Met de StanislallfNeu-Brandenburg-groep komen wij tot een veel groter gezelschap: op I5 mei '42 werden uit de plotseling afgesloten kazernes in Assen, Ede, Bussum, Roermond en Breda tweeduizendzeven-en-twintig militairen naar Duitsland gevoerd, onder hen tweehonderdzes-en-veertig marine-officieren, een-en-zestig adelborsten en zes-en-tachtig cadetten. De transporten geschiedden per trein. Drie officieren ontsnapten; één dook, terwijl zijn trein nog op Nederlandse bodem reed, door een open coupéraam en werd niet gevonden (dit was kapitein Chr. T01111etdie, zoals wij in ons vorige deel vermeldden, in de zomer van '43 leider werd van de aan de OD gelieerde spionage- en zendergroep '
Barbara'), de twee anderen ontsnapten op stations in Duitsland maar werden spoedig opgespoord. Dat Tonnet ontbrak, werd pas in Wlirzburg bij een telling ontdekt. Prompt werden extra voorzorgsmaatregelen genomen: de coupéraampjes mochten niet meer geopend worden en de WeJumacht-militairen die het betrokken transport bewaakten, hielden hun geweer gereed.
In eerste instantie werden de beroepsofficieren naar een groot barakkenkamp te Langwasser bij Neurenberg gevoerd dat vóór de oorlog gebruikt was om de leden van de Nazipartij te herbergen die de jaarlijkse Parteltag te Neurenberg plachten bij te wonenhet kamp was nu als krijgsgevangenenkamp ingericht; er waren niet minder dan zestigduizend militairen van verschillende nationaliteit in opgesloten. De eerste nacht bracht de eerste groep Nederlandse officieren die er aankwam, het transport uit Breda (de andere transporten arriveerden een dag later), er in vier grote, stikdonkere tenten door, pas op de tweede dag van hun verblijf werden hun en de inmiddels gearriveerde overige officieren barakken toegewezen. In die barakken heeft de groep twee-en-een-halve maand vertoefd, en niet zonder moeilijkheden. De Colditz-groep had zich in juli' 40 op haar vertrek grondig kunnen voorbereiden, maar de officieren die zich op I5 mei' 42 '
ter controle' hadden'We leefden'
, schreef een der officieren, ir. G. van Amstel, 'in het enige stel kleren waarin we opgepakt waren, en vervuilden. Zeep hadden we niet, scheerapparaten waren sporadisch aanwezig, de baarden groeiden als voor de Passiespelen.'!
'Bij de uitreiking van de koffers'
(één koffer de man, 'gevuld met kleding en clandestiene goede gaven en met eindeloos veelliefderijke zorg verpakt'
) 'maakten we voor het eerst kennis met de grijpgrage vingers van de Duitsers. Vrijwel alles was 'verboten' en werd onder onze neuzen uit de koffers geplukt. Zelfs medicamenten, vitaminen en vooral brieven moesten het ontgelden."
In juli werden de rijen van de groep gedund, Een kleine honderdzestig officieren werden vrijgelaten: de officieren van gezondheid, de veterinaire officieren, enkele gepensioneerde reserve-officieren (die zich dus geheel ten onrechte 'ter controle'
aangemeld hadden), maar vooral een grote groep, ruim honderddertig officieren, van wie geconstateerd was dat hun gezondheidstoestand het verblijf in een krijgsgevangenenkamp niet wenselijk maakte. In die groep (elk die mocht repatriëren, moest opnieuween verklaring-op-erewoord afleggen) waren enkele simulanten die de bedoeling hadden, in bezet gebied het illegale werk te hervatten of ter hand te nemen - tot die simulanten behoorden de majoor van de genie J. Kok die, zoals wij in de delen 6 en 7 vermeldden, van begin '43 af de spionage-afdeling van de OD ging opbouwen, en de kapitein van de generale staf M. de Boer, die men in deel 10 nog zal tegenkomen als stafchef van de commandant der Binnenlandse Strijdkrachten, kolonel b.d. H. Koot.ê
Het in het kamp te Langwasser verstrekte voedsel was van matige kwaliteit en veel te weinig; de Nederlandse officieren leden er honger. Zij ontvingen er bovendien (eind juni) slechts één pakket van het Nederlandse Rode Kruis.
