Al in ons vorige deel maakten wij melding van de illegale bellettrie: daar namelijk waar wij er op wezen dat het z.g. Utrechtse Kindercomité dat van de zomer van' 42 af'
[oodse kinderenhad doen onderduiken, begin' 43 besloot, van Jan Camperts gedicht 'Het lied der achttien doden'
een rijmprent te maken die, teneinde voor het onderduikwerk de nodige fondsen te krijgen, elandestien verkocht zou worden. In 500 exemplaren werd een eerste druk gemaakt door de drukker J. Hendriks te Utrecht en deze gingen ad f 5 per stuk zo grif van de hand dat een van de initiatiefnemers, Geert Lubberhuizen, besloot op de ingeslagen weg door te gaan. Hij deed dat samen met de Hagenaar Charles van Blommestein, die evenals Lubberhuizen in Utrecht
'43 door van Blommestein en hem de illegale uitgeverij '
De Bezige Bij' opgericht werd, was het nodig dat met grote papierleveranciers contact opgenomen werd; een van de belangrijkste werd van Gelder & Zonen. Zo konden, om te beginnen, van 'Het lied der achttien doden'
successievelijk vijf nieuwe drukken verschijnen in een gezamenlijke oplaag van bijna IS 000 exemplaren - de tweede druk verscheen eind '43, en Lubberhuizen en van Blommestein waren toen al ver gevorderd met plannen om voor 'De Bezige Bij'
een heel fonds van illegale uitgaven op te bouwen.
Vanhet begin der bezetting af had zich bij velen een ware leeshonger gemanifesteerd: er was een behoefte aan culturele verdieping, men had, doordat de verduistering het niet aantrekkelijk maakte's avonds de straat op te gaan, ook meer tijd om te lezen dan vroeger - uit dit alles vloeide voort dat vooral in de eerste drie bezettingsjaren opvallend veel boeken gekocht of uit biblietheken geleend werden; het aantal uitleningen uit de openbare en bijzondere leeszalen was in '43, met '39 vergeleken, ongeveer verdub beld. Voor de aankoop van boeken had een deel van het publiek ook meer geld beschikbaar dan vroeger - er was immers in het algemeen in de winkels minder te koop. De uitgevers konden aan de vraag bij het publiek nauwelijks in voldoende mate tegemoet komen. Welnu, al in '41 en '
42 slaagden verscheidenen hunner er in, papier elandestien geleverd te krijgen zodat zij van de meest gezochte boeken, buiten alle officiële toewijzingen om, herdrukken deden verschijnen; die herdrukken werden dan in niet te grote porties (men moest steeds met de mogelijkheid van controle in de winkels rekening houden) aan vertrouwde boekhandelaren doorgegeven.
Daar bleef het niet bij. De werken van honderden auteurs, binnenen buitenlandse, waren verboden, en in de loop van' 41 was bepaald dat.voor elke druk van een nieuw en elke herdruk van een bestaand werk toestemming nodig was van het departement van volksvoorlichting en kunsten. Op grond van die toestemming kon een uitgever dan een papiertoewijzing aanvragen. De regeling voor die papiertoewijzingen bevatte evenwel een lacune: aanvankelijk waren drukorders waar minder dan vijf kilo papier mee gemoeid was, vrij. In '42 werd die vijf kilo tot vijf pond verlaagd, maar zolang die uitzonderingsregeling gold (ze werd in de zomer van '43 ingetrokken), waren er verscheidene uitgevers geweest die binnen de grens van vijf kilo, later van vijf pond blijvend, bellettrie in kleine oplagen hadden doen verschijnen (de uitgever-boekhandelaar A. A. Balkema noemde'De Vijf Ponden-Pers'
) - anderen waren er die van meet af aan door deze en dergelijke voorschriften alleen meer geërgerd werden en in wie slechts één behoefte leefde: te drukken wat zij zelf wensten te drukken, los van elke overheidsbemoeienis.
