Achteraf mag men stellen dat zowel de poging van Hamelink als die van Thijssen gedoemd was te mislukken. Nederland kende, zou men kunnen zeggen, geen 'illegaliteit'
maar alleen maar een veelheid aan illegale organi
Geuzenliedboek 1940-1945
Hamelink, J. J., s
Illegale bellettrie
Nationaal Comité van Verzet
Pers, illegale (in Nederland)
Raad van Verzet (RVV)
Radiodienst
Rotterdam
Thijssen, Jo
Verzetspoë
SAMENWERKING IN DE ILLEGALITEIT?Ook dat was geen toeval geweest: het illegale werk was immers niet van boven af verordineerd, maar was van '40 af door tientallen, spoedig honderden kleine en grote groepen ter hand genomen die elk een eigen taak zagen en deze naar beste vermogen gingen uitvoeren, vaak vanuit de eigen (en dus aparte) levens- en wereldbeschouwing. Uit praktisch oogpunt was dat los van elkaar opereren bij uitstek zinvol: vaste verbindingen tussen verschillende organisaties konden er steeds toe leiden dat de Sicherheitspolizei, penetrerend in één organisatie, kon doordringen in andere. Wij herinneren aan het voorbeeld dat wij in de paragraaf over de illegale pers gaven: uit het bestaan van een vaste band tussen Christofoor en Je Maintiendrai vloeide voort dat, toen de leiding van de Christofoor-groep
'opgerold'
werd, grote gaten geslagen werden in de organisatie van Je Maintiendrai. Dat wil nu weer niet zeggen dat een zekere mate van samenwerking en coördinatie niet ook haar voordelen kon hebben: het was nuttig, gegevens uit te wisselen en een bepaalde werkverdeling na te streven, en in '44 zou het bovendien wenselijk geacht worden, na te gaan of althans de grootste illegale organisaties het eens konden worden over adviezen die aan de Londense regering uitgebracht zouden worden met betrekking tot de eerste na de bevrijding te treffen maatregelen; de impuls welke die illegale organisaties een adviserende taak zou geven voor de naoorlogstijd, kwam evenwel niet uit die organisaties zelf voort - hij kwam uit Londen. Verder kon men niet gaan. Het illegale werk was wezenlijk het werk van aparte illegale organisaties. Zo gevarieerd was dat werk en zozeer vond het zijn kracht in de enkele mens, in de individuele illegale werker, dat de conceptie van wat men een 'generale staf der illegaliteit'
zou kunnen noemen, er niet op paste, laat staan die van een 'opperbevelhebber der illegaliteit'
. Zinvolle coördinatie zou steeds vóór alles terughoudendheid en bescheidenheid vergen, de behoefte ook om de groepen die men zou trachten te coördineren, in hun waarde te erkennen, het besef tenslotte dat het ten enenmale onmogelijk was, het gehele terrein der illegaliteit te overzien.