Begin augustus '42 werden de officieren overgeplaatst. Zij werden met twee treinen, hoofdzakelijk bestaande uit goederen- en veewagons (alleen de hoge officieren reisden in personenwagons) naar Stanislau gebracht, diep in
'en als je'
, aldus van Amstel, 'zo één week moet zitten en hangen met je magere botten, op houten planken, houd je tenslotte geen enkele niet-doorgezeten plek meer over, terwijl enkels en benen onrustbarend beginnen te zwellen. Waar verder alle dagelijkse behoeften 'binnenskamers'
in een conservenblikje gemikt moesten worden, dat vervolgens van hand tot hand werd doorgegeven om tenslotte door het ventilatieluik geleegd te worden, en de zon overdag ombarrnhartig op de wagons stond te branden, zodat we tenslotte alleen gekleed in een onderbroekje of iets dergelijks zaten te zweten, kan men begrijpen wat voor atmosfeer in deze wagons hing,"!
In Langwasser was de vier-en-zestigjarige luitenant-generaal S. G. Nauta Pieter de Nederlandse kampoudste geweest. Nauta Pieter was al gepensioneerd maar was in de meidagen van' 40 commandant geweest van de luchtverdedigingskring Rotterdam-Den Haag. I-lij werd na enige tijd uit Stanislau naar Nederland teruggezonden. Kampoudste werd toen generaalmajoor W. F. A. Hackstroh, die vóór de capitulatie inspecteur der infanterie was geweest, en Hackstroh oefende in de karnpen waarin hij nadien terechtkwam (Neu-Brandenburg, Tittmoning"), eveneens de functie van kampoudste uit, niet zonder kritiek uit te lokken. Hij trad, aldus later Engles, zo weinig weerbaar tegen de Duitsers op, dat talrijke officieren wier klachten hij geweigerd had over te nemen, zich rechtstreeks hetzij tot de Duitse Kommandant, hetzij tot de Zweedse Sclmtzmachtabteilung wendden; met betrekking tot zijn beleid heerste, rapporteerde Engles, 'een zo goed als algemene ontevredenheid. '3
Aan generaal Hackstroh was vooral kwalijk genomen dat hij zich met onvoldoende beslistheid gekeerd had tegen de actie van een kapitein van de generale staf, 1. 1. Uijterschout. Met steun van de Duitsers die hem de beschikking gegeven hadden over een apart bureautje (het werd spoedig als 'het Kringhuis'
aangeduid"), zette Uijterschout in Stanislau een bedrijvigheid voort waarmee hij al in Langwasser begonnnen was: hij bepleitte dat men opnieuween erewoordverklaring zou afleggen en hij liet doorschemeren, en verwachtte misschien ook persoonlijk, dat allen die zich daartoe bereid verklaarden, in de gelegenheid zouden worden gesteld, naar Nederland
zak vlooien, gedragingen van mede-krijgsgevangenen' (29 juni 1945), p. Ia (Enq., punt p, gestenc. bijl. 490). • In Nederland hield de NSB er z.g. Kringhuizen'beschouwde'
, aldus Engles, 'de zaak als afgedaan"
, d.w.z. dat hij weigerde, van zijn gezag gebruik te maken om Uijterschout en allen die dachten als hij (onder hen, aldus later Veldmeijer, 'een aantal der hoogst geplaatsten'
ê) de pas af te snijden. Zijn opvolger als kampoudste, generaal Carstens, trad steviger op: hij noemde Uijterschout in juli' 44 een '
ploert', hetgeen, schreef de generaal"
'in hoofdzaak sloeg op het ... bij herhaling gebleken feit dat hij officieren op lijsten had vermeld en als min of meer intieme medewerkers had opgegeven, die later nadrukkelijk hebben verklaard daarvan volkomen onkundig te zijn en nimmer iets met zijn beweging te rnaken te hebben gehad.'