Tot die eersten in wie die behoefte naar boven kwam, behoorden de Haagse uitgever Bert Bakker, directeur van D. A. Daamen's Uitgeversmaatschappij, en de Groninger schilder en graficus H. N . Werkman. Misschien is het door Bakker geschreven gedicht 'Oranje boven I Leve de Koningin', dat hij ter gelegenheid van de zestigste verjaardag van koningin Wilhelmina (3 I augustus '40) in 3 000 exemplaren liet drukken, wel het eerste voorbeeld van 'echte'
illegale bellettrie geweest - 'echt'
in zoverre dat het een inhoud had die zich rechtstreeks en expliciet tegen de bezetter richtte. Bakker zag die inhoud graag onder de ogen gebracht van zoveel mogelijk lezers; het aan zijn gedicht toegevoegde colofon luidde: 'Geeft door dit lied, I opdat het Haar bereike, I Wier strijd ons staande houdt I en nóóit de vlag doet strijken.'
Werkman ging op een andere wijze aan de slag: hij zorgde zèlf voor de artistieke uitvoering van kleine bibliofiele uitgaven die hij ook zelf drukte, meestal in enkele tientallen exemplaren; samen met een hervormde predikant uit Friesland, de dichter-schrijver F. R. A. Henkels, bracht hij die in omloop. Zij noemden hun serie 'De Blauwe Schuit'
, hetgeen een toespeling was op een passage uit Erasmus waarin deze al degenen die niet in een Middeleeuws gilde opgenomen konden worden, in een 'blauwe schuit'
samengebracht had - een beeld dat Hieronymus Bosch voor een van zijn schilderijen had gebruikt. Die naam was door Werkman en Henkels bewust gekozen: 'De Blauwe Schuit'
getuigde van afkeer jegens de Kultuurkamer en haar gilden, Werkman (hij is kort voor de bevrijding van Groningen gefusilleerd) zou het in totaal tot 52 illegale bellettristische drukwerken brengen waarvan 40 in de serie 'De Blauwe Schuit'
opgenomen waren. Uit een oogpunt van grafische vormgeving had hij daarbij volstrekt nieuwe wegen ingeslagen.
Het door Dirk de Jong na de oorlog met zoveel piëteit en deskundigheid samengestelde werk Het vrije boek in onvrije tijd. Bibliografie van illegale en clandestiene bellettrie (1958) vermeldt in totaal niet minder dan 1019 titels, daaronder 23 titels van illegale bellettristische tijdschriften van welke Atl Interim (onder redactie van o.m. Jaap Romijn), Podium (onder redactie van P. Kalma, Fokke Sierksma, C. van der Noord en G. L. Meinsma) en Het Spuigat (onder redactie van Gerard den Brabander-) na de bevrijding voortgezet werden, Het Spuigat onder de titel Centaur. Tot die 1019 titels behoor
1 Pseudoniem van].'43 en september '
44, zij het dat de illegale bellettrie het toch ook in de hongerwinter tot een aanzienlijke omvang bracht, alle moeilijkheden ten spijt. Van die moeilijkheden getuigde menig colofon, zo dat van de Nederlandse vertaling van een Poolse legende ('De legende van Krakus en de draak'
) die, vertaald en geillustreerd door 'A. Nonymus' (J. H. van Eikeren) in opdracht van de uitgever F. G. Kroonder in 750 exemplaren gedrukt werd bij de Drukkerij J. K. Srnit & Zn. te Amsterdam. 'Dit werkje'
, aldus het colofon, 'werd begonnen in de barre wintermaand van december 1944 en kwam, onder bijna onoverkomelijke moeilijkheden, eerst in april 1945 gereed. Gebrek aan stroom en lettermateriaal, een nijpend tekort aan voedsel en verwarming, razzia's die de weg onveilig maakten, dit alles bracht steeds opnieuw wekenlange vertraging. Op een klein handpersje kon niet meer dan één pagina tegelijk worden afgedrukt .. .'
