aan militairen die met het Geallieerde luchtoffensief niet te maken hadden: de krijgsgevangenen namelijk die uit Duitsland ontsnapt waren; dat waren Walen (de Vlaamse krijgsgevangenen waren, evenals de Nederlandse, in '40 door Hitler vrijgelaten), Fransen en Polen, in heel enkele gevallen ook Russen. Die Russische krijgsgevangenen werden in Nederland verborgen gehouden, maar de Waalse, Franse en Poolse wilden zuidwaarts trekken, zoals later ook de bemanningen van Geallieerde vliegtuigen wier toestel een noodlanding gemaakt had of die zich met hun parachutes hadden kunnen redden. Onder de Waalse en Franse krijgsgevangenen zijn er overigens, zeker in '40 en '
41 toen de grenscontrole nog niet zo scherp was, verscheidenen geweest die er in slaagden, zonder hulp van een NederlandseTekst:p.94'opvang'
-organisatie aldaar werd geleid door M. A. M. Bouman, hoofdcontroleur van de Centrale Crisis-Controle-Dienst te Roermond. Twee geestelijken speelden hier een belangrijke rol in: pastoor H. J. Vullinghs te Grubbenvorst (bij Venlo) en kapelaan J. J. Naus uit Venlo - dezelfde die in ,43 in Limburg een van de leiders van de LO werd. Toen Bouman in de dagen van de April-Meistakingen gefusilleerdwerd, had zijn groep, naar het schijnt, bijna duizend Belgische en Franse krijgsgevangenen zuidwaarts kunnen afvoeren, samen met enkele tientallen 'piloten'
; zij was, voorzover wij weten, in die eerste jaren de enige die een eigen eindpunt in Frankrijk had, in Nancy namelijk; de overige Limburgse groepen droegen als regel 'hun'
krijgsgevangenen C.q. 'piloten'
aan Belgische illegale organisaties over. Wij noemden in deel 5 nog twee van die groepen (er zijn er stellig meer geweest): de groep van luitenant Erkens die tot oktober' 42 actief was (toen werd zij 'opgerold'
) en de groep van J. H. J. Sangen te Hoensbroek.'
De hulp aan ontsnapte krijgsgevangenen is in '43 en '
44 voortgezet maar in die jaren is het accent toch duidelijk komen te liggen bij de 'piloten'
. De 'pilotenhulp'
<organisaties moesten toen voorzichtiger gaan werken. De Duitsers waren er hogelijk in geïnteresseerd te voorkomen dat bemanningsleden van de Geallieerde luchtmachten naar Engeland konden terugkeren; zowel in ons land als in België en Frankrijk trachtten zij V-Männer als Z.g. helpers de 'pilotenhulp'
corganisaties binnen te werken en er deden zich ook gevallen voor waarin verraders zich voor 'piloten'
uitgaven. De 'pilotenhulp'
was extra kwetsbaar doordat een bepaalde groep 'opgerold'
kon worden als gevolg van gebeurtenissen die zich in België of Frankrijk afgespeeld hadden: kon een V-Mann daar tot een van de 'lijnen'
doordringen, dan bestond het gevaar dat Abwehr en Sicherheitspolizei, noordwaarts werkend, de oorsprong van die 'lijn'
in ons land ontdekten; omgekeerd was ook mogelijk dat de verrader die zich voor 'piloot'
uitgaf, zichnaar het zuiden
'piloten'
enige tijd op een schuiladres vasthield teneinde hen daar aan een soort examen te onderwerpen of zelfs in Engeland navraag te doen of de identiteitsgegevens die zij verstrekt hadden, klopten; voor dat laatste was een verbinding per 'weg'
of per geheime zender noodzakelijk - wij komen daar straks op terug.
Wat Limburg betrof, vond, naar het schijnt, de afvoer van de 'piloten'
hoofdzakelijk via Maastricht plaats. Er ontstonden daar twee groepen die zich op die afvoer specialiseerden: de groep-Blok' en de groep-'
Vrij'. 'Blok'
was P. J. Symons, ambtenaar van de rijksbelastingen te Maastricht. Zijn groep kreeg haar 'piloten'
overgedragen door Sangen uit Hoensbroek en voorts door Jacques Crasborn uit Heerlen en door Harry Tummers uit Echt; deze laatste stond via kapelaan Goossens met Jules Haeck in contact. Af en toe kreeg Symons evenwel ook 'piloten'
uit andere delén des lands toegespeeld. Sommige van die 'piloten'
werden door koeriersters met valse papieren naar Brussel gebracht, andere kwamen via de onderaardse gangen van de St. Pietersberg België binnen, weer andere werden bij Geulle, iets benoorden Maastricht, over de Maas gezet, nog andere naar Luik gebracht in een Belgische vrachtauto waarin zich een geheime bergplaats bevond. In totaal zijn door de groep-Symons ca. honderd 'piloten'
weggewerkt.
Hoe de groep-Symons 'haar'
'piloten'
identificeerde, weten wij niet; mogelijk is dat zij daartoe in contact stond met de tweede Maastrichtse groep: die van Jacques Vrij, naar wie de groep genoemd was.' De groepVrij was namelijk een schakel in een '
pilotenlijn' die door een geheime agent uit Engeland opgericht was. Die agent was Dignus ('Dick'
) Kragt.
Kragt was uitgezonden door de afdeling van de Engelse geheime dienst die de Britse militairen voorlichting gafhoe zij, als zij ill krijgsgevangenschap raakten, konden trachten te ontsnappen, en die (dat hing daarmee samen) van '41 af veel steun verleend had aan '
pilotenhulp' -organisaties in Frankrijk envan'pilotenlijn'
van Nederland uit op te bouwen: zulks was de opdracht waarmee Beatrix Terwindt, een Engelandvaarster die vóór de bezetting stewardess bij de KLM geweest was, boven bezet gebied gedropt werd. De Engelse spionagedienst MI-6 had in die tijd geen enkele geheime agent in bezet Nederland en de eerste geheime agent van het Bureau Inlichtingen, H. G. de Jonge, was nog niet vertrokken: MI-g maakte derhalve gebruik van het aanbod van SOB om mej. Terwindt door een met SOB in verbinding staand 'ontvangst-comité'
te laten opvangen. Aldus geschiedde - en mej. Terwindt viel prompt in Duitse handen; het Englandspiel was nog in volle gang.
In de zomer van '43 stond MI-g, door het Bureau Inlichtingen gewaarschuwd, voldoende huiverig tegenover SOB om de missie van de tweede geheime agent die een 'pilotenlijn'
moest trachten op te bouwen, buiten SOB om te regelen: die missie werd samen met BI voorbereid. BI deed overigens, schijnt het, niet meer dan suggereren dat de geheime agent het best ten westen van Epe gedropt kon worden; dicht daarbij, in Emst, woonde de distributie-arnbtenaar J. J. van den Boogert+ van wie aan MI-g uit mededelingen van een Engelandvaarder bekend was dat hij Joodse onderduikers hielp. Het adres van van den Boogert werd aan de geheime agent als aanloopadres opgegeven.
Die agent, Dick Kragt, was in 1917 in Engeland geboren als zoon van een Nederlandse vader en een Engelse moeder; hij had in '38 de Engelse nationaliteit aangenomen maar hij sprak nog steeds perfect Nederlands. Hij kreeg voor zijn missie een groot bedrag aan geld mee alsmede een zender; zelfhad hij leren seinen maar MI-g wilde hem in elk gevalnog een marconist nazenden. Het vliegtuig dat Kragt naar Nederland bracht, keerde driemaal onverrichterzake terug doordat de bemanning het punt bewesten Epe niet had kunnen vinden. Toen Kragt in de nacht van 23 op 24 juni bij de vierde vlucht afsprong, bleek dat het juiste punt wéér niet gevonden was: hij landde in de tuin van een huis te Vaassen, raakte zijn bagage (inclusief zijn zender) kwijt en lag een half uur later in een droge sloot met slechts een kaart, een kompas, een pistool, vijfhonderd gulden en een (slecht) persoonsbewijs bij zich. Met enige moeite vond hij van den Boogert in Emst. Deze had, gelijk reeds in hoofdstuk 6 vermeld, belangrijke hulp kunnen bieden aan een aanzienlijk aantalonderduikers. Onder hen waren verscheidene Joden. Een
'Joop'
) Piller, was uit Amsterdam afkomstig en van hem moeten wij nu iets meer vertellen.
Piller was in '14 geboren en in '
39 met een niet-Joodse vrouw getrouwd. Vóór het uitbreken van de tweede wereldoorlog had hij meermalen huisvesting verleend aan Duitse politieke vluchtelingen. Tot hen behoorden enkele communisten. Een van die comrmmisten kon hem in '41, toen de persoonsbewijzen ingevoerd werden, aan een 'vermaakt'
pb helpen: Piller kon nadien, als hij dat wilde, voor niet-Jood doorgaan. Begin '42 vonden in Amsterdam arrestaties plaats in de kringen van hen die Duitse communisten geherbergd hadden. Piller werd opgepakt maar na enkele dagen door de 'SD'
er' die zijn zaak behandelde, in een toegefelijke bui vrijgelaten. Samen met zijn vrouwen zijn dochtertje dook Piller toen onder in een huisje dat te Emst op een vakantiekamp stond dat door een vriend gedreven werd. Hij bleef er niet werkeloos zitten: hij haalde Joodse kinderen uit Amsterdam op die hij in het vakantiekamp of elders liet onderduiken. Voor die kinderen, en trouwens ook voor zijn eigen gezin, had hij distributiebescheiden nodig; die werden hem 'achterom'
door van den Boogert verstrekt. Welnu, het werk dat van den Boogert deed, was voor zoveel onderduikers van belang dat het onraadzaamleek dat juist hij hulp zou gaan verlenen aan Kragt - het was Piller die die taak ter hand nam. Kragt trok bij hemin.
Wat de aanvoer van 'piloten'
betrof, kregen Kragt en Piller spoedig de nodige verbindingen, want via van den Boogert Was Piller al in contact gekomen met de La-leiding, speciaalmet Hilbert van Dijk. Een moeilijkheid was dat Kragt en Piller aanvankelijk niet in de gelegenheid waren, de identiteit van die 'piloten'
snel te verifiëren - Kragt was zijn zender immers kwijtgeraakt. Via de La kwam Kragt evenwel in contact met Nel Lind, de medewerkster van de groep 'Fiat Libertas'
, van wie wij in een vorige paragraaf reeds vermeldden dat zij voor de BI-agent van Borssum Buisman een nieuw persoonsbewijs moest laten maken, en zij kon een ontmoeting tussen Kragt en van Borssum Buisman arrangeren, waarna deze laatste aan Londen seinde dat Kragt almet zijn werk begonnen was maar zonder radioverbindingen zat. Wanneer dat telegram precies uitgegaan is, weten wij niet - wèl dat het medio november '43 werd voordat ten behoeve van Kragt een marconist gedropt werd mèt een nieuwe zender. Die marconist bleek voor het geheime werk niet te deugen: hij was, toen hij op een weiland neerkwam, zo in de war dat hij, menende te moeten vluchten voor een stier, zijn zender in een sloot wierp. Dat was een ramp. Vóór zijn komst had Kragt en Piller trouwens nog een andere ramp getroffen: in oktober was van den Boogert gearresteerd. Kragt en Piller hadden toen Emst overhaast moeten verlaten
Totdat van Borssum Buisman in februari '44 gearresteerd werd, konden Kragt en Piller de identiteit van hun 'piloten'
via zijn zender verifiëren. Zij konden hun gegevens ook via Weg B verzenden en zij kregen tenslotte toch eigen zenders uit Engeland, zonder marconist overigens; die hadden zij ook niet aangevraagd, want zij hadden in bezet gebied een eigen marconist gevonden, Dirk Last. De 'piloten'
, die hun hoofdzakelijk langs kanalen van het LOjLKP-complex toegestuurd werden, brachten zij op de Veluwe onder, meestal in de buurt van Kootwijkerbroek. Piller had er via een betrouwbare postbode en een niet minder betrouwbare politie-agent vijftig tot zestig adressen gevonden waar men bereid was, 'piloten'
korte of lange tijd te huisvesten. Aan de organisatie van de afvoer besteedde Kragt veel aandacht. Hij hielp in Maastricht de groep-Vrij van de grond komen en alleen al via deze 'lijn'
zijn, schijnt het, in totaal minstens honderdtwintig 'piloten'
naar België afgevoerd waar zij door groepen overgenomen werden die op hun beurt met MI-9 in contact stonden. Vermoedelijk zijn niet al die honderdtwintig of meer van Kragt en piller afkomstig geweest, maar daarbij moet dan bedacht worden dat dit tweetal mèt hun vaste helpers (een man of zes, zeven) ook nog tientallen 'piloten'
langs andere routes uit ons land heeft doen ontsnappen.
Het spectaculaire werk dat Kragt en Piller na de Slag bij Arnhem verricht hebben, zullen wij in deel 10 beschrijven. Wij willen er hier slechts van zeggen dat hun kleine organisatie tot aan de bevrijding uiterst actief gebleven is. Hier past dan de conclusie bij dat Kragt en Piller niet alleen met grote bekwaamheid maar ook met grote voorzichtigheid geopereerd hebben. Er zijn maar twee door geheime diensten uitgezonden agenten geweest die bijna twee jaar lang, nl. van juni '43 tot april-mei '
45, hun operaties in bezet Nederland hebben kunnen voortzetten: de Nederlander Louisd' Aulnis en de Engelsman Dick Kragt.
Uiteraard werd het door het Bureau Inlichtingen van groot belang geacht om een eigen veilige ontsnappingsweg naar Spanje te bezitten. De tweede geheime agent die door BI uitgezonden werd, P. R. Gerbrands, kreeg opdracht, zulk een 'weg'
op te bouwen. Hij moest daartoe met 'Luctor et Emergo'
contact opnemen en de groep verzoeken, zich op het passeurswerk te concentreren. Gelijk reeds vermeld, werd het toestel dat Gerbrands en zijn marconist in de nacht van 23 op 24 maart '43 naar bezet gebied bracht, gedwongen een noodlanding te maken op het IJsselmeer. De marconist verdronk, Gerbrands wist zich met moeite te redden. Toen hij Wannée gevonden had, bleek hem dat deze reeds eigener beweging enkele 'piloten'
weggewerkt had naar Brussel waar de plaats van Cleeren (die gearresteerd was) door een andere Belg, Ernest van Moorlighem. overgenomen was. Van Moorlighem had Wannée op het hart gedrukt, op die 'piloten'
'een soort van security-check' toe te passen; 'ik kreeg daarvoor van hem,' aldus Wannée jegens de Enquêtecommissie, 'vragen mee die wij later met de hulp van de heer Gerbrands aanmerkelijk hebben uitgebreid'
l - Gerbrands kende vrij veel slang-uitdrukkingen van de RAF die aan de 'piloten'
voorgelegd konden worden met verzoek te vertellen wat daaronder verstaan werd. Inderdaad, dit was' een soort van security-check' - het verifiëren van de militaire identiteitsnummers was een veiliger methode. Daartoe had Gerbrands evenwel geen mogelijkheid: hij zat zonder zender, Het had voor hem dan ook niet veel zin, in bezet gebied te blijven. In de zomer trok hij naar Frankrijk; hij overschreed de Pyreneeën en kwam in Spanje in het gevangenenkamp te Miranda de Ebro terecht, Somer kreeg hem begin december daaruit vrij.
Inmiddels had Wannée de mogelijkheid gekregen om de identiteit van de 'piloten'
te verifiëren: 'Luctor et Emergo'
was namelijk eind juli, zoals wij eerder al vermeldden, in aanraking gekomen met de BI-agent van Borssum Buisman (wij herinneren aan de rol die Gerbrands speelde toen van Borssum Buisman ten overstaan van Six als BI-agent geïdentificeerd moest worden) 'Luctor et Emergo'
kon nadien via diens zender de identiteit van 'haar'
piloten controleren. Voor van Borssum Buisman betekende dat extra werk. Vandaar dat in de nacht van 19 op 20 september '43 een geheime agent in
1 Getuige]. C. Wannée, Enq., dl. IV e,p.'Luctor et Emergo'
moest leggen: o. M. Wiedemann (wij noemden hem al eerder), een Nederlander die de Engelse nationaliteit bezat. Hij zou door d' Aulnis opgevangen worden en de bedoeling was dat deze hem aan '
Luctor et Emergo' zou doorgeven. Daarmee ging iets mis. D' Aulnis bracht Wiedemann namelijk in contact met een groepje zakenheden die economische spionage bedreven en zich daarbij 66k als '
Luctor et Emergo' aanduidden. Wij nemen aan dat Wiedemann spoedig tot de conclusie kwam dat hij bij het verkeerde 'Luctor et Emerge'
terecht gekomen was. Toen hij evenwel naar de ontsnappingsorganisatie ging zoeken, kon hij deze niet vinden. Dat is niet zo vreemd, want van eind september af was de groep van Wannée door een reeks arrestaties getroffen, ja ze was min of meer onthoofd. Nu had Wiedemann een zender bij zich. Hij besloot, met de spionagegroep 'Luctor et Emerge'
verder in zee te gaan. Het duurde toen overigens enkele maanden voor hij berichten van die groep met gebruikmaking van zijn zender kon doorgeven; het was hem namelijk niet mogelijk, ergens een adres te vinden waar men hem verlof wilde geven, zijn antenne te spannen. Pas begin '44 werd die moeilijkheid opgelost: Wiedemann kwam toen in contact met Jan Thijssens Radiodienst. Thijssen nam de zorg voor zijn zender over en vond er ook een marconist voor; Wiedemann hoefde nadien niet meer te doen dan de codetelegrammen opstellen. In het eerste telegram deelde hij aan BI mee, dat hij nu met de Radiodienst samenwerkte - prompt kwam de instructie dat hij die verbinding onmiddellijk moest verbreken: de Radiodienst zou door de 'SD'
gepenetreerd zijn. Wiedemann trok zich van die instructie niets aan en wist BI er van te overtuigen dat men in Londen de zaak verkeerd zag. Enkele maanden lang gaf hij toen de berichten van de spionagegroep 'Luctor et Emergo'
door. Hij kreeg vervolgens in mei' 44 opdracht, naar Engeland terug te keren.' Dat BI hem voordien niet opgedragen had, alsnog met de 'pilotenhulp'
<organisatie 'Luctor et Emergo'
(die BI, om verder misverstand te voorkomen, tot 'Fiat Libertas'
herdoopt had) verbinding op te nemen (dáárvoor was hij immers uitgezonden), zien wij als een aanwijzing dat 'Fiat Libertas'
voor haar werkzaamheden inmiddels voldoende contact met Engeland gekregen had.
1 Na ontvangst van die opdracht is Wiedemann naar Brussel vertrokken. Hij liep daar vast en keerde naar Amsterdam terng. Daar werd hij medio jnli '44 gearresteerd door de Landwacht die geconstateerd had dat het watermerk in het persoonsbewijs dat Wiedemann uit Engeland meegebracht had, niet deugde. Hij werd bij die arrestatie ernstig gewond. Afschriften van zijn telegrammen vond de Sicher heitspolizei op zijn slaapadres. Wiedemann werd omstreeks 'Dolle Dinsdag'
naar een Duitse gevangenis overgebracht; hij overleefde de oorlog.
Wat nu die werkzaamheden betreft: als 'pilotenhulp'
<organisatie is 'Fiat Libertas'
(wij zullen nu maar die tweede naam blijven gebruiken) betrekkelijk langzaam van de grond gekomen. De groep had bij Weert een uitstekende mogelijkheid om de grens te passeren. Gewoonlijk werden de 'piloten'
die uit verschillende delen des lands naar bepaalde schuiladressen gebracht werden, door telkens dezelfde leden van de groep, Nelly Elisabeth ('Nel'
) Lind en Wubbo ('Bob'
) Graafhuis, naar Weert gebracht; 'passeurs'
smokkelden hen dan over de grens; daar haalde Wannée, die toen in Brussel woonde, hen op en hij droeg hen dan aan een Belgische organisatie over die een eigen 'weg'
naar de Pyreneeën bezat. Soms kreeg Wannée die 'piloten'
echter ook wel rechtstreeks uit Nederland: dan was het Jet Roosenburg die voor het transport zorgde. Zij kon namelijk goed Frans spreken en dat viel Nel Lind moeilijk; vandaar dat die laatste zich liever niet in België waagde.
Er waren door 'Fiat Libertas'
enkele tientallen 'piloten'
in veiligheid gebracht toen de zaak in september' 43 misging: een adres in Parijs dat door de Belgische organisatie gebruikt was, werd verraden en de laatste groep 'piloten'
die 'Fiat Libertas'
doorgegeven had, viel in Duitse handen. Van die ramp in Parijs wist men aanvankelijk in België en Nederland niets. Wij moeten wel aannemen dat de Abwehr in de Franse hoofdstad van een van de gearresteerde 'piloten'
te weten kwam, uit welk café bij Roermond hij opgehaald was om naar Weert gebracht te worden. Twee Vi-Manner van de Sicherheitspolizei (Abwehr en Sicherheitspolizei werkten in dit soort zaken nauw samen), H. W. Vastenhout en J. H. van Wesemael, kregen opdracht, naar het café te gaan en er mee te delen dat zij bij de 'pilotenhulp'
betrokken waren en graag in contact zouden komen met de organisatie die het café als doorgangshuis gebruikte. De caféhouder doorzag hen niet en bracht hen met Bob Graafhuis in aanraking. Een toeval wilde dat deze op de hbs met Vastenhout in dezelfde klas gezeten had, ja zelfs met hem bevriend was geweest. Door Graafhuis werd Vastenhout aan Nel Lind voorgesteld. Zij maakte een afspraak met hem in 'Américain'
te Amsterdam. Ze was ietwat wantrouwend. Ze zei hem, aldus haar later relaas aan de Enquêtecommissie: "Ik: heb contact met Engeland en het enige wat ik vraag, is het RAF-nummer te geven van de RAF-piloten die uw groep het laatst heeft weggebracht.' Toen .zei deze jongeman ... 'Ik: heb die nummers niet in mijn zak, kan ik volgende week weer een onderhoud met u hebben, hiertegenover 'Américain'
?' ... Wij hebben toen voor de volgende week afgesproken in café 'Modem'
; daar ben ik toen gearresteerd.äGetuigedl.c, p.95
Dat Nel Lind bij haar arrestatie de door Veterman vervaardigde persoonsbewijzen op zak had die voor van Borssum Buisman en vier andere geheime agenten c.q. marconisten bestemd waren, bleek reeds uit een vorige paragraaf - er deden zich evenwel nog meer rampen voor. Bob Graafhuis en zijn vader Andries (een van de oprichters van de Raad van Verzet) werden op dezelfde dag als Nel Lind gearresteerd, Wannée twee dagen later. N atuurlijk waren Abwehr en Sicherheitspolizei daarmee niet tevreden: de gehele 'pilotenhulp'
<organisatie moest 'opgerold'
worden. Nel Lind liet, schijnt het, aanvankelijk niet veellos ; ze verklaarde zich echter wel bereid, op briefpapier van een Brussels hotel een briefje te schrijven waarmee een verraadster, Annie van Leeuwen", zich bij haar zuster zou kunnen vervoegen. In dat briefje stond dat Nel Lind in Brussel was; ze vroeg om toezending van kleren. Nel Lind nam aan dat dat briefje doorzien zou worden: ten eerste kwam ze nooit in Brussel, ten tweede vroeg ze om kleren die ze niet bezat. Helaas, die waarschuwingen (erg duidelijk waren ze niet) werden niet begrepen: Annie van Leeuwen kon, hoewel niemand haar tevoren ontmoet had, diep in de 'Fiat Libertas'
-groep doordringen, waarbij ze in een enkel geval door een nieuw introductiebrief]e van Nel Lind geholpen werd, en een reeks topfiguren, onder wie Gerbrands broer, drs. A. Gerbrands, en Eduard Veterman, werden gearresteerd. Jet Roosenburg was een van de weinigen die niet achter slot en grendel verdwenen, althans toen nog niet.
Het werk werd voortgezet. Dat niet alleen: het werd uitgebreid. Dat lag ook voor de hand. Naarmate immers het Geallieerde luchtoffensief op Duitsland in de laatste maanden van '43 en de eerste van '
44 heviger werd, nam ook het aantal 'piloten'
toe. Bij 'Fiat Libertas'
werdcri de werkzaamheden van het weggevallen 'eerste echelon'
door het 'tweede echelon'
overgenomen. De negentienjarige Johanna Maria ('Joke'
) Folmer bijvoorbeeld, die tevoren uit verschillende delen des lands 'piloten'
naar een schuiladres overgebracht had dat Nel Lind in Amsterdam had ingericht, belastte zich nu met het transport naar Brussel. Zij werd in dat opzicht de centrale figuur in 'Fiat Libertas'
; toen zij eind april '44 gearresteerd werd (ook Jet Roosenburg viel toen in Duitse handen), had zij in totaal ca. driehonderdtwintig personen
1 Annie van Leeuwen, geboren in 1917, was aanvankelijk een verdienstelijk illegaal werkster: zij smokkelde Joden België binnen. Daarbij werd zij op I juni '43 gearresteerd. Kennelijk maakte zij daarna de indruk, bruikbaar te zijn als 'SD'
-agentezij werd althans na enkele weken vrijgelaten en een van Schreieders medewerkers. Friedrich Frank, slaagde er in, haar volledig in zijn ban te krijgen. De actie tegen de groep 'Fiat Libertas'
was de eerste die zij voor hem uitvoerde. Spoedig nadien was 'blonde Annie'
bij de illegaliteit als 'SD'
-agente bekend. Eind '43 zijn aanslagen van de illegaliteit zowel op haar als op Vastenhout en van Wesemael mislukt.'piloten'
, maar ook Franse en Belgische krijgsgevangenen en een aantal Nederlanders die wilden ontsnappen.' Dat betekende dat anderen veelal de transporten naar Amsterdam overgenomen hadden die vooralook in het noorden des lands hun oorsprong namen: de route van de Geallieerde luchtvloten voerde namelijk vaak over de noordelijke provincies. Met zekerheid weten wij dat alleen al uit de streek bij Drachten ca. zestig 'piloten'
afgevoerd werden en uit Meppel en omgeving ca. honderd; van die honderd kwamen omstreeks vijftig bij Joke Folmer terecht, de resterenden werden naar het zuiden gebracht door andere groepen van wie vermoedelijk enkele met Kragt, de geheime agent van MI-g, in contact stonden.
