De Indische gijzelaars werden, gelijk reeds vermeld, in twee groepen opgepakt: de eerste groep op I9 en 20 juli '40, de tweede groep op 7 oktober. Aan beide acties was aan Duitse kant een lang touwtrekken voorafgegaan waarin, zoals wij in deel 4 (hoofdstuk 8) beschreven, Seyss-Inquart er in geslaagd was, het aantal gijzelaars dat hij als represaille wegens de interneringen van Duitsers in Nederlands-Indië moest laten arresteren, belangrijk te verlagen.
De groep van I9 en 20 juli bestond uit tweehonderdeen-en-dertig personen: vijftien vrouwen, tweehonderdzestien mannen. De vrouwen, nagenoeg allen Indische leerkrachten die in Nederland met verlof waren, werden in het Prauenhoneentrationslager Ravensbrück opgesloten en kregen daar een zekere mate van bescherming (zij zijn begin november' 40, toen in Berlijn bericht ontvangen was dat de in Indië geïnterneerde Duitse vrouwen en kinderen vrijgelaten zouden worden, uit hun gijzeling ontslagen) - de mannen werden gehuisvest in stenen barakken die, met een aparte omheining, in
De tweede groep, die op 7 oktober '40 gearresteerd werd, droeg een ander karakter dan de eerste: nu werden niet Indische verlofgangers weggevoerd maar nagenoeg uitsluitend vooraanstaanden uit de Nederlandse samenleving, mannen, honderdzestien in totaal; ook zij werden in het aparte kampgedeelte van Buchenwald opgesloten. Vóór de komst van de tweede groep Indische gijzelaars was aan de eerste al een nieuwe gijzelaar toegevoegd (prof dr. G. A. van Poelje, de ontslagen secretaris-generaal van onderwijs, kunsten en wetenschappen) - hetzelfde geschiedde na de komst van de tweede groep; bij enkele gelegenheden werden nieuwe arrestanten naar het gijzelaarskamp in Buchenwald overgebracht: eind december '40 en begin januari '
41 uit het concentratiekamp Schoorl veertien voormannen van de Anti-Revolutionaire Partij, eind augustus '41, eveneens uit Schoorl, drie-en-veertig voormannen van dezelfde partij en van het Christelijk Nationaal Vakverbond. Telt men al die cijfers op, dan komt men tot een totaal van ca. vierhonderd gijzelaars in Buchenwald, maar in werkelijkheid zijn er nooit zoveel gijzelaars tegelijk aanwezig geweest: er zijn van een vroeg stadium. af gijzelaars ontslagen, hoofdzakelijk op medische gronden, er zijn ook gijzelaars gestorven - wij komen er nog op terug.
In de groep als geheel waren meer dan honderd beroepen vertegenwoordigd; vooral het onderwijs had talrijke representanten: achttien hoogleraren, zeven-en-zeventig leraren en onderwijzers. De overige beroepen laten wij onvermeld wij zien die beroepen niet als overmatig belangrijk. Het kwam in gevangenschap op heel andere eigenschappen aan dan die welke de beroepskeuze bepaald hadden of die in de beroepsuitoefening verder waren ontwikkeld. 'Er waren'
, schreef later een der gijzelaars, 'wijzen en dwazen ... pedanten en bescheidenen; offervaardigen en egoïsten; stillen en luidruchtigen; ... eindeloze praters en zwijgzamen; optimisten en pessimisten; ... gullen en schrokkers; omnivoren ... en pietepeuterige kniesoren die het eten zoveel minder vonden dan thuis'!
eigenschappen als deze waren het die bepaalden, in hoeverre men zichzelfde Vletter:p.
Het kamp van de Indische gijzelaars was deel van het concentratiekamp Buchenwald maar er golden andere regels: de gijzelaars mochten niet mishandeld worden, zij behoefden niet te werken, zij mochten pakketten en allerlei andere gaven ontvangen en hun kamp kon geïnspecteerd worden door een ambtenaar van de Zweedse legatie te Berlijn of een vertegenwoordiger van het Internationale Rode Kruis. Binnen hun aparte omheining waren zij overdag vrij te doen wat zij wensten. Het eigenlijke eoncentratiekamp mochten zij, steeds in gezelschap van een SS-onderofficier, alleen betreden wanneer dat nodig was voor een bezoek aan het Revier (de ziekenbarakken) of aan de Politische Abteilung - zij konden overigens wèl dagelijks gadeslaan wat er in het grote kamp gebeurde.
