Een groet aantal aspecten van het bestaan in de concentratiekampen hebben wij nu, zij het summier, beschreven: de SS oefende er een onbeperkte macht uit en onderstreepte die macht door de gevangenen althans tot eind' 42 aan een op een massaal sterven gericht regime te onderwerpen en aan velen hunner sadistische straffen op te leggen. De aankomst in het kamp was gericht op het breken van de persoonlijkheid en het daarop aansluitende verblijf in de quarantaine-barakken vormde in de regel reeds een geheel van verschrikkingen, hoewel de gevangenen in die tijd vaak nog niet behoefden te werken. Waren zij eenmaal in een bepaald Block opgenomen en bij een Kommando ingedeeld, dan werd bij het werk het uiterste van hen gevergd, zij werden er bij opgejaagd en velen werden er bij '[ertiggemacht' door ranselende Kapo's en Vorarbeiter. De appèls vormden een verdere sadistische kwelling en droegen tot de staat van uitputting bij waarin talrijke gevangenen zich spoedig bevonden. Tegen de weersomstandigheden waren die gevangenen niet of nauwelijks beschermd: overdag was hun kleding, 5'ers en leden van de kamp'
aristocratie' en '
-middenstand' zich ongeveer een derde van dat voedsel toeëigenden; velen werden ziek, lijdend hetzij aan de 'hongerziekte'
, hetzij aan andere kwalen, vooral tuberculose, en stierven, al of niet na een laatste verblijf in de makabere zieken-barakken. Gevolg van dit alles was dat wie in '40, '41 0['42 (de 'eerste fase'
) in een concentratiekamp opgenomen werd, zich spoedig realiseerde dat hij of zij slechts een geringe kans had, er levend uit te komen; wel werd dat perspectief in '43 en het grootste deel van '
44 (de 'tweede fase'
) als gevolg van de inschakeling van gevangenen in de Duitse oorlogsproductie in een aantal kampen iets minder somber (niet evenwel, voorzover bekend, in Gross-Rosen en Natzweiier en zeker niet in Ebensee en Dora), maar ook toen bleef de beduchtheid bestaan dat het einde van de tweede wereldoorlog gepaard kon gaan met onvoorstelbare gruwelen. Voeg daarbij dan nog het feit dat de politieke gevangenen in de meeste concentratiekampen, in strijd met hun verwachtingen, in een wereld terechtkwamen waarin van solidariteit maar weinig sprake was doch integendeel een kamp-'elite'
van Kapo's en andere bevoorrechten zich als 'de verlengde ann van de SS' ontpopte - en dan doet dat alles de vraag rijzen: hoe is de mens in de kampen bestand geweest tegen de extreme spanningen en ontberingen waaraan hij onderworpen werd, hoe heeft hij zich staande kunnen houden?
Daarop willen wij nu dieper ingaan.
'Het was '
alsof ik het geheel door een luikje bekeek" - de ogen zagen beelden, de oren hoorden klanken, maar die waarnemingen bleven steken in het bewustzijn en werden niet tot de gevoelswereld toegelaten. Samenhangend met een overweldigende angst heerste in het innerlijk een soort verstarring, een versuffing - het duurde enige tijd voor men uit die versuffing ontwaakte. Bij Kaas deed zich dat ontwaken voor toen hem enkele dagen na aankomst in Buchenwald een sigarettenblikje ontstolen werd waarin zich een fotootje van zijn dochtertje bevond (hij had dat blikje van een gevangene die met de controle bij de binnenkomst belast was, teruggekregen) ; hij werd daar diep door getroffen en constateerde toen min of meer tot zijn verrassing dat hij weer door iets' geraakt'
werd, en 'door dat geraaktzijn'
, schreef hij, 'ging ik begrijpen hoe verlamd ik in de afgelopen dagen was geweest, veel meer dan ik had geweten. Heel vaag begon ik ook te voelen, dat die verlamming door angst was ontstaan, hoewel ik bewust geen angst had gevoeld. Al denkende drong het scherp tot me door, dat deze gevoelens gevaarlijk hadden kunnen worden, omdat ze me belet zouden hebben op tijd aktief op te treden, als dat voor
1 E. A. Cohen: Het Duitse concentratiekamp, p. 97.
Hoe kwetsbaar ik was, bleek de volgende dagen duidelijk. De eenvoudige kampopgaven, die we kregen, kon ik behoorlijk volbrengen. Tweemaal moesten we een steen uit de steengroeve naar de Häftlingskrankenbau, het ziekenhuis, dragen. Het lukte me beide malen er één te vinden, die niet zo klein was, dat hij de woede van een SS-man opwekte, noch zo groot dat ik het dragen niet vol kon houden. En dank zij het bezit van eigen schoenen was het lopen niet moeilijk meer. Maar door het lukken van deze opgave gingen de depressieve restgevoelens niet voorbij, zodat ik wat gedepersonaliseerd bleef en als het ware los stond van de gevaarlijke situatie, waarin ik nog steeds verkeerde. Ik leefde naast mijn gevoelens en niet er in.'l
Er zijn talrijke gevangenen geweest bij wie, na die eerste, tot depersonalisatie leidende verstarring, een situatie intrad waarbij zij zozeer overweldigd bleven door angst, zozeer ontzet door de gruwelen die zij om zich heen zagen gebeuren, dat zij alle veerkracht verloren. Zij waren als verlamd door het besef dat het einde van h11l1leven (en wèlk een einde l) naderde, hadden de kracht niet meer om ook maar te pogen zich staande te houden, gingen zich, eerst in de quarantaine, dan in hun Block en Kommando onhandig gedragen, lokten daarmee mishandelingen uit die h11l1gevoelens van weerloosheid bevestigden en versterkten, en zo ontstond een vicieuze cirkel die hen binnen enkele weken tot Muselmánner degradeerde; hun dood was dan nog slechts een kwestie van korte tijd.