1
Dirk de Jong heeft in de geciteerde ondertitel van zijn bibliografie onderscheid gemaakt tussen 'illegale'
en 'clandestiene'
bellettrie. 'Illegaal waren'
, schreef hij, 'het proza en de poëzie die rechtstreeks gericht waren tegen de bezetter en zijn trawanten. Clandestien daarentegen was de 'normale'
litteratuur die geschreven en uitgegeven werd door auteurs en uitgevers die zich niet wensten te onderwerpen aan de door de bezetter gestelde voorwaarden', bijvoorbeeld de aanmelding bij de Kultuurkamer.ê Die indeling is niet onjuist maar wij willen er bij aantekenen dat, naar ons oordeel, datgene wat de clandestiene en de illegale uitgaven van elkaar scheidde, minder belangrijk was dan datgene wat hen verbond: de geest van verzet, zij het dat die geest in de wereld van de boekhandel en de uitgeverij niet steeds vrij was van mede-overwegingen die in het commerciële vlak lagen. Die mede-overwegingen ontbraken natuurlijk bij een illegaal bedrijf als 'De Bezige Bij'
wat daar, toen men eenmaal voor de ondergedoken Joodse kinderen voldoende geld bijeen had, aan geld overbleef, werd aan de fondsen toegevoegd waaruit auteurs en toneelspelers die zich niet bij de Kultuurkamer aangemeld hadden, ondersteuning ontvingen.Tekst inde Jong:p.A.v., p.
Een zo volledig mogelijk overzicht van hetgeen in de jaren' 40-'
45 op het gebied van de litteratuur als uiting van verzet verschenen is, vindt men in de Jongs bibliografie, Er is veel werk bij van buitenlandse schrijvers: van Franse als Balzac, Baudelaire, Valéry Larbaud, Péguy, Rimbaud en Stendhal, van Engelse als Shakespeare en Oscar Wilde (zijn 'Ballad of Reading GaoI'1), van Amerikaanse als Emily Dickinson en John Steinbeck, van Russische als Dostojewski en Poesjkin - en de Duitsers ontbreken niet: Stefan George, Goethe, Hölderlin, Nietzsche en Rilke, om slechts de belangrijkste te noemen: zij werden uitgespeeld tegen het barbarendom dat zich in het Duitse nationaal-socialisme geopenbaard had. Men putte ook bezieling uit Nederlandse klassieken als Bredero, Revius en Vondel, en niet minder uit de Geuzenliederen (een facsimilé-uitgave van het uit 1581 daterende Nieu Geusen Lieden Boecxken verscheen elandestien in 1944 bij de uitgeverij 'De Spieghel"
), In het geheel van de clandestiene bellettrie stonden evenwel de nog levende Nederlandse schrijvers en dichters centraal, onder hen velen die al vóór de bezetting bekendheid hadden gehad en van wie nu talrijke werken uitgegeven of opnieuw uitgegeven werden, zoals (onze opsomming is verre van uitputtend) Gerard den Brabander, Anton van Duinkerken", Jac. van Hattum, Albert Helman", H. Marsman, Martinus Nijhoff, Adriaan en Henriëtte Roland Holst, Jan Prins+, S. Vestdijk. Hendrik de Vries en J. W. F. Werumeus Buning; dan waren er dichters, tevoren slechts in kleine kring bekend, die opeens uitdrukking bleken te geven aan wat velen bezielde: Jan Campert, Jan H. de Groot, K. H. Heeroma ('MUllS[acobse'), Gerrit Kamphuis en Fedde Schurer ('Arend van der Meer'
) - jongeren ook als Maurits Mok, A. Th. Mooy ('A. Marja') en Koos Schuur, wier gedichten, al kende men hun namen niet, opeens de aandacht trokken van diegenen die ze als illegale bellettrie onder ogen kregen.
