'Dat de illegale pers'
, zo schreven wij zojuist, 'zijn honderdduizenden lezers voortdurend aanspoorde, de bezetter tegen te werken, is, zo vertrouwen wij, uit dit deel al even duidelijk gebleken als uit de drie voorafgaande' - de delen 4, 5 en 6 dus. Het is ook de reden waarom wij nu bij de illegale pers het eerst willen stilstaan. Illegale werkers op de gebieden van spionage, 'pilotenhulp'
, sabotage, liquidaties en, niet te vergeten, hulp aan onderduikers wisten als regel buiten het gebied waarop zij zelf werkzaam waren, weinig of niets van elkaars activiteit af, maar zij lazen allen één of meer illegale bladen. Hoe het er met de oorlog voorstond, vernamen zij vooral van de Londense radio: BBC en Radio Oranje, maar voor hun kennis van hetgeen in bezet gebied gebeurde, waren zij (naast de officiële berichtgeving in de legale pers die vol lacunes stak) in de eerste plaats op de illegale pers aangewezen. Deze was niet alleen een bron van informatie (men denke aan de berichten over de invoering van de tweede distributiestarnkaart - een hoogst belangrijk punt, waar de gelijkgeschakelde 'legale'
pers in alle talen over zweeg) maar zij was ook, ja misschien wel in de eerste plaats, een middel tot bezieling: elk nummer van elk illegaal blad wekte tot voortgezette strijd op maar hield bovendien door zijn verschijnen elke illegale werker voor dat er talloze andere Nederlanders waren die zich ó6k tegen de bezetter keerden en bereid waren daar grote risico's bij te lopen. Het aantal van die illegale werkers nam voortdurend toe: die groei èn het feit dat, zoals wij deden uitkomen, Nederland na de April-Meistakingen meer 'dwars'
ging liggen, kan men niet losmaken van de algemene verzetsimpuls welke van de illegale pers uitging.
Kort na die stakingen werden de radio's verbeurd verklaard en leverden inderdaad vele honderdduizenden Nederlanders uit angst voor straf hundistributie der illegale bladen voordeden; dit meer 'technische'
aspect van de illegale'43-zomer '
44 meer dan ISO illegale nieuwsbladen verschijnen: gestencilde bladen van enkele pagina's, soms maar twee, waarin het oorlogsnieuws weergegeven werd, hoofdzakelijk op grond van de Londense radioberichten. Voor het snel verspreiden van dat nieuws waren gestencilde bladen ook veel geschikter dan gedrukte: de productie van een gedrukt illegaal blad (bijna alle 'grote'
, d.w.z.landelijk op ruime schaal verspreide illegale bladen verschenen in die tijd in gedrukte vorm) nam als regel enkele weken in beslag, een gestencild blad kon men dagelijks uitgeven. Vaak werd dan gestencild op papier dat wèl van een gedrukte kop voorzien was. Niet eenvoudig was het om steeds aan voldoende stencilpapier en inkt te komen (naar een bruikbare stencilmachine moest men ook vaak lange tijd zoeken), maar de kleine groepjes die voor de illegale nieuwsbladen gingen zorgen, slaagden er in, deze en dergelijke problemen op te lossen. Die bladen werden als regel plaatselijk verspreid, meestal in een oplaag van enkele tientallen tot enkele honderden exemplaren, en het lijdt voor ons geen twijfel dat, gegeven het feit dat het aantal 'vaste'
radioluisteraars als gevolg van de confiscatie-actie tot ca. twee-vijfde verminderd was, de illegale nieuwsbladen er als groep wezenlijk toe bijgedragen hebben, het moreel van de naar nieuws dorstende bevolking te schragen. De gecombineerde dagelijkse oplaag van deze nieuwsbladen heeft in de lente van '44 zeker in de tienduizenden gelopen.
Aanzienlijk groter was in die tijd de gecombineerde oplaag van de 'grote'
illegale opiniebladen. Die oplaag is door Lydia winkel in haar De onder grondse pers 1940-1945 becijferd op 450000 voor de maand december '43 1'
als ieder exemplaar in vijf gezinnen kwam, dan', zo schreef zij, 'was heel Nederland van illegale lectuur voorzien.P Dit was louter als aanwijzing voor het grote aantal bedoeld, want zo gelijkmatig werden de illegale bladen natuurlijk niet verspreid. Veel mensen die één illegaal blad ontvingen, ontvingen ook andere en wij zijn er van overtuigd dat er heel wat Nederlanders zijn geweest die vóór de hongerwinter begon (toen gingen vooral de illegale nieuwsbladen grote oplagen bereiken), nog nooit een illegaal blad in handen hadden gehad.
Overzien wij nu de groep der 'grote'
illegale bladen als geheel, dan willen wij allereerst opmerken dat zich bij Vrij Nederland, De Waarheid, De Vonk, Het Parool, Trouwen Je Maintiendrai in de zomer van '43 een nieuw bladgebeurde op tal van plaatsen, in Harderwijk eind '43 zelfs in het politiebureau. 2 (RvO) L. E. Winkel: De ondergrondse pers 1940-1945 (1954), p.
Enkele maanden vóór De Toekomst was nog een ander illegaal blad gaan verschijnen dat zich op naoorlogse problemen concentreerde: De Ploeg. Hier zaten vier Groninger studenten achter: een oud-redacteur van het studentenblad Der Clercke Cronike, M. J. Hartgerink, de vertegenwoordiger van Groningen in de 'Raad van Negen'
, A. J. van der Leeuw, en de twee leiders van het 'waarschuwingsapparaat'
der Groninger studenten, M. A. Boers''
en H. Hommes. De Toekomst maar vooral De Ploeg wisten voor hun artikelen vooraanstaande auteurs aan te trekken, onder wie de drie Groninger hoogleraren dr. G. van der Leeuw, dr. J. H. van Meurs en mr. C. W. van der Pot, alsmede de Wassenaarse advocaat mr. J. J. Schokking en de secretaris van de Rotterdarnse Kamer van Koophandel, mr. G. E. van Walsum, ex-hoofdredacteur van het (in '41 opgeheven) christelijk-historische dagblad De Nederlander. De verschijning zowel van De Toekomst als van De Ploeg wekteJ.Loon zowel in de redactie van Ons Volk zat als in die van De Toekomst. 3 Boers
Het naderen van de bevrijding leidde er voorts toe dat men in kringen van SDAP en NVV waar men niet zonder zorg constateerde dat de illegale pers, met uitzondering van Trouw, ten aanzien van de partij-indeling een vrij scherpe breuk met het vooroorlogse Nederland voorstond, besloot, 'eigen'
illegale bladen te gaan uitgeven: eerst, in mei' 44, Vrije Gedachten, waaraan o.m. J. W. Rengelink en Evert Vermeer medewerkten, vervolgens, in augustus, Paraat en De Baanbreker. Van Paraat was de titel al even demonstratief als de verschijningsdatum van het eerste nummer: 26 augustus 1944; dat was namelijk de vijftigste verjaardag van de oprichting der SDAP in 1894-. De verschijning van Paraat hing samen met het feit dat Het Parool zich kort tevoren in enkele artikelen van de hand van Frans Goedhart fel tegen de heroprichting van de SDAP uitgesproken had; tot de redactie van Paraat behoorden de ex-tweede voorzitter van de Fabrieksarbeidersbond van het NVV, H. Oosterhuis, en de tekenaar Jan Rot, het eerste hoofdartikel werd door W. Drees geschreven. De Baanbreker, een blad dat meer van jongeren uitging (Wijnand Rornijn en anderen), stelde zich jegens de vooroorlogse SDAP kritisch op; de titel van dit blad was ontleend aan het weekblad dat Troelstra in Utrecht al vóór de oprichting van de SDAP uitgegeven had. Elders in de illegaliteit vond men die titel (zijn historische achtergrond was maar aan weinigen bekend) niet gelukkig gekozen voor een blad dat zich na vier jaar bezetting voor het eerst presenteerde. Trouwens, in het algemeen waren er in die illegaliteit weerstanden tegen illegale opiniebladen die pas eind' 4-3 of in de loop van'
44 hun opwachting kwamen maken, afortiori wanneer die bladen op het herstel van de oude partij-indeling aandrongen.