De in juli '40 gearriveerde groep had het aanvankelijk nogal moeilijk: zij was uitsluitend op het kampeten aangewezen (pakketten werden in de maanden juli t.e.m. september nog niet ontvangen) en ze bezat niets dat enige afleiding kon verschaffen: geen boeken, geen kranten, geen spellen (alles was in beslag genomen) - wèl werden damstenen en schaakstukken spoedig geïmproviseerd. Het regime was toen ook nog tamelijk streng ('voor iedere snotaap in uniform die langs de barakken kwam, moesten zij', zo wordt over hen bericht, 'in de houding staan, petje afnemen en eerbiedig aan- en nakijken waarbij het hoofd moest meedraaien"), maar dat regime werd verzacht toen in oktober de tweede groep aankwam. Korte tijd later viel evenwel de kou in en nadien hadden de gijzelaars daar vooral des nachts op hun onverwarmde slaapzalen onder te lijden. Gelukkig: de pakketten van het Nederlandse Rode Kruis kwamen nu regelmatig binnen (begin oktober de eerste zending, toen nog louter voor de eerste groep), eens per maand een pakket van 5 kilo - de december-pakketten werden zelfs (daartoe had Seyss-Inquart zich laten vermurwen door de schrijfster Jo van AmmersKüller) daags voor Sinterklaas met een aparte, uit bezet gebied gekomen vrachtauto bij de gijzelaars afgeleverd met voor elk hunner als extra-gave van het Rode Kruis een paar pantoffels (die werden niet uitgereikt) en van de Winterhulp Nederland een banketletter. Eind december kwam een Zweedse diplomaat op inspectie. Hem werden de volgende klachten kenbaar gemaakt: de kampkleding was te dun en de door het kamp verstrekte schoenen deugden niet; het voedsel was onvoldoende en uit de pakketten van het Rode Kruis werden vóór de uitreiking goederen weggehaald, o.m.AangehaaldBrouwer:p.
Het werd maart voordat een rapport waarin deze klachten opgenomen waren, de Nederlandse regering in Londen bereikte - de Zweedse had toen op twee klachten al gereageerd: het Zweedse Rode Kruis had de Nederlandse gijzelaars een hoeveelheid warme dekens doen toekomen en de Zweedse legatie had bereikt dat op de slaapzalen kachels geplaatst werden. Het karnpvoedsel bleef overigens onvoldoende; dat gold niet zozeer voor de broodmaaltijden als wel voor het Z.g. warm eten: 'een verzameling'
, aldus de beschrijving door een der gijzelaars, 'van veel water met kool, worteltjes, groene en andere stengels, plus wat klonten aardappels er in' - deze kwalijk riekende '
soep' (eerder 'vuil waswater'
) werd door de gijzelaars 'flets'
genoemd, 'edelflots'
wanneer 'hier en daar zelfs een stukje vlees of een bobbeltje spek in de Kübel (dreef).'! Wij merken hierbij op dat de SS Scharführer aan wie de supervisie van het Nederlandse gijzelaarskamp toevertrouwd was, en de Duitse gevangene die voor hun voeding moest zorgen, op zulk een schaal uit de voor de gijzelaars bestemde hoeveellieden stalen, dat beiden gestraft werden: de SS-officier met een paar jaar gevangenis, de gevangene vermoedelijk met de dood.ê Dat de physieke toestand van de meeste gijzelaars maar weinig geleden heeft, moet dan ook, zo nemen wij aan, in belangrijke mate bepaald zijn door het feit dat zij met grote regelmaat pakketten ontvingen: eens per maand het pakket van het Nederlandse Rode Kruis, 'voortreffelijk, onovertrefbaar van inhoud'"
: met levensmiddelen, met sigaren, met twee doosjes sigaretten. Bij enkele gelegenheden zond het Rode Kruis ook fruit aan de gijzelaars toe. Dan kwamen er af en toe via het Internationale Rode Kruis pakketten van het Amerikaanse Rode Kruis - ook daar is vermoedelijk wel uit gestolen maar veel heeft de gijzelaars bereikt.
