Het naderen van de bevrijding leidde er voorts toe dat men in kringen van SDAP en NVV waar men niet zonder zorg constateerde dat de illegale pers, met uitzondering van Trouw, ten aanzien van de partij-indeling een vrij scherpe breuk met het vooroorlogse Nederland voorstond, besloot, 'eigen'
illegale bladen te gaan uitgeven: eerst, in mei' 44, Vrije Gedachten, waaraan o.m. J. W. Rengelink en Evert Vermeer medewerkten, vervolgens, in augustus, Paraat en De Baanbreker. Van Paraat was de titel al even demonstratief als de verschijningsdatum van het eerste nummer: 26 augustus 1944; dat was namelijk de vijftigste verjaardag van de oprichting der SDAP in 1894-. De verschijning van Paraat hing samen met het feit dat Het Parool zich kort tevoren in enkele artikelen van de hand van Frans Goedhart fel tegen de heroprichting van de SDAP uitgesproken had; tot de redactie van Paraat behoorden de ex-tweede voorzitter van de Fabrieksarbeidersbond van het NVV, H. Oosterhuis, en de tekenaar Jan Rot, het eerste hoofdartikel werd door W. Drees geschreven. De Baanbreker, een blad dat meer van jongeren uitging (Wijnand Rornijn en anderen), stelde zich jegens de vooroorlogse SDAP kritisch op; de titel van dit blad was ontleend aan het weekblad dat Troelstra in Utrecht al vóór de oprichting van de SDAP uitgegeven had. Elders in de illegaliteit vond men die titel (zijn historische achtergrond was maar aan weinigen bekend) niet gelukkig gekozen voor een blad dat zich na vier jaar bezetting voor het eerst presenteerde. Trouwens, in het algemeen waren er in die illegaliteit weerstanden tegen illegale opiniebladen die pas eind' 4-3 of in de loop van'
44 hun opwachting kwamen maken, afortiori wanneer die bladen op het herstel van de oude partij-indeling aandrongen.