Geen toeval was het dat het begin '43 tot een nieuwe impuls kwam om het Nederlands verzet te stimuleren en, dat doende, ook te pogen er iets van eenheid in te brengen. Wij schrijven 'nieuwe impuls'
, want denkbeelden welke in die richting gingen, hadden in de herfst van '42 al geleefd bij de socialist J. J. Hamelink en enkele illegale werkers uit verschillende kringen die hij om zich heen verzameld had - wij beschreven in hoofdstuk 3 van ons vorige deel hoe hun groepje in oktober' 42 in Rotterdam door de politie overvallen en uiteengeslagen werd; Hamelink liet daarbij het leven. In datzelfde hoofdstuk vermeldden wij ook dat Jan Thijssen, hoofd van de Radiodienst van de OD, in april '43 het initiatief nam tot oprichting van de Raad van Verzet, een college dat door hem bedoeld was als bundeling van wat er op dat moment in bezet gebied aan illegale organisaties bestond.
Achteraf mag men stellen dat zowel de poging van Hamelink als die van Thijssen gedoemd was te mislukken. Nederland kende, zou men kunnen zeggen, geen 'illegaliteit'
maar alleen maar een veelheid aan illegale organi'opgerold'
werd, grote gaten geslagen werden in de organisatie van Je Maintiendrai. Dat wil nu weer niet zeggen dat een zekere mate van samenwerking en coördinatie niet ook haar voordelen kon hebben: het was nuttig, gegevens uit te wisselen en een bepaalde werkverdeling na te streven, en in '44 zou het bovendien wenselijk geacht worden, na te gaan of althans de grootste illegale organisaties het eens konden worden over adviezen die aan de Londense regering uitgebracht zouden worden met betrekking tot de eerste na de bevrijding te treffen maatregelen; de impuls welke die illegale organisaties een adviserende taak zou geven voor de naoorlogstijd, kwam evenwel niet uit die organisaties zelf voort - hij kwam uit Londen. Verder kon men niet gaan. Het illegale werk was wezenlijk het werk van aparte illegale organisaties. Zo gevarieerd was dat werk en zozeer vond het zijn kracht in de enkele mens, in de individuele illegale werker, dat de conceptie van wat men een 'generale staf der illegaliteit'
zou kunnen noemen, er niet op paste, laat staan die van een 'opperbevelhebber der illegaliteit'
. Zinvolle coördinatie zou steeds vóór alles terughoudendheid en bescheidenheid vergen, de behoefte ook om de groepen die men zou trachten te coördineren, in hun waarde te erkennen, het besef tenslotte dat het ten enenmale onmogelijk was, het gehele terrein der illegaliteit te overzien.
Thijssen (wij komen er in dit hoofdstuk op terug) heeft de Raad van Verzet als een soort' generale staf der illegaliteit'
bedoeld en voor sommige initiatiefnemers tot het Nationaal Comité van Verzet (de naam vormt er al een aanwijzing voor) geldt hetzelfde. In feite zijn zowel de Raad van Verzet als het Nationaal Comité van Verzet niet meer geworden dan illegale organisaties naast andere - zij stonden er niet boven.
Chaillet heeft slechts enkele maanden aan het Nationaal Comité van Verzet (wij zullen nu maar af en toe van 'het NC'
gaan spreken, zoals men toen ook deed-) deel kunnen uitmaken: hij werd in de herfst van '43 gearresteerd wegens hulp aan ondergedoken [odenê, maar van Velsen en Neher zijn tot aan de bevrijding illegaal actief gebleven en wij willen bij hen iets langer stilstaan.