Zij kregen voorts, meestal door de zorgen van het Nederlandse Rode Kruis maar in de regel pas na weken of maanden wachten, uit bezet gebied tal van andere goederen toegezonden: extra rookartikelen, schrijfbehoeften,maar van bijzondere gevangenen vergrepen hadden (Teufel und Verdammte, p. lI2). 3 G. van den Bergh en L. J. van Looi: Tweemaal Buchenwald (1945), p.''
) - hij wist een viool van redelijke kwaliteit te verwerven, en 'zo gebeurde het'
, aldus Juda in zijn herinneringen,
'dat op het eerste zondagmiddagconcert alle muziekliefhebbers van onze gemeenschap, die naar de grote kamer gekomen waren om te luisteren, al bij het eerste stuk hun gevoelens niet de baas bleven. Er werd gesnikt, gehuild, sommigen bewogen nerveus hun onderkaak, anderen zaten diep voorover gebogen om hun emoties te verbergen. Mijzelf liepen de tranen over het gezicht. Na een half uur was het bovenblad van de viool kletsnat en Baud zat voor de piano met een gelaatsuitdrukking die. .. geen twijfel aan zijn ontroering overliet. Het was het meest geëm.otioneerde concert dat ik ooit heb gegeven'3
en [uda's beschrijving daarvan is, dunkt ons, een aanwijzing hoe sterk de gevoelens konden zijn die de gijzelaars, meestal met succes, onderdrukt hadden. Wel slaagden velen er in, aan het bestaan in de geïsoleerde barakken een zinvolle inhoud te geven: er werden dagelijks godsdienstige wijdingen gehouden (ca. een kwart van de gijzelaars was katholiek en onder de overigen bevonden zich vele belijdende protestanten), er werden talrijke lezingen gehouden, er werd les gegeven in minstens zeven vreemde talen, er werdmedio maart '41 opeens apart geregistreerd; gevolgen had die registratie niet. 3'sociëteit'
('De zure bom'
), er kwamen tentoonstellingen, er vormden zich vaste discussiegroepen, er werd voor avonden met lichte muziek gezorgd - en toch: men was gescheiden van familie en vrienden, men hoorde bedroevend weinig van hen, men was, diep in Duitsland, in de macht van de vijand en wist zich, daardoor al, bedreigd. Ook door de gebrekkige medische voorzieningen! Niet minder dan veertien gijzelaars stierven (de gemiddelde leeftijd van de groep was nogal hoog: ca. vijf-en-veertig jaar-), de meesten aan Iongontsteking''
een ziekte die zij, bij een betere verzorging dan hun ten deel viel in het Revier, waar zij niet door de SS-arts maar door twee ondeskundige politieke gevangenen 'behandeld'
werden, vermoedelijk te boven zouden zijn gekomen."
Met machteloze verontwaardiging sloegen de gijzelaars de tonelen gade die zich veelvuldig in het grote concentratiekamp afspeelden; vooral de sadistische mishandelingen waarvan met name Joden (onder hen ook diegenen die in Amsterdam op 22 en 23 februari '41 opgepakt waren) hetJ.(J.
'We begonnen met een Handel-sonate, daarna de Frühling van Beethoven, gevolgd door een paar kleine stukken. Wat klonk het vreemd daar onder de blote hemel. De muren van de barakken zorgden voor een zekere akoestiek en brachten het geluid naar verschillende richtingen heen. Langzamerhand ontstond er beweging in het kamp. Onhoorbaar kwamen de mensen tussen de grauwe Blocks naderbij. Ze liepen behoedzaam op hun tenen in een rustige gang om niet te storen. Vanuit de verre hoogten en laagten van het bergachtig terrein verenigden ze zich in groepjes en op korte afstand van ons waren het dichte drommen, die zonder enig geruis te maken, door de muziek werden aangetrokken. Rondom het prikkeldraad gingen ze moeizaam op de grond zitten. Tussen de delen van de Händel-sonate zag ik telkens dat de rijen dikker werden, de stroom van schoorvoetend zich voortbewegende boevenpakken met de troosteloze vuilblauwe vertikale strepen, wies gestadig aan en na het slot van de Frühling-sonate barstte een tumult los van onbeheerste kreten, huilgeluiden, geloei en applaus. Het was beangstigend, die storm van dierlijk lawaai die uit de peilloze diepten van de vernederde, geketende en getergde ziel door mensenkelen een uirweg vond. Wat een publiek! De stakkers met hun uitgeteerde lijven en doodskopgezichten. Sommigen waren zo mager dat ze wellevende geraamten geleken."A. de Vletter:p.Het 'Buchenwaldbegon aldus: 'A is Adolf, de bron van alle kwaad I B is de burger die de ellende ondergaat I C is de censuur die alle vrijheid smoort I het dieventuig dat niet in Holland hoort.' (Club van Ex-Geïnterneerden voorverzameld door J. A. H. Rijshouwer, bundelp.JoJuda: 'Twee episoden'
, p.