Anderen waren er die, zoals Kaas (men denke aan de twee stenen die hij uitkoos), spoedig de alertheid opbrachten om hun krachten te sparen en om in het volle besef dat zij zich in een levensgevaarlijke omgeving bevonden, zich zo te gedragen dat zij die gevaren ietwat reduceerden. Die alertheid vergde dat men zich pantserde tegen de buitenwereld, het verleden en alles wat het gevoelsmatig inhield, verdrong (maar het kon in de droom herrijzen - 'het ontwaken in het concentratiekamp is het ergste wat ik ken'
, schreef een anonieme gevangeneê) en ook de gevoelens die de dagelijkse omgevingA. J. W. Kaas: 'Een kat in de zak'
, p.SS (z.j.), p.5 2'tussen die beide gesloten deuren'
, schrijft ds. Knoop, 'tussen gisteren dat dood is en morgen dat nooit geboren wordt"
) en alles afweerden wat aan 'vroeger'
herinnerde - elke innerlijke confrontatie met die 'normale'
wereld kon de weerstandskracht verzwakken. velen waren er die nimmer spraken over hun vrouw, hun man, hun kinderen, hun ouders, hun vrienden en vriendinnen en aan hen ook niet herinnerd wilden worden. In Ravensbnick kreeg een gevangene op haar verjaardag van een medegevangene opeens 'een klein puntje brood. Dat is', vertelde zij later, 'zo iets verschrikkelijks geweest ... Ik heb in het kamp ondervonden, dat je je veel beter tegen hardheid kan verweren dan tegen iets menselijks, iets liefs. Je was er op ingesteld om flink te zijn. Huilen was er niet bij. Ik herinner me nog dat ik toen ontzettend heb gehuild. Ik kon het gewoon niet bevatten dat iemand aan mijn verjaardag had gedacht tussen al die vreemde mensen, al die afschuwelijke toestanden. Dat was iets waar je niet tegen kon."
Naast de afweer van het verleden was er de afweer van het heden. Met alle chicanes waaraan men onderworpen werd, was elke eindeloos lijkende dagê alleen te doorstaan wanneer men de meest schokkende indrukken niet in het bewustzijn opnam. Aanvankelijk verdroegen veel gevangenen het niet, toe te zien bij individuele martelingen of medegevangenen anderszins te zienlijden en sterven -later namen zij die gebeurtenissen wel waar, maar de waarnemingen werden onmiddellijk diep verdrongen en konden van(ofhet uur) onmiddellijk beleefd werd en de week slechts in het terugzien 'bestond'
. (Viktor E. Frankl: Bin Psycho log erlebt das KZ (1947), p.
'lch war erst kurze Zeit im Konzentrationslager, und doch waren alle die entsetz lichen Einzelheiten bereits mit so Jurchtbarer Gewalt auJ mich eingestürmt, dass ich das Empfinden hatte, schon jahrelang den grauenhafiesten Traum zu trdumen, den sicli ein armseiiges Menschenhirn ausmalen kann, Schon begann ich stump] zu werden, lek Jühlte es deutlich. Lelt wollte es nicht, aber ich wurde es. Id: konrue es daran Jes/stellen, dass die Prügelszenen, die mien doch am ersten Tage so ungemein erregt hatten, begannen, Jür micli 'uninteressant' zu wetden. Die Schmerzensschreie der gequä/ten Häfilinge gingen an meinen inneren Ohr vorbei'l
'voorbij'
, ja, maar niet spoorloos, of beter: een immense hoeveelheid aan niet te verwerken gruwelijke indrukken en aan gevoelsreacties die daarmee in normale omstandigheden gecorrespondeerd zouden hebben, werd diep in het onbewuste weggesloten. Noodzaak was het, de emotionaliteit te bedwingen. Daarmee verdween zij niet - integendeel: zij werd bij tijd en wijle in verhevigde mate geuit, maar dan niet tegen diegenen die de veroorzakers waren van de diepe ellende waarin men zich bevond: SS'ers en Kapo's, maar tegen medegevangenen. Die aggressie kon, aldus Kaas, 'op ieder ogenblik losbarsten. Zodra het gezelschap in de barak voltallig was, hoorde men niet anders dan: 'Godverdomme haal die poot weg'
, 'Godverdomme laat mij ook eens zitten'
, 'Godverdomme vreet niet zoveel zout'
(zout was vaak schaars en het eten ervan werd schadelijk voor de gezondheid geacht) of 'Amme kut'
, wat betekende dat een verzoek werd afgeslagen. En verder vloog een eindeloos gevarieerde en variabele serie scheldwoorden door de zaal, gecombineerd met schunnige opmerkingen."
Het gebeurde intussen, zo vervolgt Kaas, maar 'zelden'
dat de ruzies diep gingen; ook gevochten werd er maar weinig. 'Meestal bleef ook onder de te voorschijn komende aggressie een band duidelijk voelbaar. Deze band was absoluut noodzakelijk om niet als een geïsoleerde temidden van de massa verloren te gaan;"
Dat is juist. Er staat tegenover dat het voortdurend aanwezig zijn in die massa (en dan in een zo gemengd gezelschap: men had zijn lotgenoten niet uitgekozen) bij velen een constante geïrriteerdheid schiep. Bakels :
1 W. Polier: Arztschreiber im Buchenwald, p. 136. 2 A. J. W. Kaas: 'Een kat in de zak'
, p. 31. 3
'Dag en nacht, tot in de bedden, tot in de latrines, tot op het sterfbed was men bijeen ... Je werd aldus voortdurend door de fysieke, maar vooral de psychische, uitstralende aanwezigheid van vele anderen gehinderd, geïrriteerd, tot razernij gebracht - alsje de kracht tot razernij nog kon opbrengen. Je konniet zelfstandig alléén nadenken. Al je gedachten, fantasieën, voorstellingen werden benïvloed, geïnfecteerd.
. . . Mensen, die elkaar graag mochten lijden, konden werkelijk vijanden worden. De irritaties ontstonden om het geringste: om een neusvorm, een stukje kleding, een stopwoord, een steeds gefloten liedje, een snuif- of hoest- of jeukgewoonte .