s
Er was generaal Hackstroh nog méér kwalijk genomen - ook het feit bijvoorbeeld dat hij in Stanislau gedoogde dat enkele officieren, onder wie kapitein Hasselman (deze had, gelijk reeds in deels vermeld, van het Duitse verlof om buiten de wegvoering te vallen, geen gebruik gemaakt), door de Kommandant, die daartoe geen enkel recht bezat, op vooraanstaande posten benoemd waren; Hasselman was toen een van de naaste medewerkers van generaal Hackstroh geworden. 'Alle pogingen'
, aldus Engles,
'0111. deze officieren, in wie het grootste deel van het officierskorps geen vertrouwen had, te verwijderen, vonden bij de Nederlandse kampoudste geen gehoor. Na het vertrek van generaal-majoor Hackstroh naar Tittmoning in mei 1944, kon de nieuwopgetreden kampoudste, generaal-majoor Carstens, geen enkele marine-officier genegen vinden om tot zijn staf toe te treden, omdat kapitein Hasselman daarvan deel uitmaakte. Tegenover mij persoonlijk heeft deze kapitein verklaard, wel in te zien dat het beter was geweest indien hij de benoeming niet had aanvaard, doch dat hij voor dit officierskorps zo weinig achting en waardering had dat hij zijn goede stal, als voordeel aan de functie verbonden, niet wilde prijsgeven.'!
Dit laatste speelde zich dus in Nou-Brandenburg af, maar wij hebben eerst de periode te Stanislau te behandelen.
In die plaats dan waren de Nederlandse officieren ondergebracht in een oude Oostenrijkse cavalerie-kazerne (dit deel van het Generalgouvemement, Galicië, was vóór de vrede van St. Germain, 1919, deel van OostenrijkHongarije geweest) die later als gevangenis en tijdens het Poolse bewind als kazerne voor tanktroepen dienst gedaan had. Het was een groot stenen gebouw met muren die een halve meter dik waren, en met dubbele ramen (tegen de felle kou in de winter); het lag op een groot terrein dat omgeven was met een hek van prikkeldraad, 2lf2 meter hoog, waarachter na een ca. 5 meter breed pad (het looppad van de Duitse schildwachten) nog een bijna 5 meter hoge muur oprees met op de hoeken van mitrailleurs voorziene wachttorens. In dat kamp waren louter Nederlandse officieren opgesloten aan wie als oppassers en ordonnansen ca. honderd Russische krijgsgevangenen en enkele Joegoslavische onderofficieren toegevoegd waren - veel te weinig, vond majoor Engles. Talrijke officieren moesten diensten verrichten die met de Conventie van Genève in strijd waren. In Colditz, 'waar'
, aldus Engles, 'in het geheel geen tewerkstelling van officieren plaatsvond, (waren) voor de uitgifte van de pakketten alléén één Duitse onderofficier en pl.m. vijftien man werkzaam voor pl.m, vijfhonderd krijgsgevangenen en in de kampen Stanislau en Neu-Brandenburg één Duitse onderofficier en nog geen tien man voor pl.m. achttienhonderd krijgsgevangenen.P
Het bestaan in Stanislau was eentonig. Men zat er in een uithoek van Europa, enkele dagreizen van het vaderland. Men was gescheiden van allen met wie men zich verbonden gevoeld had en van wie men, onverhoeds opgepakt als men was, niet eens afscheid had kunnen nemen. Men had er dep.p.'Gijsbreght'
, De geestelijke zorg ontbrak niet: een vlootpredikant en een aalmoezenier hadden zich eigener beweging bij de krijgsgevangenen gevoegd, er kwamen bijbels (steeds te weinig) en er werden spoedig morgenwijdingen gehouden. Boeken arriveerden bij de vleet: meer dan 17000 alleen al in de eerste elf maanden. Vaak waren dat studieboeken; er werden talrijke cursussen gehouden, deels specifiek militaire ('door de Moffen natuurlijk streng verboden, maar desondanks', aldus een van de juristen onder de krijgsgevangenen, 'zonder onderbreking voortgezet"
), deels voor het staatsexamen voor toelating tot het hoger onderwijs, deels voor academische examens (die schriftelijk afgelegd werden), deels voor de algemene vorming. Ook werd er les gegeven in de philosophie en in zeven vreemde talen, waaronder het Maleis, het Japans en het Russisch. Uiteraard werd tevens dagelijks het Duitse Wehrmachtbericht (men beschikte in Stanislau niet over een clandestiene radio - in Neu-Brandenburg waren het er uiteindelijk zeven) aan een grondige analyse onderworpen.