Dan willen wij in dit beknopte overzicht tenslotte vermelden dat zich bijTekenend was in dit opzicht in februarieen uitval van Johan Doorn, lid van de Raad van Verzet, in zijn illegale bladwaarin hij ook tegen illegale brochures over toekomstvraagstnkken bezwaar maakte: 'Men schijnt al reeds vergeten dat er nog oorlog is .. Men meent dat er een nauwelijks merkbare overgang zal zijn van oorlog naar vrede. Deze verwachting is zeer naief.'
De Duitsers zouden, schreef Doorn, bij het einde vall de oorlog in Nederland alle dijken en bruggen opblazen en 'de meest bloedige revolutie welke men zich kan voorstellen'
, zou zich dan waarschijnlijkin Duitsland en wellicht ook in Nederland voordoen, 'wat voor zin heeft het dan in dit verband te spreken over de inrichting van ons landsbestuur?'
(De Oranjekrant, 24 (febr. 1944), p.'in zekere zin een voortzetting zijn van de politieke nalatenschap van de Nederlandse Unie."
Het was logisch dat Christofoor van begin' 44 af nauw met Je Maintiendrai ging samenwerken. Dit had evenwel tot gevolg dat in augustus, toen vrijwel de gehele Christofoor-organisatie door verraad' opgerold'
werd waarbij o.m. ten Hagen en van Kempen gearresteerd werden''
, de Sicherheitspolizei ook een spoor vond dat haar naar het Utrechtse 'hoofdkwartier'
van de Je Maintiendrai organisatie leidde; dit kostte de twee eerste redacteuren van dit blad, mr. c. vlot en J. E. W. Wütrich, het leven: beiden werden in de herfst gefusilleerd.ê
Onbarmhartig werden de illegale bladen, van welke richting of schakering zij ook waren, door de Sicherheitspolizei vervolgd. Die vervolging was maar al te begrijpelijk. Elke vorm van illegaliteit richtte zich tegen de bezetter, maar één vorm was er die voortdurend een appèl deed op de gehele bevolking in bezet gebied om die bezetter tegen te werken, om verzet te plegen en om zo mogelijk deel te nemen aan de illegale strijd: de illegale pers. Impulsen in die richting gingen ook wel van de Londense radio uit, maar deze hulde zich vaak in algemeenheden of was er naast - de illegale pers .sprak directer en vond, dunkt ons, in de periode die ons thans bezighoudt, meer weerklank; die weerklank hing samen met het feit dat iedere lezer wist dat dat simpele krantje waarin hij zich verdiepte, onder levensgevaar samengesteld, gedrukt, vervoerd en verspreid was. Dat betekende niet dat die lezer steeds bereid was, de aanwijzingen van de illegale pers te volgen,
1 Getuige C. J. A. M. ten Hagen, Enq., dl. VII c, p. 354. 2 Ten Hagen werd uit zijn cel bevrijd, maar van Kempen stierf in Bergen-Belsen. 3 Het 'hoofdkwartier'
werd toen naar Amsterdam verplaatst waar het onder leiding kwam van Geert Ruijgers en P. J. Schmidt. Schmidt was in het begin van de jaren '30 de eerste voorzitter van de Onafhankelijke Socialistische Partij geweest. Ruijgers in '40-'
41 eindredacteur van De Unie. Ook Schmidt was in de Nederlandse Unie zeer actief'fout'
was of in volmaakte passiviteit leefde (de groep der passieven is, menen wij, aanzienlijk groter geweest dan die der 'fouten'
), wist wèl dat de illegale pers hem voorhield wat hij, zo enigszins mogelijk, behoorde te doen.
Van nagenoeg elk nummer dat althans van de 'grote'
illegale bladen uitkwam, belandden exemplaren bij de Sicherheitsdienst - door huiszoeking, door arrestaties, door het werk van V'-Mánner, door opzettelijke toezending van de kant van illegale groepen, soms ook doordat mensen in hun angst die exemplaren gingen afgeven; de belangrijkste artikelen werden dan in het Duits vertaald en aan het Reichskommissariat voorgelegd. Men kon daar de ogen niet sluiten voor het feit dat de invloed dier illegale bladen na de April-Meistakingen merkbaar toenam, Impliciet werd het gezag dat de illegale pers bij de bevolking verworven had, eind' 43 door de bezetter ook erkend toen hij besloot, illegale bladen na te maken waarin op sluwe wijze getracht zou worden, twijfel te wekken hetzij aan de goede afloop van de oorlog, hetzij aan de zin van een Duitse nederlaag; speciaalkon in die publikaties gespeculeerd worden op de hier en daar bestaande angst voor de Sowjet-Unie. Natuurlijk moest de vervaardiging van die nagemaakte bladen in diep geheim geschieden: liet men dat werk in een normale 'foute'
drukkerij doen, dan zou die operatie (in 'foute'
drukkerijen waren lang niet alle werknemers 'fout'
) spoedig naar de buitenwereld uitlekken.
Zeer verontrust door de moeite die het tijdens de April-Meistakingen gekost had om de aanplakbiljetten waarmee het Polizeistandrecht afgekondigd werd, tijdig bij de Algemene Landsdrukkerij gedrukt te krijgen, had Rauter kort na de stakingen besloten, in het concentratiekamp Vught een drukkerij te vestigen waar men in geval van nood voor het officiëleDuitse drukwerk zou kunnen zorgen. Uit enkele drukkerijen die gesloten waren, werden de nodige machines en andere hulpmiddelen naar Vught overgebracht, er werd daar een grote papiervoorraad opgeslagen en uit de zetters en drukkers die zich als politieke gevangenen in het kamp bevonden, werd een speciaal Kommando gevormd van een man of twintig. Dat Kommando begon met allerlei intern drukwerk te vervaardigen, o.m. het speciale kampgeld. maar eind '43 werd het tot een man of twaalf verkleind; die twaalf werden ondergebracht in de pas gereedgekomen kampgevangenis (de 'bunker'
) enzij werden ook bij hun verdere doen en laten strikt van de overige gevangenen (van wie telkens een deel ontslagen werd) geïsoleerd. Aan die twaalf werd eind december' 43 opdracht gegeven, de kopij voor een aantal nagemaakte illegale bladen te zetten en te drukken. Zij weigerden. Hun werd toen gezegd dat, als zij volhardden, hun familieleden voor hun ogen zouden worden op'gewoon'
drukwerk. Wij hebben niet de indruk dat de Duitse actie met de nagemaakte illegale bladen (een actie die uitging van de Hauptabteilung Volksaufklärung und Propaganda waar men zich meer en meer op deze z.g. 'zwarte'
propaganda toelegde) enig effect heeft gehad.