'Van Velsen'
, aldus mej. mr. M. A. Tellegen (die later in het NC opgenomen werd), 'was de gangmaker, de enthousiaste man die zeer stimulerend werkte. Neher was de tacticus die het best de zaak bij elkaar hield.v Misschien is Neher onbedoeld in deze formulering toch ietwat naar de tweede plaats geschoven. Wij zien daar geen reden voor. Precies omgekeerd: van Velsen
Mr. van Walsum: Het Nationaal Comité was een samenvloeiing van deze' 41 een gesprek met van Heuven Goedhart gevoerd waarin hij volgens deze betoogd had dat koningin Wilhelmina die '
gevlucht' was, niet moest terugkeren, dat prinses Juliana door haar huwelijk met een Duitse prins ongeschikt was voor de opvolging, dat voor die opvolging alleen prinses Beatrix (toen drie jaar oud) in aanmerking kwam, dat alle politieke partijen na de bevrijding moesten verdwijnen en dat er dan een kabinet moest komen van 'sterke mannen'
- van Heuven Goedhart noemde van Velsen ten overstaan van de Enquêtecommissie 'een Oranjefascist'
,! maar wist natuurlijk wel dat het NC deze in '41 geuite denkbeelden geenszins overgenomen had; wij zullen maar aamlemen dat van Velsen, toen hij in' 43 met het NC begon, van de dwalingen zijns weegs teruggekeerd was, met dien verstande natuurlijk dat hij, een veertiger, zijn aard niet kon wijzigen. Enthousiast als hij was, bedronk hij zich gemakkelijk aan zijn eigen woorden; 'hij was'
, zo vertelde ons Neher, 'idealistisch en heerszuchtig, maar u moet dat niet verkeerd begrijpen: zijn bedoelingen waren eerlijk.'
2
1 Getuige G. J. van Heuven Goedhart, a.v., p. 795. 2
Van de zijde van Neher trof ons dit als een typerende formulering: typerend verzoeningsgezind namelijk. Want zo was Neher: a self-made man die, misschien vanuit de herinnering aan de moeilijkheden die hij zelf in zijn leven had moeten overwinnen, de neiging had om op de doordraverijen van zijn medemensen niet aggressief te reageren, of, beter misschien: elke uitlating die negatiefkon worden geïnterpreteerd ('heerszuchtig'
), onmiddellijk te relativeren ('zijn bedoelingen waren eerlijk'
).
Lambertus Neher was in 1889 in Amsterdam geboren als de jongste van vijf kinderen. De familie van zijn vader kwam uit Zuid-Duitsland, zijn moeder was een Zwitserse. Zijn vader was in de hoofdstad voorman in een timmermanszaak, maar dat bedrijf floreerde niet en de jongste zoon had de Mulo-opleiding nog niet voltooid toen het nodig bleek dat hij een vak koos. Hij wilde naar zee, kreeg een proeftijd bij de koopvaardij maar werd op zijn ogen afgekeurd. Achttien jaar was hij toen hij als aspirant-monteur in dienst trad bij het Amsterdamse gemeentelijke telefoonbedrijf. Hard studerend in de avonduren bracht hij het er tot chef-instrumentmaker en kort voor de eerste wereldoorlog maakte hij opnieuw promotie: hij werd benoemd tot opzichter-controlechef bij het telefoonbedrijf van de gemeente Den Haag. Als zodanig werd hij naar het Franse stadje Angers gestuurd om daar een van de eerste automatische telefooncentrales te bestuderen die Europa toen kende. Hij werd een specialist op dat gebied. De ene bevordering volgde nu op de andere en in '29 werd hij die geen enkel universitair examen had kunnen afleggen, bij het Haagse bedrijf in de rang van hoofdingenieur-afdelingschef benoemd, zes jaar later tot directeur. Hij bezat niet alleen een voortreffelijk intellect maar ook grote leidinggevende capaciteiten waarvan een warme belangstelling voor het wel en wee van het personeel van zijn bedrijf een onderdeel vormde; van opzichter was hij er directeur geworden, hij kende vrijwel elk personeelslid bij naam en toenaam.