Het voedsel dat de krijgsgevangen officieren in Stanislau kregen (het werd door een eigen 'keukenploeg'
toebereid), was eentonig en vooral in het begin onvoldoende. Zij ontvingen evenwel grote hoeveelheden pakketten: van het Nederlandse Rode Kruis na augustus '42 gemiddeld eens in de zes weken een pakket van 5 kilo, waarvan de inhoud geleidelijk-aan evenwel minder voedzaam werd. Daarnaast arriveerden er via het Internationale Rode Kruis zendingen uit de Verenigde Staten, Engeland en Argentinië: meestallevensmiddelen en rookgerei."
Uniformkleding, herhaaldelijk aan
Ons
Op grond van in bezet Nederland ontvangen klachten ging de Duitse arts dr. F. Reuter, hoofd van de Abteilung Volksgesundheit van het General leommissariat flir Veruraltung und [ustiz, in de herfst van' 42 op inspectie naar Stanislau. Hij had veel aan te merken op de situatie die hij daar aantrof: de rantsoenen waren te klein, men sliep te dicht opeengepakt (dr. Reuter vermeldt het niet, maar men had ook veellast van wandluizen), de wc's waren primitief, in de ziekenbarak had men te weinig lakens, 'ältere Offiziere, die ich gesenen habe, sahen", rapporteerde hij, 2 'recht abgefallen, abgentagett und heruntergekommen aus ... lch kamt mir nicht vorstellen, dass unter den obuialten den Umständen noch ein Viertel der Offiziere zu[rieden mit dent im Lager vorge fundenen Zustand sein kalm.' Het waren de pakketten die 'vielleicht die haupt sáchlichste Ernährung' vormden, maar niet alle officieren ontvingen er voldoende van; de Lagerleommandant had overigens aan dr. Reuter gezegd dat zij die weinig kregen, niet genoeg geschenken ontvingen van anderen die rijkelijk met pakketten bedeeld waren, 'jeder Niederlánder' (er zullen wel uitzonderingen geweest zijn) 'lsi vielniehr ängstlich bemûht, seine eigenen Bestande allein fiir sick zu verbrauchen ... Auf diese Handlungsu/eise haben mich', aldus dr. Reuter, 'alle deutschen Offiziere, mit denen ich sprach, hingewiesen:' Kennelijk werd het egoïsme gestimuleerd door de angst voor een terugkeer van de honger waaronder men al in Langwasser geleden had; er waren officieren die, terwijl anderen van maand tot maand afvielen, zorgvuldig eigen voorraden behoedden met vele tientallen blikjes levensmiddelen er in.
De groep der beroepsofficieren werd begin rnaart '43 versterkt met ruim honderdveertig reserve-officieren die zich vóór de meidagen van '
40 voor de
Er zijn uit Stanislau negentien officieren ontsnapt (de eerder vermelde drie meegerekend), van wie er vijf in slaagden, buiten handen van de Duitsers te blijven. Onder die vijf bevonden zich drie marine-officieren; één van hen was schout-bij-nacht 1. A. C. M. Doorman, in de meidagen van '40 chef van de afdeling materieel (marine) bij het departement van defensie (hij werd nog een tijd in Roemenië vastgehouden)." De twee landmachtofficieren bereikten beiden Hongarije; zij werden er door de Russen bevrijd maar van hen is één, G. H. M. van der Waals, tweede luitenant van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger, die vóór zijn bevrijding in Hongarije contacten met de Britse Military Intelligence gehad had, naar de SowjetUnie gevoerd en daar spoorloos verdwenen.
Het zou ons te ver voeren, te beschrijven hoe elk van die negentien officieren buiten het kamp te Stanislau gekomen is - wèl willen wij er op wijzen dat geleidelijk een omvangrijke en goed-geleide organisatie aan die ontsnappingen ten grondslag lag. Er bestonden in Stanislau al ontsnappingskongsi's toen daar in juni '
43 de Colditz-groep arriveerde die haar eigen organisatie meebracht. De Colditz-groep, d.w.z. kapitein van den Heuvel en de zijnen, eisten de leiding op - de Stanislau-kongsi's weigerden zich te onderwerpen. Door beide groepen werd toen (maar het duurde vele maanden voor het zo ver was) een gemeenschappelijke leiding aanvaard: ze bestond, onder supervisie van de kapiteins van den Heuvel (Colditz-groep)c.J.'De Reisvereniging'
aanduidde. 'Colditz bracht'
, aldus van Amstel, 'voornamelijk de experts op het gebied van valse papieren, valse stempels en bluf', Stanislau 'leverde o.a. grote hoeveelheden materiaal en gereedschap, een onuitputtelijke bron van werkkrachten, vaklieden op elk gebied en het elite- 'dieven'
-korps.'!