Méér effect, zij het kortstondig, had het omgekeerde: het namaken van nummers van legale dagbladen of periodieken door illegale groepen. Dat was telkens een hele operatie: de betrokken drukkerij moest overvallen worden en de daar aanwezige staf moest men er dan met zachte of harde dwang toe brengen, een nummer te vervaardigen waarvoor men de kopij had meegebracht - of men moest het namaak-nummer in een andere dan de gebruikelijke drukkerij laten vervaardigen. In beide gevallen diende men er voorts zorg voor te dragen dat de distributie zo vlug en zo normaal mogelijk plaatsvond. Vier keer is dat gepresteerd: op 14 april '44 door de Veenendaalse Knokploeg die de drukkerij van de Schoonhovense Courant dwong, pagina 2 van het nummer van die dag (de krant telde nog maar twee pagina's) met verzetsartikelen te vullen"; op I mei door de groep van Ons Volk die er met medewerking van Amsterdamse studenten in slaagde, een nagemaakt nummer van het weekblad De ei» precies op tijd in JO 000 exemplaren bij een aantalkioskenin de Amsterdamse binnenstad af te leveren; op 5 juni door enkele Haarlemse illegale werkers die bij een drukker te Hillegom die Trouw drukte, 8000 exemplaren lieten maken van de Haar lemse Courant welke ook al via de kiosken verkocht werden; en tenslotte op 7 september door vier Friese illegale werkers, onder wie twee KP' ers, voor wie een drukkerij in Appingedam 10 000 exemplaren van de Friese Courant vervaardigd had die ten dele in Leeuwarden normaal in distributie kwamen, ten dele door de Trouw-groep in heel Friesland werden verspreid. Laatstgenoemd nummer bevatte o.m. dit bericht:
1 Volgens de Duitsers werd het grootste deel van de oplaag in beslag genomen, er zijn evenwel zeker enkele duizenden exemplaren verspreid. De Knokploeg nam er zelf duizend mee. Per exemplaar betaalden aspirant-lezers daar grif f 100 tot f 150 voor - het geld ging naar de LO toe. De bevolking van Schoonhoven werd voor de operatie van de KP gestraft doordat zij zes weken lang om zes uur 's-avonds binnen moest zijn. 2 Dit was een vorm van Duitse 'zwarte'
propaganda; wij komen er in hoofdstuk I I
'De Nationaal-Socialistische Beweging schrijft de volgende prijsvraag uit: hoe komen wij er levend af? Hoofdprijs (beschikbaar gesteld door de afd. Fraude van de Nederlandse Volksdienst): een officieelJoods persoonsbewijs. Tweede prijs: een gereserveerde plaats op een der snelle terugtrekkende Wehrmacht wagens, eindpunt puinhoop Berlijn.'
Wat moest er allemaal elandestien verricht worden voordat een illegaal blad zijn lezers' bereikte?
De redacties (die in de regel tevens de centrale leiding vormden) waren als regel klein - er hoefde tenslotte voor een blad dat in een beperkt aantal nogal kleine pagina's eens per maand of per veertien dagen verscheen, niet zoveel geschreven te worden. Een blad als De Oranjekrant werd door één man geredigeerd, Johan Doorn: in beginsel schreef hij dus alle artikelen. Redacteuren waren evenwel tegelijkertijd nieuwsvergaarders ; zij moesten door clandestiene contacten achter al datgene zien te komen wat de dagbladpers verzweeg of wat haar zelfs onbekend was. Verbindingen met officiële instanties werden daarbij steeds belangrijker - welnu, er werd met name van ,43 af veel uit de departementale wereld vernomen. Eerder gaven wij al weer dat een ambtenaar van Opvoeding, Wetenschap en Cultuurbescherming kopieën van alle brieven die van de afdeling Hoger Onderwijs uitgingen, aan de redactie van De Geus doorgaf; bij andere departementen geschiedde hetzelfde. Bij elk departement was een vertaalafdeling die er zorg voor droeg dat de stukken die naar het Reichshommissariat moesten uitgaan (daar waren uiteraard veel belangrijke stukken onder) in het Duits vertaald werden er behoefde bij die afdeling maar één persoon te zijn die bereid was, kopieën juist van die stukken aan een illegaal blad door te geven, en een nieuwe bron van nuttige informatie was aangeboord. Het Parool en Vrij Nederland bezaten zulk een contact bij Binnenlandse Zaken. Diezelfde bladen slaagden er in '43 in, regelmatig kopieën te krijgen van belangrijke stukken die van het Rijksarbeidsbureau uitgingen. Ook bij de onder Hirschfeld ressorterende departementen waren verscheidene ambtenaren werkzaam die een vast contact met illegale bladen onderhielden, vooral met Het Parool, Je Maintiendrai en Ons Volk. De illegale bladen waren evenwelook elkáárs bron: een belangrijk bericht, in het ene illegale blad vermeld, werd steeds door andere illegale bladen overgenomen. Wat aan commentaren over het oorlogsverloop in de'föute'
A. Meyer-Schwencke die van dat moment af veel ging riskeren om de Parool-organisatie te helpen.ê
Bij de meeste 'grote'
illegale bladen was regel dat men veel meer kopij had dan men kon plaatsen. De redactionele samenstelling van een nummer was dan ook steeds een probleem. Was dat probleem opgelost, dan stond men voor een nieuw: het drukken. Konden de drukkers die men ingeschakeld had, hun levensgevaarlijk werk voortzetten of moest men andere zoeken? En was er nog voldoende papier? Ook papier werd namelijk steeds schaarser. Hierover een enkel woord.
Voor de vervaardiging van papier mocht in ons land van '40 af geen hout meer worden ingevoerd - de papierindustrie was daarom aangewezen op de invoer van cellulose en op de aanvoer uit het binnenland van oud papier en van lompen. Het tekort aan die grondstoffen werd evenwel, mede
1 Wij hebben in ons deel 5 een aantal pro-Duitse artikelen aangehaald die in '41 in het dagblad De Tijd geschreven werden door M. A. Cageling, in die tijd lid van Arnold Meyers Nationaal Front. Niet onvermeld blijve thans dat Cageling van '43 af.in Je Maintiendrai de artikelen over het oorlogsverloop schreef en ook als verbindingsman fungeerde tussen de JM-organisatie en de spionagegroep Geheime Dienst Nederland. 2 Meyer-Schwencke bleefin vaste relatie staan met die afdeling van de staf van de Bejehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD die zich op de bestrijding van de illegale pers concentreerde, speciaal met een van de stafleden, Helmuth Schmidt. Ten behoeve van deze ging hij z.g. als V-Mann optreden waaruit voortvloeide dat hij regelmatig voor gegevens moest zorgen over de illegale pers en over de stemming in den lande. Die gegevens werden hem door de redactie van Het Parool verstrekt, maar dat z.g. Spielmatetial was natuurlijk dusdanig gekozen dat niemand er gevaar door kon lopen. Van zijn kant kon MeyerSchwencke aan de redactie van Het Parool veel berichten dat wèl van belang was. Toen bijvoorbeeld in december' 43 een aantal medewerkers uit de Parool-organisatie voor Amsterdam gearresteerd was, waarschuwde Meyer-Schwencke dat een speciaal Kommando van Heuven Goedhart, in die tijd een van de voornaamste redac'43 9000 ton en in '
44 5 500 ton. De dagbladen krompen tot twee pagina's per dag in, enveloppen waren vrijwelnergens meer te koop, uitgevers moesten, toen zich eenmaal de grote schaarste ging aftekenen, als regel 'fout'
zijn wilden zij voor hun boeken nog een papiercontingent toegewezen krijgen - en in die situatie dienden de organisaties die illegale bladen deden verschijnen, daar toch maand na maand het nodige papier voor te vinden. Voor de 450 000 exemplaren die volgens de eerder weergegeven schatting in december '43 in circulatie kwamen (alleen de 'grote'
illegale opiniebladen!) was ca. 7 ton papier nodig. Maar dat papier werd gevonden, telkens weer. Van de zomer van '43 af verleende een ambtenaar van het rijksbureau voor papier daar medewerking bij door officiële vergunningen af te geven op gefingeerde aanvragen - het rijksbureau heeft op deze wijze, vermoedelijk van '43 af, de illegale pers in totaal aan 700 ton papier geholpen (een deel daarvan was voor illegale oproepen en brochures bestemd) en de n.v. van Gelder &
op te sporen; andere mededelingen van Meyer-Schwencke droegen er toe bij dat Nederlandse advocaten een groot deel van het door de arrestanten verrichte illegale werk z.g. met de bemoeienissen van een provocateur in verband konden brengenhet Obergericht velde toen naar verhouding lichte vonnissen. Het was pas na deze arrestatie-zaak dat van Narden aan Meyer-Schwencke meedeelde dat deze bij het werk van de Parool-groep ingeschakeld was.
