In oktober '42 had Six een uitvoerig memorandum opgesteld waarin hij er op gewezen had dat het optreden, bij de bevrijding en vóór de terugkeer van de regering, van 'driemanschappen e.d.' '
met politieke inslag' (d.w.z.: die de democratische politieke partijen vertegenwoordigden) tot 'grote verwarring'
zou leiden, 'met de fatale gevolgen van dien voor ons land.' Beter was het als op dat moment '
een opperbevelhebber' aanwezig was aan wie de regering al haar bevoegdheden overgedragen had. 'De omstandigheden zouden het'
, had Six geschreven, 'nodig kunnen maken, de commandant-OD met het opperbevel te belasten, zolang deze organisatie geheel op zichzelf is aangewezen' - zo zou men '
aanhitsing tot revolutionaire acties' kunnen tegengaan. Naast dat memorandum had Six ook zorg gedragen voor een 'Oproep aan de bevolking'
· en drie 'Algemene Bekendmakingen'
die op de dag van de bevrijding overal aangeplakt zouden moeten worden; men zou er dan o.m. in lezen dat het militair gezag, onder een door de regering benoemde opperbevelhebber, door de commandanten van de OD uitgeoefend zou worden; dat niemand de orde zou mogen verstoren; dat politieke gevangenen alleen maar in vrijheid gesteld zouden worden, 'voorzover hun vrijlating de openbare orde niet in gevaar brengt'
(de militaire commandanten zouden alle links-revolutionaire elementen dus in arrest kunnen houden) en meer van dergelijke bepalingen die alle tezamen aantoonden dat Six hogelijk bevreesd was voor radicalisering der volksmassa's en voor een tweede '
november 'IS'
. Er waren ook anderen die zo dachten.