Een zo volledig mogelijk overzicht van hetgeen in de jaren' 40-'
45 op het gebied van de litteratuur als uiting van verzet verschenen is, vindt men in de Jongs bibliografie, Er is veel werk bij van buitenlandse schrijvers: van Franse als Balzac, Baudelaire, Valéry Larbaud, Péguy, Rimbaud en Stendhal, van Engelse als Shakespeare en Oscar Wilde (zijn 'Ballad of Reading GaoI'1), van Amerikaanse als Emily Dickinson en John Steinbeck, van Russische als Dostojewski en Poesjkin - en de Duitsers ontbreken niet: Stefan George, Goethe, Hölderlin, Nietzsche en Rilke, om slechts de belangrijkste te noemen: zij werden uitgespeeld tegen het barbarendom dat zich in het Duitse nationaal-socialisme geopenbaard had. Men putte ook bezieling uit Nederlandse klassieken als Bredero, Revius en Vondel, en niet minder uit de Geuzenliederen (een facsimilé-uitgave van het uit 1581 daterende Nieu Geusen Lieden Boecxken verscheen elandestien in 1944 bij de uitgeverij 'De Spieghel"
), In het geheel van de clandestiene bellettrie stonden evenwel de nog levende Nederlandse schrijvers en dichters centraal, onder hen velen die al vóór de bezetting bekendheid hadden gehad en van wie nu talrijke werken uitgegeven of opnieuw uitgegeven werden, zoals (onze opsomming is verre van uitputtend) Gerard den Brabander, Anton van Duinkerken", Jac. van Hattum, Albert Helman", H. Marsman, Martinus Nijhoff, Adriaan en Henriëtte Roland Holst, Jan Prins+, S. Vestdijk. Hendrik de Vries en J. W. F. Werumeus Buning; dan waren er dichters, tevoren slechts in kleine kring bekend, die opeens uitdrukking bleken te geven aan wat velen bezielde: Jan Campert, Jan H. de Groot, K. H. Heeroma ('MUllS[acobse'), Gerrit Kamphuis en Fedde Schurer ('Arend van der Meer'
) - jongeren ook als Maurits Mok, A. Th. Mooy ('A. Marja') en Koos Schuur, wier gedichten, al kende men hun namen niet, opeens de aandacht trokken van diegenen die ze als illegale bellettrie onder ogen kregen.