. . . Ik moet nóg een bekentenis doen: milieu- en ontwikkelingsverschillen bleken de vriendschap op den duur toch in gevaar te kunnen brengen. Aan de ene kant kan ik naar eer en geweten verklaren, bepaalde lotgenoten uit een eenvoudig, onontwikkeld milieu qua karakter hoger te hebben geschat, dan anderen uit mijn eigen milieu. Anderzijds kon het verschil in ontwikkeling toch vroeg of laat aanleiding geven tot hevige ruzie, gewone ordinaire klassestrijd. Die klassestrijd ging uit van de eenvoudige man, niet van de ontwikkelde. Bijna nooit, bij mijn weten, kwam een academicus of hooggeplaatste meneer ertoe een eenvoudig man hard te vallen om zijn onbegrip. Nee, integendeel: laatstgenoemde opende het gevecht, scheldend, ja tierend op de hovaardij, de kouwe kak, de uitspraak, het gezicht, de neus, de 'kapsones'
,ja allesvan eerstgenoemde. Dat was afschuwelijk. Er was niets aan te doen. Men was nu eenmaal totaal verschillend. Maar men zat opeengepakt. Opvoeding hielp natuurlijk. Wij hadden manieren geleerd, niet alleen formele (vork links, mes rechts) maar ook mentale. Je moest vriendelijk en beleefd zijn, een ander laten uitspreken, hem in zijn waarde laten en, vooral, hem zo min mogelijk tot last zijn. Hinder anderen niet - dat was een beschavingsgrondslag. De eenvoudige man, al had hij een karakter van goud, had deze grondslag meestal niet; hij wist niet eens hoezeer hij je op alle mogelijke gebieden hinderde. Je kon je een tijd beheersen- ook dat was je bijgebracht - maar na enkele weken, soms dagen, kwam de explosie: 'Hou in godsnaam eindelijk eens op met je verdomde gefluit!' '
1
Zo kon de verhoogde emotionaliteit doorbreken. Niet alleen in aggressie overigens. Tussen diegenen die elkaar, vaak met grote risico's, hielpen, kon een al bestaande vriendschap verdiept worden of een nieuwe vriendschap opbloeien en deze werd dan met een overweldigende kracht ervaren die men tevoren niet gekend had, 'met een innigheid'
, schrijft Hemelrijk, 'die in het gewone leven niet aan bod komt."
Dat vergde dan wèl dat men de primaire, tot passiviteit leidende shock die de eerste dagen of weken van hetB. Bakels:p.J. Hemelrijk: 'Zeven maanden con5 2
Onderdeel van deze psychische zelfhandhaving was een vaak moeilijk bevochten innerlijke discipline. Men moest de juiste houding zien te vinden in verhoudingen die aan de gehele persoonlijkheid niet alleen in physiek maar juist ook in psychisch opzicht de hoogste eisen stelden. Elke vernedering moest men slikken, elke impuls tot een weerwoord of tot iets wat ook maar op een weerwoord leek, onderdrukken - de schijn van brutaliteit, laat staan brutaliteit zelf, was levensgevaarlijk.' Men moest de juiste houding vinden jegens de Kapo's en hun helpers en vooral ook jegens de SS'ers (wezens uit een andere wereld). Men moest leren, zich zo onopvallend mogelijk te gedragen: proberen (dan was men minder kwetsbaar) in elke rij niet vooraan of achteraan te lopen maar in het midden, op elk appèl niet aan een van de kanten te gaan staan maar meer in het centrum, de indruk te maken, serieus met iets bezig te zijn terwijl men in werkelijkheid niets van belang uitvoerde. Men moest leren, bij de voedseluitdeling snel te overzien, op welke plaats in de rij men de grootste kans had om aan de beurt te zijn wanneer de iets dikkere sneden brood of de portie iets dikkere 'soep'
uitgereikt zouden worden. Men moest leren, om als de slaapplaatsen verdeeld
Het gevolg was dat van Velsen naar Auschwitz op transport gesteld werd. ('Verslag van mededelingen van A. F. van Velsen' (5 febr. 1948), p. 10-II'Je moest zien'
, aldus Bakels, 'zoveel mogelijk je beschaving te handhaven. Je moest proberen nog wat manieren te hebben, een gesprek te voeren, je te beheersen. Vooral moest je je blijven wassen, al ware het met ijswater en zonder zeep en handdoek in een Waschraum stampvol kijvende HäJtlinge. Je moest proberen aan schone kleren te komen, je brits min of meer schoon te houden, zoals een beest zijn nest.Je moest op zondagmiddag proberen geschoren te worden al stonden er twintig vóór je in de rij. Opkomende wonden en zweren moest je zien te wassen en in te smeren met wat margarine en te verbinden met een reep hemd. Je moest, hoe zonderling het ook klinke, proberen je gezondheid te beschermen."
Men moest, dát vooral, leren, de dood te aanvaarden, nauwkeuriger uitgedrukt: men moest trachten de angst voor het sterven en voor de dood (een angst die de een verlamde en de ander opjoeg) te verliezen. Zo ontstond, aldus de psychiater E. de Wind die ruim vijftien maanden in Auschwitz gevangen zat, 'de paradox dat juist het zich verzoenen met de dood een noodzakelijke levensvoorwaarde voor de gevangenen was, dat het voor hem noodzakelijk was, zich over te geven en dat hij slechts een kans had, het leven te behouden, als hij naast deze overgave, die wel een werkelijke vorm. van innerlijk aanvaarden te noemen is, op kritieke ogenblikken nog voldoende vitaliteit bezat om het goede antwoord te geven."
Moet dan niet gezegd worden dat voor de massa der gevangenen het zich handhaven in een Duits concentratiekamp de veruit moeilijkste opgave vormde die het leven hun kon stellen? En mag het dan verbazen dat voor velen, zeer velen, die opgave te zwaar was? Zij waren het die de primaire shock, hun bij de binnenkomst in het kamp toegebracht, niet of nauwelijks te boven kwamen en in het 'proletariaat'
vrij spoedig afzakten naar het ten ondergang gedoemde 'lompenproletariaat'
. Het was een schifting die zich bij elke nieuwe groep gevangenen nogal spoedig voltrok: in de eerste wekenB. Bakels:p.de Wind: 'Confrontatie met de dood'
,sagestaat bij de Wind in de tegenwoordige tijd. 53
Er waren er die deze energie een half jaar of langer opbrachten en dan, opeens, was zij verbruikt. Gevangenen lieten zich dan in een situatie waaraan zij een dag tevoren nog het hoofd geboden zouden hebben, opeens gaan en meldden zich bijvoorbeeld, terwijl zij er terdege de gevaren van beseften, bij het Revier aan - misschien konden zij, verlost van de dagelijkse nushandelingen, daar nog enige tijd in leven blijven, maar het moment kwam waarop zij, gebroken als zij waren, de strijd volledig opgaven; het kon dan wel gebeuren dat zij binnen enkele uren stierven, zonder dat er een directe doodsoorzaak was.