Wij herinneren er aan dat de activiteit van 'Fiat Libertas'
zich van eind '43 af niet tot de '
pilotenhulp' beperkte: Kielstra en Henny die de groep min of meer leidden, waren óók de organisatoren van Weg B. In tweeërlei' opzicht bood dat grote voordelen voor de '
pilotenhulp': ten eerste konden zij via Weg B aan generaal van Tricht de militaire nummers van Geallieerde militairen berichten die deze dan telegrafisch in Londen verifieerde waarna hij weer bericht naar Nederland stuurde; ten tweede konden zij in spoedgevallen gebruik maken van de zenders die in het bezit waren van de spionagegroepen die hun ter verzending via Weg B rapporten deden toekomen. wèl had 'Fiat Libertas'
, gelijk vermeld, tevoren ook al in zendcontact gestaan met MI-g: via van Borssum Buisman, maar deze was in februari' 44 gearresteerd.
Men maakte voor de 'pilotenhulp'
gebruik van vaste schuiladressen. Daar werden de 'piloten'
in eerste instantie ondergebracht. Men moest er dan voor zorgen dat zij een goed persoonsbewijs kregen - die pb's waren meestal van de LO afkomstig. Voorts waren burgerkleding en gewone schoenen nodig; gegeven de schaarste was het vaak een heel probleem, dat alles bij elkaar te scharrelen. Het verblijf op het eerste schuiladres kon vrij lang duren: enkele weken, soms wel enkele maanden. De medewerkers van 'Fiat Libertas'
. plachten daar de 'piloten'
het examen af te nemen dat in zwang gekomen was; men had er in de 'pilotenhulp'
-organisaties vragenlijsten voor opgesteld: wat betekende 'to receive a gong'?
'een decoratie krijgen'
; 'a pancake'?
'een landing'
; 'a flying prostitute'? 'een vliegtuig van het type Marauder'. Waren deze en dergelijke vragen naar behoren beantwoord, dan werden'piloten'
om hun identiteitsgegevens gevraagd en die gegevens werden dan aan MI-g voorgelegd. Ging dat per zender, dan kon men soms al binnen enkele uren bevestiging ontvangen; als regel nam het veel meer tij d in beslag (eens, bij een in Heerenveen terechtgekomen bemanning, elf maanden) en al die tijd bleven de 'piloten'
op hun eerste schuiladres.! Zij werden van daaruit ook wel aan het werk gezet: als boerenknecht of als ambachtsman; men leerde hen fietsen, want het gebeurde vaak dat de grenzen via landweggetjes per fiets gepasseerd moesten worden. Menige 'piloot'
kon voorts, als hij zijn eerste schuiladres verliet, een aardig mondje Nederlands (of, als hij in Friesland neergekomen was: Fries) spreken - niet zonder Engels of Amerikaans accent uiteraard. Het verdere transport per trein hield dan ook evidente risico's in. Regel was het dat de 'piloten'
de aanwijzing kregen, zich als doofstommen voor te doen. Gereisd werd meestalover trajecten waar de Nederlandse Spoorwegen ouderwets materieel gebruikten: wagons met aparte coupé's: dan was tijdens de rit geen controle mogelijk, Er ging uiteraard altijd een begeleider of begeleidster mee; deze nam dan in een andere coupé plaats en de 'piloten'
moesten goed opletten wanneer die begeleider(ster) uitstapte.
De Nederlands-Belgische grens moest door de 'piloten'
meestallopend of fietsend gepasseerd worden. Vaak was de 'passeur'
niet onmiddellijk beschikbaar; dan verbleven de 'piloten'
enige tijd op een tweede schuiladres. Vooral in Noord-Brabant en Limburg waren schuiladressen waarvan in '43 en '
44 door vele tientallen 'piloten'
gebruik gemaakt is: telkens opnieuw namen de mensen die daar woonden, het risico dat met de hulpverlening aan Geallieerde militairen verbonden was; daarvoor waren, in '41 al, N ederlanders gefusilleerd - men had dat in de krant kunnen lezen.
Onze algemene indruk is (cijfers zijn terzake niet beschikbaarê) dat een groot deel van de 'piloten'
zonder ongelukken naar België overgebracht is: de 'pilotenhulp'
<organisaties traden dus met de nodige behoedzaamheid op. Hun werk was en bleef evenwel riskant. Men kon een 'piloot'
nog zo op het hart gedrukt hebben dat hij tijdens de treinreis geen woord mocht spreken,
'piloten'
of van hun transport gemerkt hebben dan aan de helpers van die 'piloten'
bekend was. Was dan desondanks de reis vier, vijfkeer zonder ongelukken verlopen, dan nam men aan dat het de zesde keer ook wel goed zou gaan; in feite was het risico die zesde keer even groot, ja eigenlijk nog groter: naarmate een bepaalde route vaker gebruikt werd, kon zij meer opvallen.
Is de 'pilotenhulp'
een zinvolle vorm van illegaal werk geweest?
Als zodanig hebben de 'pilotenhelpers'
hun activiteit zonder twijfel ervaren. 'Er zat'
, aldus K. Norel in Het Grote Gebod,
'muziek in dit werk. Reeds het zoeken naar de parachutespringers was een avontuur. De aanraking met mannen uit de vrije wereld was, in een tijd toen ons volk van elk contact met het buitenland verstoken bleef, voor velen een genot. Gretig zijn de vliegers uitgevraagd over de toestanden in Engeland en Amerika en over de ontwikkeling van de oorlog. Het was pikant, een 'piloot'
in huis te hebben, en meestentijds waren het gezellige gasten, althans voor wie hun taal verstond. Het reizen met piloten per spoor, per auto of per fiets was een spannend avontuur. Nuchtere geesten in de illegaliteit overwogen echter ofhet belang van het 'pilotenwerk'
welopwoog tegen het gevaar."
Zo werd af en toe ook wel in de illegale pers geschreven": was het niet objectief zinvoller Joodse onderduikers te helpen dan Geallieerde militairen wie geen zwaarder lot te wachten stond dan een door internationale conventies beschermd verblijf in een krijgsgevangenenkamp ?
Stellig - maar ook voor de illegaliteit gold dat men deed wat de hand te doen vond. Overigens behoorden de illegale werkers die 'piloten'
huisvestten, als regel tot de kringen die al hulp gaven aan andere vormen van illegaal werk, het huisvesten van onderduikers inbegrepen, en wat de 'pilotenhulp'
sorganisaties betrof: er was vrijwel geen een die uitsluitend
'piloten'
het land uitbracht; zij hielpen ook anderen ontsnappen.
Laat ons enkele cijfers geven.
Blijkens de gegevens die een van de officieren van MI-g, Airey Neave, in zijn boek Saturday at MI-g. A history of underground escape-lines in North
'4o-juni '
« in totaal ca. drieduizend 'piloten, met succes ontsnapt.'
Hun ontsnapping had, aldus Neave, een merkbaar effect op het moreel van de Geallieerde luchtmachten. Er werd binnen die luchtmachten veel bekendheid aan gegeven - nadien wist men dat het, als men in Nederland, België of Frankrijk neerkwam, geenszins vaststond dat men een periode van naargeestige gevangenschap voor de boeg had: men kon ontsnappen.
Hoeveel van de drieduizend aan wie dat lukte, zijn uit Nederlandafkomstig geweest?
Een van de illegale werkers van 'Fiat Libertas'
, Hermance van de Wall Bake, schatte in Onderdrukking en Verzet dat niet meer dan duizend 'piloten'
ons land verlaten hebben- - Ad Goede kwam in Het Grote Gebod, het gedenkboek van de LO/LKP, tot een iets hogere schatting: 'ongeveer vijftienhonderd'
. 'Men mag veilig aannemen'
, schreefhij verder, 'dat zeker twee-derde deel de overtocht heeft volbracht. '3
Zijn die schattingen juist?
Wanneer wij aannemen dat inderdaad van elke drie 'piloten'
één gearresteerd werd, dan bedroeg het totaal aantal 'piloten'
aan wie in Nederland, België en Frankrijk hulp verleend werd, ca. vijf-en-veertighonderd. Dat van hen slechts vijftienhonderd ons land verlaten zonden hebben, lijkt ons, gegeven het feit dat Nederland dichter bij de meest gebruikte vliegroutes naar Duitsland lag dan België of Frankrijk en dat veruit de meeste arrestaties in die twee laatste landen plaatsvonden, een cijfer dat aan de te lage kant is. Noch 'Fiat Libertas'
noch de LO hadden trouwens een overzicht van al diegenen die door andere organisaties op weg geholpen zijn. Wij vermoeden dan ook dat het cijfer van 'ongeveer vijftienhonderd'
minstens met enkele honderden verhoogd moet worden. Men moet daar dan nog bij bedenken dat ook hulp verleend is aan enkele duizenden ontsnapte Belgische en vooral Franse krijgsgevangenen (de geschatte totaalcijfers met betrekking tot deze krijgsgevangenen variëren van vierduizend tot achtduizend+), die goeddeels weggewerkt zijn door groepen die zich later mede aan de 'pilotenhulp'
gingen wijden.
De hulp aan de ontsnapte krijgsgevangenen is, naar het ons voorkomt, vóór alles gevoeld als hulp aan medemensen: men hielp hen naar hun vaderland terugkeren; de 'pilotenhulp'
beschouwde men als nog belang
rijker: 'piloten'
konden immers, zodra zij Engeland bereikt hadden, weer
deelnemen aan de Geallieerde oorlogvoering. In beide gevallen zat men de
'Moffen'
dwars - daar ging een grote voldoening van uit.
De verzetsgroep CS-6 (zij kwam in ons vorige deel in de hoofdstukken 3 en 7
ter sprake) ontleende haar naam aan het adres in Amsterdam: Corellistraat 6,
waar niet alleen twee van haar actiefste leden woonden: de gebroeders
Gideon Willem en Jan Karel Boissevain, maar waar zij bovendien een werk
plaats ingericht had voor het vervaardigen van explosieven. De groep be
stond hoofdzakelijk uit jeugdige Amsterdammers. Naast de Boissevains
noemden wij in deel 6 Hans Katan, Leo Frijda en Jan Verleun ; die laatste,
een katholieke jongeman, was met CS-6 in contact gebracht door Petrus
Antonius Martinus ('Pam'
) Pooters. De groep CS-6 had veel contact met communistische illegale werkers,
speciaalook met de leiding van de sabotage-organisatie der CPN, het
'Militair Contact'
. In de tweede helft van '42 kwam zij sterk onder invloed
van een Haagse communist, de zenuwarts dr. G. Kastein. Vooral hij was het
die de groep stimuleerde om de sabotage-activiteit te combineren met het
plegen van aanslagen op prominente helpers van de vijand. Verleun schoot
toen op 5 februari '43 in Den Haag generaal Seyffardt, 'commandant'
van
het Nederlands Vrijwilligerslegioen, neer en op 7 februari pleegde Kastein
in Voorschoten een aanslag op de pas benoemde secretaris-generaal van
volksvoorlichting en kunsten, mr, H. Reydon; deze werd zwaar gewond,
zijn, vrouw verloor het leven. Twaalf dagen later, 19 februari, werd Kastein in Delft gearresteerd. De
groep gaf de strijd niet op. Medio maart nam zij deel aan een sabotage-actie
van het Militair Contact der CPN die tegen de spoorwegen in de buurt van
Amsterdam gericht was, begin april trachtte zij brand te stichten in die grote
Amsterdamse 'Jodenfuik'
: de Hollandse Schouwburg. Omstreeks die tijd werde~ door CS-6 nog andere plannen .beraamd:
brandstichting in het gebouw van de Amsterdamse gemeente-universiteit I (er werden daar inderdaad brandbommen gelegd maar zij hadden maar
weinig effect) en aanslagen op secretaris-generaal van Dam, de man van de
'loyaliteitsverklaring'
der studenten, alsmede op Mussert. Tot van Dam
kon men niet doordringen - hij werd goed bewaakt. Ook Mussert werd dat:
de leider der NSB had, wanneer hij in het openbaar verscheen, steeds leden'De '
leider' zou'
, aldus na de oorlog Bart Riezouw, 'in een klein restaurant in de Leidsestraat... worden neergeschoten.De kelners waren in het komplot betrokken, een achterdeurzou voor de ontvluchting openstaan. Het was een stoutmoedig plan dat, wanneer het al zou lukken, aan de daders waarschijnlijktoch het leven zou kosten. Een dag voor de aanslagmoest het restaurant sluiten omdat het onder de bepalingen over de luxe-zaken viel.'!
Andere door CS-6 beraamde aanslagen lukten wèl: op 3 juni '43 sloop Verleun in Vorden de tuin van de villa binnen waar dr. F. E. Posthuma, Musserts z.g. gemachtigde voor landbouwen visserij, woonde, en dwars door een ruit van de serre schoot hij Posthuma neer; drie weken later pleegde hij een aanslag op een vaandrig van de staatspolitie, zekere Postma. Door andere leden van CS-6 werd eind juni in Amsterdam een verrader geliquideerd en werden in juli vier aanslagen gepleegd, twee op V-Männer, één op de 'foute'
luitenant van politie P. Kaay te Enschede, die gedood werd, één op een 'foute'
Amsterdamse rechercheur die slechts werd gewond. Voorts werd op 8 juli in Nijmegen de commissaris van politie, de NSB'er H. J. M. van Dijk, zwaargewond door Henk Romeyn, een koerier van de Geheime Dienst Nederland (hij had zijn wapen van CS-6 ontvangen), werd 'in augustus een '
foute' politie-officier in Bussum door een lid van CS-6 geliquideerd en werd op 3 september in Utrecht de hoofdcommissaris van politie, de NSB' er G. J. Kerlen, doodgeschoten door een ander lid, Geertruida van Lier. Romeyn werd ter plaatste gearresteerd (en in april' 44 doodgeschoten), Geertruida van Lier ontsnapte.
De groep CS-6 deed meer: zij trachtte nieuwe spoorwegaanslagen te plegen en voorts brand te stichten in bioscopen en in opslagplaatsen van ingeleverde radiotoestellen, maar wij vermoeden dat vooral de aanslagen op de helpers van de vijand de Sicherheitspolizei gestimuleerd hebben, uit te vorsen of die acties het werk waren van een bepaalde groep en zo ja, van welke. Hoe zij te weten gekomen is dat zij in de milieus van ondergedoken Amsterdamse studenten moest gaan zoeken, weten wij niet (zoals in het algemeen omtrent de groep CS-6 maar weinig bekend is); vast staat wel dat de V-Mann Ridderhof die in die tijd in illegale kringen nog tal van contacten had, er in de zomer in slaagde, zich in de groep naar binnen te dringen.
Katan, Frijda, Pooters en de gebroeders Boissevain werden als eersten gearresteerd (Katan ten huize van de schrijver Ed Hoornik), vervolgens, elf
1 B. Riezouw in De Waarheid, 24 nov.
Dat laatste feit kan een aanwijzing zijn dat de middelen waarover het Amsterdamse groepje beschikte, uitermate beperkt waren. Trouwens, niet alleen was er een tekort aan geld en explosieven maar ook aan wapens. Was daar niet iets aan te doen? In de loop van oktober werd besloten dat twee leden, Klaas ('Kas'
) de Graaf en J. J. ('Bob'
) Celosse, naar Engeland zouden gaan.ê Op 3 november richtte de 'Staf CS-6'
dienaangaande het volgende briefje aan zekere 'J. Bouman' die door haar als chef van de 'Secret Intelligence Service' ('SIS') in Nederland beschouwd werd; wie daarmee bedoeld werd, weten wij niet (het kan de BI-agent d' Aulnis, het kan ook kapitein Tonnet geweest zijn - met beiden had de Graaf contact gehad), in elk geval is het briefje een van de zeer weinige stukken die van de groep CS-6 bewaard gebleven zijn. Wij citeren:
'plannen betreffende het vernielen van verschillende bureaus der Gestapo vorderen ...
Een onzer koeriers staat gereed om via Spanje naar Engeland te vertrekken. Papieren voor deze persoon zijn gereed. Het benodigde geld is bij elkaar ge scharreld! In verband met de toespitsing der situatie voor illegaal Nederland is het beslist noodzakelijk de veiligheid van deze persoon zo goed mogelijk te waarborgen. Hem wordt een semi-automatisch pistool kal. 6,35 ter beschikking gesteld waar echter geen munitie voor is !
Door de Staf CS-6 kan een partij pistolen gekocht worden. Geld hiervoor is niet aanwezig."
Gelijk gezegd: dit briefje dateert van 3 november.
Eén dag later werd Verleun gearresteerd.
Op I I november kon het vertrek van de Graaf en Celosse niet doorgaan. Op die datum deed de 'Staf CS vr (de Graaf) aan de Raad van Verzet het volgende 'voorstel'
:
'Staf CS VI stelt voor om, in samenwerking met de Raad van Verzet, ... de illegaliteit in Nederland te centraliseren. Twee der leden van Staf CS VI gaan daartoe naar de Nederlandse regering in Londen teneinde autorisatie te verkrijgen.
Na autorisatie komt één der koeriers terug als officieel exponent der regering en geheim agent der BSSs, die contact onderhoudt met de basis in Engeland via de chef SIS, de heer Bouwman.P
Een merkwaardige brief! Waarom 'CS vr in plaats van '
CS-ó'? Dat had te maken met het feit dat de Graaf en Celosse de oorsprong van de naam CS-6 niet kenden; de Graaf verklaarde later aan de Enquêtecommissie dat CS-6 'eigenlijk Centrale van Sabotage, zesde poging' betekende.s Belangrijker dunkt ons evenwel dat uit deze brief blijkt hoe schromelijk de Graaf de positie van CS-6 overschatte. Hoe dat zij, omstreeks 21 november vertrokken hij en Celosse naar het zuiden.
Korte tijd later, op 8 december, kwam de eventuele samenwerking met CS-6 in de Raad van Verzet ter sprake. De notulen vermelden:
'(Cerrit van der Veen): Deze groep heeft zware slagen gehad, domme dingen gedaan, thans vrijwelover de kop. Nu 2 man van CS-6 op weg naar Engeland, laten paperassen ... achter, waaruit blijkt dat CS-6 in Engeland dingen zal gaan vertellen mede uit naam Raad van Verzet, zonder hiertoe enige machtiging te hebben ontvangen.
Raad van Verzet: Niet au serieux nemen.'!
Nog voor het vertrek van Kas de Graaf en Bob Celosse was CS-6 door nieuwe slagen getroffen: de verloofde van Leo Frijda, Irma Selig, die mèt Frijda gearresteerd was, had zich, om haar eigen leven te redden, bereid verklaard, ten bate van de Sicherheitspolizei contact te zoekenmet leden van CS-6 die de Sicherheitspolizei in augustus niet in handen gekregen had; haar rol werd niet doorzien - Verleun was een van diegenen die een afspraak met haar maakten en daarbij door helpers van de 'SD'
overvallen werden. Hij werd op 4 november door tien man tegelijk besprongen en naar Lages' Aussenstelle in de Euterpestraat gebracht. Drie weken later kon hij uit het Huis van Bewaring brieven naar buiten smokkelen die voor zijn vader en moeder bestemd waren. In die aan zijn vader- begon hij met op zijn arrestatie terug te zien:
'In triomf werd ik naar de Euterpestraat gereden en aan de hele club voorgesteld. 'Dat is nou George of Jan.' '
Ha die Jan!' Ik kreeg sigaretten, een grote clubfauteuil, enz., want ze waren blij als kleine kinderen met een cent. 't Is ook een knap staaltje, hè, door verraad met 10 'man één man gevangen te nemen. Enfm, na de vriendelijke ontvangst en receptie begon het verhoor. Ik had niets te zeggen en ik wist niets. Dat spelletje begon hun te vervelen en ze begonnen 'vriendelijke'
dwang op me uit te oefenen. Een methode die zo gemeen is, dat je alleen maar uit ondervinding kan spreken om het duidelijk te maken. Ik moest gebukt vooroverstaan met gestrekte knieën. M'n handen die met stalen boeien op m'
n rug zaten, werden in de knieholten vastgebonden. Toen ging het verhoor verder. Zes man vuurden van alle kanten vragen op me af Als er een binnenkwam, ramde hij 'gemoedelijk'
op je rug of z'n been schoot uit. Na twee uur dacht ik dat ik gebroken was. Ik verrekte van de honger en dorst, maar dat was van geen belang zeiden ze. Eerst moesten ze dit weten en dat weten. 's Avonds om zeven uur donderde ik in elkaar en werd door de voeten van een paar man weer op de been geholpen. Intussen was voor mij vast komen te staan dat ze van mij praktisch alleswisten, alleen het verband ontbrak met de anderen.
Intussen had Kas en zo al gewaarschuwd kunnen zijn, maar ik wou wachten tot II uur. M'n polsen waren opgezwollen, m'n rug was gebroken kapot. Om II uur zweette ik water en bloed en om 10 voor twaalf was het gebeurd met me. Ik was letterlijk uitgedroogd en murw. Hoe ik nog op mijn benen kon staan is me een raadsel, maar al had ik nog eens twaalf uur zo gestaan, mits ik het volExemplaar in CollectieC-I-I.'waarheid'
te zeggen. Ik werd voorzichtig op een divan gelegd, dronk een fles water leeg, kreeg een Wings die ik oprookte ondanks dat m'n hersens door mijn kop tolden van de pijn. Maar ik was totaal kapot. Ik had het gevoel dat ik alleen nog maar een hoofd met hersens had en dat ik die moest gebruiken. Ik bekende die nacht om te beginnen, dat ik Gen. Seyffardt neergeschoten had, want dat wisten ze van me door Leo en Bernard.'
· . . Het is nu drie weken geleden, maar het slappe gevoel en de knikkende knieën raak ik niet kwijt.
· .. Vanaf die dag werd ik van's morgens vroeg tot'
s avonds laat in de Euterpestraat verhoord. De heren uit Den Haag kwamen ook eens kijken en ik werd van toen af goed behandeld, d.w.z. zolang ik niet te grote leugens vertelde, zat ik rustig in een grote club en rookte vooroorlogse sigaretten en was maar aan één hand geboeid.
· .. De verklaring die ik afgelegd heb (het heeft bijna twee weken geduurd), beslaat 29 foliovellen vol getikt. Ik heb alles bekend wat mij ten laste werd gelegd, behoudens dat waarbij nog mensenlevens gemoeid zouden zijn. Het feit dat ik de leider van CS-6 zou zijn .heb ik ontkend en gezegd dat ik me altijd zoveel mogelijk van de anderen afzijdig hield en niets te vertellen had. De stommelingen hebben het geslikt en dat spaart een hoop mensenlevens.
· .. Wat ik bekend heb is het volgende:
I. het neerschieten van Seyffardt (Gen.)
2. medeplichtigheid bij Reydon (S.G.)
3. het neerschieten van Posthuma (S.G.)!
4. het neerschieten van Postma (vaandrig)
5. medeplichtig bij mevr. Reydon
6. bezit van vuurwapenen
7. poging tot neerschieten van degenen die me arresteerden
8. lidmaatschap ener organisatie en nog andere kleinigheden zoals spoorwegaanslag-voorbereidingen. De feiten lopen vanaf januari tot augustus. Daarna heb ik in België gezeten en ben weer teruggekomen naar Holland van armoede", maar ik heb geen illegaal werk meer gedaan na augustus!!!!!!!!!!
· .. Ik had gehoopt na de oorlog een of twee sterren op mijn kraag te krijgen,
In te Domine speravi, non confttndar in aetetnuml 1 Vader, ik ben volkomen bereid de grote reis aan te vangen. Ik heb God en mijn vaderland naar beste krachten willen dienen en als beloning roept God me tot zich en geeft me nog ruim gelegenheid me voor te bereiden. Soms hunker ik naar het ogenblik dat de schoten van het vuurpeleton zullen knallen en m'n ziel zalopgaan naar m'
n Eeuwige Rechter. Want is er een groter geluk denkbaar, dan na zo'n korte strijd plotseling de eindoverwinning geschonken te krijgen uit de Hand van onze Goddelijke Verlosser? Dan zal ik het heerlijk Kerstfeest vieren in de Hemel, voor eeuwig verenigd met Hem, Die wij in het stalletje van Bethlehem gevraagd hebben en die het ons beloofd heeft: 'Vrede op aarde, aan allen die van goeden wil zijn.'
En daarom heb ik hem naast de belofte, den Vaderland Getrouwe te zijn, dat parool genomen: In te Domine speravi, non confttndar in aetemuml'
Ach, afstand te doen van het leven viel de vier-en-twintigjarige Verleun moeilijk - hij kon de laatste hoop niet opgeven:
'Ik heb in de stilte der gevangeniscel een eed gezworen. Mocht ik door Gods ondoorgrondelijke Raadsbesluiten ongedeerd uit de cel komen en weer vrij zijn, dan roep ik u tot getuige om mij aan die eed te houden'
wat die eed inhield, schreefhij niet.
Uit de brief aan zijn moeder":
'Ik kan me nog heel goed de briefherinneren die ik vlak voor de oorlog van Vader in Westervoort kreeg."
Daar stond in: 'God verhoede het dat het gebeurt, maar mocht de Mof z'n grote poot in ons Vaderland zetten, dan een hartelijke Akte van Berouw, jongen, en dan niet geaarzeld.'
En God weet dat ik niet geaarzeld heb! Ik heb vaak beslissingen moeten nemen waar anders Regeringen, Krijgsraden en Commissies dagenlang over redeneerden. Ik heb ruggespraak gehouden met mensen die hersens genoeg hadden en ik heb de beslissing genomen en niet geaarzeld!
En ik weet voor mezelf dat ik naar eer en geweten gehandeld heb en God, Vaderland en Vorstenhuis naar beste vermogen gediend heb! Moeder! Ik dank u voor het leven wat gij me geschonken hebt. Ik vraag
Jan Verleun werd op 7 januari '44 gefusilleerd.