Geen wonder dat juist Juda later de gemoedstoestand waarin de gijzelaars verkeerden, aanduidde als een 'voortdurend (zweven) tussen de uitersten van ogenschijnlijke innerlijke vrede en momenten van panische angst.'!
Die angst lag eigenlijk steeds op de 10er 2 en daar was, gegeven de realiteit van het concentratiekamp, ook alle reden voor. Ook in hun eigen gedragingen leerden de gijzelaars met die realiteit rekening houden. Bij één gelegenheid gaven zij aan de SS door dat enkele gevangenen uit het kamp in hun barakken inbraak gepleegd hadden - de 'dieven'
werden toen eerst in de kampbunker onder handen genomen en vervolgens, aldus een der gijzelaars, 'voor de goede justitiële behandeling van hun '
zaak' naar de plaats van hun misdrijf gevoerd'
, 'beurs geranselde en geschopte klompen mensenvlees'
waren het toen nog maar."
Gevallen van diefstal werden nadien niet meer aangegeven.
Wij kunnen ons niet anders voorstellen dan dat Koch, de Kommandant van Buchenwald, er van meet af aan veel op tegen gehad heeft dat enkele honderden ontwikkelde en veelalook maatschappelijk vooraanstaande Nederlanders, jegens wie hij en zijn SS'ers zich tot hun ergernis zorgvuldig in acht moesten nemen, dagelijks konden aanschouwen wat in Buchenwald geschiedde. Of Koch ook pogingen aangewend heeft, hen naar elders verplaatst te krijgen, is niet bekend - bekend is wèl dat anderen zich daar moeite voor gegeven hebben. De Zwitserse regering, daartoe benaderd door de Nederlandse legatie te Bern, stelde voor dat de Nederlandse gijze
'wat de slechte gezondheidstoestand betreft'
, zo legde een der gijzelaars Rauters standpunt vast, 'dat is onze eigen schuld, We moeten meer aan wandelen en sport doen."
Was dat inderdaad Rauters'Dachau'
moest men vermijden), 'eine gesunde Betátigung' te geven in de Dachau'se Heillerdutergarten-, maar enkele weken later was de overbrenging naar Nederland geregeld. Daar had Seyss-Inquart in september het Grootseminarie in Haaren gevorderdê - medio november werd de groep uit Buchenwald, die toen nog ca. tweehonderdveertig gijzelaars omvatte, per trein naar Haaren gebracht. Onderweg kregen zij niets te drinken. Verschillende families in Nederland waren omtrent die overplaatsing naar een oord in of bij Den Bosch al ingelicht, want één gijzelaar had in een brief uit Buchenwald z.g. als groet geschreven: 'Dag, zoete lieve Gerritje'.
"
De Indische gijzelaars kwamen in Haaren in een groot en ruim complex terecht met een fraaie tuin en uitgestrekte sportvelden. In het gebouw waren leslokalen, spreekkamers, dienstvertrekken, een eetzaal en een kleine tweehonderd éénpersoonskamers (zij werden voor vier personen ingericht) die tevoren de seminaristen gehuisvest hadden. Er was een uitstekende keukeninstallatie en er was modern sanitair. 'Ik had dit alles zo niet verwacht'
, schreeflater een gijzelaar, 'en, naar mij bij herhaling bleek, hadden allerminst de vele andersdenkenden in ons midden dit verwacht. Bij velen van hen had het woord 'serninarie'
de verwachting opgewekt van een achterlijke inrichting in de binnenlanden van het donkere Zuiden'4 - nu, dat vielmee.p.