'In het algemeen'
, aldus Kaas,
'was het een teken van iemands naderende dood, wanneer hij begon te zeggen 'ik haal het niet'
of'straks ga ik naar het krernatorium'
, eventueel met de toevoeging 'en dan kom ik door de schoorsteen het kamp uit'
. De meeste gevangenen kenden niet alleen de twijfel aan de eigen overlevingskansen, maar ook het gevaar dat achter die twijfel verborgen lag. Walmeer iemand die twijfel begon uit te spreken, probeerden zijn groepsgenoten steeds zoveel mogelijk contact met de twijfelaar te onderhouden. Zelfs nieuwelingen zagen al gauw, dat degene aan wie het aan fanatisme om te blijven leven ontbrak, spoedig zou sterven.
De levensgevaarlijke infecties en de onvoldoende voeding kregen een veel grotere kans iemand in korte tijd te doden, als zijn levenswil verstoord was. Ik meen, dat het gaan overheersen van de doodswil op een vèrgaande desintegratie van de persoonlijkheid wijst en dat deze desintegratie in de kampsituatie vaak ontstond. In mezelf heb ik altijd een sterke impuls gevoeld, me aan de SS niet als verliezer te laten zien. Dit kwam neer op een à tart et à travers handhaven van de houding: 'mij zullen ze niet krijgen, ik doe ze het plezier niet, dood te gaan'.
Maar tegelijkertijd wist ik ook, dat mijn doodgaan of rijn in leven blijven hun niet interesseerde. Want de SS'ers zagen noch zieken noch doden en wanneer zij hen zagen, liepen zij perfect ongeïnteresseerd aan hen voorbij. Mijn houding was niets anders dan een zelf-opgebouwde defensie en had in werkelijkheid niets te maken met 'de SS het plezier niet gunnen'
.'!J. W. Kaas: 'Een kat in de zak'
, p.53
Waaruit bestond die 'zelf-opgebouwde defensie'
?
Er was vooral een element van koppigheid voor nodig ('mij zullen ze niet krijgen'). Ze was uitdrukking van de drift om in leven te blijven en er zijn misschien wel talrijke gevangenen geweest, vooral onder de misdadigers en de 'asocialen'
, bij wie zich in de 'zelf-opgebouwde defensie'
op het fundament van die koppigheid, die levenswil, niet zo heel veelméér bevond. V oorzover wij, schrijvend over de psychologische reacties van de gevangenen, in deze paragraaf gedeelten uit geschriften of verklaringen van gevangenen opnamen, gebruikten wij (wij zijn ons dat bewust) getuigenissen van naar verhouding gecompliceerde persoonlijkheden, van ontwikkelden, die fijner gestructureerd waren dan de talrijke misdadigers en 'asocialen'
die men óók in de karnpen vond. Bij de meer ruwe naturen kon de krachtige wil om tot elke prijs te overleven al voldoende zijn om, gekoppeld aan de uit de maatschappij meegebrachte sluwheid en een flinke dosis brutaliteit, een geslaagde defensie te vormen. Bij de fijner gestructureerden waren in die defensie nog heel andere elementen aanwezig. Was de eerste aanpassing aan het kamp geslaagd, dan kon alles wat men op geestelijk gebied verworven had, van grote betekenis zijn - juist in het tot in alle onderdelen gereglementeerd bestaan brachten sommigen het op, zich tegen de achtergrond van de alom rondwarende dood nu eerst recht over te geven aan, zoals prof. dr. C. A. Mennicke het uitdrukte: 'het geluk aan het leven van het ogenblik, het er-zijn in de eenvoudige betekenis van het woord."
Tien maanden, van juni '42 tot april '
43, was hij, oprichter en leider van de Internationale
'Daar genoot ik'
, schreefhij (maar hij was een nogal beschermde gevangene"), 'pas werkelijk van de innerlijke ontspanning, die het geestelijk tot-niets-verplichtzijn voor mij betekende. Dit kon ik als een verheven zielstoestand gevoelen: deze onbegrensde mogelijkheid van in gevoelens en in gedachten vrij te zwerven.'
2
Wie de behoefte had, en het opbracht, zich vast te houden aan geestelijke rijkdommen, kon teren op de herinneringen aan wat gelezen, gezien, gehoord, beleefd was. 'Es gab', aldus Kautsky, 'kein besseres Mittel gegen den HU11ger,als Gespräche über Goethe oder Mozart, über Hochtouristile und Schwimmen, über die Schonheiten von Paris und Gen!, über die Geschichte Cäsars oder die grosse französische Revolution." Verscheidene Konzentrationäre waren er die in vertrouwde kring gedichten of gedeelten uit toneelstukken uit het hoofd opzegden - dr. H. B. Wiardi Beckman en Oscar Mohr (de laatste was in september' 42 gearresteerd als lid van de spionagegroep de Inlichtingendienst) vroegen in Natzweiier al hun Nederlandse medegevangenen de gedichten op te schrijven die zij zich herinnerden, 'waardoor'
, aldus Boellaard, 'een rijkgeschakeerde gedichtenbundel ontstond, waaruit op zondag voorgelezen werd'; Wiardi Beckman was het ook die op 14 juli '44 voor de Franse gevangenen in Natzweiler een lezing hield over de betekenis van Quatorze juillet. 4 Ook in Ravensbnick hadden de gevangenen 'clandestiene bibliotheekjes: manuscripten die men steeds, om stelen te voorkomen, bij zich moest dragen. Shakespeare, Baudelaire, Verlaine, Rilke, Goethe, een bundel Nederlandse en Zwitserse gedichten behoorden tot dit bezit, maar ook een kookboek (tegen de honger!) en een dagelijks bijgehouden dodenlijst' (van Nederlandse vrouwen), 'terwijl de Bijbel natuurlijk niet ontbrak."