In de loop van '44 maakte Meyer-Schwencke een fout: toen Helmuth Schmidt hem op zekere dag om een exemplaar van Het Parool vroeg, bracht hij dat reeds de volgende dag mee. Schmidt concludeerde daaruit dat Meyer-Schwencke met Het Parool in contact stond en bereidde een ingreep voor om de gehele redactie 'op te rollen'
. Eind augustus' 44 werd Schmidt evenwel naar Duitlsand geroepen en toen hij in september zijn werk in Nederland hervatte, waren de omstandigheden zo verward dat hij (hij was nu trouwens in een andere sector werkzaam) niet meer aan de actie tegen Het Parool toekwam. Het lijdt geen twijfel dat Meyer-Schwencke door zijn mededelingen enkele tientallen illegale werkers het leven gered heeft, niet alleen uit de kring van Het Parool maar ook van De Vrije Kunstenaar. Hij heeft tenslotte in de hongerwinter veel belangrijke Duitse stukken en kaarten doen toe'kraken'
in de wacht gesleept, maar dit papier was niet steeds oruniddellijk bruikbaar: het moest op maat gesneden worden (Biihrrnanns Papiergroothandel te Amsterdam werd daar wel bij ingeschakeld) - één geval is evenwel bekend waarin een groep die in het Gooi een illegaal blad uitgaf (De Gooise Koerier) enkele rollen papier door tien onderduikers met scheermesjes en scharen tot vellen van de gewenste lengte moest laten snijden, hetgeen twee weken zeldzaam eentonig werk met zich bracht.
Een drukker die een illegaal blad drukte, moest daar uiteraard het papier voor in huis hebben. De aanwezigheid van die voorraad sloot al een zeker risico in, want de bij een drukker aanwezige papiervoorraden werden af en toe gecontroleerd en moesten dan stuk voor stuk verantwoord worden. Dat was evenwel slechts het eerste risico dat de illegale drukker liep. Zetsel voor illegaal drukwerk viel niet weg te werken - het was àfkorte tijd in het magazijn aanwezig (daar kon men het nog verstoppen) Mhet stond open en bloot op de machine terwijl het 'ingesteld'
werd, en tijdens het drukken zelf (dat geschiedde vaak 's nachts als het personeel er niet was - veel illegale drukkers werden dan door leden van hun gezin bijgestaan) vormden de stapels illegale bladen onloochenbaar bewijsmateriaal voor illegaal werk. Nu waren er in den lande vele duizenden drukkerijen, grote en kleine - het was de Sicher heitspolizei onmogelijk, ze alle regelmatig te controleren. Dat nam niet weg dat drukkers die illegaal drukwerk vervaardigden, al door de aanwezigheid in hun bedrijf van het belastende materiaal een groot risico liepen. Er zijn desondanks vele tientallen, misschien wel enkele honderden, veelal 'kleine'
, drukkers in den lande geweest (het precieze aantal staat niet vast), die dat risico aanvaard hebben door af en toe of (wat vaker voorkwam) regelmatig illegaal drukwerk te vervaardigen. Een zelfde risico liepen de zetterijen, als bij de productie van het illegale drukwerk van aparte zetterijen gebruik gemaakt werd, en ook de stype-inrichtingen wanneer van het zetsel matrijzen waren gemaakt (afdrukken in karton) waar men elders stypes van kon afgieten.' Alle zetters en drukkers moesten eind '
42 aan de Sicherheitspolizei opgave doen van de lettersoorten die in hun bedrijf aanwezig waren - nadien kon de Sicherheitspolizei dus nagaan, welke zetterijen en drukkerijen in het
lOok de clichéfabrieken die zulk een grote hulp verleenden aan de falsificatiegroepen, moesten vaak de illegale pers bijstaan: de 'kop'
van het blad was steeds geclicheerd en er werden in verscheidene illegale bladen ook illustraties opgenomen die uiteraard steeds geclicheerd moesten worden. In totaal waren er in den lande evenwel slechts ca. 30 clichéfabrieken - diegenen die daar steun gaven aan de falsi
De 'grote'
illegale bladen trachtten als regel verscheidene drukkers tegelijk in te schakelen die in verschillende delen des lands hun bedrijfhadden; dat vereenvoudigde het transportprobleem van de duizenden, ja tienduizenden exemplaren die gereedkwamen. Die drukkers ontvingen dus Of het zetsel (maar dat was letterlijk en figuurlijk loodzwaar - het transport van dat zetsel was vaak een probleem op zichzelfl) Of de stypes. Het lag bij elk illegaal blad weer anders. Van Je Maintiendrai werd de gehele oplaag die van 15 000 tot 25 000 exemplaren steeg, bij één drukkerij gedrukt, de Drukkerij Mercurius in Leeuwarden (om de Sicherheitspolizei op een dwaalspoor te brengen werden de nummers in Friesland altijd later verspreid dan elders), Trouw had op een gegeven moment alleen al in de provincie Groningen zes drukkers die ingeschakeld konden worden. Hoe kwetsbaar de illegale drukkers waren, blijkt uit het veelzeggende feit dat toen in de zomer van '44 het grote Trouw proces plaatsvond, ongeveer de helft van de illegale werkers die terecht stonden, zetters en drukkers van Trouw waren, onder hen de Leeuwarder drukker Tiede van der Wey met drie van zijn zonen.ê Van de tachtig veroordeelden heeft slechts één de oorlog overleefd.
Het heeft, dunkt ons, zin, het voorafgaande toe te lichten in de vorm van het relaas dat een van de redacteuren van Het Parool, drs. Jan Meijer, vijf jaar na de bevrijding aan de Enquêtecommissie deed. 'Voor elk nummer (werd)', zo zette hij uiteen,
Trouw Engelse boek was ons land binnengesmokkeld. Er kwamen van de vertaling ook's opgemaakt en die in lood opgemaakte pagina'
s werden daarna op een uitermate ingewikkelde rnanier- naar een stype-inrichting gebracht .... Die acht pagina's die in lood natuurlijk enorm zwaar zijn en heelmoeilijk te transporteren ... , werden, nadat zij in karton zijn overgeperst, zeer licht en gemakkelijk vervoerbaar .
. . . Er werden vier stel stypes en twee stel matrijzen gemaakt. De originele gezette pagina's gingen dan weer terug naar de drukkerij waar een oplaag werd gedrukt van 5 000 die ter plaatse werd overgeleverd, via alle mogelijke waterdichte sluizen, naar de hoofdverspreider in Den Haag. Dat ging in pakken van 500 die verpakt moesten worden met vooroorlogs touw. Dat probleem was natuurlijk niet zo gering: de aanschaffmg van vooroorlogs touwen vooroorlogs pakpapier, maar het losraken van dergelijke pakken tijdens het vervoer zou natuurlijk grote gevaren kunnen opleveren.
Donderdagmorgen gingen de stypes naar vier drukkerijen; zij gingen naar Almelo, Leeuwarden, Maastricht en Breda. Van die stypes werden er dan daar weer opnieuwoplagen gedrukt. Het twee stelmatrijzen ging naar Utrecht en Groningen waar men ter plaatse over een inrichting beschikte om de matrijzen af te gieten tot loden stypes. Het zetsel werd vervolgens weer losgemaakt uit de originele pagina's maar werd als zetsel intact gehouden en vervoerd naar Amsterdam, waar het opnieuw tot pagina's werd opgemaakt en afgedrukt, 25 000 exemplaren, die in pakken van I 000 werden verzonden naar de hoofdverspreiders in de westelijke sector van het land.'!