De 'Reisvereniging'
kende een aparte afdeling voor elk aspect dat bij de voorbereiding van een vluchtpoging een rol speelde: een afdeling mental training welke de aspirant-vluchteling leerde hoe hij zich na een eventuele arrestatie op een fictieve levensloop kon beroepen, een doeurnenten-afdeling welke alle stukken produceerde die bij die levensloop pasten, een afdeling reisadviezen welke raad gaf over de te volgen route, een afdeling uitrusting welke zorgde voor kompassen, routekaarten en Duitse marken (die waren van de bewakers verkregen door clandestiene verkoop van rookartikelen), een afdeling bewakingsdienst welke alle Duitsers binnen de versperring nauwlettend in het oog hield (van veel belang als ergens verboden werkzaanweden uitgevoerd werden!), een inlichtingendienst welke systematisch alle Duitsers met wie men in contact kwam, trachtte uit te horen, en een materiaaldienst, goeddeels samenvallend met het al genoemde elite- 'dieven"
korps: 'snaaiploegen die'
, aldus later kapitein van den Wall Bake, 'sloopten en gapten alles wat los en vast was om'
(als er een tnnnel gegraven werd) 'te voorzien in de behoeften aan mijnhout, electrische leidingen, gereedschappen, enz.'
2
Wie lid was van de 'Reisvereniging'
, moest er, al was hij slechts passief lid, offers voor brengen: er waren bijvoorbeeld veel sigaretten nodig om de Duitse marken te verwerven zonder welke elke ontsnappingspoging gedoemd was te mislukken. Velen waren er die dit soort offers afwezen en zwaar tilden aan de represailles (tijdelijk inhouden van post, speciaal van pakketten) zoals die, al had de Conventie van Genève ze ook verboden, na sommige ontvluchtingen genomen werden: 'lid'
van de 'Reisvereniging'
werd slechts een minderheid, zij het een aanzienlijke: zeshonderd tot achthonderd van de in totaal ruim negentienhonderd officieren van de Stanislau-groep. Dat dit een minderheid bleef, had volgens van den wall Bake te maken met het feit dat de Nederlandse kampleiding zich (in tegenstelling
'Het eigenbelang bracht'
, zo vertelde hij ons in '64,
'de meesten er toe te zeggen: laat maar zo. Er was in het kamp een vrij scherpe scheiding, ongeveer oud tegen jong, maar ze viel niet helemaal samen met die lijn. Hadden we succes gehad, dan gingen telkens weer meer mensen meedoen. Het belangrijkste was het moreel effect op diegenen die meededen. Die hadden een doel. Kapitein van den Heuvel beweerde een brief te bezitten waarin de koningin geschreven had: de officieren moeten trachten te ontkomen. Dat was puur bluf, maar die bluf was wel effectief. I-Iijwas een bijzondere man.'!
'Het belangrijkste was het morele effect op diegenen die meededen.'
Inderdaad. 'Ik: heb', aldus weer van den Wall Bake,
'makkers in krijgsgevangenschap krankzinnig zien worden en vele anderen in een doffe houding zien wegzinken als gevolg van de gedwongen zinledigheid van hun bestaan en de beklemming van het prikkeldraad. De op ontvluchting ingestelde krijgsgevangene echter had een doel voor ogen en een uitlaat voor zijn energie.'
>
Wij moeten wel aannemen dat het concentreren van alle Nederlandse officieren in het verre Stanislau samenhing met de Duitse verwachting dat ontsnapping van daaruit veel moeilijker was dan bijvoorbeeld uit het dichter bij Nederland en Zwitserland gelegen Colditz. Dat was door de Duitsers niet geheel juist gezien: in Duitsland was van de Duitse bevolking geen hulp te verwachten maar de Oekraïnse plattelanders met wie de ontvluchte krijgsgevangenen in oostelijk Galicië te maken kregen, bleken in veel gevallen bereid tot het bieden van bijstand. Nederland was in dat deel van Oost-Europa geen onbekend begrip: enkele Oekraïnse dorpen waren in de achttiende eeuw nederzettingen geweest van uit Nederland uitgeweken Doopsgezinden." Als de vluchtelingen de Karpathen hadden kunnen overtrekken, bleven zij trouwens ook in Hongarije niet van hulp verstoken: bij veel HongarenA. V. van den Wall Bake,jan.A.v.: 'Ontvluchtingen uit Duitse krijgsgevangenschap'
, p.Volgens van Amstel waren veel Oekraïners Nederland ook welgezind doordat een van hun nationalistischeleiders, Jevgeni Konovalec, vóór de tweede wereldoorlog af en toe in Nederland vertoefd had; hij werd in meiop de Coolsingel te Rotterdam slachtoffer van een bomaanslag. Deze is vermoedelijk het werk geweest van de Russische geheime dienst.