In Sachsenhausen werd in de 'tweede fase'
door de Nederlanders een koor opgericht en werden met medewerking van dat koor culturele avonden georganiseerd die, aldus hun Duitse Blockälteste Heinrich Schmidt (die dat
en
'een vrij revolutionair karakter hadden Ik moest soms het ontactisch optreden van de Hollanders in toom houden, anders hadden ze nog beslist het Wilhelmus gezongen."
Uiteraard vonden diegenen onder de Schutzhäftlinge die op grond van met hun politieke overtuiging samenhangend verzetsof illegaal werk opgepakt waren, steun in die overtuiging. Daargelaten of men van mening was dat de politieke partij waarvan men lid geweest was of waarmee men zich verbonden had gevoeld, na de bevrijding ongewijzigd voortgezet moest worden, werden toch de algemene principes die tot de partijkeuze geleid hadden, sterker dan ooit beleefd. Hetzelfde gold voor de politieke solidariteit. Frasen verstoven in een concentratiekamp als kaf voor de wind; daar was maar voor één solidariteit plaats: de echte - echt, omdat zij er steeds en altijd met gemeenschappelijk gedragen immense gevaren en gemeenschappepelijk aanvaarde dodelijke risico's gepaard ging.
'Terwijl de Bijbel natuurlijk niet ontbrak'
- wij knopen bij die zojuist geciteerde woorden aan, daarbij overigens opmerkend dat het in de karnpen officieel verboden was (behalve, van begin '43 af, voor de geestelijken in Dachau en Buchenwaldê), een bijbel te bezitten. In Ravensbrück hadden Nederlandse vrouwen er toch een en in Sachsenhausen had ds. W. Reinders, gereformeerd predikant te Sellingen (Groningen), in '44 opgepakt wegens hulp aan Joodse onderduikers, een Nieuw Testament naar binnen weten te smokkelen - misschien hebben Nederlandse gevangenen ook in andere kampen in Duitsland een Nederlandse (of Duitse) bijbelvertaling bezeten. Bijbels waren voor de geloofsbelevenis overigens niet nodig. Het geloof vond zijn directe uitdrukking in het gebed.
'rk heb'
, aldus Bakels, 'in de karnpen en gevangenissen heel veel gebeden, telkens als ik kracht nodig had, en dat was doorgaans het geval. Je kon woordeloos, prevelend en hardop bidden. Hardop bidden sprak vanzelf als je het samen met anderen deed, het was
'Almachtige Schepper, ik vraag vergeving voor alles wat ik heb misdaan, misdoe, en zal misdoen, en dat is meer dan ik zelf weet. Al verbeeld ik me soms vanniet, ik ben een slecht mens. Bijna nooit volg ik de geboden van U, Christus, op; bijna altijd overtreed ik Uw verboden. Ahnachtige, toch overlaadt U mij dag aan dag met Uw gunstbewijzen. Wat krijgt ik allemaal? Het leven, de mooie emoties, de gedachten, het geloof in U. Ik heb mijn familieleden gekregen, mijn lieve vrouw, en vele vrienden. Ik krijg de natuur te zien, ik heb ogen, oren. Ik krijg dekking en voedsel. Ik hoef me maar tot U te wenden en ik krijg gehoor. Ik wil van ganser harte Uw dankbare kind zijn. Ik vraag Uw bescherming voor mijzelf, voor al de mijnen, voor al mijn vrienden, voor allen hier in de hel en elders in de oorlog. Ik vraag Uw tussenkomst voor mijn vijanden, die in de grond bezeten stakkers zijn die, zonder U zijnde, niet weten, wat zij doen, overgeleverd aandemonen. Verlos ons, Almachtige, van de Boze, en van demonieën. Laat ons voldoende gestraft zijn. Maak vrede op aarde. Openbaar U, Almachtige, door Christus aan al wie doof en blind zijn voor U. Wees de Goddelozen, de moordenaars, de stervenden, de angstigen nabij. Schepper van ons, en van al het andere, geef ons meer van Uw onafzienbare krachten zodat wij ons kruis kunnen dragen. Laat mijn geloof toenemen. Wil mij, zoals zo vaak, opvangen als mijn geloof weer tekort schiet en ik ga verzinken in de onpeilbare zwarte schacht. Almachtige God, U hebt geen armen, maar Christus heeft armen, en ik bid U dat ik Christus' armen om mij heen zal voelen, wát U ook gebeuren laat. Ik doe een beroep op Uw beloften, tot mij gekomen in het Evangelie. Amen.'
Soms vroeg ik God om iets concreets dat ik mij gerechtigd achtte te vragen, bijvoorbeeld vermindering of wegneming van ontzettende pijn, maar ook wel dat een stervende in leven zou blijven. Terwijl ik daarom bad, wist ik met toenemende helderheid dat dit een zwakte was. Hoe kon ik weten of het niet noodzakelijk was dat ik pijn had, of dat een vriend zou bezwijken? Ik probeerde dan met echte overtuiging te bidden: 'maar Uw wil geschiede'
. Soms was dit een formaliteit, zónder overtuiging, en ook daarvoor had ik vergeving te vragen. Ik heb ook, alleen of met anderen, ontelbare malen het Onze Vader gebeden. Ik had niet alleen moeite met 'Uw wil geschiede'
maar vooralook met 'gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren'
. In de Moffen rondom zagen wij deze 'schuldenaren'
, en die vergaven wij zelden, of nooit. 'Verlos ons van den Boze'
sprak ons heel wat beter aan. Vaak is hierover gesproken en nagedacht. Ik voor mij kwam tot de conclusie dat ook de grootste SS-schoft een kind van dezelfde
Niet anders, over de troost en steun van het gebed, ds. Knoop, schrijvend over Dachau in de 'eerste fase'
:
, 'k Heb dagen gehad, dat ik me in de meest letterlijke zin van het woord voortsleepte. Mijn voeten waren stuk en ze etterden. Mijn klompschoenen waren veel te klein. Grotere kon ik niet krijgen; omdat men ze mij niet geven wilde. Mijn lichaam was uitgemergeld. Ik was in de letterlijke zin vel over been. Mijn gezicht was als een doodskop van hetwelk men vergeten had het vel af te halen. Waar vroeger mijn kuiten waren, was nu nog een stuk vel zonder vlees. Mijn ribben staken uit mijn vel. Zitten kon ik bijna niet meer. Het deed zo'n pijn. Ik woog nog slechts 80 pond en was 60 pond afgevallen. Zo stond ik 's morgens om 4 uur op, doodmoe. In de slaapkamer stond de kamer-oudste al met een lat klaar om erop te slaan als je bed niet naar de voorschriften opgemaakt was. Ik kromp al in elkaar als hij even mijn richting uitkeek. Want die kerel sloeg, ik had het ondervonden en gezien, zo doortrapt gemeen.