In dit stadium was het gevaarlijkste onderdeel van de operatie het vervoer van het losgemaakte zetsel uit Den Haag naar Amsterdam. 'Dat loden zetsel werd'
, aldus weer Meijer,
'verpakt Elk pakje had de vorm van een plat broodje, ongeveer 20 cm lang, in dik papier met een touwer om. Bij elkaar werden dat, als ik mij goed herinner, zestien pakketjes. Elk pakje was vrij zwaar. Zij werden gedislocaliseerd over een aantal adressen. Koeriersters haalden het pakje daar af, elk één, ook alweer met
1 Dit transport moest zorgvuldig gecamoufleerd worden. 2 Getuige]. Meijer, Erlq., dl. VII C.,
... De koeriersters waren meestaljonge meisjes,hoewel er ook oude dames bij waren, soms van boven de 60; er waren ook koeriers, enkele oudere heren, die dus minder gevaar liepen om voor de arbeidsinzet te worden benaderd door de Duitsers. Zij gingen met de trein van Den Haag naar Amsterdam en wisten alleen het adres waar zij hun pakje zetsel moesten afgeven. Dat adres was ook in die zin ongevaarlijk dat, zelfs wanneer zij het zouden noemen, het nooit door ons werd benaderd omdat voor dat afhalen van dat zetsel de nodige maatregelen waren getroffen. De koeriersters werden verdeeld over twee of drie treinen. Zij kenden elkaar niet. Wanneer zij eventueel meenden iemand te herkennen, mochten zij dat toch niet laten merken. Er reisden enkele mensen mee die in de gaten hielden wat er op de stations gebeurde en ook in de treinen zagen zij toe"
in de treinen en bij de uitgang van de stations werd namelijk veelvuldig gecontroleerd.
Juist door al die noodzakelijke veiligheidsmaatregelen kwam bij de productie van illegaal drukwerk veel kijken, zeker wanneer deze, zoals bij Het Parool, gedecentraliseerd was. Centralisatie, als bij Je Maintiendrai, sloot daarentegen het gevaar in dat men, als 'de SD'
een inval deed, op slag de gehele oplaag kwijt raakte. In elk geval nam het totale productieproces vrij veel tijd. Vaak ontstonden er ook moeilijkheden doordat drukkerijen die illegaal drukwerk vervaardigden, 'opgerold'
werden.
Was aanvulling mogelijk? Ja: een complete illegale drukkerij eventueel annex zetterij.
Er zijn er in denlande twee geweest.
In ons vorige deel wezen wij er op dat D.D .B. van Veen, een van de deelnemers aan de overval te [oure, begin '43 een deel van het geld dat uit de zwarte verkoop van de'
gekraakte' bonkaartenresulteerde, kon achterhouden. Hij viel toen in handen van Horak, chef van het bij de rijksrecherchecentrale gedetacheerde Sonderkommando, maar werd door deze vrijgelaten. Het geld was niet in beslag genomen. Van Veen ging het nuttig gebruiken. Hij bracht begin '44 uit een door de bezetter gevorderde drukkerij een deel van de machines naar het sousterrain van een pand in Amsterdam over waar zich het filmbedrijf van Maarten Toonder bevond; op de deur van de nieuwe drukkerij kwam 'Hulpstudio 2'
te staan en in die drukkerij, die de naam kreeg: 'De Algemene Vrije Illegale Drukkerij'
(afgekort: 'David'
s), ging
1 Elke koerierster moest zich eerst bij het tussenadres(de 'sluis'
) vervoegen om daar te horen of op het afhaaladresnog alles veilig was. 2 Enq., dl. VII c, p. 285-86. 3 Van Veen bedoelde dat begrip 'David'
als verwijzing naar de Davidsster die op de hatelijkeJodenster voorkwam. 85'De BezigeBij'
.
De tweede illegale drukkerij was 'completer'
dan de drukkerij 'David'
: ze bezat namelijk ook een zetmachine. Ze werd in de herfst van '43 ingericht in het hondenpension van mej. E. Plate te Blaricum. De drukpers, een gevaarte van zes ton, kwam (uiteraard bij gedeelten) uit Hilversum, de zetmachine was aangevoerd uit Andijk. Deze drukkerij was het werk van de jeugdige drukker Henk: veldhuis die begin februari '43 in Meppel de Oranjebode gedrukt had ('no. I' van Trouw) en zich nadien aangesloten had bij de Meppeler Knokploeg die evenwel uiteengeslagen was. Voor zijn illegale drukkerij werkte veldhuis samen met de Duitse emigrant Albert Schlösser,een nauwe relatie van Gerrit van der Veen. Een deel van de oplaag van Trouw werd in die drukkerij vervaardigd, maar zij zorgde ook o.m. voor edities van De Ploeg, De Vrije Katheder en Christojoor. Er was toen naast veldhuis een tweede drukker gekomen, W. Overeem,! en een leerlingdrukker, H. Rieling, Maandenlang ging alles goed, maar het adres in Blaricum werd de Sicherheitspolizei bekend als uitvloeisel van de overval (13 juni '44) op het kantoor van de Persoonsbewijzensectie der LO aan de Nieuwe Zijds Voorburgwal te Amsterdam; daar viel Rieling in Duitse handen. Eén dag later werd de illegale Blaricumse drukkerij overvallen. Schlösser en Overeem ontkwamen, Veldhuis werd zwaar gewond.ê De Sicherheitspolizei liet de machines vooreerst staan waar zij aangetroffen waren - een deel daarvan werd toen in een gewaagde operatie door Overeem en Schlösser naar de kwekerij van de gebroeders Keppel te Eemnes overgebracht waar de illegale drukkerij opnieuw in bedrijf gesteld werd. Zij is in april' 45 door de Landwacht ontdekt - toen werden alle machines met handgranaten onbruikbaar gemaakt.
Bij Vrij Nederland liet Wim Speelman in '42 voor de '
grote' transporten meestal van de treinen gebruik maken, maar toen Speelman begin '43 Trouw had opgericht, schakelde de VN-organisatie hoofdzakelijk over op vervoer per beurtschipper. Zo werd voor het vervoer naar Groningen een Groninger binnenvaart-rederij ingeschakeld welker directeur ingelicht was. De pakketten werden als 'papier wal-restant Groningen'
verzonden (ze zouden dus bij de rederij afgehaald worden), geadresseerd aan een gefantaseerd iemand de 'provinciaal vertegenwoordiger'
voor Groningen, 'meneer de Bruin'
, moest dan naar de rederij toe. 'Zodra de zending verscheept was'
, lezen wij in het gedenkboek van de Vereniging van Groninger Oud-Illegale Werkers, 'kreeg de provinciaal vertegenwoordiger een briefje, nu eens uit Sneek of Amersfoort, dan weer uit Rotterdam of ergens uit Brabant, bevattende de mededeling dat meneer de Haan of Boerema met genoegen het boek had gelezen en het donderdag had teruggestuurd. Dat betekende: 'Kranten donderdag vanuit Amsterdam verzonden.' Als dan bijvoorbeeld'
s zaterdags de boot binnenkwam, informeerde de directeur zo langs z'n neus weg bij de kapitein: 'Geen bijzonderheden onderweg? Geen controle gehad?' '
Nee, meneer.' Enals dan '
meneer de Bruin' kwam om de pakken te halen, dan wist hij dat alles veilig was'!