In de laatste dagen van december '43 werd aan de Nederlandse officieren in Stanislau meegedeeld dat zij in verband met de Russische vorderingen aan de zuidelijke sector van het Oostelijk front binnenkort naar een ander kamp overgebracht zouden worden. Die mededeling stimuleerde de 'Reisvereniging'
tot extra grote activiteit. Een grootscheepse verhuizing bracht allerlei wanorde met zich waarvan aspirant-vluchtelingen nog in Stanislau gebruik konden maken. Bovendien werd afgesproken dat velen zouden trachten te ontsnappen tijdens het treintransport naar het nieuwe, onbekende kamp.
Inderdaad, tijdens de verhuizingsdrukte ontsnapten vijf officieren uit Stanislau via een tunnel die met veel zorg gegraven was: de vijf die wij al eerder noemden en waartoe o.m. Doorman en van der Waals behoorden. Bovendien verstopten zich tijdens die drukte twee-en-twintig officieren op verschillende punten in het gebouw, zestien onder de schuin oplopende houten vloer van de toneelzaal. Daar hielden zich eerst zeven officieren schuil (onder wie van Amstel) die voor ongeveer een week voedsel bij zich hadden, maar bij hen voegden zich nog negen: kapitein van den Wall Bake met acht jongeren - hun bedoeling was om in Russische kledij als Z.g. schoonmaakploeg buiten het kamp te komen. De groep van negen werd ontdekt terwijl zij de volgende ochtend op zolder juist de Russische kledij aantrok, de groep van zeven hield zich eerst acht etmalen schuil, kreeg toen tekort aan voedsel, besloot te trachten op dezelfde wijze als de groep van negen weg te komen (men wist niet dat deze gearresteerd was) : als Russische schoonmaakploeg dus, en werd eveneens ontdekt op de zolder waar zij zich wilde verkleden. Ook de resterende zes officieren werden gevonden zonder dat zij buiten het complex hadden kunnen komen.
Meer succes hadden enkelen van diegenen die voor hun ontsnapping gebruik maakten van het treintransport. Die treinen bestonden weer uit goederenwagons. Dat voorziende had de 'Reisvereniging'
enkele honderden tafelmessen aan de rugzijde tot zaagjes laten invijlen en die zaagjes waren ingebakken in een aantal vall de broden die elk transport meekreeg. Er waren drie transporten: 10, II en 12 januari' 44 waren de vertrekdata. Door de zorgen van de 'Reisvereniging'
werden bij het transport van II
De reisduur van de drie transporten varieerde van vier tot zes dagen. Men leed bittere kou en de behandeling was uiterst ruw, maar de Wehnuacht bewakers werden dan ook van dag tot dag nerveuzer doordat telkens nieuwe gaten in de wagons ontdekt werden en bij elke telling meer Nederlandse officieren ontbraken. Op de tweede of derde dag werd in talrijke wagons aan de overgebleven officieren gelast, hWI schoenen en sokken in te leveren, maar ook dat was niet afdoende: sommigen sprongen op blote voeten de rijdende trein uit.
Er ontsnapten in totaal niet minder dan honderdtwee-en-veertig officieren c. q. aspirant-officieren. Eén werd onmiddellijk na zijn sprong doodgeschoten, een tweede kreeg een schotwond, een derde kwam onder de trein terecht en verloor beide benen. De overigen werden nagenoeg allen opgespoord, slechts acht wisten blijvend aan arrestatie te ontkomen: ze behoorden tot een groep van tien die in het Generalgouvernement de sprong gewaagd had en die over de Karpathen Hongarije binnengekomen was; van die tien werden twee in de herfst van '44 door de Duitsers gevonden, onder de resterende acht was er één die door zijn contacten met de Hongaarse illegaliteit in december ,44 kon meevliegen aan boord van een gekaapte Duitse bommenwerper waarmee men het Amerikaanse vliegveldencomplex bij Foggia in ZuidItalië wist te bereiken. Twee andere officieren (niet tot de groep van tien behorend) kwamen wel uit Berlijn weg waar zij door Millenaar in contact waren gebracht met de studentengroep die studenten naar bezet gebied smokkelde, maar zij werden, schijnt het, in Nederland opgespoord.