En dan het krankzinnige tempo van het leven op het Block. Dit was geen menselijke samenleving, dit was niet anders dan een gekkenhuis. Erger nog: hier heerste het vernietigingstempo van de hel!
Wassen! Tempo! 0, die ellende alsje zo doodmoe bent en iedereenjaagtje op en iedereen, in dat te kleine waslokaal voor zoveelmannen, botst tegen je aan, duwtje weg, scheldtje uit! Eten! Tempo! De zweep van de slavendrijver ligt er alover. En ik kan niet meer. Ik ben doodop, uitgeput. Kleden! Tempo! Schiet in je kleren als een bezetene. Ik kan niet meer, maar ik moet. Ik moet dat vervloekte kamptempo toch trachten bij te houden. Anders loopt het me onder de voet en dat wil ik niet. Eindelijk oprukken voor het morgen-appèl. Gelukkig even rust.
En als we op de appèlplaats aangekomen zijn en we op de plaats rust staan, dan kan ik mijn morgen-gebed doen, mijn trouwe Vader smeken om kracht en om Zijn troostende nabijheid en om te mogen lijden als een Christen, die Zijn God in dezen dele verheerlijkt en de wereld, de engelen en de mensen in de ogen kijken durft en kan. En dan wéét ik het weer: het schouwspel in Dachau wordt vandaag voor mij weer een heerlijke dag, een feestdag van levensgemeenschap met mijn God. En dat is alles wat ik nodig heb."
Bidden in Dachau was, schreef deze predikant, 'bidden zonder ophouden. Je was gebed. Het leven was bidden en het bidden leven. Ook als er geen gebedswóórden waren, was er toch gebed. Het leven was een voortdurend dag en nacht bezig zijn met God ... Het was alsof je door een geopende hemelpoort heenbad en Gods Vaderhart inbad.'!
Wij zijn er van overtuigd dat het gebed aan velen in de eoncentratiekampen de kracht verleend heeft waarvan Bakels en ds. Knoop getuigden ja Bakels zag het zo dat het leven in de kampen, in 'het Rijk van de Zwarte Engel'
, 'sub specie aeternitatis wezenlijk' was - wezenlijk, vergeleken met de 'normale'
wereld: 'Het KZ was een bovenaardse plaats waar men God en Anti-God in dodelijk gevecht kon zien, heren en voelen', dagelijks."
Naast de persoon der gelovigen was er de groep. In Natzweiier leidde Bakels 'nu en dan, vooral op zondagavond' een kerkelijke bijeenkomst. Een Noor in het kamp bezat een in zijn sok verborgen bijbeltje; Bakels leende het, liet door een andere Noor een tekst in Engelse vertaling voorlezen en schreef deze meteen in het Nederlands op een vodje papier'Ik ging terug naar mijn Block. Als onze Blockälteste min of meer 'goed'
was, ... verwittigde ik hem. Hij vond het idioot, maar van hem zouden we geen last hebben. Wel moesten we een post uitzetten. Twee posten werden uitgezet. In het slaapvertrek tussen de britsen zaten we: vijf, tien, twintig, soms zestig, tachtig schimmen, gezeten op de onderste britsen. Bij de ingang van de slaapzaal een post; bij de ingang van de barak een post. Dan was er kerkdienst. De Bijbeltekst werd voorgelezen. Er volgde een beschouwing dienaangaande. De tekst was zó gekozen dat zij in rechtstreeks verband met onze verdoemde situatie kon worden gebracht. Daarna volgde een gebed. Er waren mensen van allerlei 'gezindte'
. Na het gebed waren er altijd een paar die 'wees gegroet Maria'
baden. Of er was er een die de geloofsbelijdenis opzegde. Sommigen sloegen een kruis, ook wel protestanten. Soms was er een R.K. geestelijke die ons zegende, Latijn prevelend. Tijdens deze verrichtingen hielden wij de post bij de deur in de gaten, en hij op zijn beurt die bij de ingang. Er waren ook bijzonder grove kerels bij de samenkomsten, en kwaadaardige. Er waren ook ongelovige bij. Er waren ook wel communisten bij. Tijdens de samenkomsten op zondagen in NatzweiIer was een voortdurende stroom van kracht duidelijk voelbaar. De kracht stroomde van buiten af in ons, en de ons vervullende kracht verbond ons alsof wij elkaar bij de hand hielden, de kracht stroomde van man tot man de kring rond, en terug, en heen en weer. Christus was namelijk in ons midden. Na afloop gingen wij niet tegelijk uiteen, maar één voor één, of met z'n tweeën, om niet op te vallen. De
In Sachsenhausen stelde ds. Reinders in '44 en in de eerste maanden van'
45 telkens een dagtekst vast die vervolgens door de negen-en-twintig geestelijken met wie hij in dezelfde barak lag 2, het kamp ingedragen werd. 'Gepreekt werd er dagelijks. Voor kleine groepjes van vijf tot tien man, want het was streng verboden.f In datzelfde kamp waren in maart' 43 alle kerkelijke benodigdheden voor een Paasrnis naar binnen gesmokkeld. 'Pater Hettema en ik hebben'
, aldus pater H. Hennekens, 'beiden tweemaal de H. Mis gelezen in een hoekje tussen de bedden en in een afgesloten wasruimte, zonder Miskleren, als kelk een glaasje en voor ciborie een pastilledoos. De H. Mis van 't H. Sacrament heeft Pater Hettema in een helder ogenblik geheel van buiten kunnen opschrijven, ofschoon iedere godsdienstige uiting 'strengstens' verboden was. Vele medegevangenen hebben toen de Paascommunie kunnen houden."