In september '40 kon de PTT van de bezettingstoestand gebruik maken om een oude wens te verwezenlijken: de gemeentelijke telefoonbedrijven van Amsterdam, Den Haag en Rotterdam werden aan het staatsbedrijf toegevoegd, Neher werd nu directeur van de Haagse 'plaatselijke telefoondienst'
, in '41 ook van de Rotterdamse toen zijn collega aldaar op last van de bezetter ontslagen werd. Met diezelfde bezetter kwam ook Neher overhoop te liggen, eind' 42 namelijk, toen geëist werd dat de PTT een groot deel van zijn krachten voor de arbeidsinzet ter beschikking zou stellen. Hij weigerde medewerking, organiseerde een collectief protest en werd ontslagen. Uiteraard had hij in zijn dubbele functie talrijke contacten gehad in kringen van de overheid en van het bedrijfsleven; voor het illegale werk waartoe van Velsen hem uitnodigde: systematisch'neutraliteit'
en zijn temperament maakten hem mèt zijn leeftijd: midden vijftig, geschikt om, wanneer het tussen illegale organisaties tot botsingen kwam waarbij de emoties fel oplaaiden, als vredestichter te fungeren. Dat deed hij graag: hij had er een voorliefde voor om mensen tot elkaar te brengen. Hij was mede daarom een enthousiast lid geweest van de Nederlandse Unie.
Bij de botsingen in de illegaliteit waarmee hij geconfronteerd werd, gaf Neher zich veel moeite om, langzaam en nadrukkelijk ja zelfs ietwat zalvend sprekend, de tegenstellingen te overbruggen. Hij legde dan steeds de nadruk op het belang van eenheid in de nationale bevrijdingsstrijd: daar moesten alle andere overwegingen voor wijken, behoudens dan deze dat samenwerking met communisten uit den boze was. Een goed verzetsman was, meende hij, alleen diegene die nimmer aan 'ik'
dacht maar louter aan 'wij allemaal'
! - dat was een irenische opvatting die niet steeds voldoende gewicht had om de reële tegenstellingen die zich binnen de illegaliteit gingen voordoen, te bezweren; een opvatting bovendien die Neher bij sommige tegenstanders in het illegale milieu de naam gaf van een niet van sluwheid ontblote intrigant.
Dat laatste is een karakterisering die ons te ver gaat. Eerder zien wij het zo dat Neher de functie van vredestichter die hem zo aantrok, ging uitoefenen op een wijze die, gegeven het gebrekkige contact dat het illegaal bestaan toestond, tot misverstanden moest leiden: hij praatte dan een eindweegs met de ene en vervolgens een eindweegs met de andere partij mee, dat alles in een poging, een compromis te bereiken dat hij zelf al vrij vroeg had gezien maar waarover hij aanvankelijk was blijven zwijgen:. Zijnnaam leed, vermoedelijk zonder dat hij dat besefte, af en toe schade door de tactiek die hij toepaste, Walraven van Hall, die andere 'vredestichter'
in de Nederlandse illegaliteit ('de olieman'
), was veel directer inzijn aanpak. Ofhij er meer succes mee had dan Neher, valt moeilijk te beoordelen, maar hij wekte er in elk geval geen tegen zijn persoon gerichte weerstanden mee. Voor van Hall, wiens anti-communistische overtuiging zeker niet minder gefundeerd was dan die van Neher, was het bovendien geen vraag of men met communisten moest
1
Evenals de Raad van Verzet werd het Nationaal Comité van Verzet op 29 april '43 door het uitbreken van de April-Meistakingen volledig verrast. Wel hadden Neher, van Velsen en Chaillet enkele besprekingen gevoerd met ex-bestuursleden van werkgeversorganisaties, vakcentrales en boerenbonden en ook hadden zij contact opgenomen met de Je Maintiendrai-groep en met de gebroeders Drion die De Geus redigeerden, maar een eigen apparaat van enige omvang had het NC nog niet. Er werd desondanks als reactie op de stakingen een communiqué opgesteld waarvan, schijnt het, Elkerbout in Eindhoven een miljoen exemplaren liet drukken; toen de stapels klaar lagen, ontbrak de organisatie om ze te verdelen. Inplaats daarvan liet het NC toen een oproep stencillen waarin het zich aan het gehele volk als het ware voorstelde." Die oproep droeg dan ook de titel: Aan het Nederlandse volk. Aan Willem van Oranje was het motto ontleend: 'So laet ons dan tesamen met eendrachtigen herte ende wille de bescherminghe van dit goede volk aangrijpen.'