d.w.z. dat had hij dan van de directeur gehoord die hij zijnerzijds omtrent de verscheping uit Amsterdam ingelicht had. Bij de provinciale vertegenwoordiger werden de pakketten afgehaald door districtsvertegenwoordigers, bij dezen door de 'hoofdverspreiders'
- ieder kende alleen de illegale werkers die hij zelf ingeschakeld had. De provinciale vertegenwoordiger wist dus niet wie Vrij Nederland vervaardigde en evenmin wie de hoofdverspreiders en de verspreiders waren; hij kende slechts de districtsvertegenwoordigers. Men vond in dergelijke organisaties mensen uit alle kringen van de samenleving. Zo had de provinciale vertegenwoordiger van VN in Limburg, J. H. J. Sangen te Hoensbroek, als districtsvertegenwoordiger in Venlo de eigenaar van een autotransportbedrijf ingeschakeld, in Roermond een groot
1 Vereniging van Groninger Oud-Illegale Werkers: Hoe Groningen streed. Provin ciaal gedenkboek van het verzet 1940-1945
Behalve Trouw bleven ook andere illegale bladen voor de 'grote'
transporten bij voorkeur van de spoorwegen gebruik maken. Het was de antirevolutionaire groep die in Utrecht het illegale blad Geïllustreerd Vrü Neder land uitgaf! welke voor die transporten eind '43 medewerking vond binnen de Nederlandse Spoorwegen, nl. bij de afdelingen luchtbescherming en spoorwegrecherche. 'De pakken bladen werden'
, schrijft Lydia Winkel, 'door een auto van de luchtbescherming naar de trein gebracht, onder toezicht van een lid van de spoorwegrecherche ingeladen en vervoerd, en dan weer per dienstauto verder gedistribueerd. '2 Van die mogelijkheid gingen ook andere illegale bladen gebruik maken (wij herinneren aan de diensten die de spoorwegrecherche aan het 'CDK'
van de LO bewees) en er werd toen na enige tijd een vaste wekelijkse bespreking in een van de gebouwen van de spoorwegen te Utrecht belegd waar men alle te verwachten transporten coördineerde.
Zo kwamen eerst tien-, later honderdduizenden nummers van illegale bladen bij de mensen voor wie ze bestemd waren. Op dezen werd steeds een dubbel beroep gedaan: lezen en doorgeven. Is daar steeds gevolg aan gegeven? Wij betwijfelen het. Het kwam voor dat die gevaarlijke blaadjes ongelezen verbrand werden - het kwam óók voor dat men ze zo kostbaar vond dat men ze zelfbehield.
Er is voor de illegale pers veel geld nodig geweest. Menigeen die bij de uitgave vooral van kleinere bladen betrokken was (dat sluit de gestencilde illegale nieuwsbladen in), gaf er zijn laatste cent voor uit. Er werd ook veel geld ingezameld. Dat waren steeds giften. Bij enkele bladen moest het Nationaal Steunfonds bijspringen, maar pas in de hongerwinter. Voordien fmancierde de illegale pers zichzelf Voor De Waarheid werd door alle lezersin juni' 44 tot Ons Vrije Nederland herdoopt. 2 L. E. Winkel: De ondergrondse pers 1940-1945,
'men abonneerde zich om zo te zeggen op het blad'
, aldus A. J. Koejemans, een van de redacteuren van '43 af!; andere bladen waren eerder op grote giften-ineens aangewezen, zo Het Parool, Vrij Nederland en Trouw.
'Wij hebben'
, vertelde van Randwijk ons in' 58, 'behalve in de hongerwinter nooit gebrek aan geld gehad. Het geld stroomde binnen.f 'Wij hebben zelfs'
, aldus Bruins Slot aan de Enquêtecommissie, 'geld overgehouden.v
Behalve door diegenen die full-time illegaal werkzaam waren voor een illegaal blad, werd door al die vele duizenden die regelmatig bij de productie en de distributie van de illegale bladen betrokken waren, zonder enige betaling gewerkt, veelal zelfs zonder vergoeding van onkosten. Desondanks waren per nummer de bedragen die voor de productie en distributie nodig waren, vrij hoog. Bruins Slot zei na de oorlog dat elk exemplaar van Trouw in doorsnee één gulden gekost had 4, hetgeen dus betekent dat voor Trouw dat eind '43-begin '
44 in een oplaag van 60000 verscheen, per nummer f 60 000 nodig was. Alleen al van de 'hoofd-editie'
van Trouw zijn 41 nummers verschenen, uiteindelijk zelfs in een oplaag van 145000 exemplaren. Aan giften, klein en groot, zijn aan de illegale pers als geheel tijdens de bezetting stellig enkeletientallen miljoenen guldens toegevloeid. Wij moeten het bij die algemene schatting laten: geen enkel blad achtte het verantwoord, een administratie bij te houden.
Hoeveel personen zich met zekere regelmaat voor de illegale pers ingezet hebben, kan ook slechts geschat worden. Wij kennen maar twee cijfers: bij het werk voor Trouw waren in '44 tenslotte ca. vierduizend personen betrokken, bij dat voor Het Parool ca. drieduizend. Andere bladen die door grote organisaties gedragen werden, waren Geïllustreerd Vrij Neder land, Je Maintiendrai, Ons Volk, De Vonk, Vrij Nederland en De Waarheid - misschien is dus alleen al voor het aantal vaste medewerkers van deze acht bladen een schatting van vijftien- tot twintigduizend verantwoord. Maar er zijn tijdens de bezetting nog ca. 1200 andere illegale bladen verschenen! Daaronder waren evenwel enkele honderden kleine gestencilde illegale nieuwsbladen. Een schatting dat voor de illegale pers als geheel dertigduizend personen zich moeite gegeven hebben, lijkt eerder aan de lage dan aan de hoge kant.
1 Getuige A. J. Koejemans, Enq., dl. VII c, p. 485. • H. M. van Randwijk, 5 nov. 1958 3 Getuige J. A. H. J. S. Bruins Slot, Enq., dl. VII c, p. 282.
Toen de eerste nummers van illegale bladen in april' 42 Londen bereikten, meende de regering dat het uit veiligheidsoogpunt aanbeveling verdiende, de aankomst van die bladen (ze waren via de Zweedse Weg gearriveerd) geheim te houden: Radio Oranje mocht er dus niet uit citeren. Dat standpunt werd in de loop van '42 verlaten en de regeringsomroep heeft nadien veelvuldig en met kennelijke instemming passages uit de illegale pers weergegeven. Radio Oranje heeft daarmee een zekere mate van directe morele steun aan de illegale pers geboden. Feitelijke steun werd verleend toen de Dutch Section van de European Service der BBC van de herfst van '43 af een kwartier per week in langzaam tempo (de teksten konden dan stenografisch opgenomen worden) informatiemaceriaal ging doorgeven dat speciaalvoor de redacties van illegale bladen bestemd was. Dit was een denkbeeld geweest van mr. J. C. S. Warendarf, een van de oprichters van Het Parool, die, nadat hij in de herfst van' 42 bezet gebied verlaten had, eind mei' 43 in Londen aangekomen was.
Warendorf deed meer. Hij meende dat het zin had, een geheime agent naar bezet gebied te zenden om daar speciaalmet de redacties van illegale bladen contact op te nemen, in de eerste plaats met Het Parool, maar via dat blad ook met andere bladen. Natuurlijk wist Warendorf dat de redacteuren van Het Paroolondergedoken waren, maar hij had in de tijd waarin hij zelf redacteur geweest was, nauw samengewerkt met een helpster te Amsterdam. Janny Rebel; haar naam en adres gafhij dus op als persoon via wie de geheime agent, naar Warendorf vertrouwde, de redacteuren van Het Parool zou kunnen bereiken. Wie zou die missie organiseren: Bureau Inlichtingen in samenwerking met de Engelse Intelligence (MI-6) of de dienst van kolonel de Bruyne in samenwerking met de Special Operations Executive? Somer, hoofd van BI, drong er ten sterkste op aan dat zün dienst voor de missie zou zorgen: BI had immers sinds maart met veel succes enkele geheime agenten naar bezet gebied kunnen zenden en er waren sterke aanwijzingen (overtuigende bewijzen waren er nog niet) dat het met de verbindingen van SOE helemaal mis was. Heftige discussies leidden tot de beslissing dat de Bruyne/ SOE voor de missie zouden zorgen; daarbij gaf de doorslag dat de uit te zenden geheime agent een boodschap naar bezet gebied zou meenemen die instructies voor de bevolking bevatte hoe deze zich bij een Geallieerde invasie te gedragen had (dat was het terrein van SOE) - de bedoeling was dat die boodschap in de 'grote'
illegale bladen gepubliceerd zou worden.