Het gebeurde vaker dat kerkelijke benodigdheden Sachsenhausen (en andere kampen) binnengesmokkeld werden, vooral als dit wenselijk was voor ernstig zieken. Tot dezen behoorde in Sachsenhausen eind '44 de secretaris van het bisdom Roermond, drs. Leo Moonen, een van de grote figuren uit het Limburgs verzet - hij lag in het Revier+ 'Als mein schönstcsund erhabenstes Erlebnis meines KZ-Au!enthalts dar! ich', aldus in' 46 de katholieke journalist Peter Lütsches uit Düsseldorf, 'die Stunde des Vorabends des hl. Weihnachtsjestes 1944 bezeiihnen, als es mir ver görmt war, dem hochwürdigen Herrn, verborgen unter einem kerzengeschmüdaen Tanneneweiç, die hl. Kommunion in die I1-ifektionsabteilung des Krankenhouses zu bringen, in die er einer schweren Dysenterie wegen eingeliejèrt worden war. Tranenden Auges gestand er mir, dass er sich vorher niemals sa verlassen und traurig in seinetn ganzen Leben vorgekommen sei, und nochher nie sa glücklich, als er durch die Vermitt lung eines Laien den göttlichen Heiland empfangen dürJte.'6
Vervolgd en
Korte levensschets van ds. W. Reinders Moonen is begin april '45 in Bergen-Belsen aan typhus overleden. 6 Bisschoppelijk College Roermond: Collegeklok 1941-1945,
In Buchenwald was het de katholieke Amsterdammer Jan Robert die er als verpleger in het Revier in slaagde, regelmatig hosties en kerkelijke wijn het kamp binnen te smokkelen; uiteindelijk konden daardoor wekelijks enkele duizenden katholieke gevangenen de communie ontvangen. Robert was tevens de organisator van kerkelijke bijeenkomsten van Nederlandse katholieken die op de vrije zondagmiddag plaatsvonden in een beukenbosje dat binnen de kampmuur lag:
'Lispelend was de afspraak gemaakt. Drentelend slenterden de mannen tussen de beuken en de lezende, zingende, dansende, boksende gevangenen. Tot aan een forse beuk en een hoop zand, waarop de augustuszon brandde. Daar kropen zij bij elkaar. In een grote kring. Twaalf mannen. Roestig in hun gezicht van regen en zon. Velen knoken van het magere leven. Maar in hun ogenlichtte de geestkracht. In hun midden zat Robert. De priester zat daar met gebroken klompen en bond met een koperdraad de stukken aaneen. Het eerste woord was van Robert: 'Mannen, vrienden; van het korte rustuur van deze zondagmiddag maken wij gebruik om als katholieken een oefening te houden. We hebben nu eindelijk een priester bij ons. Hij kan ons enkele sterkende gedachten meegeven. We zullen beginnen met het fluisterend bidden van een tientje van de Rozenkrans, waarna Jos een priesterlijk woordje zal spreken.'
De priester ging rechtzitten, keek even de kring rond en terwijl hij een krant tussen zijn vingers rolde, sprak de priester tot zijnmedegevangenen: 'Vrienden van Buchenwald, wij zijn samen vervolgden door een meedogenloze vijand. Wij weten niet welke toekomst ons wacht. Ons lot ligt in Gods hand. Maar om onze God worden wij in dit kamp uitgelachen en om ons geloof dwazen genoemd. Onze medegevangenen zijn ons niet goed gezind, omdat wij een God belijden. Wij moeten hen ontwijken om niet door hun verraad te vallen. Vrienden, wij zijn verbarmenen voor de Duitsers en uitgestotenen om ons geloof Maar daarom zijn wij fier. Wij zoeken de verdrukking niet, maar om God vervolgd te worden is onze roem. Het woord van God is voor ons: Zalig, die vervolging lijden. Daarom kan in ons hart een lied weerklinken van vreugde, omdat wij ongeweten door anderen de rijkdom van God nog bezitten. Daarom kunnen wij ook het gevaar trotseren hier onder deze beuk bijeen te komen, tegen alle kampwetten in, om over God te spreken, om samen te bidden en samen plannen te beramen voor verlevendiging van ons geloof ondanks alle onderdrukking. Wellicht zijn ze thans in een of andere kerk van Nederland geknield voor het Allerheiligste en bidden voor ons. Laten wij daarom in de geest naast hen neerknielen en meebidden voor hen. Die afstand van 600 km tussen hen en ons valt weg in het gebed. God is onze gemeenschappelijke Vader. Hij zal in onze plaats zorgen voor de onzen. Hij zalons terugbrengen of voor hen blijven zorgen. Daarom mogen wij niet verslappen in Zijn dienst, maar onze trouw tonen door de daad. Hij vraagt van ons kracht en offermoed. Wij zien hoe in dit kamp het ongeloof de geesten besmet. Onze houding moet een verdediging zijn van het christen
. . . Vrienden van Buchenwald, ik stel U voor, St. Jozef als beschermer te kiezen van ons geestelijk werk. Hij heeft in ballingschap eens Jezus en Maria beschermd. Hij zal ook de beschermer zijn van onze ballingschap.' '
1
Als kamp waar in beginsel alle geestelijken en predikanten ondergebracht moesten worden, nam Dachau natuurlijk een speciale plaats in. Er kwamen daar in totaal, gelijk reeds in hoofdstuk I vermeld, bijna acht-en-twintighonderd, hoofdzakelijk katholieken, terecht van wie ten tijde van de bevrijding nog bijna achttienhonderd (ruim veertienhonderd katholieken, bijna vierhonderd protestanten) in leven waren. Ook vermeldden wij in hoofdstuk I al dat in Dachau in januari' 4I in een van de Priesterblodes een kapelletje ingericht mocht worden. Godsdienstoefeningen mochten overigens in '4I en '
42 alleen gehouden worden in de barak waarin de Duitse geestelijken ondergebracht waren, en een bijbel was in het kamp niet aanwezig; ds. J. van Raalte, gereformeerd predikant uit Ermelo, in de zomer van' 40 gearresteerd, begin '41 naar Buchenwald gebracht, was, toen hij ruim een jaar later naar Dachau verplaatst werd, de eerste die een bijbel meebracht (hij had die in Buchenwald uitgereikt gekregen).