Namens CS-6 waren de Graaf en Celosse eind november' 43 naar Engeland vertrokken. In Parijs en op weg van Parijs naar de Pyreneeën kregen zij belangrijke hulp van een illegaal werker, de Nederlander Christiaan Antonius ('Chris'
) Lindemans, die overigens met zijn dare-devil-optreden (daaraan en aan zijn reusachtige gestalte dankte hij de bijnaam King Kong) een zekere bezorgdheid bij hen wekte. Met het passeren van de Pyreneeën hadden zij moeite, desondanks verliep hun tocht vlot; begin januari '44 kwamen zij in Engeland aan. Tot zijn ontsteltenis vernam de Graaf daar dat Ridderhof, die enkele maanden tevoren als V-Mann in CS-6 gepenetreerd was, nog steeds door SOB vertrouwd werd: in oktober had SOB immers de agenten GrÜll en van Schelle door Ridderhoflaten opvangen. Het was overigens niet de Graaf die overtuigend bewijzen kon dat SOB meer dan anderhalf jaar door Abwehr en Sicherheitspolizei om de tuin geleid was; bij het Bureau Inlichtingen had men dienaangaande, gelijk eerder vermeld, reeds een maand lang zekerheid door de telegrammen uit Zwitserland én Nederland waarin de mededelingen van de ontsnapte agenten Dourlein en Ubbink vervat warenhen had Somer later in december in Spanje persoonlijk kunnen spreken. De leiding van de Dutch Section van SOB werd vervangen en de plaats van de dienst van kolonel de Bruyne werd medio maart ingenomen door het Bureau Bijzondere Opdrachten ('het BBO'
). De Graaf werd bij dat bureau ingedeeld. Hij zat daar dus op een strategische post om het plan uit te voeren waarmee hij uit bezet gebied vertrokken was: centralisatie van de illegaliteit door CS-6 'in samenwerking met de Raad van Verzet'
. Besloten werd, twee geheime agenten naar bezet gebied te zenden, elk met een eigen marconist. Zij zouden gevieren gedropt worden maar moesten nadien zo spoedig mogelijk los van elkaar gaan opereren. Een van die agenten werd Celosse, de ander A. J. M. Cnoops, een Nederlandse militaire vrijwilliger uit ZuidAfrika, die in september' 43 al een missie naar bezet gebied ondernomen had. In die tijd was namelijk aan SOB bekend dat getwijfeld werd aan de veiligheid van de agenten die sinds begin '42 naar bezet Nederland gezonden waren - Cnoops was toen eind september ergens boven Frankrijk '
blind''een zekere sinjeur in Amsterdam die contact met Londen had'
, betrouwbaar was.' Wie daarmee bedoeld werd, weten wij niet (Ridderhof wellicht?) - in elk geval waren de indrukken waarmee Cnoops binnen zes weken in Londen terug was (hij werd in het kader van het Eng landspiel en zonder dat hij het besefte, bij zijn terugreis geholpen door Abwehr en Sicherheitspolizei), dusdanig dat SOE het Englandspiel niet doorzag.
Voor zijn tweede missie kreeg Cnoops de opdracht, als 'organisator'
op te treden: hij moest contact leggen met 'het hoofd van de Raad van Verzet'
, opgenomen worden in dat college en dan 'alle partijen onder hun leiding brengen waarbij de Engelsen, door hem, de algemene richtpunten zouden bepalen'ê - wij moeten dat, dunkt ons, interpreteren als: richtlijnen voor sabotage, eventueel voor semi-militaire actie, want dat was het werkterrein van SOB. Op datzelfde terrein viel de opdracht die Celosse kreeg: hij moest allereerst nagaan hoe de sluizen in het [ulianakanaal (Zuid-Limburg) opgeblazen konden worden, 'zodat geen kolentransporten naar Duitsland meer mogelijk waren'
3 (SOE was slecht ingelicht: die transporten gingen per trein); vervolgens moest hij met behulp van CS-6 comité's formeren teneinde springstoffen en wapens in ontvangst te nemen, en tenslotte diende hij dan 'in samenwerking met CS-6'
tot het uitvoeren van vernielingen over te gaan; was de scheepvaart in het Julianakanaal eenmaal gestremd, dan zouden andere opdrachten volgen.
In de nacht van 3 I maart op I april '44 nam een Engels toestel Cnoops, Celosse en hun beide marconisten mee tot boven de Wieringermeerpolder; zij zouden daar 'blind'
gedropt worden. In snelle successievolgden toen twee rampen: ten eerste weigerde de marconist van Celosse om, toen het zover was, de parachutesprong te wagen - gevolg was' dat Cnoops en Celosse samen slechts over één marconist de beschikking hadden, J. H. Seyben, en dus in een nauwonderling contact moesten blijven. Groter nog was de tweede ramp: Kas de Graaf was er van uitgegaan dat Celossezich in Amsterdam zou kunnen aanmelden bij de adressen van leden van de groep CS-6 die aan hun beiden bekend waren. Eigenlijk was dat al op het momentwaarop zijin november Nederland verlieten, een riskante opzet, daar de S icherheits polizei CS-6 onbarmhartig vervolgde. Sindsdien waren meer dan vier maanden verstreken - wie van de leden van CS-6 woonde nog op het adres uit november? De Graafhad zich die vraag niet gesteld ('een ernstigeJ.punt f, gestene. bijl. 360). 2 A.v., p. 7. 3 Getuige J. H. Seyben, a.v., dl. IV c,
Medio april nam Celosse Seyben mee naar Rotterdam. Daar had hij een kennis in de groep van Trouw. Samen met de man van Trouw ging Seyben de sluizen van het [ulianakanaal verkennen en vervolgens bij Rotterdam zien waar een geschikt afwerpterrein lag. Hij liet overigens nog niets uit Engeland komen: er was nog geen 'ontvangst-comité'
. Cnoops woonde in die tijd in Amsterdam in een hotelletje dat veel van een Duits bordeel weg had, maar toen Celosse weer in Amsterdam terugkwam, betrok deze samen met Cnoops een woning waar hij zich de luxe van een huisknecht permitteerde.
Die huisknecht was een V-Mmm van de Sicherheitspolizei, Adriaan ('Jackie'
) Breed.
Seyben die bij Rotterdam geen geschikt afwerpterrein had kunnen vinden, ging er een zoeken op de Veluwe, V-Mann Lindemans vergezelde hem daarbij. Op 10 mei werd het net dichtgehaald: Seyben werd in Lunteren gearresteerd en zijn zendadres in Rotterdam werd grondig doorzocht.ê Nu waren Cnoops en Celosse ook nog hun verbinding met Engeland kwijt.
Scybens arrestatie was nog niet aan Celosse in Amsterdam bekend toen deze twee dagen later, op 12 mei, eindelijk Jan Thijssen wist te ontmoeten die in het gezelschap was van een BI-agent, A. W. M. Ausems." ThijssenAusems een ontmoeting tnssen Celosse en Thijssen te arrangeren. Dat kan ook
'I. Heden in aanwezigheid van Ausems contact gehad met Celosse. Maakt een prettige indruk. Resultaten:
2. Celosse uitgestuurd met eigen seiner en toestellen, voor eigen organisatie CS-6; zijn seiner echter achtergebleven.
3. Heeft medegebracht voor RVVeen contactman, Cnoops, met eigen seiner, toestel en radiokanaal. Hiermede is RVV dus volledig door Regering erkend; en de RVV heeft een eigen radioverbinding met de Regering!
4. Jij moet dus namens RVV spreken met Cnoops ...
5. Seiner van Cnoops, die thans voor Celosse èn Cnoops moet werken, is geen goede vakman, mag echter niet met ander werk dan radiowerk in contact worden gebracht. Met Ausems en Celosse overeengekomen dat seiner onmiddellijk in dienst komt van Radiodienst in Radio-district Amsterdam Radiodienst krijgt tevens de toestellen van Celosse.
6. Celosse c.s. uitgezonden door half maart gevormd bureau BBO met bijzondere sabotage-opdrachten en voor voorlichting en assistentie RVV. Celosse gaat weer deel uitmaken van CS-6, dus ik neem aan dat Cnoops ook in nauw contact met RVV zal mogen werken. Overigens is Celosse zéér voor samenwerking, welk onderwerp we echter voorshands hebben laten rusten om eerst de practische zaken af te doen.
7. Celosse heeft van de overkant gevraagd een proefzending van zes containers met trotyl, pistolen en geruisloze machinepistolen; als dit goed gaat, komt een volgeladen kist met 24 containers. Hij heeft besteld voor CS-6, maar 1S onmiddellijk bereid om ook aan RVV af te staan'!
Engelse explosieven en wapens! Eindelijk! Thijssen had er een vol jaar naar uitgekeken. Nukwamenze! Sterkernog: zijnRaad van Verzet was 'volledig door Regering erkend; en de RVV heeft een eigen radioverbinding met de Regering!'
Helaas, toen hij die verheugende conclusies trok, zat Seyben, de marconist die voor het radiocontact moest zorgen, al twee dagen in arrest.
V-Mmm Breed hield Celosse en Cnoops nog ruim een week onder observatie. Beiden werden op 20 mei gearresteerd en het was slechts aan de bijzondere voorzichtigheid te danken die Thijssen en Wagenaar in hun contact met deze twee agenten betracht hadden, dat niet ook zij in Duitse handen vielen.
1 Brief, 12 mei 1944, van J. Thijssen aan G. Wagenaar (RVV, I
De eerste operatie van het Bureau Bijzondere Opdrachten was een deerlijk fiasco geworden; zulks betekende ook dat de verzetsgroep CS-6 niet heropgericht werd.
Geen enkele grote illegale groepering was er die vóór de April-Meistakingen van '43 door zo zware slagen getroffen was als de Communistische Partij Nederland. Enerzijds hing dat samen met de brede verzetsactiviteit die door de partij ontplooid was, anderzijds met het feit dat communisten door de Sicherheitspolizei met bijzondere felheid vervolgd werden. Wat wij over dat alles in de delen 4, 5, en 6 vermeld hebben, willen wij hier beknopt samenvatten.
In de zomer en herfst van '40 was de illegale CPN met ca. tweeduizend activisten van wal gestoken; onze schatting was dat van hen in de zomer van '42 al meer dan duizend gearresteerd waren. Bovendien waren ook nog enkele tientallen leden opgepakt van de speciale sabotage-organisatie die in de herfst van '41 door het driemanschap dat de illegale CPN leidde (Paul de Groot, Lau Jansen, Jan Dieters), in het leven geroepen was: het Militair Contact ('het MC'
). Als commandant van het MC fungeerde Jan Hendrik van Gilse; zijn naaste medewerkers waren Gerben Wagenaar, Max Meyer en Jan willem Schouten"; Wagenaar (wij komen op hem nog terug) wasin dienst van de gemeente Amsterdam, van Meyer weten wij slechts dat hij in Spanje tijdens de burgeroorlog vrijwilliger geweest was aan republikeinse kant, Schouten was assistent aan de Landbouwhogeschool te Wageningen.
De activiteit van de illegale CPN richtte zich aanvankelijk vooral op de uitgave van De Waarheid en van talloze pamfletten; daarnaast werd geld ingezameld voor de steunverlening aan arbeiders die geweigerd hadden naar Duitsland te vertrekken. Ook bij de hulp aan ondergedoken Joden waren veel communisten betrokken. Het MC wist in '42 en begin '
43 een aantal sabotage-acties uit te voeren dat voor Nederlandse verhoudingen niet gering was. Met dat al ging van de onbarmhartige vervolging door de Sicherheus polizei toch een merkbaar effect uit: de ene groep communisten na de andere werd' opgerold'
, het bleek soms moeilijk de lege plaatsen door anderen te laten innemen en begin '43 was, naar het schijnt, een situatie ontstaan waarin het driemanschap aan de top regelmatig nog slechts in contact stond
1'Het gevolg was'
, zo schreven wij, 'dat anderen de zwaargehavende illegale CPN moesten gaan leiden. Het schip was stuurloos geworden.'
Over die situatie bracht Daan Goulooze, de verbindingsman met Moskou, via een van zijn zenders rapport uit aan de Russische partijleiding; hem werd geadviseerd, een vertrouwde partijgenoot te belasten met de vorming van een nieuwe lelding. Goulooze koos hiervoor Jan , Postma uit die sinds enkele maanden in Amsterdam districtsleider was, en deze liet zich in de nieuwe leiding terzijde staan door de twee communisten met wie hij het district Amsterdam geleid had: W. F. Puister en F. Reuter. Het lijkt ons van belang, er Iller aan te herinneren dat zich in '40 een reeks scherpe conflicten voorgedaan had tussen Goulooze en de Groot. Goulooze zag zichzelf bepaald niet louter als een technicus die voor de verbindingen met Moskou zorgde, maar eerder als de politieke vertegenwoordiger van de Komintern wiens primaire taak het was, de CPN een zo sterk mogelijke plaats te laten innemen in de Nederlandse samenleving. Hij beschouwde de Groot als een bekrompen fanaticus die het vermogen miste, de Moskouse directieven in Nederland op een wijze toe te passen waardoor de kleine en nogal geïsoleerde CPN aan kracht 'en invloed zou kunnen winnen. In juli '40 had Goulooze met name groot bezwaar gehad tegen het belangrijkste artikel dat de Groot (hij is er vermoedelijk de auteur van geweest) wilde opnemen in het maandblad van de partij, Politiek en Cultuur. In dat stuk was het wenselijk genoemd dat 'geen enkel gezag van de weggelopen regering'
meer zou worden erkend; die regering kreeg wèl een advies: zij moest 'tegenover Duitsland een waarlijke neutraliteit'
in acht nemen - 'dit betekent ook dat het Nederlandse werkende volk tegenover de Duitse bezetting van ons volk een correcte houding moet aannemen.'
Goulooze had getracht, de publikatie van dat stuk te voorkomen - dat was hem mislukt, Omgekeerd mislukte eind '40 een poging van de Groot om Goulooze als verbindingsman met de Komintern ten val te brengen. Nadien kon Goulooze slechts met machteloze woede constateren dat er geen nummer van Waarheid verscheen waarin niet passages voorkwamen die de brede massa van het Nederlandse volk, hadden zij haar bereikt, dwars tegen de haren in gestreken zouden hebben, zoals in no. 5 van De Waarheid dat twee weken voor de Februaristaking verscheen:
'Engeland is even slecht als Duitsland ... Zeker, ons land moet van de Duitse
Met die aanvallen op Engeland en het Oranjehuis was het na het begin van de Duitse invasie in de Sowjet-Unie (22 juni '4I) gedaan. De Groot ging van het partijkader eisen dat het 'voor de verering der Koningin onder de bevolking'
'het grootst mogelijke begrip'
zou tonen! - daar stak een element van distantie in. Inderdaad, koningin Wilhelmina werd door hem slechts op opportunistische gronden als staatshoofd aanvaard, hij kon de hoop niet prijsgeven dat Nederland een republiek zou worden waarin de communistische partij ('sttijdende voorhoede van het proletariaat'
, zoals het in de communistische terminologie heette) de lakens zou uitdelen. Uit die visie vloeide voort dat de Groot, waar hij maar kon, andere partijen die hij als concurrenten beschouwde, aan een rancuneuze en venijnige bestrijding bleef onderwerpen. Dat versterkte het politieke isolement der CPN. 'Buitenstaanders die niet met communisten in contact stonden, wisten', zo schreven wij in deel 5,
'van haarwerk vrijwel niets en van de door haar gebrachte offers ook maar weinig. Processen tegen communisten waaromtrent dan een kort bericht in de dagbladpers verscheen, waren zeldzaam."
Die buitenstaanders konden hoogstens bij tijd en wijle nummers van De Waarheid in handen krijgen. Welnu, in de periode waarin Paul de Groot de inhoud bepaalde, sprak het blad in zijn haast afgodische verering van de Sowjet-Unie, in zijn dogmatische Rechthaberei en in zijn aggressieve, superieure hatelijkheid jegens alle vertolkers van andere politieke denkbeelden wellicht veel communisten aan (zeker niet alle!), maar was toch te ver verwijderd van Nederlands humanistische grondtoon, om van de christelijke te zwijgen, dan dat het enige aantrekkingskracht uitoefende op politiek andersdenkenden. Integendeel, het stootte af'
en wij kunnen ons niet anders voorstellen dan dat Goulooze (die regelmatig aan Moskou rapport uitbracht) dat met spijt gadesloeg.
Hij was de enige niet.
Van de discussies die binnen de leiding van de illegale CPN gevoerd zijn, weten wij niets af, maar wij zijn geneigd enige betekenis toe te kennen aan het feit dat in het nummer van De Waarheid dat in september' 42 verscheen, opeens een artikel opgenomen was: 'Christendom, communisme en vader97'Christendom en communisme'
, zo stond er in, 'zijn bezig elkander te vinden op de gemeenschappelijke grondslag der vaderlandsliefde ... De strijd tegen de vijandelijke bezetting is in Nederland wellicht niet het krachtigst, maar stellig het openlijkst gevoerd door de kerken ... Geen communist die het niet waardeert.
De simpele waarheid, door Vondel verklankt in de prachtige regel: 'De liefde tot zijn land is ieder aangeboren'
, isjarenlang in tal van uitlatingen der Cornmunisten met wrevel genegeerd. Dit vond zijn verklaring enerzijds in een verkeerd begrepen internationalisme, anderzijds in de begrijpelijke woede over de weerzinwekkende manier waarop de normale patriottische gevoelens door het kapitalisme werden misbruikt ten eigen bate.
Sectarische Nederlandse communisten wilden het woord 'vaderland'
alleen nog maar gebruiken in die zin dat de Sowjet-Unie 'het vaderland'
der arbeiders was. Een op zichzelf fraai idee moest hier een veel dieper werkelijkheid verhullen en vervangen, de werkelijkheid dat toch altijd in de eerste plaats Nederland het vaderland der Nederlandse arbeiders zou zijn en blijven.'
De Groot plaatste dit stuk (dat stond er boven) 'ter discussie'
. In een naschrift zorgde hij zelf voor een eerste bijdrage daartoe. Communisten, zo betoogde hij daarin, moesten hun levensbeschouwing niet 'loslaten of wijzigen'
, 'het patriotisme'
was al sinds '36 grondslag van hun politiek en '
van sectarisme was bij hen geen sprake. Dit kan veeleer de mensen van Eenheid door Democratie, van de SDAP en Christelijke Burgerpartijen worden verweten die ons land weerloos maakten en niet alleen de tragedie van 10 mei 1940, doch ook de nog steeds voortdurende slapheid en capitulatiegeest onder grote delen van ons volk op hun geweten hebben'l
er was in de Groots beschouwingswijze dus niets veranderd. Wie er zo over dacht als hij, eiste van andersdenkenden steeds onmiddellijke onderschikking en kwam aan geen 'samenwerking toe.
Welnu, wij krijgen na de Groots uitschakeling met een andere CPN te rnaken. Dat schrijven wij zeker niet alleen aan de invloed van Goulooze toe, De Groot had sinds de zomer van '40 in zijn onderduik een nogal geïsoleerd bestaan geleid - andere communisten hadden in hun illegaal werk juist veel contact met andersdenkenden. gekregen. Stellig, zij bleven communisten,
1 De Waarheid (sept. 1942), p. 3-6. 97'dictatuur van het proletariaat'
- diende niet ook de CPN, zoals de SDAP in de jaren '30 gedaan had, het historisch gegroeide Nederland duidelijker te aanvaarden? De hoop dat het communisme zou triomferen, behoefde men dan niet op te geven, maar de weg naar dat einddoel zou een wezenlijk andere worden.
Postma, Puister en Reuter, die de nieuwe leiding van de illegale CPN vormden, dachten hier precies zo over als Goulooze. In nauwe onderlinge samenwerking sloegen zij (naar wij aannemen: met instemming, zo al niet op instructie van Moskou') met de CPN een nieuwe koers in. Naar buiten geschiedde dat in de namens de CPN gepubliceerde bijdrage die Postma in nauwoverleg met Goulooze, Puister en Reuter schreef voor een illegale brochure, Om Neêrlands toekomst, die in de herfst van '43 uitkwam en waarvoor vertegenwoordigers van verschillende politieke richtingen hun denkbeelden op schrift gesteld hadden. Wij komen op die brochure in deel 9 nog terug, maar willen hier reeds opmerken dat in het gedeelte: 'Opvattingen van de Communistische Partij in Nederland (CPN)'2, hoezeer dat ook een over het algemeen 'orthodox-marxistische'
beschouwing was, enkele merkwaardige passages voorkwamen: de CPN ijverde voor 'het herstel van het rijk der Nederlanden in zijn volle omvang'
(bepleit werd wèl dat Nederland aan Nederlands-Indië nadien uit eigen beweging de onafhankelijkheid zou schenken), 'met al zijn staatsinstellingen, zijn democratische grondwet, zijn gewetensvrijheid en al de rechten en vrijheden van zijn burgers'; de 'positie van de Kroon van thans'
werd 'als een historische realiteit (erkend)'; toegegeven werd dat de CPN in haar houding tegenover 'de aanhangers van andere wereldbeschouwingen, in het bijzonder de Christenen ... , in het verleden niet altijd de vereiste tact (had) getoond', en dat ten aanzien van 'de Nederlandse tradities op het gebied van de persoonlijke vrijheid'
gesproken mocht worden van 'sectarische fouten die wij in het verleden ongetwijfeld wel hebben gemaakt'
; het bijzonder onderwijs werd in Postma's bijdrage aanvaard en hij bepleitte tenslotte dat de arbeiders zich niet alleen in één vakbeweging maar ook in één politieke partij zouden verenigen
1 Radio Moskou maakte op 22 mei '43 bekend dat de Komintern opgeheven was. Korte tijd later verviel 'De Internationale'
als volkslied van de Sowjet-Unie. Met dit alles kan samengehangen hebben dat de Russische partijleiding er bij de communistische partijen in bezet Europa op ging aandringen dat zij zouden trachten, de dominerende kracht te worden in een nieuw 'nationaal front'
. Het is alleszins waarschijnlijk dat ook Goulooze in die zin geïnstrueerd is; zijn telegramwisseling met Moskou is ons overigens onbekend. 2 Om Neêrlands toekomst, p. 63-79. 97
De koerswijziging van de CPN had effect op de plaats van het Militair Contact.
In de nachten van 5 op 6 en van 6 op 7 mei '43 (7 mei was de dag waarop de eerste ex-militairen zich in Amersfoort moesten aanmelden) werd een reeks spoorwegaanslagen uitgevoerd, nl. op de trajecten Alkmaar-Uitgeest, Hilversum-Amersfoort (twee aanslagen), Deventer-Almelo (tussen Rijssen en Wierden), Eindhoven-Boxtel, Amersfoort-Apeldoorn en AmersfoortNijmegen (tussen Rhenen en Veenendaal). Enkele van deze aanslagen nuslukten doordat de sabotage ontdekt werd voor een trein het betrokken punt passeerde. Het effectiefst was de sabotage tussen Rijssen en Wierden: 13 wagons van een goederentrein schoven in elkaar. Wij veronderstellen dat verscheidene van deze aanslagen het werk zijn geweest van het MCI; dat laatste staat vast wat de aanslag tussen Rhenen en Veenendaal betreft: de explosielading ontplofte namelijk te vroeg en dit kostte J. W. Schouten het leven.
Dit MC nu werd als zelfstandige organisatie door de nieuwe partijleiding en Goulooze opgeheven. Zij besloten dat de communistische partij in de Raad van Verzet, waarmee Goulooze in verbinding gekomen was doordat een der oprichters, de communist D. van der Meer, lid geweest was van een van Goulooze's spionagegroepen, een officiële vertegenwoordiger zou krijgen: Wagenaar. Wehm, deze nam naar de RVV alle groepen van het MC mee met welke hij nog verbinding had. Hij was in de Raad van Verzet de enige communist. De vaste connectie met die raad leidde er toe dat Postma in De Waarheid, waarvan hij als hoofdredacteur ging optreden, alle van de raad uitgaande oproepen overnam en ook alle berichten publiceerde die hem omtrent de activiteit van onder de raad ressorterende groepen bereikten. 'Algemeen blijkt'
, schreef hij in de herfst, 'dat het idee van eenheid in het verzet veel bijval geniet. Men heeft het gevoel dat bij komende gebeurtenissen het Nederlandse volk niet zonder leiding zal zijn, maar de Raad van Verzet de leiding in handen zal nemen.P
'Komende gebeurtenissen'
- daarmee werd de Geallieerde invasie bedoeld
1 De bezetter reageerde op de aanslagen door te bepalen dat alle spoorlijnen van Utrecht naar de Duitse grens extra bewaakt moesten worden door burgers van de gemeenten welke door die spoorlijnen gepasseerd werden; op elke 100 meter stonden's nachts twee burgers op wacht. Deze extra-bewaking werd op 14 roei opgeheven. • De Waarheid (okt. 1943), p. 5.'de herfstbladeren'
waren nog niet gevallen l). Die invasie zou, zo meenden Goulooze en de nieuwe partijleiding, tot de bevrijding van Nederland leiden. Dàn moest overwogen worden of de partij niet in een nieuwe, brede socialistische beweging diende op te gaan. Het was Goulooze en de nieuwe partijleiding duidelijk dat deze, reeds in Om Neêrlands toekomst aangegeven denkbeelden tot weerstand konden leiden bij communisten die meer traditioneel dachten. Wenselijk leek het, de nieuwe denkbeelden in de vorm van stellingen neer te leggen en, voor men dat deed, eerst nog overleg te plegen met de twee leden van het partijbestuur die in de zomer van '40 door de Groot terzijde geschoven waren en die men nadien op grond van hun vooroorlogse bekendheid niet of nauwelijks in het illegale werk betrokken had: Ko Beuzemaker. en Cees Schalker. Met hen vond een bespreking plaats te Utrecht op 23 oktober '43. Wij achten het tekenend dat hier als eerste niet Postma (Puister en Reuter waren niet aanwezig) maar Goulooze het woord voerde. Hoe de discussie verliep, weten wij niet - wèl dat afgesproken werd dat Beuzemaker en Schalker hun gedachten zouden laten gaan over de denkbeelden die Goulooze en Postma ontvouwd hadden. Een tweede ontmoeting werd vastgesteld die, weer in Utrecht, op 14 november zou plaatsvinden. Goulooze en Postma wilden hier nog verder gaan dan op 23 oktober: het leek hun raadzaam dat de CPN, de publikatie van De Waarheid voorlopig voortzettend, zou gaan medewerken aan een algemeen verzetsblad, Appèl, dat onder auspiciën Van de Raad van Verzet zou gaan verschijnen; plausibellijkt ons dat het hun bedoeling was, de publikatie van De Waarheid te staken als Appèl in voldoende mate weerklank zou vinden. Het was in elk geval hun voornemen Beuzemaker en Schalker te vragen, de CPN te vertegenwoordigen in de redactie van Appèl.