Afgezien van de betere materiële omstandigheden waarin de gijzelaars waren komen te verkeren, was het voor hen natuurlijk een grote verademing dat zij, hoewel nog steeds in Duitse gevangenschap, van de beklemming van Buchenwald verlost waren en weer in het eigen land vertoefden. De overbrenging uit Buchenwald zag men als een vorm van Duitse toegefelijkheid - zou de bezetter dan niet verder gaan en alle Indische gijzelaars vrijlaten? De hoop daarop groeide toen in de eerste maanden van '42 heel Nederlands-Indië door Japan bezet werd. Velen uit de groep in Haaren (die niet wist dat een groot deel van de in Indië geïnterneerde Rijksduitse mannen tijdig naar Brits-Indië overgebracht was-) namen toen aan dat de grond voor hun gijzeling weggevallen was en begrepen niet waarom zij vastgehouden werden. Vastgehouden niet alleen maar wéér overgeplaatst: nu, in mei' 42, naar het Kleinseminarie 'Beekvliet'
in Gestel waar de Indische gijzelaars aan de eerste groep anti-verzet-gijzelaars toegevoegd werden. 'Het was ontstellend'
, aldus een van die laatste gijzelaars, 'wat die Indische groep allemaal meegebracht had: twee piano's, een orgel, een filmapparaat, tuinstoelen, een luidspreker-installatie, een boekerij van tweeduizend werken, tuingereedschap in alle mogelijke vormen, planten, bloemen en zelfs twee poezen met kroost, vormden de bagage, welke wij werkelijk met open mond zagen uitladen'"
typische reacties van 'onervaren'
gijzelaars op anderen die al meer dan anderhalf jaar gijzeling achter de rug hadden. Er waren meer van dergelijke reacties. 'ondanks de aangeknoopte vriendschapsbanden zijn'
, zo noteerde H. van Wermeskerken, een der Indische gijzelaars, medio mei in zijn dagboek, 'de Nederlandse en de z.g. Indische gijzelaars toch nog duidelijk in twee groepen gescheiden. Wij voelden ons in kampervaring verre superieur aan de groentjes van Nederlanders, die pas zijn opgepikt, nog bangelijk zijn en nog niet weten hoe je met die Moffen moet omspringen. Zij daarentegen zien ons als een troepje door de gevangenis gedegenereerden, waar alle fut uit is en waar ze dan maar een beetje medelijden mee hebben, denkende: het kan met ons over anderhalf jaar ook zo ver zijn! Dat komt omdat de nieuwelingen zich met een laaiend enthouwij komen op dit gebeuren in deel II terug. 2 B. H. van der Gijzel (ps. van]. E. Boddens Hosang): St. Michielsgestel. Herinneringen uit hetgijzelaarsleven
Uiteraard had het samenzijn met de anti-verzet-gijzelaars voor de Indische een groot voordeel: voor het eerst werden zij ingelicht over wat zich, althans voorzover de anti-verzet-gijzelaars dat wisten, in de voorgaande periode in bezet gebied afgespeeld had. Vanbelang was ook dat de groep van die anti-verzet-gijzelaars een veel bredere sociale samenstelling had dan de Indische groep (daarvan gaven wij al een beeld in deel 5). 'Er was in dat treffen'
, aldus Geyl, 'voor ons iets bijzonder verfrissends. 't Was of wij na meer dan anderhalf jaar terzijde gestaan te hebben, opeens weer in de problemen, in de noden en verwachtingen van de Nederlandse samenleving onder de bezetting ondergedompeld werden.P Die frisheid bleef evenwel niet gehandhaafd - bovendien deden zich twee omstandigheden voor die de tegenstelling tussen de Indische en de anti-verzet-gijzelaars markeerden. De eerste was dat medio augustus vijf anti-verzet-gijzelaars gefusilleerd werden (daarover straks meer), de tweede dat de bezetter omstreeks diezelfde tijd als gevolg van een artikel in het weekblad van de NSB, Volk en Vaderland, waarin verontwaardigd opgemerkt was dat de gijzelaars in de Brabantse kampen meer pakketten kregen dan de Nederlandse vrijwilligers aan het Oostelijk front, het Nederlandse Rode Kruis het verbod oplegde, nog pakketten naar die kampen te sturen (familieleden mochten met de rechtstreekse toezending van eigen pakketten doorgaan). De pakketten van het Internationale Rode Kruis kregen nu dus extra betekenis; die pakketten ('met heerlijke blikjes vlees'
") waren evenwel louter voor de Indische gijzelaars bestemd. Er ontstonden spanningen. 'Het niet doorgaan van onze vrijlating heeft ons'
, aldus van Wenneskerken eind september' 42 in zijn dagboek,"
'prikkelbaar, onverschillig en veeleisend gemaakt ... Wij vrezen dat onze groep verloren zal gaan in en vroeg of laat gelijkgeschakeld zal worden met de andere gijzelaars hier, terwijl wij toch onder internationaal toezicht staan en daaruit bijzondere privileges voortvloeien die we niet gaarne zouden missen. Bovendienvan Wermeskerken: Dagboekmeiin Rijshouwer en van Wermeskerken:p.Geyl: Voorwoord inp.a R.Boer:(z.j.), p.van Wermeskerken: Dagboeksept.in Rijshouwer en van Wermeskerken:p.