Deze bibliofiele uitgaven werden vaak uitermate fraai verzorgd - wij mogen de artistieke vormgevers dan ook niet vergeten. Werkman, de origineelste, noemden wij al. Aan talrijke clandestiene ofillegale uitgavenwerkten voorts Cees Bantzinger, Joh. H. van Eikeren, Dick Elffers, Jan van Krimpen en Maarten Toonder mee. Wat zij presteerden, was een protest tegen culturele vervlakking, trouwens ook een vorm van die zelfverwerkelijking die voor de creatieve kunstenaar de zin van zijn artistiek bestaan uitmaakt. Al deze kunstenaars (schrijvers èn vormgevers) hadden evenwel uitgevers enDeze uitgeverij had na de oprichting van de Kultuurkamer geweigerd, haar bedrijflegaal voort te zetten.PseudoniemvanA. Asselbergs.PseudoniemvanA.Lichtveld. • PseudoniemvanSchepp.'De Bezige Bij'
bracht het tot 76 uitgaven, A. A. M. Stols tot 64, A. A. Balkema tot 50, Jaap Rornijn tot 36, A. W. Sijthoff tot 24, F. G. Kroonder tot 23 zouden wij beneden de grens van 20 gaan, dan zouden wij nog enkele tientallen andere uitgevers moeten vermelden. Aan drukkers die grote aantallen illegale of clandestiene bellettrie drukten (de oplagen lagen soms boven de I 000 maar liepen in een enkel geval tot 50 000 op), noemen wij Meijer's Boek- en Handelsdrukkerij, Wormerveer (60 uitgaven), Drukkerij Trio, Den Haag (47), Drukkerij F. Tamminga, Den Haag (46), Drukkerij Boosten & Stols, Maastricht (29) de drukkerij [ohan Enschedé & Zonen, Haarlem, die de distributiebescheiden drukte, drukte 6ók 21 clandestiene uitgaven.
Het is al bij al een opmerkelijke prestatie geweest. Zij heeft aan enkele drukkers van uitgesproken illegale uitgaven het leven.gekost en Iller en daar ook boekhandels in moeilijkheden gebracht, zij het dat van de zijde van de Sicherheitspolizei (haar waren die verboden uitgaven in '44 en '
45 heel wel bekend) geen sprake is geweest van een systematische vervolging: zij had daar de tijd niet voor. Er is overigens op de clandestiene en illegale bellettrie van Nederlandse kant niet louter positief gereageerd. Onder verwijzing naar de door Jaap Ronlijn uitgegeven Schildpad-reeks, 'de Bezige Bij-serie'
, Ad Interim
'en de vele overige afzonderlijke uitgaven'
, noemde van Randwijk het in de zomer van' 44 '
verontrustend en soms bepaald weerzinwekkend ... , te moeten constateren dat evenals vóór de oorlog dezelfde onbenullige romantiek en dezelfde overspannen sexualiteit en puber-visioenen de hoofdmotieven blijven. Waar is de waarlijk 'sociale'
kunst in deze dagen ?'l, en Heeroma schreef na de oorlog met betrekking tot de clandestiene bellettrie over 'een tafereel van op drift geraakte vitale energie'
(waarom 'op drift geraakt'
P) 'naast zakelijke zelfhandhaving, auteurs-ijdelheid en collectioneurs-bedrijvigheid'ê ;Heeroma achtte de clandestiene litteratuur wel nuttig, 'omdat de bezettingstijd er zonder dit kleurige, avontuurlijke bedrijf wel heel kaal en bekommerd zou hebben uitgezien, maar een boodschap voor andere tijden heeft zij niet. Die heeft', schreef hij, 'alleen de litteratuur van het verzet'
3 - de illegale bellettrie dus.
Ja, voorzover de verzetsgedichten een protest behelsden tegen onderdrukking en een oproep tot humaniteit, mag men beamen, dat zij 'een boodschap voor andere tijden'
inhielden, maar in de meeste van die gedichten werd deze 'boodschap'
, naar het ons voorkomt, op een wijze uitgedrukt die
1 Vrij Nederland, IV, 13 (29 juni 1944), p. 2. 2 K. H. Heeroma in 0 en V, dl. II, P.545. 8'de andere tijden'
zou aanspreken. Het was hiermee als met de bezettingshumor : nagenoeg alle in de bezettingstijd circulerende anecdotes 'deden'
het slechts bij degene die midden in de situatie leefde waarin die anecdotes een bevrijdende lach opwekten - onvermijdelijk was het dat zij mèt het verdwijnen van die situatie hun kracht en effect zouden verliezen, als het ware zouden verbleken.