Weer sloeg de Sicherheitspolizei toe.
Vier dagen vóór de rade november, op IQ november, werd Beuzemaker gearresteerd in Rotterdam waar hij ondergedoken was. Hoe de Sicherheus polizei hem heeft weten te vinden, is niet bekend. Vermoedelijk had Beuzemaker in zijn agenda een kryptische aantekening staan over de bespreking die op de rade in Utrecht gehouden zou worden - in elk geval bekende hij, aldus Abteilung IV van Naumanns staf, 'im Laufe der Dauervernehmung' (de lezer herinnere zich wat Jan Verleun te doorstaan kreeg) 'dass er am 14.11.1943 in Utrecht mit enemaligen führenden' Funktionären der CPN eine Zusamnienleunjt vereinbart habe, bei der der Wiederauibau der in den vergangenen Monaten zerschlagenen CPN besprothen uierden sollte'l - wie daar zouden komen, werd óók door Beuzemaker onthuld.
1 Brief, 12 jan. 1944, van de BdS (W A 1) aan het RSHA (HSSuPF, 158 C - c).
Goulooze, Postma en Schalker werden alle drie in Utrecht gearresteerd.
Aan Beuzernaker en Schalker had de Sicherheitspolizei niet veel te vragen; zij werden vrij spoedig door een Polizeistandgericht ter dood veroordeeld en op 13 januari' 44 gefusilleerd. Zoveel te meer had zij te vragen aan Goulooze en Postma, vooral aan Goulooze die van het begin van de bezetting af zendverbinding met Moskou had gehad en niet alleen met de leiding van de CPN voortdurend in contact had gestaan maar ook met die van een groep in ons land ondergedoken leden van de Kommunistische Partei Deutschland? Dat alles werd zijn behoud"; Jan Postma daarentegen werd, evenals Beuzemaker en Schalker vóór hem, ter dood veroordeeld. Behalve wat haar al tevoren bekend was, had de Sicherheitspolizei niets uit hem kunnen krijgen: geen enkele naam, geen enkel adres. Anders dan Beuzemaker en Schalker werd hij niet voor een Polizeistandgericht gedaagd, maar voor het Obergericht als Sondergericht; op 20 april werd in Utrecht het doodvonnis over hem uitgesproken. In afwachting van de beslissing over een ingediend gratieverzoek werd hij toen in het concentratiekamp Vught opgesloten. Daar werd hij, nadat op dat verzoek afwijzend beschikt was, op 25 juli gefusilleerd.
Zes dagen later maakte de communistische schrijver Nico Rost, die eind mei uit Vught naar Dachau overgebracht was, in zijn clandestien bijgehouden dag boek de volgende aantekening:
'Ik weet niet waarom ik gisteravond en bijna de gehele nacht aan mijn laatste ontmoeting met Jan Postma heb moeten denken. Het was in Vught. Ik geloof: in maart."
Ik wist al een paar dagen dat hij er was, toen Chris Smit me kwam zeggen dat Jan me wilde spreken.
Wekenlang was hij ondervraagd, geslagen, getrapt en gemarteld, wekenlang had hij in de boeien gelegen en wekenlang waren alle pogingen van de Gestapo om hem tot spreken te brengen vruchteloos geweest. Hij lag nu in R II' en ik voel nog de huivering van diepe vriendschap en genegenheid toen ik hem naderde.
Die middag gebeurde toch wat ik nooit vergeten zal: in plaats van te antwoorden op mijn vraag hoe het hem ging, en van weer te gaan liggen, zoals ik hem vroeg, maakte hij, die zoveel meer had geleden dan ik en er zoveel erger aan toe was, zich bezorgd over mij! Je ziet er slecht uit, jongen', zei hij, 'zorgen ze wel goed voor je?'
Dit volkomen zichzelf wegcijferen en steeds in de eerste plaats anderen willen helpendat was Jan Postma! Zo was hij ook, toen hij de Rode Hulp had geleiden ontelbare hulpacties op touw had gezet: de personificatie der Solidariteit,
We hebben die middag heel lang gesproken. Hij wist wat hem te wachten stond: de kogel! Maar daar sprak hij haast niet over. Hij zag alleen de Toekomstvoor de anderen. 'Nog een paar weken'
, meende hij, 'misschien zelfs niet eens, en dan -'.
Hij maakte de zin niet af, en haalde-alleen even zijn schouders op, alsof hij wilde zeggen: 'We hebben altijd geweten dat zo ons einde kon zijn, maar het werk, de Partij, de strijd eiste het, en mijn leven was waard geleefd te worden omdat het een leven van strijd was; de ontwikkeling gaat toch zoals wij haar wensen, en aan de afloop van deze oorlog behoef ik geen seconde te twijfelen het is goed zo.'
Dit alles en nog veel meer voelde ik die middag, zonder dat hij het uitsprak, las ik in zijn blik en ik geloof dat ik goed gelezen heb.
Hij vertelde nog heel lang van 'buiten'
, weinig over zichzelf, weinig over zijn arrestatie en de aanleiding daarvan, doch veelover de brochure - de eenheidsbrochure vm alle politieke partijen", toen hij de toekomstmogelijkheden schilderde en de rol die de partij daarin te vervullen zou krijgen. Hij drukte me verdraagzaamheid op het hart tegenover eerlijke andersdenkenden en toegevendheid voor degenen die niet dadelijk zouden begrijpen wat de nieuwe ideeën beoogden" met die laatsten doelde Postma kennelijk op die communisten die nog aan de 'oude ideeën'
verkleefd waren.
Het was Jaap Brandenburg, districtsleider van de CPN te Amsterdam ten tijde van de Februaristaking, en lid van een klein college dat begin' 43 de schakel gevormd had tussen het driemanschap de Groot/Iansen/Dieters en de illegale CPN, die na de uitschakeling van Postma de leiding van de CPN overnam, niet als eenling overigens. Hij stelde er een breder college voor samen waarin, behalve Puister en Reuter, ook Koejemans, F. Baruch,
Om Neêrlands toekomst. • Nico Rost: Goethe in Dachau. Literatuur en werkelijkheid
'over de 100000'
steeg.! Afgezien van het Solidariteitsfonds vond de andere activiteit (sabotage, overvallen, liquidatie van verraders) plaats in het kader van de Raad van Verzet.
In dit en in de vorige twee hoofdstukken hebben wij al herhaaldelijk van de Raad van Verzet ('de RVV'
, zoals hij meestal genoemd werd) melding gemaakt. Wanneer wij dan nu een beeld gaan geven van zijn activiteiten in de periode tot in de zomer van '44, lijkt het ons wenselijk, aan zijn oorsprong te herinneren die wij in deel ö beschreven.
De Raad van Verzet werd kort voor de April-Meistakingen opgericht door zeven illegale werkers: Jan Thijssen (op_dat moment hoofd van de Radiodienst v~ de OD), Gerrit Kleinveld (een van de deelnemers aan de overval van [oure), Andries Graafhuis (een medewerker van de Radiodienstj''
, Jan Brouwer (een veekoopman uit de buurt van Amersfoort), Dick van der Meer (de communist uit Amersfoort diewij zojuist noemden als een van de medewerkers van Goulooze), Johan Doom (hoofdredacteur van De Oranje krant) en Willem Santema (een verzetsman uit Sneek die sinds '41 hulp had verleend aan Dobbe en in de lente van '
43 veel werk verzette voor Trouw).
Al door zijn relaties was Thijssen van hen zevenen de belangrijkste figuur. Wij duidden hem aan als 'ho~fd van de Radiodienst van de OD'
- inderdaad, formeel bekleedde hij die positie: hij had ten behoeve van Six, chefstaf van de OD, een net van binnenlandse zenders opgebouwd dat de OD bij zijn taakvervulling zou moeten helpen, en als zodanig was hij dus Six'
'passiviteit'
van de OD was hem onverdragelijk en wij moeten de oprichting van de Raad van Verzet dan ook als een gebeuren zien dat, wat Thijssen betrof, uit onvrede met de OD voortgekomen was. Gebundelde illegale activiteit-nu vergde contact met Londen - welnu, ook over dat contact beschikte hij: hij had zich samen met zijn chef-marconist, A. S. M. van Schendel, in februari of maart' 43 de (voorshands niet bruikbare) 'Wolseley'
-zender toegeëigend die MI-6 aan de groep Oosterhuis-Boerema te Delfzijl gezonden had, plus de codegegevens welke die groep voor de wèl bruikbare 'De Soto'
-zender ontvangen had; bovendien had hij, vermoedelijk in april, nog twee andere Engelse zendschema's ontvangen, 'Eton III'
en 'Eton IV'
, die beide bestemd waren voor de ODl - ook die twee schema's had hij beschouwd als mede aan hem persoonlijk gericht. Hij bracht dit alles, zou men kunnen zeggen, als huwelijksgift in de Raad van Verzet mee. Inderdaad, via de 'De Soto'
- zender had hij van Schendel op zaterdag I en zondag 2 mei' 43 het lange telegram aan MI-6laten zenden waarin hij mededeling gedaan had van de oproep tot algemeen verzet welke de Raad van Verzet in verband met de April-Meistakingen had doen uitgaan, en waarin hij voorts de regering had verzocht, van Londen uit aan die oproep publiekelijk adhesie te betuigen (via Radio Oranje dus). 'Noem Raad van Verzet'
- dat waren de laatste woorden van zijn telegram geweest. In Londen had evenwel niemand ooit van een 'Raad van Verzet'
gehoord.
De lezer begrijpt de moeilijkheid waar wij nu voor staan: wij hebben met Thijssen te maken in een dubbele kwaliteit: Thijssen als lid van de Raad van Verzet en Thijssen als hoofd van de Radiodienst. Welnu, er is met de Raad van Verzet in de periode mei' 43-juni '
44 veel gebeurd, maar in diezelfde periode heeft Thijssens conflict met Six tot een volledige breuk tussen hen beiden geleid als gevolg waarvan Thijssen eerst de verbinding met Londen en vervolgens die met zijn eigen Radiodienst verloor; met Londen kreeg Thijssen pas weer contact in maart' 44.
Beide ontwikkelingen lopen in de tijd gelijk-op.
Ware het nu zo geweest dat Thijssens contact met Londen er toe geleid
1
Wat was de opzet van de Raad van Verzet? Dezelfde als die van het Nationaal Comité van Verzet dat wij eerder behandelden: alle illegale groepen moesten onder zijn leiding gebundeld worden. Die opzet werd duidelijk uitgesproken in het 'Bulletin no. 3' dat de Raad in juni'
43 in gestencilde vorm verspreidde." 'Reeds geruime tijd'
, zo heette het hierin, 'heeft het Nederlandse Volk, en in het bijzonder de illegale werkers, het ontbreken' gevoeld van een centraallichaam dat inzake het algemene verzet van het Nederlandse Volk leidinggevend vermocht op te treden.
Om in deze emstige leemte te voorzien, heeft het merendeel der in ons land opererende verzetsorganisaties besloten, gezamenlijk zitting te nemen in de Raad van Verzet in het Koninkrijk der Nederlanden (R VV2).
Het doel van de RVV is: coördinatie van het daadwerkelijke verzet in N ederland door centrale vastlegging van de tijd, de plaats, de methode en de aard van het verzet.
Tot dit doel doet de RVV zich voorlichten door terzake kundige specialisten op het gebied van militaire-, verkeerstechnischeen economische zaken.
De Raad van Verzet in haar geheelneemt de volle verantwoordelijkheid op zich voor alle daden van verzet welke in overeenstemming met haar richtlijnen tot stand worden gebracht; eveneens draagt zij, welbewust, de verantwoordelijkheid voor de eisen welke zij, binnen het kader van het algemene verzet, aan het Nederlandse Volk stelt.
Ten aanzien van de richtlijnen voor het daadwerkelijke verzet wordt opgemerkt, dat deze uitsluitend zullen worden verstrekt aan de commandanten van verzetsgroepen.
Ten aanzien van de eisen, die aan het Nederlandse Volk zullen worden gesteld, zalo.m. het volgende gelden: de RVV zal zeer beslist de bestrijding ter hand
Ook tegen halfslachtigheid van optreden van personen op posten, hetzij in overheidsdienst of elders, zal met gestrengheid worden opgetreden.'
Het was een bij uitstek pretentieuze, ja misleidende oproep. Er was immers geen sprake van dat 'het merendeel der in ons land opererende verzetsorganisaties besloten (had), gezamenlijk zitting te nemen in de Raad van Verzet', en dat feit was aan Jan Thijssen bekend. Uitnodigingen om zich in de Raad te doen vertegenwoordigen had hij in mei en juni gericht tot het Kunstenaarsverzet (de groep die De Vrije Kunstenaar uitgaf), tot het Medisch Contact en tot de redacties van acht illegale bladen: Vrij Nederland, Het Parool, Trouw, Je Maintiendrai, De Geus, De Vrüe Katheder, De Oranjelerant en De Waarheid - van al die groepen zouden slechts het Kunstenaarsverzet, De Oranjekrant en De Waarheid op zijn uitnodiging ingaan, terwijl VrÜ Neder land (wij komen er in hoofdstuk 9 op terug) de oproep van de Raad van Verzet spoedig aan scherpe kritiek zou onderwerpen.! slechts in De Oranjekrant en De Waarheid werd die oproep opgenomen - Johan Doorn ging daarbij in De Oranjekrant op het probleem in dat zich tegelijk met de Raad van Verzet ook een Nationaal Comité van Verzet gepresenteerd had. Betekende dat dub bel werk? Neen, want, zo schreef Doorn, 'in tegenstelling tot het Nationaal Comité van Verzet, dat zich voornamelijk bezighoudt met financiële kwesties' (dat deed niet het NC, maar het NSF) 'alsmede de verzorging en onderbrenging van '
onderduikers" (dat deden niet het NC, maar de LO en talloze andere verzorgingsgroepen) 'ligt het werkterrein van de Raad meer op dat van het daadwerkelijk verzet (sabotage, vervalsingen, inlichtingendienst, leiding bij stakingen, etc.) ... Voor onze landgenoten is het thans zaak, de autoriteit van de Raad van Verzet te erkennen en de aanwijzingen en richtlijnen welke worden gegeven, in vol vertrouwen op te volgen_'2 Goed: het NC stond dus naast de RVV - was het dan niet zinvol,In de zomer vanhad niemand in den lande een overzicht van hetgeen er aan illegale organisaties van enige betekenis bestond. Ook Thijssens kennis stak vol lacunes en onjuistheden. Begin juli reageerde hij geïrriteerd en met kennelijke jaloezie op het bericht dat de ODcontact zou staan met, zo was hem meegedeeld, 'de grote landelijke studentenorganisatie,de organisatie die het bladuitgeeft.' '
Uw contact', kreeg Six te horen, 'zou zijn de z.g. Raad van Negen die het bladuitgeeft' (De Raad van Negen was in feite nauw metverbonden). 'Deze organisatie kan niet gelden alsvertegenwoordigster van de studenten. De groep is specifiekAmsterdams en bevat een groot deel communisten.' (Brief z.juli 1943, van Thijssen aanSix (RVV, 6 d». B De Oranjekrant, 2o(juni 1943), p.'een Regentenkliek'
was.!
Voor wij nu verder gaan, willen wij eerst iets over de samenstelling en de werkwijze van de Raad van Verzet meedelen.
Wij nemen aan (op dat punt bestaat geen zekerheid) dat aan de eerste vergaderingen van de Raad door de zeven oprichters. deelgenomen werd. Van hen trokken zich na enige tijd Kleinveld en Brouwer min of meer uit de Raad terug - zij bleven wel illegaal actief, Kleinveld werd overigens in de zomer van '43 in hoge mate in beslag genomen door de nasleep van de overval van Joure die wij in hoofdstuk 3 van ons vorige deel weergaven. Graafhuis werd, gelijk reeds vermeld, eind september gearresteerd. Eén van de oorspronkelijke zeven leden werd vervangen: de communist van der Meer. Goulooze was van mening dat deze op politiek gebied onvoldoende gewicht in de schaal wierp en toen voor de CPN een officiële vertegenwoordiger in de Raad van Verzet plaats moest nemen, wees hij Wagenaar aan; de nieuwe partijleiding (Postma, Puister , Reuter) ging met die keuze accoord.ê
Gerben Wagenaar was in september 1912 in de Amsterdamse Jordaan geboren. Zijn vader was, zo vertelde hij later, 'een sociaal-democraat, echt van de oude stempel, een zeer strijdbaar mens'.
" Dat zijn zoon Gerben die zich tot electricien-instrumentmaker bekwaamde, lid werd van de AJC, sprak vanzelf In de crisisjaren stelden SDAP, NVV en AJC zich evenwel naar zijn mening lang niet strijdbaar genoeg op - hij sloot zich in '35 bij de CPN (toennog: CPR) aan. Vooral de houding die de Bulgaarse communistenleider Dirnitrow tijdens het Rijksdagbrand-proces aan de dag had gelegd, had diepe indruk op hem gemaakt.doodgeschoten, toen de 'SD'
hem trachtte te arresteren. 8 Maatstaf (april-mei
Toen hij zich bij de communistische partij aansloot, werkte Wagenaar reeds als monteur bij het Amsterdamse Gemeentelijke Electriciteitsbedrijf. Het lidmaatschap van de CPH/CPN was evenwel voor personen in overheidsdienst verboden - hij werd dus geheim lid. Onder de schuilnaam 'de Witte'
(dat sloeg op de kleur van zijn haren) nam hij in de jaren die volgden, aan tal van communistische acties deel. Dat bracht hem een zekere scholing bij in geheime activiteit. Hij bleek er bij uitstek geschikt voor. Het was dan ook geen toeval dat de illegale partijleiding hem een vooraanstaande plaats gaf in het Militair Contact. Hij was niet alleen moedig en vindingrijk, maar bezat ook het intuïtieve gevoel voor security waar het zovelen van de eerste illegale werkers aan schortte. Hij was een overtuigd communist, stellig, maar zonder dogmatisme en Rechthaberei - integendeel, er ging iets bij uitstek sympathieks van hem uit, waardoor andersgezinden steeds onmiddellijk vertrouwen kregen in de mens Wagenaar, vrij alshij was van listen en streken.
Goulooze had goed gezien: van de op illegaal gebied vooraanstaande communisten paste Wagenaar bij uitstek in een opzet die de 'nieuwe'
CPN als het ware in Nederland moest integreren. Voor de Raad van Verzet was zijn toetreding van bijzonder belang omdat hij er niet alleen kwam als vertegenwoordiger van een politieke partij (en dus ook van haar blad De Waarheid), maar tevens enkele groepen geschoolde illegale werkers meebracht die tevoren in het kader van het MC actief waren geweest.
Johan Doorn had veel minder contacten dan Gerben Wagenaar, en Thijssen had slechts één illegale organisatie onder zich: zijn Radiodienst. Het kan dan ook wel niet anders of Thijssen moet de samenstelling van de Raad van Verzet in de zomer van '43 als hoogst onbevredigend ervaren hebben. Twee van zijn eigen relatiesnam hij er nog in op: zijn 0 ude vriend JohanEngel en Marinus Couvée, maar ook zij waren niet de vertegenwoordigers van belangrijke illegale groeperingen waar Thijssen eigenlijk naar op zoek was. In de nazomer van' 43 wist hij evenwel twee figuren aan te trekken die meer perspectief leken te bieden: Paul Gustave Sidonie ('Paul'
) Guermonprez en Gerrit van der Veen. Guermonprez, die met ijver werkzaam was geweest op het secretariaat van de Nederlandse Unie, was in mei '42 gegijzeld; toen hij zich evenwel uit het gijzelaarskamp melden moest voor de afvoer naar Duitsland als ex-militair, was hij ondergedoken - hij kende velen die, van het vroegere milieu van de Unie uit, illegaal actief geworden waren, bijvoorbeeld in het kader van Je Maintiendrai; zijn toetreding tot de Raad van Verzet hield, zo zag Thijssen het, een belofte in. Die van Gerrit van der Veen betekende meer dan dat: via hem was de Raad van Verzet niet alleen verbonden met de kring van De Vrije Kunstenaar maar ook met de Persoons
Zo bestond de Raad dus van de herfst van '43 af uit Thijssen, Doorn, Santema, Engel, Couvée, Wagenaar, Guermonprez en van der Veen. Nadien traden wijzigingen op. Santema werd omstreeks Kerstmis '43 gearresteerd'
, begin maart '44 werd Couvée (men vond dat van hem niet voldoende uitging) uit de Raad verwijderd, eind maart viel Guermonprez in Duitse handen en medio mei van der Veen - maar er was toen reeds een nieuwe figuur in de Raad opgenomen: Jacob van der Gaag, een negen-endertigjarige geophysicus van de Bataafse Petroleum-Maatschappij, die in '39 uit Venezuela was teruggekeerd en van '
40 af allerlei illegaal werk verricht had; hij bracht een eigen inlichtingengroepje mee. Van al deze personen was Wagenaar de enige die communist was. De overigen beschouwden de cornmunisten als waardevolle en betrouwbare makkers in het verzet, de voor- en naoorlogse politiek speelde in hun denken slechts een geringe rol. Misschien was bij enkelen hunner wel sprake van grote syrnpathie voor de zo verwoed strijdende Sowjet-Unie, maar een communistisch Nederland had ook voor dezen niets aantrekkelijks. Thijssen, Engel en Couvée zou men eerder socialisten moeten noemen en van der Gaag was een anti-revolutionair. Het lijkt ons van belang dit alles te onderstrepen omdat de kring van het Nationaal Comité niet de enige was waarin men de Raad van Verzet als een door communisten gedomineerde organisatie beschouwde. Dit was, dunkt ons, gevolg van het feit dat nu juist De Waarheid geen gelegenheid liet voorbijgaan om zich publiekelijk met de Raad van Verzet te identificeren.
In dit verband willen wij vermelden dat de Raad van Verzet in augustus '43 veel aandacht besteedde aan zijn '
vijfde bulletin' dat geheel gewijd zou worden aan de drie-en-zestigsteverjaardag van koningin Wilhelmina. Doorn had hier een (niet bewaardgebleven) concept voor opgesteld, hetwelk evenwel door Wagenaar 'te Byzantijns'
gevonden werd; 'de stemming bij het volk is'
, zei deze, 'niet zo Oranjegezind als wel gedacht wordt.f Afgesproken werd toen dat Thijssen en Wagenaar elk een nieuw concept zouden opstellen die beide (ook zij zijn niet bewaardgebleven) evenmin in de smaak vielen, dat van Thijssen niet omdat hij er een aanval op andere illegale groepen in opgenomen had (dat zullen wel de OD en het NC geweest zijn), dat van
1 Hij is op 10 augustus '44 in Vught doodgeschoten. 2 RVV: Notulen, 10 aug. 1943 (RVV, I'de persoon van de Koningin te weinig naar voren komt.'
Met de stem van Doorn tegen werd toen besloten, het vijfde bulletin te laten bestaan uit een combinatie van aanvaardbare passages uit de twee laatste concepten: '31 augustus: verjaardag van H. M. de Koningin -', zo luidde de tekst,l
'Door het gedenken van deze geboortedag van onze Vorstin eren wij ons grootste symbool van Nederlandse Eenheid en van Nederlands Nationale Zelfstandigheid. eren wij Hare Majesteit als Hoofd van de Regering. Eren wij echter tevens Hare Majesteit als plichtsgetrouwe, zelfverzakende Eerste Landgenote, als Eerste Vertegenwoordigster van Haar Volk, die Haar Taak op voortreffelijke en moedige wijze vervuld heeft ... Laat 3I augustus zijn de dag waarop Nederland een nieuwe eenheid smeedt: de eenheid van het verzet.
Ongetwijfeld zal deze 3Iste augustus de laatste zijn onder Duitse bezetting. Leve de Koningin! Leve Nederland! Leve de vrijheid!'
Op die 3Iste augustus kwamen enkele leden van de Raad bij Johan Engel thuis. De kinderen hadden er de woning met oranje versierd en de binnentredende illegale werkers kregen een oranje bloem aangeboden. Dat ging Wagenaar te ver: hij wilde wèl een bloem hebben, maar geen oranjekleurige. Wij willen hopen dat men hem een rode geven kon.