Het rekest (dat, naar wij aannemen, de Duitsers, voorstanders als zij waren van het splitsen van groepen, niet onwelkom was) werd ingewilligd en eind oktober '42 werden de Indische gijzelaars, nu geslonken tot ca. tweehonderd man (enkele tientallen waren in de voorafgaande maanden ontslagen), naar een ander gebouw in Gestel overgebracht, de al genoemde katholieke jongenskostschool 'De Ruwenberg'
. Zij kregen daar nieuwe privileges. 'Beekvliet'
was met prikkeldraad om.geven en stond onder een bewaking van schildwachten, maar de Duitse Kommandant van 'Beekvliet'
, onder wie ook 'De Ruwenberg zou ressorteren, zij het met een aparte Unterleommandant, verklaarde zich bereid, 'De Ruwenberg niet met prikkeldraad af te sluiten en de bewaking te beperken tot één enkele schildwacht bij de toegangspoort, mits alle gijzelaars aan hun kampoudste, de twee-en-veertigjarige Indische bestuursambtenaar 1. B. Mennes, zouden beloven dat zij niet zonder zijn voorkennis en instemming 'De Ruwenberg'
zouden verlaten. 'Daarover ontstaat natuurlijk'
, noteerde van Wermeskerken, 'nogal wat discussie, want velen zien dit als een soort hulp aan de Moffen' (dat was het ook) 'en het kost dan ook heel veel moeite om allen de persoonlijke belofte te doen afleggen'
2 - de gehele regeling kon natuurlijk alleen doorgaan wanneer inderdaad elke Indische gijzelaar persoonlijk de gevraagde toezegging deed (hetgeen geschiedde); wij nem.en2 H. van Wermeskerken: Dagboek (24 okt. 1942) in Rijshouwer en van Wermeskerken: Vier jaar Indisch gijzelaar,
'De Ruwenberg'
verzet had) raakte jegens Mennes steeds kritischer gestemd. Zij verweet hem en zijn medewerkers ('de bonzen'
I) dat zij een ondoorzichtig beleid voerden en zich nogal wat voorrechten lieten aanleunen, maar toen het op een algemene bijeenkomst der Indische gijzelaars, die onder het voorzitterschap van de Amsterdamse hoogleraar in de philosophic prof dr. H. J. Pos plaarsvond", op stemmen aankwam, ging een meerderheid er accoord mee dat Mennes (die er op gewezen had dat hij via zijn relaties de positie der gijzelaars had kunnen verbeteren) als kampoudste aanbleef; er kwam toen wel een nieuwe 'Commissie van Bijstand'
, prof. dr. J. H. A. Logemann, hoogleraar aan de Rechtshogeschool te Batavia (Djakarta), werd er voorzitter van.
Enkele meer algemene aspecten van het bestaan der Indische gijzelaars in 'De Ruwenberg'
willen wij elders in dit hoofdstuk nog behandelen hier beperken wij ons tot de vermelding dat er in juli' 43 nog maar honderdvijftig gijzelaars tot de groep behoorden, dat drie van de vier resterende Joden eind juli op een ochtend vroeg (0111. 5 uur) bij verrassing weggehaald en naar Westerbork gebracht werden (men zag daarbij Jo Juda over het hoofd), dat medio oktober opeens dertig personeelsleden van het Amsterdamse kantoor van de Koninklijke Pakketvaart-Maatschappij (de in Indië zeer bekende KPM) aan de gijzelaars toegevoegd werden", en dat, gelijk reeds vermeld, de laatste Indische gijzelaars medio september '44 in het nagenoeg lege kamp Vught op vrije voeten werden gesteld.