In het stuk werd op een betere organisatie van het verzet aangedrongen, 'zoals bij de artsen en studenten'
- welnu:
'Gebruik makende van de ervaring en de harde lessenis in de laatste maanden belangrijk werk verricht, in tal van bedrijven en diensten is een organisatie gegroeid of groeiende. Hard en zorgvuldig is gewerkt en uit verschillende verzetsacties is ontstaan het Nationaal Comité van Verzet.
Dat velen uwer van dit alles nog weinig of niets gemerkt hebben, ligt in de aard van ons werk. Met de grootste omzichtigheid moeten onze contactmannen te werk gaan. Tracht daarom niet te weten te komen wie in uw kring onze contactman is ... Te zijner tijd zult gij het wel vernemen ...
Toen Christiansens bevel heel Nederland in opschudding bracht, achtten wij onze organisatie nog niet sterk en uitgebreid genoeg om haar in dienst te stellen van de spontane stakingsstemming. Als het Nationaal Comité een beroep op u doet, wil het zeker zijn van onze en uwe zaak; dan wil het dat iedere Nederlander die het NC volgt, overtuigd kan zijn dat de andere Nederlanders zullen meegaan.
1 Tekst: a.v., dl. VII a, p.
Het Nationaal Comité rekent daarvoor op uw persoonlijke medewerking. Vorm thans zelf onder vrienden en collega's kleine kernen van vertrouwde personen op wie gij kunt rekenen. Onze taak is het, die krachten samen te bundelen en tot eenheid te brengen.
Het Nationaal Comité stelt zich tot taak: mobiliseren van bestaande krachten, opwekken en steunen van nieuwe krachten, samenbrengen, bundelen tot één nationale kracht.'
Deze oproep werd in juli in De Geus, Je Maintiendrai en Het Parool opgenomen"; voordien al, begin juni, had Vrij Nederland de oprichting van het NC 'met vreugde'
begroet.ê Het Parool en Vrij Nederland stelden zich evenwel spoedig kritischer op (wij komen er in hoofdstuk 9 op terug) en van een door het NC geleide coördinatie der illegaliteit ('samenbrengen, bundelen tot één nationale kracht') is niets terecht gekomen. In andere opzichten heeft het NC evenwel een belangrijke bijdrage tot het verzet geleverd. Het drong vooral in ambtelijke kringen door en wekte daar in persoonlijke gesprekken en door het verspreiden van oproepen en pamfletten tot een verzetshouding op. Wel had de illegale pers dat tevoren ook al gedaan, maar het bleef niet zonder effect dat nu in vele delen des lands kernen van activisten ontstonden door wie ambtenaren van overheidsdiensten die door het terrein dat zij bestreken (de bevolkingsregisters, de distributiediensten, de GAB's), het verzet konden steunen, rechtstreeks benaderd werden. Veel ondergedoken studenten werden hierbij ingeschakeld, van begin '44 af ook vrouwengroepen met wie het NC in contact stond via mej. mr. M. A. Tellegen te Utrecht, die toen (Chaillet was gearresteerd) in het NC opgenomen werd- trouwens, de 'seniores'
die van het NC deel uitmaakten, betrokken van meet af aan bij hun topberaad steeds ook veel 'juniores'
als Andrée Wiltens, van Hövell tot Westerflier en nog een andere student, E. P . Wellenstein.