Het vijfde bulletin van de Raad van Verzet werd overigens, voorzover valt na te gaan, niet in De Waarheid opgenomen.ê
Vanmedio mei' 43 afkwam de Raad als regel elke woensdagochtend bijeen. De vergaderingen vonden dan plaats bij P. M. C. Toepoel, een bekende Nederlandse kynoloog, die bij Laren (N.H.) een huisje bewoonde dat in het bos verscholen lag; achter dat huisje lag een hutje waar Thijssen en zijn vrouw woonden. De vergaderingen duurden als regel een uur of vier, Doorn was voorzitter (begin maart '44 werd dat van der Veen), Thijssen secretaris. Thijssen stelde na afloop notulen op die getypt werden en waarin uiteraard alleen schuilnamen werden gebruikt. V 66r elke volgende vergadering werd bij elk lid van de Raad een exemplaar van die notulen door een koerier ofA.v.,h.hebben het althans niet kunnen vindende omstreeks die tijd verschenen nummers van De Waarheid die zich bij het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie bevinden; ook een onderzoek in door de illegale CPN uitgegeven'activisten'
kwamen er juist in die tijd in de Knokploegen terecht), meer succes had Wagenaar in Noord-Holland waar het MC van de CPN al stevig verankerd was geweest; Guermonprez vond vooral steun in Twente. Er kwamen voorts vóór de lente van '44 regionale en plaatselijke RVV-groepen tot stand in Amsterdam en Rotterdam, op de Veluwe, in de buurt van Eindhoven en in Zuid-Limburg. Hoofdzakelijk waren dat groepen van illegale werkers die zich als RVV' ers beschouwden omdat zij zich voor acties in opdracht van de Raad van Verzet ter beschikking gesteld hadden. Hoevelen waren dat? Een nauwkeurig cijfer is niet bekend, maar onze algemene indruk is dat er in het gehele land omstreeks april-mei '44 hoogstens duizend RvV'
ers waren. Hun acties (overvallen, sabotage, liquidaties) werden als regel besproken en vastgesteld in een commissie van de Raad, de 'Verzetsleiding'
, die uit Wagenaar, van der Veen en Guermonprez bestond. Voorstellen tot liquidaties (het dossier was als regel door Engel opgebouwd) werden steeds aan de goedkeuring van de gehele Raad onderworpen; was men het er niet over eens, dan werd gestemd en dan besliste de meerderheid. De gegevens terzake in de periode mei' 43-oktober '
43 zijn niet erg duidelijk - tot meer . dan enkele [iquidaties, drie of vier misschien, werd in elk geval niet besloten; in de periode november '43-begin april '
44 waren het er vier - vier V-Männer of 'foute'
politiefunctionarissen die zich bij de bestrijding der' illegaliteit bij uitstek moeite gegeven hadden. In '43 werden door groepen van de Raad enkele overvallen uitgevoerd op distributiekantoren (het precieze aantal is niet bekend), maar van begin '44 af liet de RVV die overvallen bij voorkeur aan de Knokploegen over;' ofwel de domineesgroep'
, waarmee van der Veen en Doorn toen in contact gekomen waren-: voor nagemaakte tabaksbonnen en identiteitspapieren droeg de PBe zorg, en dat ging vlotter: van der Veen was immers lid van de Raad. Wat de middelen betrof: de Raad had geen gebrek aan geld. Doorn zorgde voor de fmanciën die van enkele vermogenden afkomstig waren; hij droeg dat geld dan aan Thijssen af die elk op de wekelijkse vergadering de bedragen gaf die voor de werkzaamheden nodig waren. Hoeveel geld ingezameld en besteed werd, weten wij niet. Onze indruk is dat het een bescheiden bedrag was. Dat hing samen met de omstandigheid dat de middelen voor het uitvoeren van sabotage óók bescheiden waren. Wagenaar had een goed contact bij de Artillerie-Inrichtingen bij de Hembrug waardoor hij af en toe enig trotyl in handen kreeg. Veel moeite gaf de Raad zich om brandbommen te fabriceren. Dat geschiedde in Eindhoven. De commandant-Zuid van de RVV, dr. J. Hoekstra, vervaardigde daar met behulp van een assistent kleine thermietbommetjes, 'misschien zijn er'
, zo vertelde hij ons na de oorlog, 'een paar dozijn gebruikt. We gaven die dingen ook wel aan anderen door' (d.w.z. aan illegale werkers die niet tot de RVV behoorden). 'De idee was: 'Als er ergens een vlam kwam, had de bevolking weer moed.'
Veel meer kon je niet doen.'2 De gegevens over het geheel van de acties die door RVV'
ers in de periode mei '43-juni '
44 in den lande zijn uitgevoerd, zijn niet volledig. Er is stellig meer verricht dan uit de stukken blijkt. Wanneer wij ons aan die stukken houden, dan willen wij vooropstellen dat veel tijd in beslag genomen werd door het voorbereiden van acties die door bepaalde omstandigheden niet uitgevoerd konden worden (men denke aan Gerrit van der Veens vijf mislukte pogingen om het Huis van Bewaring aan de Weteringschans binnen te dringen). Wat weten wij nu met zekerheid? Tot juni '44 zijn, gelijk reeds gezegd, door RVV' ers zeven of acht personen geliquideerd en enkele overvallen op distributiekantoren uitgevoerd, o.m. (tot woede van de Frieseillegaliteit) in Witmarsum; een aantal van die overvallen is mislukt, o.a. in Amersfoort en op een bijkantoor van de Amsterdamse distributiedienst in Amsterdam-west. Enkele overvallen op bevolkingsregisters in Noord-Holland werden wèl een succes. Voorts .werden door RVV' ers pamfletten verspreid en soms anti-Duitse leuzen gekalkt. Zij zijn er verder in een gering aantal gevallen in geslaagd, gevangenen te bevrijden, steeds uit ziekenhuizen: o.m. twee uit het Wilhelminagasthuis te Amsterdam, en één, een belangrijk medewerker van Goulooze,
1 RVV: Notulen, I dec. 1943 (RVV, I b). 2]. Hoekstra, 12 sept. 1957.'kleine'
acties uitgevoerd: bovengrondse kabels werden doorgeknipt, ondergrondse blootgelegd en dan vernield, soms werden ook stro-opslagplaatsen in brand gestoken of werden spoorwagons onklaar gemaakt door amarilpoeder in de aspotten te doen. In het kader van de 'grote'
acties werd in november '43 in Utrecht het gebouw van de Jeugdstorm in brand gestoken. Voorts werd in die maand door een groep Haarlemse RVV' ers schade toegebracht aan de kolentransportinrichting van de electrische centrale te Velsen (er was hier 6 kilo trotyl voor gebruikt) - die schade was pas twee maanden later hersteld. In december werd een transformatorhuisje te Beverwijk vernield. Op Oudejaarsavond' 43 werd een kabel die de Hilversumse radiostudio'
s met de zender te Jaarsveldverbond, vernield - een andere kabel werd toen ingeschakeld en het programma van de draadomroep werd slechts enkele seconden onderbroken. In januari' 44 werd brand gesticht in twee Ufa-ftlmtheaters (de uitwerking was zeer gering), in maart in een door de Duitsers gebruikt hotel in Heerlen. In die maand werd voorts getracht, de PTT-kabels in verscheidene delen des lands tegelijk te vernielen - deze actie mislukte goeddeels; meer succeshad men met sabotage bij de Hoogovens en, vooral, in Leiden en in Amsterdam-noord: in Leiden ging een vuurwerkfabriek die lichtspoormunitie voor de Duitsers vervaardigde, in vlammen op en in Amsterdam-noord werd zware schade toegebracht aan een zuurstof- en aan een carbidfabriek. Op 29 april, tenslotte, kwam het tot de geslaagde overval op de Landsdrukkerij en twee dagen later, I mei, tot de mislukte op het Amsterdamse Huis van Bewaring.
Gelijk gezegd: wij nemen aan dat er meer acties uitgevoerd zijn dan men later in het documentatiemateriaal terugvindt - niettemin menen wij te mogen constateren dat, door gebrek aan middelen, de door de Raad van Verzet bedreven verzetsactiviteit niet van een andere orde van grootte geweest is dan die welke het Militair Contact van de CPN reeds in de periode herfst 'ar-Iente '
43 had kunnen ontwikkelen. Wanneer men in het oog houdt dat in de lente van '44 nog duizenden Nederlandse bedrijven bij de Duitse oorlogsproductie ingeschakeld waren, dan heeft de door de Raad van Verzet bedreven sabotage materieel nauwelijks effect gehad. Vergelijkt men de in het kader van de Raad van Verzet ontplooide activiteit met die van het complex LO/LKP, dan moet gezegd worden dat die van de LO/LKP vele malen groter was dan die van de RVV. Het valt overigens op dat in de z.g. bulletins die de Raad van Verzet aan de illegale pers deed toekomen (ze werden alleen in De Waarheid opgenomen), enkele malen verzetsdaden vermeld werden die niet door RVV' ers maar door KP'
ers bedreven waren; zo vindt men in het bulletin van 4 juli '43
Hoe de zaak er voorstond, wist de Raad zelf natuurlijk terdege en men treft in de stukken dan ook herhaaldelijk passages aan waarin uitgesproken wordt dat van de hooggespannen verwachtingen waarmee de Raad in mei '43 van wal was gestoken, maar weinig terechtgekomen was. In november, toen definitief vaststond dat grote illegale bladen als Vrij Nederland, Het Parool, Trouwen Je Maintiendrai zich niet bij de RVV wilden aansluiten, werd geconstateerd dat de differentiatie in de Raad 'niet op de wijze als wij ons oorspronkelijk voorgesteld hadden'
, tot stand gekomen wasê; voorts, dat 'in het algemeen aan de hoofdtaak van de RVV: het op ruime schaal en bij herhaling verrichten van sabotage tegen verkeersmiddelen en industriële outillage vrijwel niets', en ten aanzien van de in juni aangekondigde actie tegen zwarthandelaren zelfs 'niets gedaan (was)'.4 In diezelfde maand erkende van der Meer, een van de oprichters, dat hij de Raad in gesprekken met derden een 'ouwe-hoeren-college'
genoemd had - daarmee was hij, dat gaf hij toe, te ver gegaan, zulks uit gegriefdheid over het feit dat hem het archief van de Raad ontnomen was, maar hij handhaafde zijn beschrijving van de feitelijke situatie:
'Op z'
n minst genomen is de werkwijze der RVV langzaam te noemen, bovendien is er van een instructiefkarakter t.a.v. de verzetsgroepen geen sprake,
1 De Waarheid, 28 juli 1943. 2 In kringen van de LO /LKP werd een publikatie als die welke op de overvallen te Oosterhesselen en Langweer betrekking had, als kwalijke opschepperij beschouwd. Guermonprez kreeg in december' 43 toen hij een bezoek aan Friesland bracht, niet veel goeds over de Raad van Verzet te horen: 'Het oordeel over de RVVwas'
, zo rapporteerde hij aan zijn medeleden van de Raad van Verzet, 'weinig vleiend: superieure organisatie die richtlijnen bepaalt, daden door andere groepen laat uitvoeren, zelf achter de schermen blijft, in haar gewestelijke organisaties mensen gebruikt die niet voldoende verantwoordelijkheidsgevoel bezitten en die de top der RVV niet voldoende in de hand heeft.'
(p. G. S. Guermonprez: 'Verslag'
, y jan. 1944 (RVV, 1 b)). 8 RVV: Notulen, 17 en 19 nov. 1943 (RVV, 1 b).
Eind november leidde de voorlezing van een door Santema opgesteld rapport: 'Wat SiPo van de RVV weet', in welk stuk de RVV als een 'machtige, landelijke organisatie' aangeduid werd, tot 'Iichte hilariteit'
bij de Raad en tot 'voldoening dat SiPo zo weinig weet.'2 Begin december rapporteerde Guermonprez dat hij voor de functies van gewestelijk commandant '
nog steeds geen voldoend representatieve, energieke figuren' gevonden had.ê Een week later sprak van der Veen openlijk zijn teleurstelling uit: 'heeft nu'
, aldus de notulen, 'enkele weken in Verzetsleiding gewerkt. Verkeerde aanvankelijk in de mening dat de RVV een volledige organisatie van verzetsgroepen onder of althans achter zich had; is thans tot de ontdekking gekomen dat dit niet zo is en dat het georganiseerde verzetsapparaat nog in statu nascendi is. In dit geval echter meent hij , nuttiger werk te kunnen verrichten in's Lands belang door de leiding te behouden van zijn eigen organisatie-, die per slot van rekening geheel voltooid is en uitstekende diensten bewijst aan vele andere illegale werkers en organisaties. (Hij) meent dus zich te moeten terugtrekken uit de Verzetsleiding en wil zijn plaats aan een ander afstaan' dat werd Engel. Thijssen erkende na van der Veens opmerkingen dat de Raad van Verzet 'in de korte tijd van zijn bestaan nog bij lange niet zijn doel heeft kunnen bereiken'
- men was het er algemeen over eens dat eigenlijk alleen Wagenaars communistische verzetsgroepen lof verdienden, maar achtte overigens 'dominerende positie communisten voor ontwikkeling algemeen daadwerkelijk verzet tegen vijand ongewenst'
," Medio januari '44 zei Thijssen dat '
de prestatie van de RVV ... uiteraard nog niet van grote betekenis is.'6 Twee maanden later kwam de Verzetsleiding tot de conclusie dat zij nog steeds geen goed overzicht had van de aangehaakte groepen, en in juni stuurde Thijssen zijn 'ondercommandanten'
een overzicht van de activiteit van de Raad van Verzet sinds zijn oprichting toe waarin hij schreef 'dat het voor sabotage beschikbare materieel ... ternauwernood voldoende is voor het uitrusten van enkele mobiele groepen ... (en) volstrekt onvol~
1 Brief, z.d. van D. van der Meer aan de RVV (a.v., 1 c). 2 RVV: Notulen, 24 nov. 1943 (a.v., 1 b). 3 A.v., 1 dec. 1943 (a.v.). De Persoonsbewijzencentrale. 6 RVV: Notulen, 8 dec. 1943 (RVV, 1 b). 6 A.v., 9 en 17 jan. 1944'de zo onontbeerlijke leiding volkomen ontbrak'
; 'de enige organisatie'
die leiding had kûnnen geven (de OD), had zulks verzuimd, 'zelfs is het de Raad van Verzet bekend dat de Commandant van deze organisatie, door zijn afwijzend advies, de spoorwegstaking, waarop geheel Nederland zijn hoop had gevestigd, te niet deed.f Vandaar de oprichting van de Raad van Verzet die 'in , nauw contact met de regering' zijn werk wilde verrichten. De Raad was, aldus Thijssens concept, 'samengesteld uit leden van bekende illegale organisaties'
en beschikte dus 'over een niet te onderschatten invloedssfeer'
; er was een 'Verzetsleiding'
gevormd en deze zou 'de ontworpen maatregelen van verzet'
voorleggen aan een 'Raad van Advies waarvoor aangezocht zijn leidende deskundigen op het gebied van: verkeerswezen, waterstaat, voedselvoorziening, volksgezondheid, economische zaken, politie, en zo mogelijk militaire zaken.'
De andere leden van de Raad van Verzet (van der Veen ontbrak toen nog) brachten in dit concept een aantal wijzigingen aan. In de brief die op 2 augustus zijn uiteindelijke vorm kreeg+,bleef de kritiek op 'de Commandant van deze organisatie'
gehandhaafd, de 'Verzetsleiding'
en de 'Raad van Advies'
verdwenen. Hoe die brief van 2 augustus verzonden werd, weten wij niet met zekerheid. De groep-Oosterhuis/Boerema was ruim een week tevoren opgerold
1 Brief, 25 juni 1944, van Thijssen aan de 'ondercommandanten'
(a.v., re), 2 A.v., Ia. 3 Er is in feite in de dagen van de April-Meistakingen geen enkel contact geweest tussen de spoorwegdirectie en Six; dat de spoorwegstaking op advies van Six niet was doorgegaan, was op 17 mei door Six' adjudant Bührmann aan Thijssen meegedeeld; misschien is hier sprake geweest van een misverstand, misschien meende Bührmann met zijn mededeling het prestige van Six te versterken. • Tekst in Vollgraff: 'Overzicht telegrammen'
, p. 62-63. 99
Hoe dat zij, het werd 18 november voor een door Gerbrandy ondertekend telegram naar Visser 't Hooft uitging met de tekst die deze aan de Raad van Verzet moest doen toekomen: 'Wij waarderen vaderlandslievende actie van Raad van Verzet, uiteengezet in brief van 2 augustus. Nederlandse organisatie te Londen' (vermoedelijk werd hier de dienst van kolonel de Bruyne mee bedoeld) 'zal trachten rechtstreeks contact met u op te nemen. De organisatie welke afwijzend adviseerde spoorwegstaking'!
(de OD) 'treft geen verwijt. Zij heeft trouwens andere bestemming'2 - die bestemming kent de lezer reeds: de OD werd door de regering beschouwd als de hulporganisatie voor het Militair Gezag.ê Het zou nuttig zijn geweest indien Gerbrandys' telegram Thijssen bereikt had; hoe het kwam dat dat niet gelukt is, weten wij niet - vast staat slechts dat hij van de reactie van de minister-president onkundig bleef.
Eind september, ruim zes weken na de brief van 2 augustus, had Thijssen een nieuw stuk opgesteld dat een speciale boodschapper, Ausems, mee naar Engeland moest nemen: dat was Thijssens 'Verslag ervaringen hoofd Radiodienst'
r' '
De Raad van Verzet', zo schreefhij thans (naar wij aannemen: zonder ruggespraak met de leden van deze Raad), 'heeft het merendeel van alle waarlijk militante illegale strijders in Nederland verenigd, zijn kracht en mogelijkheden groeien van week tot week. De Raad is thans samengesteld uit prominente illegale werkers die, door voortdurend con
'communistisch'
te doodverven. De wapenen van de RVV zijn desorganisatie van het verkeer, sabotage, intimidatie van collaborateurs en executie van landverraders die schuldig zijn aan moord op vaderlanders, ondermijning moreel Duitse Weermacht; in voorbereiding is een ernstige poging tot hulp bij invasie door opleiding verkennings- en inlichtingstroepen en regeling vernieling vijandelijke verbindingen.'
In feite waren dit slechts voornemens en van die voornemens had de Raad van Verzet vooral door het gebrek aan middelen in de lente van '44 nog pas een klein deel kunnen verwezenlijken.
Reëler was een memorandum dat Thijssen begin maart' 44 opstelde en dat '
via speciale landweg' (Weg B) naar Londen gestuurd zou worden. In dit 'Overzicht van de plaats in de Nederlandse illegale organisaties, van het arbeidsveld en van de behoeften van de Raad van Verzet'ê, beklaagde hij zich er over dat de regering van 'onbehagelijkheid'
ten aanzien van de Raad van Verzet blijk gegeven had; de Raad had 'geheel zelfstandig, zonder enige aanmoediging en steun van de overkant' moeten werken; hij had er behoefte aan dat Radio Oranje de RVV zou noemen 'als leidende organisatie'
op het gebied van de sabotage; hij had voorts behoefte aan financiële hulp, aan wapens, aan fietsbanden, aan 'goed nagemaakte persoonsbewijzen, distributiestamkaarten, benzinebonnen e.d.'
, aan trotyl, aan ontstekingsmiddelen, aan brandbommen en aan kleine radiotoestellen. Op de brief van 2 augustus '43 was, merkte Thijssen bitter op, nimmer iets vernomen, 'terwijl ook nimmer is gebleken dat de regering door het zenden van een boodschapper contact met de RVV zou hebben gezocht.'
Inderdaad, naar de Raad van Verzet die zich in Londen als sabotageorganisatie aangediend had, was begin maart '44 nog geen geheime agent gezonden; dat hing samen met het feit dat het Bureau Bijzondere Opdrachten en SOB toen nog niet samen van wal gestoken waren, maar wèl had het Bureau Inlichtingen getracht, met Thijssen in verbinding te komen, d.w.z. niet met Thijssen als lid van de Raad van Verzet maar met Thijssen als hoofd van de Radiodienst.
Men wist niet dat die twee identiek waren.Daarbij dacht Thijssen, zo nemen wij aan, aan het Nationaal Comité en aan99
Dat Thijssen, gebruik makend van een voor de OD bestemde zender, zich tijdens de April-Meistakingen tot Londen gericht had om op steun aan de Raad van Verzet aan te dringen, werd spoedig aan Six bekend. Sinds maart stond deze met de regering in radiocontact via de zender van Oosterhuis het was door dat kanaal dat de regering hem op 4 mei de vraag voorlegde: 'Hoe is de samenstelling en wie vormt de Raad van Verzet?'
Six zond zijn adjudant Bührmann naar Thijssens chef-marconist van Schendel en bij deze kwam het hoge woord er uit: h ij had in opdracht van. het hoofd Radiodienst de telegrammen van I en 2 mei verzonden. Six lichtte Londen in en toen de regering hem vervolgens deed weten dat de afkondiging van een algemene staking waar Thijssen min of meer om gevraagd had, niet wenselijk was, liet Six op 20 mei naar Londen seinen, niet verantwoordelijk te zijn 'voor telegram van onbekende raad'
." Het beeld dat men in Londen had, werd er niet duidelijker op toen in juni de eerste brieven arriveerden die Thijssen aan de Zweedse Weg toevertrouwd had. Eind juni ontving Six het volgende telegram van het hoofd van het Bureau Inlichtingen:
'Heeft OD iets uit te staan met de Raad van Verzet? Ik ontving verschillende brieven van die Raad met verzoek om medewerking. Gij stelt u niet verantwoordelijk voor telegram van die Raad. Wilt gij dringend uw advies geven hoe wij moeten reageren op verzoek van die Raad en welke samenwerking er tussen u en de Raad bestaat?'
Onder verwijzing naar het programma van actie dat Thijssen in de op 2 mei gedrukte eerste oproep van de Raad van Verzet opgenomen had (er was tot een min of meer algemene staking en tot grootscheepse sabotage opgeroepen), stelde Six op I juli het volgende antwoord op:
'Achten programma, ons destijds voorgelegd, onverantwoordelijk. Daarom ~D-leden deelname verboden ... Daarna met Raad die zich gekwetst voelde slechts gering contact. Wellicht sindsdien verbeterd. Adviseren Raad te bevelen voor militaire en algemene acties slechts te handelen op uw orders en zich dus te beperken tot acties dienstig bevolking zoals (tegen) bevolkingsregisters, arbeidsbureaus, gestapohandlangers enz.'
Twee weken later, 15 juli, vernam Six dat 'bevoegde instanties Londen geheel accoord'
gingen met zijn zienswijze, 'gij moet niet met Raad samen
1 De telegramwisseling tussen Six en Londen m.b.t. de Raad van Verzet, gevoerd tussen 6 mei en 14juli 1943 bevindt zich in RVV, 5 c.
Die officiële erkenning maakte Six niet minder maar juist meer afhankelijk van Thijssen. Deze had immers een binnenlands zendemet opgebouwd dat zeker in kritieke dagen door de chef-staf van de OD niet gemist kon worden. Had Six volgens zijn gevoelens gehandeld, dan had hij, toen hem eenmaal het volstrekt eigenmachtig optreden van Thijssen duidelijk geworden was, onmiddellijk aile banden met deze verbroken - maar dan was hij zijn eigen binnenlandse radioverbindingen kwijt! In eerste instantie had hij zich er toe beperkt, Thijssen per brief van 15 mei- mee te delen dat deze zijn werk beperken moest tot technische aangelegenheden, dat alle telegrammen naar Engeland voortaan aan hem, Six, moesten worden voorgelegd en dat chefmarconist van Schendel rechtstreeks onder de orders van de 'Chef van de Staf'
(Six) geplaatst was. De brief werd door Bührmann aan Thijssen overgebracht. Biihrmann koesterde een grote verering voor Six, was soms plus royaliste que le roi en lichtte in elk geval Six' brief op een wijze toe die Thijssen geheel in het verkeerde keelgat schoot. In een brief van 21 meistelde Thijssen zijn functie ter beschikking en tegelijkertijd beklaagde hij zich er over dat Six voor zijn contact met de afdelingschefs van de OD louter gebruik maakte van 'jongelieden die jeugdige zelfingenomenheid en laatdunkendheid paren aan gebrek aan levenservaring en onderscheidingsvermogen.'
Thijssens verzoek om ontslag werd door Six niet ingewilligd, 'aangezien daardoor'
, zo berichtte hem Six, 'zonder twijfel stagnatie in het werk zou ontstaan.f
In de zomer kwam het tot een crisis. Om te beginnen liet van Schendel Thijssen de afschriften zien van de telegrammen die de OD en de regering over de positie van de Raad van Verzet gewisseld hadden; erger was dat de Sicherheitspolizei in het kader van het 'oprollen'
van de groep-Oesterhuis niet alleen diens 'De Soto'
-zender maar ook de door Thijssen gebruikte 'Wolseley'
-zender wist te vinden; nog erger, dat van Schendel, duchtig door Bührmann bewerkt, zich begin augustus van Thijssen losmaakte.s Thijssen was woedend. Vergetend hoe deloyaal hij zelf jegens Six opgetreden was, ging hij nu van Schendel van 'insubordinatie'
beschuldigen" - het
1 A.v., 6 d. 2 A.v. • Brief, 31 mei 1943, van Six aan Thijssen (a.v.). 4 Thijssen heeft in de periode mei-juli '43 via van Schendel uitsluitend enkele militaire berichten kunnen doorgeven. Wij veronderstellen dat van Schendel geweigerd heeft, telegrammen van andere aard te verzenden. 5 Brief, 9 aug. 1943, van Thijssen aan Six (a.v.).
Het kwam toen op 4 september' 43 tot een lang en bewogen gesprek tussen Six en Thijssen, het eerste en enige gesprek dat zij ooit gevoerd hebben. Het vond plaats op een landgoed bij 's Graveland. Thijssen verscheen er met een lijfwacht, 'hij was bang'
, zo vertelde ons later Six, 'dat hij omgelegd zou worden.P Twee uur lang praatte Six op Thijssen en Thijssen op Six in. Six eiste van Thijssen dat deze zich geheel op de Radiodienst zou concentreren en de Raad van Verzet zou laten schieten - Thijssen weigerde. Thijssen eiste van Six dat deze namens hem een telegram naar Londen zou sturen - Six hield dat in beraad. In de weken die volgden, werd Thijssen ongeduldig. Hij besloot zijn vriend Ausems als boodschapper naar Engeland te sturen en in het eerder al genoemde 'Verslag ervaringen hoofd Radiodienst'
dat hij aan deze meegaf, brak hij nu als volgt de staf over de OD:
'De OD heeft onder de actieve illegale werkers geen goede naam. Zijn doelstelling en de bevelen voor onthouding van verzetsarbeid maken deze organisatie een gewild toevluchtsoord voor de laffen en halfhartigen die na de oorlog toch een goed figuur wensen te maken. Zijn aanmatiging, vooral van de leiding, om voor geheel Nederland, zelfs zonder kennis van de feiten, te willen uitmaken hoe de houding tegenover de vijand moet zijn, wordt verafschuwd. Door dom geklets vielen reeds vele slachtoffers onder de slechte soort Ofz-leden zelfs het eenvoudige werk van de voorbereiding van de burgerwacht-taak wordt door de leiding niet naar behoren verricht ... Vandaar dat de hardwerkende illegale strijder, die dagelijks leven en welzijn in de waagschaal stelt en rondom zich kameraden ziet sneuvelen,· met weerzin kennis neemt van het gepoch van de OD, de bewering dat de OD de invasielegers zal steunen, de hints dat de OD na de oorlog niet zal worden opgeheven maar dat zijn leden belangrijke functies zullen krijgen in het burgerlijk bestuur" en de man die dat schreef, was nog steeds hoofd van de Radiodienst van de OD!
Hoe lang nog?