Dat een zo groot aantal krijgsgevangenen ontsnapt was, werd aan Duitse kant hoog opgenomen. De Duitse officieren die tijdens de transporten uit Staruslau het bevel gevoerd hadden, werden voor een militaire rechtbank gedaagd, en men heeft wel vermoed dat Hiders bevel tot de Aktion Kugel (reeds vermeld in ons vorige hoofdstuk) rechtstreeks gevolg is geweest van de massa-vlucht der Nederlanders. Onmogelijk is dat niet, maar er is geen aanwijzing voor. Vast staat wel dat zich, zoals al in hoofdstuk 1 vermeld, onder de Nederlandse slachtoffers van de Aktion Kugel negen officieren bevonden die tijdens de transporten uit Stanislau ontsnapt waren en die men weer gegrepen had: zij werden in Mauthausen met een nekschot afgemaakt.
Het nieuwe kamp waarin de Nederlandse officieren terechtkwamen, lag bij het stadje Neu-Brandenburg (zie de kaart op pag. I24). Het was een uitgestrekt barakkenkamp waarin zich al ca. zesduizend Franse, Belgische, Britse, Poolse, Servische en Russische krijgsgevangenen bevonden (later kwamen er Amerikaanse bij). De Nederlanders werden er in een apart gedeelte ondergebracht dat met een dubbele prikkeldraadversperring van de rest van het kamp gescheiden was. De barakken waren primitief en vergeven van wandluizen. De douche-gelegenheden waren onvoldoende en een sportterrein ontbrak. Bovendien moest men veel te dicht opeengepakt slapen. Generaal Hackstroh protesteerde tegen al deze schendingen van de Geneefse conventie en het gevolg was dat de vlag- en opperofficieren en de oudere hoofdofficieren mèt enkele lijders aan astma (in totaal ruim driehonderdvijftig officieren) in mei' 44 per trein (tijdens die reis moest weer ieder zijn schoenen en sokken inleveren) overgebracht werden naar een oud kasteel in Tittmoning, in het zuidoosten van Beieren, waar een aantal Nederlandse onderofficieren en soldaten als ordonnansen en oppassers aan hen toegevoegd werd. Later, in januari '45, werden ook nog de kapiteins van den Heuvel en van den Wall Bake naar Tittmoning overgebracht: dat zij bij de voorbereiding van ontvluchtingen de leidende rol gespeeld hadden, was eindelijk tot de Duitsers doordrongen.
Er zijn uit Neu-Brandenburg in totaal zeven-en-twintig officieren ontsnapt, sommigen doordat zij zich hadden kunnen verbergen op een plaats waarvan de controle opgeheven werd, anderen doordat zij overdag door de prikkeldraadversperring wisten te komen; voor dat laatste moest evenwel de aandacht van alle Duitse bewakers tijdelijk afgeleid worden, hetgeen lukte door een zorgvuldig beraamd geheel van acties waarbij wel een tweehonderd officieren ingeschakeld waren. Voorts wisten veertien officieren buiten het kamp te komen doordat zij, verkleed als Russische oppassers onder geleide van een 'Duitse'
bewaker (die een perfect nagemaakt geweer droeg), voorzien van alle nodige papieren, de hoofdingang passeerden. Van de zeven-en-twintig die in totaal buiten het kamp kwamen, hebben de Duitsers er acht niet meer weten te vinden.'J.groep van hen die na het vertrek uit Stanislau Hongarije had weten te bereiken
De 'Reisvereniging'
was dus actief gebleven.