Wat verder geschiedde, ging geheel buiten Warendorf en de dienst van de Bruyne om - die dienst had namelijk sinds begin' 42 het organiseren van'Hans'
) Grün uitgekozen, een korporaal die in de meidagen van '40 in de Peel gestaan had, via Zeeland naar Bretagne had kunnen trekken en vandaar in juli '40 naar Engeland was geëvacueerd. Grün zou tegelijk met een tweede geheime agent, J. D. A. van Schelle, ingezet worden; van Schelle's taak was, een bedrag van enkele tienduizenden guldens naar bezet gebied te brengen, vermoedelijk naar een van de agenten die voordien door SOB uitgezonden waren - agenten van wie SOB op dat moment nog niet wist dat zij allen in Duitse handen gevallen waren. Er was méér dat SOB niet wist: het was tot de Britse organisatie namelijk ook nog niet doorgedrongen dat 'George van Vliet'
(alias 'George Brandy'
) met wie zij in radiocontact stond en aan wie zij GrÜll en van Schelle wilde toespelen, in werkelijkheid de Vi-Mann George Ridderhof was die al bijna anderhalf jaar bij het Bnglandspiel ingeschakeld was. Ridderhof woonde in die tijd in Brussel- het was een Brussels adres dat Grün en van Schelle als eerste 'aanloopadres'
opgegeven werd; er werd evenwel aan SOB op haar verzoek door Ridderhof ook een adres in Nederland opgegeven: dat van een leraar in Doorn, zekere A. C. van Oord, die al geruime tijd voor allerlei illegaal werk met Ridderhof in contact stond, zonder te weten dat deze een Vi-Mann was.
Was het op zichzelf al riskant dat SOB in het vierde jaar van de bezetting als geheim agent iemand liet vertrekken die geen enkele ervaring had van het leven in bezet gebied, bij Gri.ins missie bleek óók dat de voorstelling die SOB zich van de omstandigheden op het vasteland maakte, volslagen irreëel was: SOB ging er nog steeds van uit dat de mensen in bezet Europa er haveloos bijliepen; toen Grün zich op de avond van 2 oktober' 43 voor vertrek gereedmaakte, moest hij, zo vertelde hij later, 'een goor pak'
aantrekken zodat hij er 'als een echte landloper'
uitzag! - wij nemen aan dat van Schelle zich aan diezelfde transformatie moest onderwerpen. Ook Grün kreeg geld mee (het was voor de illegale pers bestemd) en natuurlijk een pistool, voorts een zender en een code - maar geen marconist; wij veronderstellen dat via een van de lijnen van het Englandspiel meegedeeld was dat 'van Vliet'
(Ridderhof) gemakkelijk voor een marconist zou kunnen zorgen.
Het Engelse vliegtuig dat Gri.in en van Schelle in de nacht van 2 op 3 oktober naar België overvloog, werd door een vergissing aan Duitse kant
1 Getuige J.'een aangenaam gevoel van zelfvoldoening en gewichtigheid'
voor zijn missie vertrokken- - nu stond hij midden in de nacht op een onbekend punt in België. Hij begon met zijn pistool te begraven ('ik had er toch niets aan'
"), nam zijn zender mee (zijn tas waar zijn code in zat, kon hij niet vinden) en reisde, na zich van van Schelle losgemaakt te hebben, naar Brussel waar hij Ridderhof ontmoette. Grün kreeg, schreef hij later, 'een dikke man van ongeveer vijftigjaar (te zien), met een opgezwollen gezicht, waaruit twee waterig-blauwe oogjes kijken. Hij heeft hangwangen en een onderkin en dunne, kleurloze lippen, die slechts gedeeltelijk zijn onregelmatige, bruine tanden verbergen ... Als hij spreekt, ben ik niet met mezelf eens ofhij een doodgewone, vermoeide zakenman van middelbare leeftijd is die gek is op een borreltje, of alleen maar een gedegenereerd speler'"
maar die ongunstige, althans onzekere indruk verdween toen Ridderhof over het illegale werk begon dat Grün ter hand zou nemen: zijn stem, zijn gehele uiterlijk werd opeens 'hard'
:
'Hij ziet er nu allerminst uit als een degeneré en zijn zelfvertrouwen en de natuurlijke wijze waarop hij rustig zaken behandelt, geven me onmiddellijk het gevoel, dat ik tegenover een man van groot formaat zit, een meester in het vak'~hem gaf Grün zijn zender mee (Ridderhof zou immers voor een marconist zorgen) en hij liet zich vervolgens naar Doorn brengen waar hij bij van Oord zijn intrek nam. Ridderhof keerde naar Brussel terug. Daar-meldde zich ~nkele dagen later van Schelle bij hem.
Hoezeer Grün Ridderhof ook vertrouwde, één ding deed hij niet: hij gaf hem niet de naam en het adres van mej. Rebel, lichtte hem ook niet in over de instructies aan de Nederlandse bevolking in het geval van een Geallieerde invasie (Grün had die tekst meegenomen op een microfoto die in de wand van een lucifersdoosje verborgen was) en vertelde Ridderhof evenmin, waar en wanneer hij besprekingen voerde met illegale werkers. Minstens twee wist hij te ontmoeten: de hoofdverspreider van Het Parool te Amsterdam, J. Stallinga en, via deze, van Heuven Goedhart, enige tijd later ook ver
1 'Brutus'
(codenaam van]. Griin): Ik wasgeheim agent (1949), p. 14. 2 Getuige J. Grün, Enq., dl. IV c, p. 438. 8]. Grün: Ik wasgeheim agent, p. 33. A.v.,'ik neem die verantwoordelijkheid niet'
, zei hij (aldus Grün), 'dit heeft het effect van een bom.'
2 Grün kon het daar welmee eens zijn; hij besloot, SOB om nadere instructies te vragen. Ridderhofhad inmiddels voor zendverbinding gezorgd (wij moeten aannemen dat Giskes en Schreieder via een van de andere verbindingen van het Englandspiel bereikt hadden dat SOB goedvond dat de geheime agent Grün van de code van een andere agent gebruik maakte) en via die verbinding stelde Grün op 13 december aan Londen de vraag: 'Wanneer wenst u uitgewerkt lucifersdoosje te zien?'?
- d.w.z.: wanneer wenst u dat de instructies met betrekking tot de invasie in de Nederlandse illegale pers verschijnen? Grün zei later aan de Enquêtecommissie dat het die vraag geweest was (die door SOB geïnterpreteerd zou zijn als: geef mij de datum van de invasie op) die bij SOB wantrouwen gewekt had in Ridderhofs betrouwbaarheid en dat het wekken van dat wantrouwen ook zijn bedoeling was geweest - Grün was namelijk langzamerhand achter de integriteit vooral van Ridderhof een vraagteken gaan plaatsen. Wij zijn er niet van overtuigd dat Grün de weergegeven vraag met bijbedoelingen doorgaf. Hoe dit zij: in de tweede helft van december ging SOB al haar geheime agenten in bezet gebied tegen contact met Ridderhof waarschuwen - maar de enige hunner die op vrije voeten was, was Grün en hij kreeg die waarschuwing natuurlijk niet te zien.