Zonder dat Thijssen het wist, liet Six in oktober contact opnemen met
1 Als uitvloeisel van de contacten die hij met de groep-Oosterhuis onderhouden had, werd van Schendel begin september gearresteerd. De Sicherheitspolizei vond bij hem niet alleen de zendschema's '
Eton III' en '
Eton IV' maar ook de verzonden en ontvangen telegrammen en tal van andere stukken, o.m. brieven waaruit, aldus Haubrock, bleek dat van Schendel 'mit dem Leiter des Radiodienst a,![ sehr gespanntem Fusse lebte.' (H. K. O. Haubrock: 'Übersicht betr. Sachbearbeitung und Verb/eib van GeJangenen', p. 108). Ook van Schendel kwam uiteindelijk in de gevangenis te Li.ittringhausen terecht; hij overleefde de oorlog. 2 P.]. Six, 22 mei 1958. 3 Thijssen: 'Verslag ervaringen hoofd Radiodienst'
, p. 6.'Chef Technische Dienst'
onder wie deze zenders rechtstreeks ressorteerden, Hein op den Velde, een radiohandelaar te Zaandam. Op den Velde was voor de argumentatie van Six dat met Jan Thijssen niet viel samen te werken, toegankelijk; eind oktober deed hij Thijssen weten dat de groepen die de binnenlandse zenders onder hun berusting hadden, rechtstreeks onder de gewestelijke commandanten van de OD geplaatst waren - van Thijssen werden voortaan slechts technische aanwijzingen verwacht. Thijssens protest was even heftig als ineffectief. Met dat al was nu een situatie ontstaan waarin Six Thijssen niet meer nodig had. Medio december hakte de chef-staf van de OD de knoop door: hij ontsloeg Thijssen. Thijssen verzocht hem, het ontslag ongedaan te maken. Six weigerde - en zo had Thijssen tussen juli '43 en januari '
44 niet alleen zijn zendverbinding met Engeland verloren, maat was hem bovendien de Radiodienst, d.w.z. het door hem opgebouwde binnenlandse zendemet, ontnomen. Dat laatste was aan Ausems onbekend; hier zou uit voortvloeien dat de eerste geheime agent die naar de Radiodienst afgevaardigd zou worden, niet bij Thijssen zou belanden maar bij op den Velde die, voordat Ausems vertrokken was, met deze èn Thijssen afgesproken had dat hij, de 'Chef Technische Dienst'
, die eerste agent zou opvangen.
In december kwam Thijssen, gelijk eerder vermeld, in contact met de geheime agent Wiedemann die de 'Fiat Libertas'
-groep niet had kunnen vinden. Wiedemann gaf een telegram voor hem door, maar kreeg toen uit Londen, waar men door Six ingelicht was over het 'oprollen'
van de groep-Oosterhuis en de daaruit voortvloeiende arrestaties als die van van Schendel, te horen dat hij zijn verbindingen met de Radiodienst onmiddellijk verbreken moest. Duidelijk was, dat Londen op nieuwe telegrammen, via Wiedemann verzonden, niet zou reageren - Thijssens wens: regelmatig contact met de overkant, ging niet in vervulling.
In diezelfde decembermaand arriveerde Ausems in de Engelse hoofdstad. Hij was de eerste die de Nederlandse geheime diensten van Thijssens werk vertellen kon, waarbij hij uiteraard de betekenis van de Radiodienst onderstreepte en zei dat van een enigszins aanmerkelijke penetratie door de Sicher heitspolizei geen sprake was. Die Radiodienst had voor het Bureau Inlichtingen veel aantrekkelijks. Immers, wanneer er een organisatie bestond die'buitenlandse'
zender toe te voegen om indirect zendverbinding te krijgen met al die steden. Er werd aan Ausems gevraagd hoe die geheime agent met de Radiodienst in contact kon komen - Ausems gaf de naam en het adres van op den velde op. H. Steen werd de geheime agent, hij kreeg J. Adriaansen als marconist mee. Zij moesten een veelheid aan opdrachten uitvoeren. Wat Steen betrof, maakten wij er in ons vorige hoofdstuk al melding van dat hij de 'eerste machtiging'
voor het NSF naar bezet gebied overbracht. Adriaansen en hij moesten voorts zelfstandig militaire berichten zien te verzamelen (m.a.w.: precies als de Jonge gedaan had, trachten een spionagegroep op te richten), maar de bedoeling was dat Steen tevens, voorzover nodig, als verbindingsman met de Radiodienst zou fungeren; aan beiden was gezegd dat zij zich van het sabotagewerk en dus van de Raad van Verzet verre moesten houden. Hein op den Velde zou voorts een eigen code krijgen - in die code kon hij dan berichten opstellen die hij zelf kon uitzenden.
Inde nacht van 10 op II januari' 44 werden Steen en Adriaansen in NoordBrabant gedropt. Twee dagen later vervoegden zij zich in Zaandam bij Ausems' vrouw die onmiddellijk op .den velde waarschuwde. Deze zorgde voor hun onderdak, sprak lang met hen en stuurde op 17 januari Thijssen per boodschapper een brief" waarin hij berichtte dat hij een 'kanaal'
en een code had gekregen, maar dat aan Steen, Adriaansen en hemzelf contact met de RVV. en dus met Thijssen, niet gepermitteerd was.ê Kennelijk had op den Velde het gevoel dat Thijssen hem die laatste mededeling ten zeerste zou kwalijk nemen; hij voegde er althans aan toe dat Ausems 'van alle instructies op de hoogte'
was en er (dat werd woordelijk geciteerd) 'volledig mede accoord'
was gegaan. Thijssens reactie was zo fel als op den velde maar verwachten kon: 'Het is je volkomen bekend'
, aldus Thijssens verbitterde brief van 19 januari", 'dat Ausemsniet beter weet of wij vormen een gesloten korps, hetzij in ofbuiten de aD; je weet zeer wel dat hij ten deze op jou vertrouwt zoals ik op je heb vertrouwd; en het was in dit begrip dat wij afspraken dat jij de eerste verbinding zou opnemen voor de Radiodienst ... Warmeer er dus sprake is van een kanaal en een code voor 'Hein'
, zijn bedoeld een kanaal en een code voor de Radio dienst; iedere andere uitlegging betekent ... een usurpatie en het op eigenzinnige wijze terzijde schuiven van die goed-Nederlandse belangen, waarvoor Ausernse.Gelijk eerdervermeld, werd Steen medio maart in Den Haag gearresteerd; zijn marconist Adriaansen (die zonder contact met Steen weinig kon doen)medio juli in Duitse handen. Adriaansen werd in augustus, Steen begin september gefusilleerd.e.In de brief staat 'A'
.
In Londen was intussen vast komen. te staan dat ook Ausems als geheim agent ingezet zou worden, en wel met een zeer speciale opdracht. De regering was namelijk tot het besluit gekomen dat de illegalireit gecoördineerd moest worden. In Londen waren daar richtlijnen voor opgesteld, de Z.g. '19 punten'
(wij komen er in hoofdstuk 9 op terug), Ausems zou de microfoto van dat door Gerbrandy ondertekende stuk in een lucifersdoosje verstopt met zich meenemen en de bedoeling was dat hij zich, met een vergroting daarvan, tot diverse illegale organisaties zou wenden, om te beginnen tot de Raad van Verzet. Men was sinds begin januari in Londen gunstiger over die Raad gaan deuken. Afgezien namelijk van wat men van Ausems had gehoord, had Steen met de eerder genoemde relatie van rninister van Lidth de Jeude contact moeten opnemen (en dat ook gedaan) : ir. van Wijngaarden, en wij nemen aan dat Steens telegrammen er toe bijgedragen hebben dat men in Londen in de persoon en het werk van Thijssen meer vertrouwen gekregen had.
In de nacht van 29 februari op I maart werd Ausems in Noord-Brabant gedropt; hij had een marconist-codist bij zich, J. E. van Loon. Voor het zenden kon hij gebruik maken van van Loons 'gewone'
zender en van een S-phone (telefoniezender). In eerste instantie poogden Ausems en van Loon hun zenders te begraven; dat mislukte - de grond was te hard. Zij verborgen ze toen in een hooiberg maar moesten de volgende dag, 2 maart, hun pistool gebruiken om de boer die de zenders gevonden had, te dwingen ze aan hen af te staan. Ausems reisde in de namiddag per trein naar Zaandam. Hij kwam er om 8 uur 's avonds aan. Hij haalde in het donker zijn vrouwop, begaf zich met haar naar zijn vriend op den Velde, nam zijn koffer mee waarin een portefeuille met stukken zat die op zijn missie betrekking hadden - en liep de Duitsers recht in de armen.
Op den Velde had sinds medio januari herhaaldelijk zijn zender gebruikt; die dag was hij om I uur aan het seinen geweest uit zijn eigen huis toen hij 'uitgepeild'
werd. De Sicherheitspolizei had een inval gedaan, had de zender, de code en talrijke telegrammen gevonden", was meteen begonnen op den velde en zijn vrouw in een achterkamer te verhoren en had iedereen gearresteerd die het huis binnenkwam; dat gebeurde dus ook met Ausems en
1 Op een Spiel dat spoedigvia de zender geprobeerdwerd, ging het Bureau Inlichtingen niet in; op den Veldeheeft dus zijn security-check niet afgegeven.Hij is eind december 1944'Ik ben gefouilleerd'
, vertelde Ausems later aan de Enquêtecommissie, 'maar ik ben, nadat ik zelf al mijn zakken had leeggepakt, met uitgestrekte armen gaan staan met het lucifersdoosje, waarin de microfoto's, onder een zakdoek in mijn hand. Een portefeuille zat in een regenjas in mijn koffer; nadat ik zelfbehulpzaam was met het openen van de koffer, pakte ik zelf de jas, hield die op en liet de SD' ers in de koffer grabbelen.
Jonkvrouwe Wttewael van Stoetwegen: U bent wel koelbloedig.
Ausems: Als 't u blieft niet! Ik heb 'm geknepen als de ziekte!,l
een eerlijk antwoord. Inderdaad had de situatie waarin hij zich plotseling bevond, zulk een shock-effect op Ausems dat hij nog diezelfde avond alle uit Londen meegebrachte geheime stukken verbrandde, met inbegrip van de microfoto van Gerbrandy's '
19 punten'. De volgende ochtend dook hij met zijn gezin onder.
In eerste instantie wilde Ausems nog niet aan Londen doen weten dat men een geheime agent naar de Raad van Verzet kon sturen, maar zulks leek hem ten aanzien van de nieuwe Radiodienst volledig verantwoord. Wat de verloren gegane microfoto van Gerbrandy's '
19 punten' betrof, meende Ausems aanvankelijk dat hij het zonder een kopie kon stellen; hij herinnerde zich de inhoud vrij nauwkeurig en gaf die door aan enkele belangrijke illegale organisaties als de OD, de Knokploegen, het Nationaal Comité en het Nationaal Steunfonds, welker vertegenwoordigers in die tijd eens per week een werkbespreking hielden,' de Z.g. Kern. Daar vond hij geen gehoor: men wist dat Ausems enkele uren in Duitse handen geweest maar weer vrijgelaten was - men wantrouwde hem; in elk geval wilde men de '19 punten'
zelf zien. WehlU, in het vliegtuig dat in de nacht van IO op I I april de door Ausems voor de Radiodienst aangevraagde geheime agent naar bezet gebied bracht (J. Faber met zijn marconist H. Leus), bevond zich voor het eerst een medewerker van het Bureau Inlichtingen die, na de dropping, een uur lang verbinding had met Ausems via diens telefoniezender en in dat uur (zozeer vertrouwden de Engelsen dat die zenders niet 'uitgepeild'
konden worden) 'gewoon'
met hem sprak, waarbij zij natuurlijk wèl illegale werkers met hun schuilnaam aanduidden. Ausems vertelde dat hij op 2 maart door het oog van de naald gekropen was; hij zei voorts dat zijn telefoniezender hem slecht beviel, hij vroeg om toezending van een 'gewone'
zender èn van een kopie van de '19 punten'
. Die nieuwe zender en een nieuwexemplaar van de '19 punten'
werden hem gebracht door de marconist-codist J. de Blooys die in de nacht van 7 op 8 mei gedropt werd. Wat toen met de '19 punten'
geschied is, zullen wij in hoofdstuk 9 verhalen.
N u dan Faber en Leus.
Faber bracht voor de Radiodienst niet minder dan drie zenders mee; de kristallen waren aan Leus toevertrouwd. Was alles goed gegaan, dan had de Radiodienst op slag de beschikking gekregen over drie eigen verbindingen met Engeland - maar alles ging mis: de zak waarin de zenders verpakt waren, sloeg te pletter en Leus raakte bij de landing zijn kristallen kwijt.ê Een eigen
'binnenlandse'
zend/ontvangers die een medewerker met behulp van een gefingeerde opdracht uit de Nederlandse Seintoestellen Fabriek te Hilversum had weten te smokkelen, maar die waren eind mei nog niet alle geïnstalleerd. In augustus '44 waren bij dat binnenlandse net vijf steden ingeschakeld: Amsterdam, Den Haag, Rotterdam, Eindhoven en Utrecht; in elk van die steden bevonden zich drie of vier van die kleine zenders. 'De RVV'
, aldus later Somer, 'was ontzettend actief. Dat is toch wel de beste radioverbinding geweest van Nederland met Engeland, veel beter dan de OD of welke andere groep dan ook.'
2
Twee opmerkingen maken wij daarbij: ten eerste dat Somer ten onrechte van 'de RVV'
sprak (hij had van 'de Radiodienst'
moeten spreken), ten tweede dat de doorzetter Jan Thijssen na alle formidabele tegenslagen die hem in de tweede helft van '43 getroffen hadden, uiteindelijk zijn doel bereikt had. Toen de Geallieerden op 6 juni in Normandië landden, was zijn nieuwe Radiodienst in vol bedrijf. Wat de Raad van Verzet betrof: Thijssen had op 12 mei van Celosse (de man van CS-6 die deze organisatie niet meer aangetroffen had) vernomen dat deze 'een contactman, Cnoops, met eigen seiner, toestel en radiokanaal' voor de RVV had meegebracht. 'Hiermee is RVV dus volledig door Regering erkend; en de RVV heeft een eigen radioverbinding met de Regering" had Thijssen toen juichend aan Gerben Wagenaar geschreven - maar de seiner (Seyben) zat toen al twee dagen gevangen en Celosse en Cnoops waren acht dagen later gearresteerd. Toen de troepen die Nederland bevrijden moesten, zich al vast in Normandië hadden genesteld, had de naar wapens en sabotagemateriaal dorstende Raad van Verzet nog steeds niets uit Engeland ontvangen.J.
Celosse en Cnoops waren, zoals in de paragraaf over CS-6 bleek, in Duitse handen gevallen mede doordat zij het verraderswerk van Lindemans niet hadden doorzien en zelfs een V-Mann van de Sicherheitspolizei, Adriaan Breed, als huisknecht in dienst genomen hadden. Het was waarlijk niet de enige passage in het lange relaas dat wij van deel 4 af over de gebeurtenissen in bezet Nederland ontvouwd hebben, waarin wij melding maakten van het optreden van verraders. Integendeel, wie de geschiedenis van de Nederlandse illegale organisaties nagaat, zal constateren dat veelal aan het begin van het 'oprollen'
dier organisaties een verrader stond. Deze situatie was het die de illegaliteit tot tegenmaatregelen noopte die men als een vorm van zelfbescherming beschouwen mag.
Verraders waren er in soorten. Wij zouden om te beginnen onderscheid willen maken tussen de incidentele en de systematische. Incidenteel verraad werd door diegene gepleegd die aan de Nederlandse of de Duitse politie mededeling deed, bijvoorbeeld omtrent een radio die buren niet ingeleverd hadden, of omtrent een hem bekende jongeman die zich aan de arbeidsinzet onttrokken had, of omtrent een adres waar zich Joodse onderduikers schuilhielden. Er is in duizenden, zo niet in tienduizenden gevallen incidenteel verraad gepleegd waarbij als regel motieven als jaloezie, hebzucht of wraakzucht een rol speelden. Meestal vond het incidentele verraad plaats in de vorm van een anonieme brief - die brieven leidden niet steeds tot ingrijpen. Om te beginnen hadden zich, vooral in de tweede helft van de bezetting, op vele Nederlandse politiebureaus kernen gevormd die verraadbrieven uit de post haalden en vernietigden (waren de brieven niet anoniem geweest, dan werd van de afzenders naam en adres genoteerd) en voorts had met name de Sicherheitspolizei niet steeds tijd om zelf op de ontvangen mededelingen te reageren. Natuurlijk, berichten over Joodse onderduikers werden door die Sicherhëitspolizei steeds doorgegeven aan de '[odenjagers', maar de andere berichten werden, als zij in eerste instantie de Sicherheus -polizei bereikt hadden, vaak door haar aan de Nederlandse politie overgedragen en kwamen zij daar niet bij 'foute'
elementen terecht, dan liet die politie, zeker van de April-Meistakingen van '43 af, de zaak veelallopen of waarschuwde zij de betrokkenen. Voordien, met name in '40 en '
41, was de politie over het algemeen nogal stipt geweest in het bevorderen van de Duitse belangen - dat was haar trouwens in '40 door haar superieuren voorgeschreven. Later werd het grootste gevaar voor allen die op welke wijze ook verzet pleegden, gevormd door de dienstkloppers, maar vooral door die 'foute'
elementen die Ofbij de Sicherheitspolizei gedetacheerd waren'Documentatiedienst'
van de Haagse politie bijvoorbeeld, op welke de Sicherheitspolizei steeds kon rekenen.
Ook binnen de groep van de systematische verraders moeten wij onderscheid maken. Er zijn vele honderden, misschien wel enkele duizenden N ederlanders geweest die zich bereid verklaard hadden, alsvaste informanten op te treden van de Sicherheitspolizei und SD of van andere Duitse instanties, bijvoorbeeld de Beaujtragten des Reichsleommissars: zij stelden rapporten op over de stemming en over gebeurtenissen in de kring waarin zij leefden en werkten. Droegen die rapporten een algemeen karakter, dan sloten zij wel een element van verraad in jegens het Nederlandse volk, maar zij vormden niet zozeer een bedreiging voor individuele Nederlanders. Tot zulk een bedreiging kon het evenwel heel gemakkelijk komen. Gaf een NSB'er die in het bestuur van een vakgroep of ondervakgroep van de organisatie-W oltersom terechtgekomen was, de Sicherheitsdienst er een beeld van hoe hij daar in het algemeen genégerd werd, dan werd zulk een beeld al gauw geïllustreerd met voorbeelden van de gedragingen of uitlatingen van individuele tegenstanders: materiaal dat in hun dossiersterechtkwam. Prof. dr. G. A. S. Snijder, de Amsterdamse hoogleraar die een vurig aanhanger van de SS ideologie was, lichtte Seyss-Inquarts Beauftragter in Amsterdam niet alleen in over het resultaat van de discussiesin de Senaat van de Amsterdamse Universiteit, maar bracht hem ook over, wie zich daar het felst tegen de bezetter of tegen secretaris-generaalvan Dam uitgelaten hadden.
Formeel gesproken was ieder die de Sicherheitspolizei und SD of andere Duitse instanties regelmatig van inlichtingen voqrzag, een V-Mann van de bezetter. De personen die wij tot dusver bedoelden, waren als regel proDuits (daarom hielpen zij de bezetter ook); dat neutraliseerde tot op zekere hoogte het gevaar dat in hun optreden school: men wist dat zij 'fout'
waren, men kon zich vaak zekere reserves opleggen. Als 'echte'
V-Mann (er zijn overigens ook vrouwen onder de 'V-Männer' geweest) beschouwen wij liever diegene die verraad pleegde terwijl zijn ware gezindheid niet bekend was, en van die 'echte'
Vi-Manner zijn voor de vervolgde groepen (de Joden, de illegale werkers) de provocateurs veruit het gevaarlijkst geweest. Wat de Joden betreft, denken wij dan aan diegenen die beloofd hadden hen naar een veilig onderduikadres te brengen of op een veilige ontsnappingsweg te plaatsen om hen dan in werkelijkheid aan de Duitsers in handen te spelen, en wat de illegale werkers aangaat, aan de V-Männer die zich voor illegaal werker uitgaven met de bedoeling, zich in groep na groep naar binnen te werken teneinde deze successievelijkte verraden. In dat opzicht is, dunkt ons, het optreden van Anton van der Waals en van Ridderhof het effectiefst geweest. Ridderhof werd in dit hoofdstuk reeds
De betekenis van die verraders kan men nauwelijks genoeg onderstrepen. Wij herinneren aan de cijfers die wij in hoofdstuk 2 van deel 4 opnamen in de paragraaf 'Het onderdrukkingsapparaat'
: alle lagere functies meegerekend, waren bij de Sicherheitspolizei Imd SDin ons land slechts ca. vierhonderd Duitsers ingeschakeld, van hen bij Lages' Aussenstelle te Amsterdam vijftig tot zestig. Dat was een Aussenstelle die belast was met de algemene controle der bevolking en met de bestrijding der illegaliteit in de hoofdstad en in de provincies Noord-Holland en Utrecht. Wat konden vijftig tot zestig Duitsers daar uitrichten? De meesten verstonden niet eens Nederlands. Zij waren volstrekt afhankelijk van de hulp die hun door Nederlanders geboden werd: wat de algemene controle der bevolking betrof, door de politie, en wat de bestrijding der illegaliteit aanging, door veelal 'foute'
elementen uit de politie die ingeschakeld waren bij het recherchewerk en bij het uitvoeren van arrestaties, maar vooral toch door de V-Mäm1er die als verraders de illegaliteit binnendrongen; zeker, waren eenmaal illegale werkers van een bepaalde groep gearresteerd, dan was het de Sicherheus polizei wel toevertrouwd, door middel van mishandelingen gegevens uit hen te persen die nieuwe arrestaties mogelijk maakten (dat was dan geen zaak van 'verraad'
maar van 'doorslaan'
, hetgeen iets heel anders is) - maar juist aan die eerste, beslissende arrestaties lag als regel de activiteit van een V-Mmm ten grondslag.
Tot de eerste liquidaties van dien aard is het al in '41 en '
42 gekomen het zijn er, dunkt ons, weinige geweest, waarbij overigens bedacht moet worden dat de liquidaties een terrein vormen waarop veelnevels zijn blijven hangen. Die eerste liquidaties zijn binnen de betrokken illegale groepen vrij spoedig aan velen bekend geworden; zij werden dan met instemming begroet en de illegale pers, voorzover zij er over schreef, juichte ze toe. Van verdeeldheid getuigde de illegale pers evenwel na de dodelijke aanslag op generaal Seyffardt (5 februari '43). Het Parool, De Vonk, Vrij Nederland en De Waarheid waren van oordeel dat Seyffardt, de grote ronselaar voor de militaire dienst aan het Oostelijk front, slechts zijn verdiende loon ontvangen had, maar Trouw keurde de aanslag in een door prof mr. V. H. Rutgers geschreven artikel af: dit was geen zaak van 'noodweer'
geweest, maar een onaanvaardbare politieke moord. Trouw herhaalde zijn kritiek na het bericht van het neerschieten van oud-minister Posthuma (3 juni '43). 'Doodslag schijnt ons (ook in deze periode) slechts dan niet strafbaar', aldus het gereformeerde verzetsblad, 'als hij uit noodweer geschiedt. Een geval van noodweer is er alleen dan' (Rutgers citeerde art. 41 van het Wetboek van Strafrecht), 'als het gaat om de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding."
Dat was toch wel erg formeel en beperkt. Kwam men met het begrip 'ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding'
nog wel uit de voeten ? Werd
Trouw, p.' ogenblikkelijke'
een norm gesteld die niet meer op de werkelijkheid sloeg? Die werkelijkheid was dat sommige 'foute'
elementen, gebruikmakend van hun machtspositie, voortdurend een activiteit ontplooiden die de levens van Nederlanders in gevaar bracht. Men kan denken aan de '[odenjagers', aan 'foute'
politiefunctionarissen die als terriers achter de illegale werkers en onderduikers aanzaten, aan 'foute'
directeuren van GAB's die hun uiterste best deden, een maximum aan arbeiders naar Duitsland te sturen. Moest men hun liquidatie niet zien als 'de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf tegen wederrechtelijke aanranding'
? De illegale bladen onthielden zich in die tijd bij voorkeur van onderlinge polemieken, maar dit tweede artikel van Trouw kon Het Parool niet laten passeren. 'Wij hebben ons'
, zo schreef dit blad', 'de ogen uitgewreven. Hoe nu? Hitler dwingt ons in de 'totale'
oorlog, waarin wij allen soldaten zijn, en terwijlonze rechterlijke macht niet meer is dan een (helaaswillig) werktuig in de hand der bezettende macht, zouden wij, geknechten en ontrechten, vertrapten en verdrukten, niet dankbaar moeten zijn jegens de dapperen die ons door een persoonlijke daad van moed verlossen van enkele der gemeenste NSB-sujetten? Wij begrijpen er niets van. Maar onzerzijds een eresaluut aan de berechters van Posthuma. Deze aartsschurk, die zijn gezworen trouwaan de koningin voor een dik salaris en terwille van het kwijtraken van het ook hem eigenminderwaardigheidscomplex aan de dijk zette, heeft zijn loon te pakken. Mogen anderen zijnlot spoedig delen! En dat Trouw zich bekere van de dwalingen zijns weegs."