Wij zien het als de verdienste van de verzetspoëzie dat zij, geschreven hetzij door 'echte'
, hetzij door 'toevallige'
dichters, poëtisch uitdrukte wat gevoeld werd door volksmassa's die generaties lang van de dichtkunst vervreemd waren. Het was voor dit brede publiek dat tijdens de bezetting illegaal enkele verzamelingen van verzetspoëzie uitgegeven werden- (bij elkaar in meer dan 43 000 exemplaren), maar alweer: niet zonder kritiek uit te lokken. 'In een periode van enkele maanden'
(wij citeren opnieuw van Randwijk in de zomer van '44) 'zijn er in ons land minstens drie Geuzenliedboeken verschenen, maar behoudens enkele prachtige uitzonderingen, manifesteren deze bundels allereerst het onvermogen van de Nederlandse poëten, het waarlijk nationale lied te schrijven waarin lijden en hopen van ons volk stem kregen.'
2
Was ooit méér te verwachten dan die 'prachtige uitzonderingen'
? Ook de grootste nationale nood doet niet automatisch een veelheid aan grote dichters ontstaan. Ons lijkt in de eerste plaats van belang dat de verzetspoëzie, hoe gebrekkig zij soms ook was, een wezenlijke, zij het niet exact vast te stellen bijdrage geleverd heeft tot het wakker houden van een geest van verzet.
Laat ons een van de vroegste voorbeelden nemen: het gedicht 'Stumpers'
, door de Rotterdammer A. van Atten in de zomer van '40 geschreven, anders gezegd: geschreven in de periode waarin Duitse troepen, het Enge lland Lied scanderend, door de straten marcheerden, Seyss-Inquarts gelijkschakelingspolitiek tot eerste ontplooiing kwam en men bijna geen krant kon opslaan zonder het verslag te vinden van een betoog dat Nederland zich aan het zo voorbeeldig georganiseerde Derde Rijk diende aan te passen. Van Atten haakte daarop in: 'Stumpers waren w'
en slampampers en we deden alles slecht! Kijk: de Mof die kan het beter, is ons keer op keer gezegd. 't Germanendom is nu gekomen om te ord'
nen in ons land, al wat was, moet ras verdwijnen, weg met 't vrije Nederland! Voor ons oog gaat thans verrijzen de perfect-totale staat, geen gepraat meer en gezemel, 't is de tijd nu van de daad. d' Afsluitdijk? Een werk van stumpers, daartoe was ons volk in staat. Rotterdam tot puinhoop maken dàt doen mannen van de daad! Rembrandt, Heyermans, van Eeden, Vondel, Querida en Poot, Troelstra, Kuyper en Thorbecke, Oldenbarneveldt, de Groot slechts een greep uit Hollands sufferds, bouwers van een vrije staat! Wat presteren Hiders helden, zij, de mannen van de daad? Oorlog, moord, sadisme, leugen, armoe, domheid, Jodenhaat, slavernij van vrije volken:' eens wist hoe wij verlangen dat je eind'
lijk zwemmen gaat! Ga toch gauw naar Eng'land varen, verzuip dan allen in de zee, neem ('t is onze laatste bede) alle NSB'ers mee!'
Poëzie? Ja, het rijmt. In poëtisch opzicht is daarmee, vrezen wij, alles gezegd. Maar juist zulke strofen (hoe vaak waren ze overgeschreven, hoe vaak in honderden exemplaren gestencild vóór zij in '43 in het Geuzenlied boek, Eerste vervolg, opgenomen werden?) drukten vlijmscherp uit wat door de brede massa gevoeld werd: de haat jegens de macht die het land onverhoeds overvallen had, de afkeer van de dwingelandij die van jaar tot jaar zwaarder zou gaan drukken.