Die waarschuwing was voor Giskes en Schreieder hoogst belangrijk: wij laten in het midden of zij via Ridderhof vernomen hadden waar dat 'uitgewerkt lucifersdoosje'
op sloeg, of dat Ridderhof voor hen al van voldoende belang was doordat zij via Grün mogelijkheden hadden om in de illegale pers te penetreren - in elk geval droeg Giskes er zorg voor dat van Schelle die zich nog steedsin België bevond en aan wie Grün enkele rapporten had kunnen toesturen, begeleid door enkele 'piloten'
, naar Spanjekon 'ontsnappen'
; de bedoeling was dat hij zo spoedig mogelijk naar Londen zou gaan om SOB te verzekeren dat aan de betrouwbaarheid van Ridderhof niet getwijfeld behoefde te worden. In dat opzicht had van Schelle, toen hij in Londen aankwam, geen succes: Somer, hoofd van het Bureau Inlichtingen, had in december tijdens zijn al eerder vermeld dienstbezoek aan Spanje (het
1 Getuige J. Grün, Enq., dl. IV c, p. 439. 2 A.v., p. 438. 8'George van Vliet'
) onbetrouwbaar was, stond hiermee vast.
Wat was inmiddels met Grün geschied?
Hij was eind december tot het besluit gekomen, zich van Ridderhof los te maken, hetgeen betekende dat hij ook van Oords woning in Doorn zou verlaten. Dat deed hij op 3 januari '44 - de dag waarop hij '
s middags om half vijf in Amsterdam ten huize van mej. Rebel voor het eerst twee hem nog onbekende redacteuren van Het Parool zou ontmoeten: Meijer en van Norden. Met hen wilde Grün spreken over de publikatie, alsnog, van de invasie-instructies - hij had het stuk bij zich. Hij werd die middag op het station van Driebergen overmeesterd. Had hij over zijn afspraak ten huize van mej. Rebel een aantekening in zijn agenda staan of was dat adres, dat van Oord kende, tot Ridderhof doorgedrongen? Wij weten het niet. In elk geval deden de Duitsers onmiddellijk een inval in de woning van mej. Rebel, maar zij waren tien minuten te laat: toen GrÜl.1niet precies om half vijf was komen opdagen, hadden Meijer en van Norden, die toch al niet veel vertrouwen hadden in het contact met GrÜl.1, de woning verlaten.'
GrÜl.1, vastgebonden op een stoel, werd in Den Haag eerst door Schreieder onder het mes genomen: 'U zult moeten spreken'
, zo gafGrÜl.1 later diens woorden weer.
'Dat hebben ze allemaal gedaan en we hebben hier mensen van groter formaat dan u gehad. U zult uweten en drinken krijgen doch geen slaap. U blijft op deze stoel zitten tot we de gehele waarheid uit u gekregen hebben. Verstanden? En voor het geval dat u denkt dat u het wel kunt volhouden, zeg ik u dat het record 120 uur is en op naam staat van een leider van de ondergrondse pers.' Wanneer u
tionslager Ravensbrück gezonden; zij overleefde de oorlog. 2 Wij weten niet wie daarmee bedoeld is - aangenomen
'Deze heren'
(Schreieders ondergeschikten) gingen aan het werk. Grün werd ernstig mishandeld, men sloeg hem o.m. bijna al zijn tanden uit zijn mond. Het 'verhoor'
duurde onafgebroken bijna drie dagen en nachten ('een uur of zestig, zeventig', schatte Grün zelf"). Al die tijd verzweeg hij gegevens die aan zijn ondervragers allang bekend waren: het adres van mej. Rebel, het adres waar Ridderhof hem in Brussel ondergebracht had, en alles wat hij van Ridderhof en van Oord wist. Veel 'nieuws'
kon hij de Sicherheitspolizei niet meedelen: de illegale werkers met wie hij contact had gehad, leefden ondergedoken en hoe het er bij SOB in Engeland uitzag, was aan Giskes en Schreieder al tot in de kleinste bijzonderheden bekend - niette-min werd Grün er over doorgezaagd, tot aan de rantsoenen in Engeland toe en, wat het huis betrof waarin de SOE-agenten tijdens hun opleiding woonden, tot aan 'de kleur van de tegels van de badkamer'
toe." Grün zou de oorlog overleven." Zijn slecht-voorbereide missie is voor de illegale pers van geen enkel nut geweest.
Meer succes had, enkele maanden later, een tweede missie, ditmaal toevertrouwd aan de geheime agent Hans Biallosterski. Anders dan Grün, die zich in bezet gebied hoogst onwennig had bewogen, kende Biallosterski die eind' 43 naar Engeland onsnapt was, terdege de gevaren die een geheim agentJ. hij
'Boodschap'
die voor publikatie in de grote illegale bladen bestemd was.' '
Reeds dikwijls heb ik mij', zo had de koningin op schrift gesteld, 'door de radio tot u gericht, en nu ik in deze buitengewone tijden de gelegenheid krijg, met 11 in contact te treden door middel van de geheime pers, wil ik dat buitengewone middel niet ongebruikt laten, want alleswat tot versterking van onze eenheid kan dienen, moet worden gebruikt.
Ik zie hoe gij in deze moeilijke dagen leeft en strijdt uit de woorden van uw dappere ondergrondse pers en uit andere documenten, maar nog beter kan ik u volgen door het levend woord, waarmee de overgekomen Engelandvaarders getuigen van uw lijden en uw strijden, van de hoop die in u leeft; maar bovenal getuigen zij van uw onwrikbaar geloof in de overwinning dat uw moed en uw wilskracht om in voorspoed en tegenspoed vol te houden, schraagt en draagt. Wij strijden schouder aan schouder voor dezelfde zaak, de zaak der waarheid en gerechtigheid, de zaak der bevrijding, strijdend voor het frisse,jonge Nederland dat moet voortkomen uit deze oorlog, waarvan gij thans de ellende en het lijden gevoelt, maar dat eens met Gods hulp zal komen.'
De microfoto van deze boodschap werd aan Biallosterski toevertrouwd. Het was overigens de bedoeling dat hij een blijvend contact tot stand zou brengen tussen de illegale pers en het Bureau Bijzondere Opdrachten; hij kreeg er een marconist voor mee, J. A. Steman (ook een Engelandvaarder), die twee zenders in zijn bagage had. In de vroege uren van I april' 44 werden Biallosterski en Steman bij Breda afgeworpen. Ze werden 'blind'
gedropt: er was dus geen 'ontvangst-comité'
. Zij begroeven de zenders op het droppingterrein - eerst wilden ze de situatie in en bij Amsterdam verkennen. Biallosterski bracht er Steman (die de kristallen die ter bepaling van de golflengte in de zenders geplaatst moesten worden, in zijn zak had) in contact met van Paaschen, vervolgens ging hij met van Paaschen naar het droppingterrein terug om de zenders op te graven. Beide toestellenTekst: Enq., a, p.' De'
ondernemende Biallosterski besloot onmiddellijk naar Londen terug te keren (hij kwam er enkele maanden later aan en zou toen aan een tweede missie beginnen), het geld en de microfoto met de boodschap van de koningin overhandigde hij aan van Paaschen. Deze distribueerde het geld en kon er zorg voor dragen dat de boodschap in mei in de voornaamste illegale bladen opgenomen werd.ê
Die boodschap is, zo veronderstellen wij, de vele duizenden die bij de uitgave van de 'grote'
illegale bladen betrokken waren, maar ook de honderdduizenden lezers van die bladen welkom geweest - welkom als bewijs dat de koningin zich met de illegale pers solidair voelde en dat er goedwerkende geheime verbindingen met Londen bestonden. Er zijn overigens na Biallosterski geen nieuwe geheime agenten uitgezonden om speciaal met de illegale pers contacten te onderhouden.