Hier sloeg Het Parool iva weer ietwat naar de andere kant door. Alle reden was er, bezwaar te maken tegen de strikt formele beschouwingen van Trouw, maar Posthuma die in '40 en '
41 vergeefs zijn best gedaan had, de Nederlandse landbouworganisaties te naziticeren en in dat kader allerlei posities bekleed had, was in de zomer van '43 een machteloze figuur. Het 'mogen anderen zijn lot spoedig delen!' kon opgevat worden als een aansporing tot de politieke moord op talrijke NSB'
ers - een aansporing evenwel die, tekenend genoeg, nauwelijks weerklank vond. Er was in den lande van de zomer van '43 af maar één organisatie die over voldoende wapenen beschikte om desgewenst tot de liquidatie van een aanzienlijk aantal vooraanstaande NSB'
ers over te gaan: de Knokploegen. Men had zich in die kring aan de artikelen van Trouw stevig geërgerd, maar men verloor het begrip 'noodweer'
niet uit het oog. Dat laatste was trouwens extra wenselijk
1 Het artikel was door van Heuven Goedhart geschreven. • Het Parool, 56 (30 juli 1943), p. 7·
In de groepen dit tot liquidaties overgingen, werd als regel het voor en tegen zorgvuldig nagegaan. Gelijk reeds vermeld, vergde de Raad van Verzet dat over de betrokkene eerst een dossier samengesteld werd, en op die grondslag werd in de Raad gestemd. Sommige Knokploegen gingen nog verder: de Friese lieten eind '43 de beslissing over aan drie geschoolde juristen in wier oordeel zij vertrouwen hadden: de twee raadsheren uit het Leeuwarder hof die na het befaamde 'Leeuwarder arrest'
(25 februari '43) ontslagen waren, mr. F. F. Viehoff en mr. J. Wedeven, en mr. B. Ph. baron van Harinxma thoe Slooten, rechter uit de arrondissementsrechtbank in de Friese hoofdstad- - in beginsel werd nadien geen enkele liquidatie door de Friese Knokploegen uitgevoerd waarin deze drie niet van oordeel waren geweest dat het bewijsmateriaal tegen een bepaalde verrader volstrekt overtuigend en het risico van's mans verdere werkzaamheid onaanvaardbaar was.ê In totaal werden tot aan de bevrijding door het Friese 'veemgericht'
tien doodvonnissen tegen 'SD'
-agenten geveld.
Zulk een uit gerechtelijke magistraten bestaand 'veemgericht'
heeftJ.100'veemgericht'
te vormen (men had er de magistraten al voor gevonden), 'maar de sterk verdeelde illegaliteit wilde er daar'
, schrijft Wijbenga, 'niets van weten."
In Ommen is eens een onderduiker die met verraad gedreigd had, in: de bossen neergeschoten 'op uitspraak van een vergadering die onder leiding van een plaatselijke dominee langdurig had beraadslaagd vooraleer zij'
, aldus Coolen in Het Grote Gebod, 'het doodvonnis velde.'2 In Limburg was een soort '
veemgericht' ingesteld door drs. Moonen (het bestond niet uit juristen) - Moonen heeft overigens uit beduchtheid voor Silbertanne acties talrijke liquidaties verhinderd.
Hoeveel liquidaties vonden in totaal plaats? In de periode die wij thans behandelen, met machtiging van de Raad van Verzet zeven of acht, door CS-6 en de OD ook een beperkt aantal, door de Knokploegen misschien enkele tientallen, en daar moeten wij nog een gering aantal 'wilde'
liquidaties bijtellen van wie een paar op zijn minst twijfelachtig genoemd moeten worden. Er werd, zeker in de Knokploegen, misschien ook elders, aan die liquidaties zwaar getild, niet alleen door diegenen die er opdracht toe gaven, maar vooral ook door hen die het 'vonnis'
moesten uitvoeren. Het 'Gij zult niet doden'
zat er bij de gelovige jongens die menin de Knokploegen aantrof, diep in - nu moesten zij toch een medemens van het leven beroven. Zij deden het en waren er dan vaak diep door geschokt.
Begin' 44 ging Trouw in andere geest over de liquidaties schrijven. Nadat Johannes Post de redacteuren een beeld gegeven had van de zorgvuldigheid waarmee de Knokploegen op dit terrein opereerden, noemde Trouw de liquidatie van 'bijv. Gestapo-agenten en andere verraders die rechtstreeks het leven van de naaste bedreigen', 'volkomen verantwoord'
:
'Hoor het de rooms-katholieke jonge kerel zeggen die juist genoodzaakt was, het recht van noodweer uit te oefenen en een verrader neer te schieten: 'Het is wat, mijnheer, als je iemand zo maar voor Onze Lieve Heer moet zetten.'
Hoor hem het pleidooi voeren voor iemand die ditzelfde lot moest ondergaan. De vraag ofhet werkelijk nodig was, woog hem zwaar .
. . . Het zal een zegen zijn als ons volk volkomen dit bij uitstek vaderlandse werk begrijpt ... Dit werk moet gedragen worden door heel ons volk.'8
Het door Trouw geciteerde woord was gesproken door Jan Wildschut,A.v., p.Antoon Coolen inp.8(maartp.'Jodenjagers'
bezig waren, een Joods meisje van haar onderduikadres in Rijnsburg weg te halen, er min of meer spontaan op afging en één van die '[odenjagers' doodschoot. 'Nadat schot in Rijnsburg ben ik'
, zo vertelde hij een dag later aan Johannes Post en de leden van diens Knokploeg,
"dadelijk naar de kerk gegaan. Ik heb gebiecht en ik heb vergeving gevraagd.' Dan begint hij te huilen. 'Ik hoop dat nooit meer te hoeven doen, het is niets voor mij. Ik zie hem steeds vallen, ik kon maar niet tot rust komen, maar het moest toch, jongens, het kon toch niet anders?'
Johannes kijkt hem ernstig aan. 'Die kerel heeft al zoveel goede mensen de dood ingestuurd, Jan.'
Dan wordt Jan wat rustiger."
Ook voor Post zelf was elke liquidatie een gewetensprobleem. Menige Kp'er had er, als Wildschut ('Ik zie hem steeds vallen'
), nachtmerries van. 'Een KP'
er', aldus Het Grote Gebod, 'die twee gevaarlijke individuen op bevel van zijn chefs had moeten liquideren, bekende later dat zijn slachtoffers nog 'iedere nacht bij hem op bed kwamen.' '
2 De leider van een van de Groninger Knokploegen, Reint A. Dykema, lag eens, toen hij een liquidatie had moeten verrichten, 'de dag daarna ziek in bed ... , kapot van de doorstane emoties."
Dezelfde problemen deden zich binnen de verzetsgroep van Gerrit van der Veen voor. Gerhard Badrian zei op een keer tegen een van zijn helpers, de politieman C Verbiest (aldus diens relaas), 'dat het op een dag precies een jaar geleden was dat naasteJoodse familieleden van hem uit Den Haag gedeporteerd waren. 'Mee naar Den Haag'
, zei hij tegen me. 'Daar woont een verrader die allang op mijn lijstje,staat, ik schiet die vent neer.'
Wij er heen. We moesteneen hele tijd posten. De man kwam thuis. Toen hij binnen was, belde Badrian aan. De deur ging open, het was doodgemakkelijk, maar hij kon geen schot losse~.We zijn toen maar een borrel gaan drinken."
Het moge dan waar zijn dat enkele liquidaties ten onrechteplaatsgevonden hebben, na afloop van de oorlog was men over het algemeen in de illegaliteit van mening dat then eerder te weinig dan te veel 'SD'
-agenten en andere belangrijke helpers van de vijand uit de weg geruimd had. Het isM. van Huessen-Pikaar:p.Anne de Vries indl.p.Toon Mulder in a.v., dl.p.Verbiest,nov.100'SD'
-agent wiens liquidatie hij enkele maanden tevoren tegengehouden had.
Enkele gevallen hebben zich voorgedaan waarin verdienstelijke illegale werkers er door de Sicherheitspolizei met allerlei bedreigingen toe gebracht werden, als V-Mmm te gaan opereren, hetzij korte, hetzij lange tijd. In vorige delen vermeldden wij reeds de cadet Pasdeloup, een van de 'adjudanten'
van de derde chef-staf van de OD, jhr. Schimmelpenninck, en in dit deel schreven wij reeds over Bob Jesse en E. B. Brune.
Daarnaast zijn er enkele gevallen geweest waarin meisjes als verraadster gingen optreden in een situatie waarin hun verliefdheid op een Duitser een rol speelde. Annie van Leeuwen die een deel van de 'Fiat Libertas'
-groep hielp 'oprollen'
, is er een voorbeeld van: haar 'hele denken en voelen'
, zo verklaarde zij later, was voor de 'SD'
er' Frank, functionaris van de Abteilung IV van de staf van de Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD 'toen ik voor (hem) begon te werken, had ik niet meer het gevoel dat ik gemeen werk verrichtte. Integendeel, ik zag alles door zijn ogen." Annie van Leeuwen kwam als verraadster wel met de leiding van 'Fiat Libertas'
in aanraking, maar zij werd daar spoedig, zij het te laat, doorzien - er waren er onder die meisjes-verraadsters evenwel twee die zich geruime tijd op tamelijk centrale punten in de illegalireit wisten te handhaven: Geessien Bleeker en Miep Oranje.
Geessien Bleeker was in Delfzijl, waar zij toen woonde, in '41 verliefd geworden op een '
SD'er'
, Adolf Becker, en hier was een verhouding uit voortgevloeid - niet Beckers enige: hij was getrouwd en had vijf kinderen, maar hield er nog drie of vier jeugdige vriendinnen op na. Geessien Bleekers ouders hadden groot bezwaar tegen de verhouding van hun dochter met een Duitser en het schijnt dat zij hem in '42 en '
43 maar weinig zag. Eind' 43 kwam zij in aanraking met een van de Groninger Knokploegen (ook hier knoopte zij weer een verhouding aan) - zij werd in de lente van' 44 koerierster van de provinciale KP-leider. In juli '44 kostte het een vriend van Becker, ook een 'SD'
er', weinig moeite, haar er toe te brengen, hem alles wat zij van het KP-werk wist, te verraden; zij kreeg daar ruim f 1000
Fataler nog voor de illegaliteit was het optreden van Maria ('Miep'
) Oranje (illegale naam: 'Edith'
), een uiterst aantrekkelijke jonge vrouw. Ze was in '43 koerierster van de Raad van Verzet. Bij dat werk werd ze gearresteerd en tijdens haar hechtenis kwam het tot een verhouding met de Amsterdamse 'SD'
er' Herbert Oelschlägel. Deze liet haar vrij met de afspraak dat zij voor hem zou gaan werken. Uiteraard kon zij niet in de RVV penetreren waar men wist dat zij in Duitse handen gevallen was, maar het lukte haar, in de LO als illegaal werkster geaccepteerd te worden, zelfs in de hoogste regionen: zij werd secretaressevan Teus van Vliet, de LO-Ieider van Zuid-Holland, lid van de 'Top'
, en sinds eind juli' 44 een van de drie leden van het Centraal Bureau der LO. De LO, de KP en de RVV voerden in die tijd vrij frequente besprekingen en bij een daarvan werd Miep Oranje, die van Vliet op het betrokken adres moest afhalen, door Gerben Wagenaar herkend. Deze zei onmiddellijk dat zij een onaanvaardbaar risico vormde van Vliet, die zeer onder de charmes van Miep gekomen was, wilde het niet geloven. Miep van haar kant waarschuwde Oelschlägel, en de 'SD'
(dievan haar, afgezien van mondelinge mededelingen, doorslagen gekregen had van elk briefje dat zij voor van Vliet had moeten typen) kon vervolgens in het gehele land invallen doen op niet minder dan 27 adressen. Talrijke arrestaties vloeiden hieruit voort. Van Vliet bleef alleen maar op vrije voeten doordat hij op de dag waarop men hem wilde arresteren, bij toeval een latere trein nam dan hij met Miep Oranje had afgesproken.
Een van de velen die door Miep Oranje's verraad in Duitse handen vielen, was mevr. Kuipers-Rietberg die bijna twee jaar tevoren in haar contact met ds. Slomp de stoot gegeven had tot de oprichting van de LO. Ze was diep ondergedoken in Bennekom maar het adres was Miep Oranje bekend. Mevrouw Kuipers werd er opaugustus, enkele dagen voor de bevrijding van Parijs, mèt haar man gearresteerd. Korte tijd later wist zij het volgende briefje uit het Arnhemse Huis van Bewaring te smokkelen:
'Ik ben hier aangekomen. Wil aan de kinderen zeggen dat God mij zeer nabij is geweest en nog is. Ik meen begrepen te hebben dat ik deze week naar Vught ga. Ik moet nog wat goed hebben. Wij zitten hier met zijn tienen.'
Met de warmte wel veel. Waar Piet is·, weet ik niet. Ik denk in de strafgevangenis. Willen jullie allen, en schrijft dit ook aan de familie, veel bidden voor ons en voor ons allen die in veel moeilijkheden zijn. Hij is hoorder des Gebeds. Ik heb veel mogen zingen en bidden van Gods eeuwige liefde en laat mijn kinderen dat altijd goed onthouden: het eeuwige leven is van veel meer belang dan het aardse. De Heer is mijn sterkte."
Mevr. Kuipers (neen, laat ons hier toch de naam gebruiken waaronder zij bekend was aan de LO'ers en Kp'
ers die haar op handen droegen: 'tante Riek'
) - 'tante Riek'
bevond zich op 7 september, twee dagen na 'Dolle Dinsdag'
, in een van de treinen die het concentratiekamp Vught verlieten. Zij gooide er een wc-papiertje naar buiten: 'Lieve Piet en kinderen. Wij zitten in de wagons te wachten op transport. Waarheen ? Wij weten het niet. Wees Gode bevolen. Bidt voor elkaar. Je liefhebbende moeder.S
'Tante Riek'
, geestelijk oprichtster van de grootste illegale organisatie die bezet Nederland gekend heeft, stierf op 27 december'« in het eoncentratiekamp Ravensbrück.
Miep Oranje bleek na de oorlog verdwenen te zijn. Het schijnt dat zij een tijdlang in Duitsland ondergedoken is geweest en dat zij vervolgens als echtgenote van een hoge Amerikaanse militair naar de Verenigde Staten is vertrokken.
Tenslotte dan in dit verband Esmé Adrienne van Eeghen, de koerierster van de KP-leider in Friesland, Krijn van der Helm.
Esmé kwam uit een bekend Amsterdams patriciërsgeslacht. Haar vader was een losbol, haar moeder, aldus Wijbenga 5, 'een hoogstaande vrouw.f Esmé, 'lang en slank, mooi en sterk, vrijmoedig en avontuurlijk'"
, vóór de oorlog niet onbekend in internationale society-kringen, kwam in de zomer van '42 in contact met de groep Amsterdamse studenten die Joodse kinderenD.w.z.: in één cel. • Haar man.Aangehaald indl.p.'A.v.Wij volgen bij dit gedeelte Wijbenga's beschrijving in zijndl.p.A.v., p.A.v.'gekraakte'
bonkaarten, van 'piloten'
, ook van wapens wanneer die vóór een 'kraak'
bijeengebracht en na afloop weer op verschillende plaatsen verborgen moesten worden. Reisde ze alleen in de trein, 'dan nam ze, onverschillig wat ze bij zich droeg, bij voorkeur plaats in het voor de Duitsers bestemde treingedeelte, waar ze met haar charmes, perfect Duits en kennis van prominente Duitsers, elke vijand voor zich innam."
Ze werd van der Helms koerierster toen deze eerst· een van de Friese Knokploegen, vervolgens alle Knokploegen in Friesland ging leiden. Hij raakte smoorverliefd op haar, zij gaf ook wel om hem - althans, het kwam tot een nogal flakkerende verhouding.
In maart '44 '
ontmoette Esmé in de Wehrmacht-afdeling van de trein Groningen-Leeuwarden een oberzahlmeister van de Wehrmaclit, zekere Pringel: een nieuwe minnaar. Nóg een volgde: Pringels collega en huisgenoot, Oberzahlmeister Hans Schmälzlein. Bij hem trok Esmé in. Tegen van der Helm had ze gezegd dat ze Friesland een tijdje zou verlaten, maar op IS juli kwam een Kp'er van der Helm waarschuwen dat Esmé in Leeuwarden gezien was. Van der Helm vloog op: onmogelijk! dan zou ze toch bij hèm gekomen zijn! Hij won informatie in en toen Wijbenga, leider van een van de Friese Knokploegen, daags daarna van der Helm opzocht bij wie zich ook de Kp'er Piet Oberman bevond, zag van der Helm er uit 'als een geest.'
2 Wijbenga en Oberman konden voor een ex-koerierster van een I KP-leider die het liefje van een Duitse officier geworden was, maar één oplossing zien: liquidatie. Vander HeIm verzette zich heftig: voor hem stond vast dat Esmé, wat ze ook misdeed, nooit verraad zou plegen. Zij werden het er tenslotte over eens dat Wijbenga diep in Friesland zou onderduiken, dat van der Helm 'een functie in de Knokploegen zou krijgen in het westen des lands, dat Oberman van der Helms plaats als provinciaal KP-leider zou innemen en dat van der HeIm samen met Oberman een laatste gesprek met Esmé zou voeren. Esmé zei hun beiden dat ze met Schmälzlein zou gaan trouwen maar dat de Knokploegen van haar niets te duchten hadden. Metp.p.'hij was geen vent, geen kerel, hij was een turf hoog."
Vander Helm, verpletterd, vertrok naar het westen samen met zijn vrouw en hun zoontje. Hen bracht hij bij zijn schoonouders onder; dat feit was aan zijn eigen ouders, die in Amersfoort woonden, bekend, bovendien kwam hij af en toe bij zijn vrouwen zoontje op bezoek - dat waren twee ernstige illegaal-technische fouten.
Esmé was niet naar Duitsland maar naar Amsterdam gereisd. Dom genoeg had ze in de tijd waarin zij bij Schmälzlein gewoond had, aan het toenmalige liefje van Oberzahlmeister Pringel die in hetzelfde huis woonde, Ans Jaakke, een verkoopster uit Amsterdam, laten doorschemeren dat ze nogal veel relaties in het Friese illegale milieu had gehad. Esmé was een schoonheid, Ans Jaakke niet, en dat zal er wel toe bijgedragen hebben dat deze laatste na Esmé's vertrek datgene wat Esmé had laten doorschemeren, aan een Nederlandse helper van de Leeuwarder 'SD'
overbracht. Erger nog: Ans Jaakke was bereid, zelf te helpen bij het uitschakelen van Esmé. Naar het haar bekende Amsterdamse adres van Esmé schreef zij een brief: ze had namens Schmälzlein een boodschap over te brengen. Esmé, niets vermoedend, liep in de val. Zij werd in Amsterdam tijdens de ontmoeting met Ans Jaakke gearresteerd. Deze had haar met een kus geïdentificeerd.
Pleegde Esmé verraad of, voorzover zij mishandeld werd dan wel met mishandelingen werd bedreigd, 'sloeg zij door'
? Vast staat eigenlijk alleen dat zij in haar detentie een voor van der Helm bestemde brief schreef en die brief aan de 'SD'
overhandigde. Waar van der Helm ondergedoken was, wist zij overigens niet en zij zal wel aangenomen hebben dat dat adres bij uitstek aan zijn ouders niet bekend zou zijn. De 'SD'
waagde het er op: een Nederlandse helper, die zich als KP'er voordeed, vervoegde zich met Esmé's brief bij die ouders en werd door hen naar van der Helms schoonouders verwezen. Krijn was er aanwezig. Deze aarzelde of hij de 'KP'
er' ontvangen zou Esmé'
s handschrift op de enveloppe (van der Helm wist niet dat ze gearresteerd was) gaf de doorslag. Het kwam tot een gesprek met de 'KP'
er',p.
Hoe gedroeg Esmé's zich verder? 'Er zijn'
, aldus Wijbenga, 'rijen illegale werkers te noemen die zij kende, maar die ongemoeid zijn gelaten. Sterker nog: er is niemand bekend die opgejaagd of gegrepen werd, die de 'SD'
tevoren niet kende en dus alleen door Esmé kan zijn genoemd."
Wijbenga wil desondanks ten aanzien van het punt of Esmé verraad gepleegd heeft dan wel 'doorgeslagen'
heeft, geen 'laatste woord'
spreken en laat aan het slot van zijn beschouwing figuurlijk en letterlijk een vraagteken staan. Wij durven iets verder gaan. 'Laatste woorden'
kent de historiografie overigens niet, hier evenmin als waar ook in ons werk, maar wij zien het feit dat Esmé van Eeghen nog geen twee weken na de dood van Krijn van der Helm samen met de Drentse KP' er Luitje Kramer door de Groninger '
SD' doodgeschoten werd (hun lijken werden in een kanaal geworpen) als een sterke aanwijzing dat zij in de hoogst denkbare mate het ongenoegen van dit gespuis opgewekt heeft. Zij heeft dat moeilijk anders kunnen doen dan door hun de inlichtingen te onthouden waar zij op gebrand waren.
Wij keren nog even naar Miep Oranje terug. Zij werd als R VV'ster gearresteerd, zij werd vrijgelaten en zij kon niet alleen de LO binnendringen maar kwam daar als secretaresse van een van de leden van het Centraal Bureau op een punt te zitten waar zij over het complex LO/LKP gegevens te weten kwam èn van tal van andere organisaties in elk geval algemene indrukken opdeed. welhad van Vliet enkele inlichtingen over haar ingewonnen, maar daarbij was hij kennelijk niet erg grondig tewerkgegaan. Misschien gold bij hem het feit dat zij uit een gereformeerd gezin kwam, al als een sterke aanbeveling. Dat hij zijn onderzoek niet ook tot de Raad van Verzet uitstrekte, is op zichzelf begrijpelijk want tot regelmatige contacten tussen de LO en de RVV kwam het pas in een periode toen Miep Oranje, zo meende van Vliet, aangetoond had, een uitstekend illegaal werkster te zijn. Bovendien was het vermoedelijk aan de Raad van Verzet niet of pas in een laat stadium bekend dat Miep Oranje zich niet langer in hechtenisp.'SD'
was gaan werken. Gerben Wagenaar die begin augustus '44 plotseling constateerde dat zij van Vliets secretaresse geworden was, werd juist door dát feit gealarmeerd. Immers, konden illegale werkers, gearresteerd in omstandigheden waarin zij 'normaal'
op zijn minst naar een coneentratiekamp gezonden hadden moeten worden, het illegale werk voortzetten, dan was het vermoeden gewettigd dat zij, daargelaten in welke mate zij ~ich beijverden, een spion van de 'SD'
waren.
In de loop van '43 groeide binnen de illegaliteit een duidelijke behoefte om alarmsignalen met betrekking tot verraders of mogelijke verraders aan elkaar door te geven. Twee organisaties kwamen, los van elkaar, aan die behoefte tegemoet: de OD, en de falsificatiegroep van Jacques de Weert die zich later tot de Persoonsbewijzensectie van de LO (de PBS) zou ontwikkelen. De Weert had gegevens verzameld omtrent zeven-en-twintig personen die hij voor verraders c.q. provocateurs hield. Hij had het in veel gevallen bij het rechte eind: van diegenen die wij tot dusver in ons werk noemden, treft men in zijn ·lijst o.m. Johnny den Droog, voorts J. B. van Lighten, Jacob Lion Mendel, Poos en Slagter, Vastenhout en Anton van der Waals aan - Ridderhof vormt de opvallendste lacune. In enkele gevallen was de Weert er evenwel naast geweest: zo werd in Het Contra Signaal (die titel gafhij aan zijn lijst) tegen een neef van prof. Gerbrandy gewaarschuwd omtrent wie wij in ons vorige deel reeds opmerkten dat de beschuldiging dat hij een verrader was, van alle grond ontbloot was. Waar kwam die beschuldiging dan vandaan? Wij vermoeden dat de Sicherheitspolizei und SD af en toe opzettelijk dit soort namen, bekende namen dus, via Vi-Manner aan illegale groepen doorgaf: dat versterkte het gevoel van onzekerheid waarin illegale werkers hun activiteit ontplooiden. Men kan het zien als een vorm van zenuwoorlog tegen de illegaliteit.
In een onbekende oplaag werd Het Contra Signaal in november' 43 gedrukt bij de illegale drukkerij die veldhuis en Schlösser te Laren ingericht hadden. 'Benut dit blad, maakt er gebruik van', stond onderaan gedrukt, 'maar geeft het nooit door. Laat het nooit in's vijands handen komen'
: dan zouden immers de gesignaleerde personen gewaarschuwd worden. 'No. r' stond er boven, naast de titel. Het is evenwel bij dit ene nummer gebleven. Terwijl namelijk de exemplaren van Het Contra Signaal in de kringen van de LO en de LKP doorgegeven werden, bleek dat de OD eenzelfde project uitgevoerd had, maar met veel meer gegevens. NO.1 van het Signalementenblad waartoe Six het initiatief genomen had (het was in oktober '43 uitgekomen, een maand vóór Het Contra Signaal), waarschuwde tegen acht-en-zeventig personen; van twaalfhunner waren daarbij bovendien foto's afgedrukt. Het
Er zouden in totaal van het Signalementenblad vijf nummers uitkomen. Zij werden eerst samengesteld door een hoofdinspecteur van politie te Leiden, W. de Gast, later door de gemeentesecretaris van's Graveland, G. M. Bonga. Voor de foto's konden zij vaak met succes een beroep doen op de collectie ontvangstbewijzen-persoonsbewijs die zich bij de rijksinspectie van de bevolkingsregisters bevond; voor die foto's zorgden dan enkele functionarissen van de rijksrecherchecentrale die tot die collectie toegang hadden. De oplaag van het Signalementenblad varieerde van 100 tot 500 exemplaren. NO.1 werd in oktober '43 gedrukt bij de drukkerij Pordon & Zn te Amsterdam, no. 2 (het contact met de LO-top was tot stand gekomen) in januari' 44 gedeeltelijk bij Pordon, gedeeltelijk in de-illegale drukkerij te Laren, voor no. 3 was men in juli '44 (de drukkerijin-Laren was toen 'opgerold'
) weer geheel op de fa. Pordon aangewezen ~. op zoek naar drukkers van Vrij Nederland vond de Sicherheitspolizei het zetsel daar op de pers staan.' Er was evenwel al een drukproef buiten de drukkerij gekomen en no. 3 werd toen, evenals de nummers 4 en 5 die in de hongerwinter verschenen, bij de illegale drukkerij 'David'
vervaardigd.