Haar kwam het zeer te stade dat zij er in geslaagd was, een aantal gereedschappen (bijlen, tangen, hamers, vijlen en schoppen, bovendien een boomzaag, een grondboor en enkele koevoeten) die in Stanislau door de 'dieven'
ploeg in de wacht gesleept waren, naar Neu-Brandenburg mee te smokkelen, zulks in een zware kist waarop 'Musik' stond. Die gereedschappen konden te pas komen bij het aanleggen van een vluchttunnel, Daartoe werd door de 'Reisvereniging'
besloten. De aanleg begon eind maart '44 en werd week na week, maand na maand met voorzichtigheid voortgezet. Er werd daarbij ca. 200 meter onderaardse gang uitgegraven waartoe bovendien diverse verticale schachten, sommige voor de luchttoevoer, aangelegd moesten worden tot een gezamenlijke lengte van 60 meter. Al dit graafwerk vergde dat bijna 20000 kistjes met zand, elk 20 kilo wegend, naar boven gesleept werden waar men het zand (125 kubieke meter) onder de vloeren van de barakken en op tal van andere plaatsen zorgvuldig verborg (los zand was voor de Duitsers bij hun regelmatige controles steeds de duidelijkste aanwijzing dat ergens gegraven werd). De tunnel en de schachten werden afgewerkt met ruim 7 km aan planken (een deel daarvan was uit de bedstellen gesloopt), maar voorts werden, aldus van Amstel, die ook deze operatie nauwkeurig beschreven heeft, 'schoppen, een blaasbalg, een centrifugaalpomp, 7 zandkarretjes, 160 meter luchtleiding, een schakelbord, looplampen en wat dies meer zij vervaardigd.'!
Helaas, op I september '44, na ruim vijf maanden zwoegen, deed zich een wolkbreuk boven Neu-Brandenburg voor en het gevolg was dat de grond boven het uiteinde van de tunnel die al ver buiten de omheining gevorderd was, instortte. Midden in een tomatenveld ontstond een enorm gat. 'Die Erde bewegtl' hoorde men een Duitse schildwacht roepen - de tunnel was ontdekt.
Nog diezelfde dag werd aan een nieuwe tunnel begonnen maar deze kwam niet meer af Vermeld zij nog dat twee andere met zorg voorbereide ont
In de loop van' 44 werden aan de groep te Neu-Brandenburg enkele tientallen reserve-officieren toegevoegd die in Nederland ondergedoken maar daar ontdekt waren. De groep zag, gelijk al vermeld, in mei' 44 ruim driehonderdvijftig leden naar Tittmoning vertrekken, maar in januari' 45 werd zij uitgebreid met ca. vijfhonderd reserve-officieren die zich in '43 gemeld hadden en laatstelijk in de buurt van Lissa (zie de kaart op pag. 124) geïnterneerd waren geweest. Het Nederlandse kampgedeelte in Neu-Brandenburg werd dus voller dan ooit. Dat was niet het enige grote probleem. In de eerste negen maanden van '44 hadden de officieren vijfmaal een pakket van 5 kilo van het Nederlandse Rode Kruis ontvangen. Naast die pakketzendingen uit Nederland waren er de nog omvangrijker zendingen van het Internationale Rode Kruis uit Genève.'
Aan Genève werden met name van de herfst van ,44 af enorme hoeveellieden pakketten toegezonden, vooral door het Amerikaanse Rode Kruis, van welke een deel, dat betaald was door het Nederlandse Rode Kruis te Londen, voor de Nederlandse krijgsgevangenen bestemd was. De transporten in Duitsland liepen evenwel meer en meer spaak en door de op 17 september' 44 afgekondigde Spoorwegstaking arriveerde niets meer uit bezet Nederland. De pakketten uit Nederland vielen dus weg, zo ook de Engelse, alleen uit de Verenigde Staten werden nog pakketten ontvangen: 7, van welke er evenwel a na Ia april '45 uitgedeeld werden.
Deze pakketten èn een (ongespecificeerde) zending uit Argentinië konden niet verhinderen dat van eind '44 afin Neu-Brandenburg (en, naar wij aannemen: ook in Tittmoning) honger geleden werd. Wel sloot de Nederlandse groep in Nell-Brandenburg toen een overeenkomst met de Franse, Belgische, Poolse en Joegoslavische groepen dat nieuwe zendingen, aan welke groep ook gericht, naar billijkheid over allen verdeeld zouden worden, maar er kwam niet veel meer binnen. De Amerikaanse en Engelse krijgsgevangen
De Nederlandse militairen in Tittmoning zijn door de Amerikanen, de officieren in Neu-Brandenburg door de Russen bevrijd; wij komen er in deel 10 op terug.