Spoedig kreeg Six nu de vergroting van de door van Borssum Buisman meegebrachte microfoto te lezen; hij deed dat met grote vreugde en voldoening. Zwart op wit stond hier immers dat de regering (van Borssum Buisman kon meedelen dat de brief van minister van Lidth de Jeude de volledige instemming van de koningin had) het met 'de algemene strekking'
van alles wat Six aan het eind van de zomer van '42 op schrift gesteld had, eens was en dat zij het voor mogelijk hield dat de commandant van de OD namens een nog niet aanwezige opperbevelhebber de openbare orde zou moeten handhaven, zij het slechts 'voor uiterst korte duur'
- misschien maar voor luttele dagen of uren. Ja, maar juist in die dagen of uren moest, zo zag Six het, een herhaling van 'november '
18' voorkomen worden! Voor hem stond vast dat hij nu een schriftelijke regeringsopdracht had om op de ingeslagen weg voort te gaan, en inderdaad: dat was het geval zolang die opdracht niet ingetrokken of gewijzigd werd. Fundamenteel veranderde zulks, zo meende hij, zijn eigen positie en die van de OD: wat andere illegale organisaties, zolang de bezetting duurde, ook aan verdienstelijk werk mochten doen zijn organisatie was de enige die door koningin en kabinet gemachtigd was om, mocht het nodig zijn, in de bevrijdingsdagen regelend op te treden.