Ook in het Signalementenblad kwamen fouten voor. In no. 1 werd Tees Gulden, wiens verdienstelijke werk bij het Centraal Distributiekantoor wij in hoofdstuk 5 memoreerden, als verrader gebrandmerkt, in no. 2 de echtgenote van Koos Vorrink, zij het dat die fout door een inlegvel gecorrigeerd werd - beide namen (Guldens vader was een bekend Amsterdammer) waren, zo veronderstellen wij, door de 'SD'
in circulatie gebracht. Wij vermelden nog dat Ridderhof in no. 2 van het Signalementenblad genoemd werd. Intotaal werd in de vijf nummers van deze uitgave tegen ruim zestienhonderd Nederlanders gewaarschuwd; onder hen bevonden zich evenwel velen die wèl de bezetter belangrijke diensten bewezen, maar die men niet als Vi-Mdnner beschouwen mag. Vooral in de latere nummers hadden de meeste gegevens betrekking op Amsterdammers - de illegaliteit had daar
Doordringen tot in het vervolgingsapparaat van de bezetter kon voor de illegaliteit een van de meest effectieve vormen van zelfbescherming zijn. Het is daar pas laat toe gekomen. Dat hing, zo komt het ons voor, samen met het feit dat de illegale werkers zeker in de eerste jaren huiverig waren om op welke wijze en voor welk doel ook contact te zoeken met de Sicher heitspolizei: dat ging dwars tegen hun gevoel in. Zij zagen de Sicherheits polizei als een gesloten blok, een monoliet zonder breuk of barst. Later gingen zij daar anders over denken, vooral toen gebleken was dat er Sach bearbeiter waren bij wie men met geld iets bereiken kon, ja dat zelfs de Sicherheitspolizei als instantie er in sommige gevallen geen bezwaar tegen had om gevangenen tegen betaling van een hoog losgeld vrij te laten. Dat was een zaak van voorzichtig zoeken en tasten, waarbij menigmaal advocaten ingeschakeld werden. Toen Duitslands nederlaag zich duidelijker ging aftekenen, bood ook die omstandigheid af en toe gelegenheid, iets ten behoeve van politieke gevangenen te bereiken: men kreeg in de illegaliteit van sommige Sachbearbeiter de indruk dat zij steeds ernstiger rekening gingen houden met hun mogelijke naoorlogse berechting - er was vaak al veel gewonnen indien men bereiken kon dat de behandeling van een bepaalde groep arrestanten aan een van die
'SD'
-functionarissen toevertrouwd werd. In '44 was er menige illegale organisatie die één of meer specialisten kende voor het nagaan van dit soort mogelijkheden. Geschenken waren daarbij nuttig; voor het leggen van het eerste contact konden een paar flessen jenever of een paar kilo koffiebonen wonderen doen.
Nog een manier was er om in het vijandelijk apparaat binnen te dringen: het afluisteren van telefoongesprekken. Illegale groepen zijn pas laat op het denkbeeld gekomen om na te gaan of dat te verwezenlijken viel en, voorzover ons bekend, is men in de periode die wij in dit deel behandelen, uitsluitend in Haarlem tot dit afluisteren overgegaan. Daar kwamen enkele LO-medewerkers in mei' 44 in contact met enige personeelsleden van de telefoondienst die tot medewerking bereid waren. De een na de ander werden enkele belangrijke Duitse telefoonverbindingen toen afgetapt: van de Ortsleomman dantur, van de Feldgendarmerie en tenslotte ook van een van de belangrijkste 'SD'
ers' ter plaatse. Via de lijn van de Ortskommandantur kreeg men zo bijvoorbeeld gegevens over militaire transporten, via die van de 'SD'
ers''SD'
-lijn begon overigens pas medio juli.
In breder verband was de telefoon toen reeds een belangrijke rol gaan spelen in de illegaliteit; niet evenwel met het doel, gesprekken van de vijand af te luisteren, maar teneinde onderling waarschuwingen en berichten door te geven. Men kon dat doen via de normale telefoonverbindingen, maar dan moest men camouflage gebruiken zoals Joke Folmer van de groep 'Fiat Libertas '
deed, die 'piloten'
aanduidde als 'duiven'
, 'boeken'
of 'plantjes'
. Ook in brieven die aan de post werdcri toevertrouwd, werd een dergelijke camouflage toegepast; wij gaven er een voorbeeld van: de provinciale vertegenwoordiger van Vrij Nederland in Groningen ontving bericht dat hem een bepaald boek 'donderdag teruggestuurd'
was - hij wist dan dat de voor Groningen bestemde pakken Vrij Nederland op donderdag uit Amsterdam verzonden waren. Het gebruik van de normale post- en telefoonverbindingen was evenwel aan grenzen gebonden. Iedere illegale werker moest met de mogelijkheid rekening houden dat door een arrestatie in zijn groep zijn illegale naam en het adres waarop hij bereikt kon worden, aan de Sicherheits polizei bekend werd, en van dat moment afkon de Sicherheitspolizei alle voor hem bestemde post die hem via de posterijen moest bereiken, opvangen en eventueel ook (dit gebeurde overigens veel minder frequent dan de meeste illegale werkers veronderstelden) alle telefoongesprekken afluisteren die bij zijn adres binnenkwamen of van dat adres uit gevoerd werden. Eén camouflage-uitdrukking viel moeilijk te doorzien maar een reeks van die uitdrukkingen zou een duidelijke extra-aanwijzing kunnen zijn voor illegale activiteit; mogelijk was ook dat de 'SD'
er zo achter kwam met wie de betrokken illegale werker in regelmatig contact stond. Gebruikmaking van de normale diensten van de PTT werd door de illegaliteit steeds als riskant beschouwd en dat risico was inderdaad in specifieke gevallen reëel.
Het Nederlandse telefoonnet was in '40 nog maar gedeeltelijk geautomatiseerd. welwaren er automatische centrales binnen elk telefoondistrict maar deze waren nog niet alle onderling verbonden. Men kon bijvoorbeeld uit Den Haag automatisch naar Utrecht opbellen en uit Utrecht automatisch naar Zwolle, maar niet uit Den Haag naar Zwolle: dat gesprek moest in Den Haag bij de centrale aangevraagd worden, hetgeen betekende dat daar met het oog op de telefoonrekening vastgelegd werd, met welk nummer in Zwolle gesproken was.
Voor wij nu verder gaan, willen wij er op wijzen dat er in het land naast het telefoonnet van de PTT ook andere telefoonnetten waren: de dienstnetten. De Nederlandse Spoorwegen bezaten bijvoorbeeld zulk een net.'Albrecht'
voor het snel overbrengen van berichten in de lente van '44 in Limburg en NoordBrabant gebruik ging maken van de telefoonnetten van de provinciale electriciteitsbedrijven. In Amsterdam hadden enkele gemeentelijke diensten en bedrijven een eigen telefoonnet; hoe dat bij het werk van de OD ingeschakeld werd, zal in hoofdstuk 9 ter sprake komen.
Het landelijk net van de PTT nu werd van begin' 43 af elandestien gebruikt voor PTT' ers door PTT' ers. Dat hing samen met de arbeidsinzet. Ook binnen het PTT-bedrij(was de weerzin om in Duitsland te gaan werken, groot. Men wist dat toen eenmaal aan de Centrale Directie de eis gesteld was, 10% van alle werkkrachten voor de arbeidsinzet af te staan, in elk district door speciale commissies van Duitsers en hoofdzakelijk 'foute'
Nederlanders nagegaan zou worden, wie naar Duitsland zou moeten vertrekken. Dat leidde dan in elk district tot een hardnekkige worsteling tussen 'goede'
en 'foute'
ambtenaren; wenselijk was het dat die 'goede'
regelmatig elandestien contact konden onderhouden. In dat contact zou men ook tegen allerlei onverwachte inspecties kunnen waarschuwen. Er was dus een elandestien PTT-net nodig. Welnu, met de opbouw daarvan werd eind' 42 begonnen door twee PTT'
ers: J. H. Schuilenga en J. P. Posthuma. Beiden waren electrotechnisch ambtenaar. Schuilenga was sinds '32 betrokken bij de uitvoering van het grote automatiseringsplan van de PTT: men kende hem in elke centrale en het landelijke verbindingsnet van de PTT had voor hem geen geheimen. Samen met Posthuma ging hij in diverse centrales clandestiene schakelingen maken waardoor een net van verbindingen ontstond dat automatisch telefoneren in het gehele land mogelijk maakte; er kwam bijvoorbeeld een clandestiene schakeling in de centrale te Utrecht waardoor Den Haag en Zwolle onderling automatisch wèl bereikbaar waren, zulks buiten alle tel-apparaten om men moest dan natuurlijk wel het speciale nummer van die Utrechtse schakeling kennen. Was er nu in de centrale te Zwolle ook zulk een clandestiene schakeling naar Groningen, dan werd automatisch verkeer tussen Den Haag en Groningen mogelijk, maar daarbij moesten dan successievelijk twee geheime nummers gedraaid worden: het Utrechtse en het Zwolse.
In de loop van '43 bouwden Schuilenga en Posthuma hun net steeds verder uit. Slechts weinig PTT' ers waren van die clandestiene verbindingen op de hoogte en vermoedelijk waren Schuilenga en Posthuma de enigen die alle nummers in hun hoofd hadden. Daar waren er bij die dertig cijfers telden; zulk een lange reeks was onvermijdelijk wanneer verkeer tussen twee telefoondistricten alleen mogelijk was indien daarbij vier of vijf centrales gepasseerd moesten worden, telkens via een clandestiene schakeling die zelf
Dit clandestiene net, dat lag voor de hand, kon onschatbare diensten bewijzen aan de illegaliteit. De eerste die zich dat realiseerde, was een politiefunctionaris uit Enschede, W. E. Sanders. Deze was in Enschede in '41 chef van de recherche- en vreemdelingendienst geworden en onderhield in die functie, zoals hij het later jegens de Enquêtecommissie uitdrukte: 'het normale contact met de '
SD".i Hij werd begin december '42 opgepakt omdat hij geweigerd had arbeiders te laten arresteren die niet voor de arbeidsinzet opgekomen waren, werd evenwel spoedig vrijgelaten en dook toen onder. Hij was een typische speurder en ook hij kwam op het denkbeeld, systematisch gegevens te verzamelen over verraders en andere gevaarlijke 'foute'
figuren, zulks met de bedoeling in voorkomende gevallen snel waarschuwingen door te geven. Hoe? Per telefoon. Sanders sprak hierover met het adjunct-hoofd van het telefoondistrict-Hengelo: deze was van Schuilenga's en Posthuma'
s net op de hoogte en bracht Sanders met die twee in contact, vermoedelijk in maart '43. Sanders was toen al met het verzamelen van gegevens over verdachte personen bezig (hij deed dat samen met een scheikundig ingenieur uit Delft, ir. B. van Dam) en van de tweede helft van '43 af werd het clandestiene net van Schuilenga en Posthuma gekoppeld aan het illegale werk dat Sanders en van Dam ter hand genomen hadden. De combinatie kreeg de naam 'Centrale Inlichtingendienst'
('de CID'
). Sanders was een dominerende man ('positief eerzuchtig'
, aldus Neher: 'hij zag zich na de oorlog leider van een belangrijk politioneel informatiecentrum'
ê) - zijn denkbeeld gaf aan het werk van Schuilenga en Posthuma een geheel nieuwe betekenis en het was op Sanders' aandrang dat Schuilenga en Posthuma voortdurend nagingen, hoe hun telefoonnet verder uitgebreid kon worden.
Het verzamelen van gegevens over verdachte personen had natuurlijk alleen zin wanneer men die kennis aan illegale organisaties doorgaf Omgekeerd was voor het recherchewerk van de CID contact met die organisaties wenselijk: zo kreeg men nieuwe gegevens. Inderdaad stonden in de zomer
Er kwamen vrij veel van die lijstjes met clandestiene telefoonnummers in omloop, niet alleen binnen de LO/LKP, maar ook binnen de OD, en daarmee werd, schijnt het, door deze en gene nogalonvoorzichtig omgesprongen. Een en ander noopte de leiding van de CID, de zaak te verstrakken. Intrekken van alle circulerende lijstjes was niet mogelijk, maar wèl iets anders: Schuilenga en Posthuma gingen de nummers van alle clandestiene schakelingen wijzigen (de circulerende lijstjes werden dus waardeloos) en voor een aantal grote plaatsen werd vastgesteld dat slechts vanuit één adres gebruik gemaakt zou worden van het clandestiene net; bij dat adres zouden ook alle clandestiene gesprekken binnenkomen. Het lag voor de hand dat voor die nieuwe opbouween beroep gedaan werd op de LO: afgezien nog van het feit dat met die LO toch reeds intensief samengewerkt werd, was zij in staat in elk deel van het land illegale werkers ter beschikking te stellen voor wier betrouwbaarheid zij kon instaan.
Omstreeks juni '44 was de nieuwe opbouw voltooid. De staf van de CID in Den Haag bezat toen clandestiene aansluitingen met ca. dertig plaatsen in het gehele land waar de vaste posten dag ennacht door LO' ers betrokken waren. Niet alleen werden via dat clandestiene net tal van 'algemene'
inlichtingen doorgegeven die voor illegale groepen van belang waren, maar het vormde met zijn waarschuwingen tegen verdachte personen ook een wezenlijk element in het gehele systeem van zelfbescherming dat in de illegaliteit tot ontwikkeling gekomen was.
Wij willen terugzien op dit lange hoofdstuk en niet op dit hoofdstuk alleen: de hoofdstukken 5, 6 en 7 vormen immers een samenhangend geheel.
In hoofdstuk 5 (Rauters oj]ènsief) schetsten wij de Duitse acties in de periode lente' 43-lente '
44 die er toe leidden dat zich bij de groepen van hen die ten tijde van de April-Meistakingen al ondergedoken waren (ondergedoken illegale werkers, ondergedoken Joden), nieuwe grote groepen onderduikers voegden: duizenden studenten, duizenden ex-militairen, vele tienduizenden anderen die zich ook al aan de arbeidsinzet in Duitsland wilden onttrekken. Met twee middelen trachtte Rauter die onderduikers in handen te krijgen: door het houden van razzia's en door het invoeren van een nieuwe distributiestamkaart, de tweede. Tegen die razzia's kon men zich alleen maar dekken door zich individueel schuil te houden, het beteugelen van de gevaren die aan de invoering van de tweede distributiestamkaart vastzaten, was daarentegen bij uitstek een zaak van georganiseerde illegale actie, waaraan (afgezien nog van de opwekkingen in de illegale pers) deelgenomen werd door het Nationaal Comité van Verzet, de TD-groep, de LO /LKP en diverse falsificatiegroepen. Hoog waren de verwachtingen geweest die Rauter aan de invoering van de tweede distributiestamkaart vastgeknoopt had. 'Dadurch wird', zo had hij eind september' 43 aan Himmler geschreven, 'das Heer der Untergetauchten zur Verzweiflunf? getrieben, weil sie nichts zu essen bekommen' elf maanden later, eind augustus '44, kwam zijn personlicher Referent Brück tot de conclusie dat de aanval door middel van de nieuwe stamkaart volledig mislukt was: aan de clandestiene verzorging van onderduikers met 'gekraakte'
of 'achterom'
verkregen distributiebescheiden was niets veranderd.
Hoofdstuk 6: Hulp aan onderduikers, sloot logisch bij hoofdstuk 5 aan. Wij gingen hierin dieper in op de technieken die toegepast werden om onderduikers (en illegale werkers) aan distributiebescheiden en aan persoonsbewijzen en andere nagemaakte identiteitspapieren te helpen. Wij beschreven de Persoonsbewijzencentrale en diverse verzorgingsgroepen en kwamen toen tot de grootste verzorgingsgroep die het land kende: de LO (Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers), die nauw verbonden was met de LKP (de Landelijke Knokploegen) en met twee andere gespecialiseerde groepen: de PBS (Persoonsbewijzensectie) en de FC (Falsificatiecentrale). Al die groepen hadden geld nodig: voor hun eigen werk, voor de onderduikers aan wie zij steun verleenden, en voor de gezinnen van onderduikers in die gevallen waarin die laatsten kostwinner waren. Voor dat alles werd door de verzorgingsgroepen zelf of door andere instanties als de kerkgenootschappen veel geld ingezameld, maar een deel van dat geld werd van eind 102'Zeemanspot'
voortgekomen) Nationaal Steunfonds. Het was dit NSF dat er in de loop van '44 mede toe overging, het werk van illegale groepen te fmancieren die niet in hun eigen geldbehoeften konden voorzien.
Na de hulp aan onderduikers: Ander illegaal werk - hoofdstuk 7 dat wij thans afsluiten. Wij hebben er ons materiaal in samengevat over een veelheid van die werkzaamheden C.q. over de organisaties die ze uitvoerden: de illegale pers, de illegale bellettrie, het Nationaal Comité van Verzet, de spionagegroepen, de Zwitserse Weg (later gesplitst in Weg A en Weg B), de 'pilotenhulp'
, CS-6, de illegale CPN, de Raad van Verzet (annex de Radiodienst) en tenslotte dan het aspect van de zelfbescherming der illegaliteit waarbij wij de vooral met de LOjLKP verbonden Centrale Inlichtingendienst behandelden.
'Londen'
heeft bij dit alles een zekere rol gespeeld die evenwel, afgezien van de algemene opwekkingen tot verzet die van Radio Oranje uitgingen, alleen voor die aspecten van het illegale werk van belang was die wezenlijk op steun van buiten waren aangewezen: de spionage, het werk voor de Zwitserse Weg en de 'pilotenhulp'
," Ook sabotage was op enigszins aanmerkelijke schaal alleen uitvoerbaar Wallileer men steun uit Engeland kreeg - tot die steun kwam het evenwelnog niet in de periode die wij in dit deel beschrijven. Dat hing samen met het Englandspiel. SOE zond in die periode vóór de defmitieve onthulling van het Englandspiel twee geheime agenten naar bezet gebied, Grün en van Schelle, wier missie geen succes werd, en na die onthulling samen met het nieuwopgerichte Bureau Bijzondere Opdrachten vijf: CelossejCnoopsjSeyben en BiallosterskijSteman; de eerste drie troffen de groep CS-6 niet meer aan en werden spoedig gearresteerd, BiallorsterskijSteman raakten hun zender kwijt, zodat eerstgenoemde besloot, onmiddellijk naar Engeland terug te keren. Belangrijke successen boekte daarentegen het Bureau Inlichtingen, zulks in samenwerking met de Engelse geheime dienst MI-6 C.q. MI-9 (voor de 'pilotenhulp'
). Er werden tussen medio maart '43 en medio juni '
44 acht-en-twintig geheime agenten c.q, marconisten, codisten en microfotografen uitgezonden van wie medio juni '44 nog vijftien in volle actie waren. De lorgevallen van deze en van de overige geheime agenten hebben wij niet op zichzelf of in de volgorde van102
Hebben wij in dit hoofdstuk en in de twee voorafgaande teveel namen genoemd? De lezer gelieve ons dat te vergeven. Tegenover elke naam die wij bijvoorbeeld bij de beschrijving van de spionagegroepen vermeldden, staan er honderd die wij niet in onze tekst opnamen, en bij de grote illegale bladen en bij het complex LO/LKP duizend. Noemden wij teveel organisaties? Wij hebben enkele zeer kleine spionagegroepen overgeslagen en wat de verzorgingsgroepen betreft: talloze hadden niet eens een naam en hebben ook in de bewaard gebleven documentatie geen enkel spoor achtergelaten. Ons houdend aan de mate van detaillering die ons voor ons werk geboden leek, hebben wij ons in feite grote beperking opgelegd; wij hebben bovendien, afgezien van het spionage-aspect, de Ordedienst nog niet beschreven en de verwikkelingen waartoe diverse pogingen tot coördinatie der illegaliteit geleid hebben, slechts terloops ter sprake gebracht - desondanks hadden wij om het illegale werk dat in de periode tussen de April- Meistakingen van '43 en de zomer van '
44 gepresteerd werd, te doen uitkomen, vele honderden pagina's nodig. Hadden wij ongelijk toen wij af en toe van het 'andere N ederland'
spraken dat na en door die stakingen ontstaan was?
Tot de breedste ontplooiing kwam de Nederlandse illegaliteit pas in de hongerwinter; wij schreven eerder dat haar ontplooiing in de periode lente '43-zomer '
44 het zuiverst was. Daarbij denken wij dan niet alleen aan het feit dat in die hongerwinter velen aan het illegale werk gingen deelnemen van wie menigeen die er al midden in zat, vaak al jarenlang, het gevoel had dat zij zich wel erg laat waren komen aanmelden - neen, wij denken vooral ook hieraan dat juist in de genoemde periode duidelijk aangetoond werd, welke vormen van illegaal werk mogelijk waren in het verslagen, bezet en dus militair machteloos Nederland, d.w.z. in een dichtbevolkt land met een hoog-ontwikkeld, uiterst gecompliceerd productieen vervoersapparaat. Hier kon illegaal werk alleen maar uitgevoerd worden op grondslag van dat maatschappelijk bestel - men kon zich binnen die maatschappij verschuilen, men kon er zich niet buiten plaatsen. Daar .ontbrak al de ruimte voor. Wie de guerrilla wilde voeren, had in de eerste plaats die ruimte nodig: grote, onherbergzame, moeilijk toegankelijke gebieden waar zich eerst een kleine groep van partisanen kon terugtrekken om iets van een eigen maatschappij te vormen die naast de overheerste maatschappij kwam te staan waaraan zij overigens wèl een zekere mate van hulp kon ontlenen. Allen die de openlijke strijd met de vijand wilden aanbinden, sloten zich dan bij die partisanen aan. Hoe primitiefhun wapenen aanvankelijk ook waren, ze ontbraken niet - ze 102'43 af te tekenen toen zich in het zuidoosten de eerste maquis-gebieden vormden.'
Wie zich in Nederland aan de arbeidsinzet wilde onttrekken, dook onderwie dat in Frankrijk wilde, kon zich bij de maquisaids aansluiten. Wij zouden niet willen beweren dat die maquisards van Engeland uit voldoende steun ontvangen hebben - het feit blijft bestaan dat de eerste wapendroppings in de maquis-gebieden in maart '43 plaatsvonden, dat de eerste geheime agenten er in oktober' 43 afgeworpen werden en dat, bijvoorbeeld, in de drie maanden april, mei en juni '44 waarin nog geen enkel Geallieerd vliegtuig wapens deed toekomen aan de Nederlandse illegaliteit, de maquis gebieden meer dan 1700 vliegtuigladingen ontvingen.ê
Een guerrilla was in Nederland hoogstens mogelijk in de allerlaatste fase van de oorlog - eerder niet, of beter: zij zou in dat vroegere stadium tot verliezen geleid hebben die in een wanverhouding stonden tot het nadeel dat men de Wehrmacht zou berokkenen. Onvermijdelijk werd daardoor het werk van de illegaliteit met een element van ongeduld verbonden: men wilde vechten, vechten met de wapens, en dat kon niet, los nog van het feit dat er geen wapens waren. Men zag het productieen verkeersapparaat in vèrgaande mate ingeschakeld in de vijandelijke oorlogseconomie, men wilde het kapotslaan, en er waren niet alleen geen sabotagemiddelen aanwezig maar als men dat productieen verkeersapparaat grondig vernielde, vernielde men óók (wij herinneren aan alles wat wij in hoofdstuk I betoogd hebben) de bestaansbasis van de gehele bevolking. Eind '42 of begin '
43 betoogde V orrink eens tegen Drees dat hij haakte naar de dag waarop in Nederland tegen de Duitsers gevochten kon worden, waarop geen trein meer zou rijden zonder opgeblazen te worden, waarop elke voor de Duitsers werkende fabriek in de as zou worden gelegd. 'Ja'
, zei hij, 'ik wens hier Joegoslavische toestanden.' '
Wij zouden hier dan eerst', merkte Drees toen
'de Joegoslavische ruimte en de Joegoslavische bergen moeten hebben."
Wij zijn er van overtuigd dat de ca.. I5 ton aan explosieven die de Engelsen van de lente van '42 af naar bezet Nederland gezonden hadden, waren zij in goede handen gevallen in plaats van door het Englandspiel in die van de Duitsers, niet ongebruikt zouden zijn gebleven. Door het Englandspiel zijn Nederlands potentiële saboteurs als het ware twee jaar lang drooggelegd. De Raad van Verzet heeft meer dan een jaar lang naar die explosieven uitgezien en hun ontbreken werd vooralook daarom zo betreurd omdat men van bezet gebied uit met selectieve sabotage minstens zo veel bereiken kon als met de mokerslagen van Geallieerde bombardementen waarbij als regel veel slachtoffers vielen onder de burgerbevolking en waardoor veel meer schade aangericht werd dan eigenlijk nodig was. En toch: van het Nederlandse volk uit gezien was grootscheepse sabotage onder alle omstandigheden een tweesnijdend zwaard. Wij menen dat men zulks binnen de illegaliteit ook wel beseft heeft en dat dat besef er toe bijgedragen heeft dat ook in de thans behandelde periode die sabotage niet recht van de grond kwam, ja in november' 43 (een maand dus waarin alle overige vormen van tegenwerking en illegale activiteit die wij schetsten, tot volle ontplooiing gekomen waren) in een van de maandrapporten van de Wehrmachtbejehlshaber 'erstaunlich gering' genoemd kon wordenê - een constatering die bevestiging vindt in het geheel van die rapporten die voor de maanden mei '43-jtmi '
44 bewaardgebleven zijn."102
Natuurlijk heeft het feit dat de sabotage-organisaties klein bleven, te maken met het tekort aan sabotage-middelen, maar wij zien het niet als toevallig dat er naar verhouding slechts weinig Nederlanders waren die zich tot sabotage aangetrokken voelden; omgekeerd zien wij het evenmin als toevallig dat enkele tienduizenden illegale werkers dag in, dag uit hun beste krachten in dienst stelden van de hulp aan onderduikers. Dat was een hulp aan de medemens, een sociale hulp als het ware, die paste bij het historisch gegroeide volkskarakter - een vorm van tegenwerking van de bezetter in zoverre dat men verhinderde dat hij de mensen in handen kreeg die hij wilde deporteren. Er werd niets bij vernietigd, er werd geen druppel bloed bij vergoten, en men dwarsboomde toch de vijand op een essentieel punt. Het was een andere vorm van strijd dan die van de partisanen - een strijd zonder wapens, of beter: louter met de wapens van overtuiging, durf, intellect en organisatietalent. En het mocht dan waar zijn dat men in die meer beperkte strijd niet de Wehrmacht als tegenstander tegenover zich had, de alom-aanwezige Sicherheitspolizei vormde voor het bestaan der illegale werkers een voortdurende bedreiging.
Op dat bestaan en op de groep der 'illegalen'
in het algemeen willen wij nu dieper ingaan.