Uit de contacten in overheidskring en bij het bedrijfsleven verkreeg het NC veel nuttige inlichtingen, bijvoorbeeld over de arbeidsinzet in het algemeen, de Z-Karten-procedure, de Duitse vorderingen, de tweede distributiestamkaart. Die inlichtingen werden eens per week besproken, waarbijBijlage bij(juli Je julijulijunip.Inwas mej. Tellegen afdelingshoofd op de Utrechtse gemeentesecretarie.had ontslag genomen toen de NSB'er C. van Ravenswaay begin'tot burgemeester benoemd werd. Inhad z~contacten gehad met deinwas zij Joodse onderduikers gaan onderbrengen en begin '43 was zij, op verzoek van mr. J. Cramer, in Utrecht een van de hoofdverspreidersvan Vrij Nederland
'juniores'
het land door om aan de oplossingen die men gevonden of de richtlijnen die men opgesteld had, een zo groot mogelijke bekendheid te geven. Het ging alles met veel overleg gepaard. 'Ik heb'
, vertelde mej. Tellegen aan de Enquêtecommissie, 'meer dan een jaar lang bij Vrij' Nederland gewerkt, maar dit werkte uitermate dictatoriaal; men kreeg z'n orders en er werd verder niet meer over gesproken. In het Nationaal Comité werd geen ding vastgesteldals het niet met de seniores en de juniores was besproken. Ieder kreeg gelegenheid, zijn denkbeelden en bezwarenuiteen te zetten."
Geleidelijk aan wist het N C in illegale kringen zijn contacten uit te breiden. welliet De Geus het NC spoedig vallen, althans wat de oorspronkelijke, te ver gaande opzet betrof, maar behalve met Je Maintiendrai werden ook met Ons Volk en Christofoor goede relaties opgebouwd. In de herfst van' 43 werd Neher voorts een van de vaste adviseurs van de chef-staf van de OD, Six, en tenslotte kwamen er vooral tussen het NC en het Nationaal Steunfonds nauwe betrekkingen. Uiteraard had het NC voor zijn eigen illegale werk valse identiteitspapieren nodig; het kreeg die als rcgel van de Persoonsbewijzencentrale. Omgekeerd kon het NC in '44 ook een eigen bijdrage gaan leveren aan het falsificatiewerk: aan het NC werdcri toen twee aparte falsificatie-organisaties aangehaakt, vrij los overigens, die beide, afgezien nog van de 'normale'
falsificaties,speciaal papieren namaakten die men bij overvallen nodig had, en niet alleen papieren: 'op het laatst'
(in de hongerwinter dus) 'was het zó goed in orde dat men daarbij ook de bijbehorende uniformen ter leen verschafte; men kon bestellen een WA-set, een NSB-set.'2
Het is niet mogelijk, de invloed die van het Nationaal Comité van Verzet uitgegaan is, nauwkeurig aan te geven. Landelijk is, dunkt ons, die invloed reëel geweest. Er waren overigens opmerkelijke regionale verschillen: in Zeeland had het NC nauwelijks contacten, terwijl het vooral in Groningen en Friesland veel wist te bereiken. Wat Groningen aangaat, zal de invloed
, Getuige M. A. Tellegen, Enq., dl. VII c, p. 569. 2 Getuige C.}. Rübsaam, a.v.,
Het is, dunkt ons, het Nationaal Comité alleen maar ten goede gekomen dat het zich in de bescheidener functie die het binnen het geheel van de illegale organisaties kon gaan uitoefenen, geschikt heeft. Misschien mag men het zo stellen dat toen de visie van de onstuimige en heerszuchtige van Velsen eenmaal stukgelopen was op de realiteit, die van de meer bezadigde Neher als vanzelf de arbeid van het NC ging bepalen. Van de aanvang afwas die arbeid niet alomvattend: het NC heeft met het illegale complex dat in de periode' 43-'
44 het grootste was: de LO jLKP, maar weinig aanraking gehad en in het geheel geen contact met een reeks organisaties die zich juist in die periode belangrijk uitbreidden: de spionagegroepen.