In december' 42, bij het begin dus van de 'tweede fase'
(men herinnere zich wat zich tijdens Pasen '42, in de 'eerste fase'
, in Dachau met de Poolse en andere priesters afgespeeld had), kregen de geestelijken voor het eerst verlof, ter gelegenheid van het Kerstfeest het kapelletje te versieren; bij het altaartje kwam een kribbe te staan. 'In mijn armoedige gevangeniskledij, hier en daar kapot, met het vuil van het veld er nog op' (alle geestelijken en predikanten waren bij het groentetuin-Ko111mando ingedeeld), 'zat ik daar'
, aldus kapelaan Rothkrans, 'op de houten vloer. De knieën deden pijn op de harde bodem, mijn lichaam vermagerd en koud. Maar ik voelde dit alles niet .
. . . Ik dacht niet meer aan mijn eigen leed en lijden en voelde geen honger, geen koude, geen onrust en angst meer in mijn hart, maar voelde enkel en alleen nog maar de liefde tot de Liefde daar voor mij in de kribbe. Tranen van vreugde en dankbaarheid stroomden over mijn wangen en vielen op de grond. Ik voelde mij als in een hemel van geluk en zaligheid, terwijl ik toch in een hel van ellende en boosheid was."J."J.
Voor de Nederlandse predikanten in Dachau vormde het een probleem, in hoeverre zij aan plechtigheden in een katholieke omgeving mochten deelnemen. Was het gezelschap van CIrristenen dat de Gestapo in Dachau bijeengebracht had, een 'gemeenschap'
, een 'kerk'
sui generis ? Ds. van Raalte schrijft :
'De hervormde broeders dachten daarover niet gelijk en wij gereformeerden evenmin. Enkelen van ons stelden zich op het standpunt, dat wel niet alles in orde was, maar dat men het bezien moest van het standpunt van bijzondere omstandigheden; anderen hadden bezwaren ... We zijn met dat punt, waarover we aanvankelijk veelmet elkaar gesproken hebben, niet klaar gekomen.'!
Dat nam niet weg dat binnen deze Nederlandse groep in Dachau (zes-enveertig katholieken, zeventien protestanten, allen afkomstig uit een bij uitstek 'verzuild'
land) over en weer meer begrip kwam. Van ds. N. Padt, hervormd predikant te Zutfen, begin september '42 gearresteerd omdat hij in een kerkdienst voor de koningin gebeden had, en eind' 42 Dachau binnengevoerdê, kreeg kapelaan Rothkrans eens te horen:
"Nu pashier ill Dachau heb ikleren begrijpen en zien, dat een katholiek geestelijke een heel gewoon natuurlijk mens is, waarvoor ik vroeger haast een duivelse schrikhad, alsvoor iemand uit een heel andere wereld. En dit kunje me geloven', zo zei hij verder, 'wanneer ik weer eens thuis mag komen, zal het eerste zijn wat ik tot mijn gemeente zal zeggen, dat jullie, katholieke priesters, heel gewone, natuurlijke en goede mensen zijn, want dit weten zij absoluut niet. Jullie zijn steeds voor een soort boeman door hen en ook door ons gehouden.' '
Rothkrans vond dat 'toch wel sterk'
.3
Padt die zich zo uitgelaten had, was binnen de groep der predikanten de enige vrijzinnige; persoonlijk kon hij met zijn collega's goed overweg, maar overigens stond hij, zo voelde hij het, 'praktisch overal buiten'
en bij de zondagmorgen-samenkomsten der predikanten bleefhij na enige tijd weg" een aanwijzing dat, bij alle gemeenschappelijk lijden, het plantje van de oecumenische gedachte lang niet overal in de concentratiekampen wortel geschoten heeft. Misschien was dat in de Priesterblocks in Dachau ook niet anders te verwachten. Er hebben zich, dat spreekt vanzelf, elders situatiesJ. van Raalte:p.Padt was in de zomer vanal enkele maanden in arrest gehouden, omdat hij vanaf op allerlei wijzen geageerd had tegen het Derde Rijk.J. Rothkrans:p.'Verslagvan mededelingen van N. Padt' (z.j.), p.54
Er zijn, wij herinneren er aan, van ' 33 tot'
45 in totaal in de 'officiële'
concentratiekampen naar schatting ca. éénmiljoenzeshonderdvijftigduizend gevangenen ingeschreven (de niet-ingeschrevenen ten aanzien van wie de kampen louter als oorden van executie fungeerden, blijven buiten beschouwing) en van die éélllniljoenzeshonderdvijftigduizend zijn ca. éénmiljoenhonderdduizend omgekomen; omstreeks honderdduizend gevangenen zijn vrijgelaten, omstreeks vierhonderdvijftigduizend bevrijd. Niet al die gevangenen hebben in gelijke mate geleden. Vóór het uitbreken van de tweede wereldoorlog was het bestaall in de kampen, in die wereld van 'koude wreedheid'
, buitensporig hard, maal' niet dodelijk; dodelijk werd het tijdens de oorlog tot eind '42 (de 'eerste fase'
) en opnieuw van eind '44 af(de 'derde fase'
) ; in de tussenliggende bijna twee jaar (de 'tweede fase'
) stierven minder gevangenen.
Dan waren, de oorlogsperiode als geheel genomen, de overlevingskansen bijvoorbeeld in Auschwitz, Mauthausen en Gross-Rosen beduidend geringer dan bijvoorbeeld in Dachau en Buchenwald (om van Vught niet te spreken) - in die eerste karnpen was dus, vergeleken met de laatste, de strijd om het bestaall veel verwoeder, de druk zwaarder, waren de ontberingen groter en de spanningen nóg extremer.
Meer dan een miljoen gevangenen is bezweken of afgemaakt. En de overlevenden? Wij willen ons hoeden voor globale uitspraken. Het mogeJ.54'de gevangenen"
) die maar tot op zekere hoogte als een eenheid beschouwd mag worden. 'Aristocratie'
en 'middenstand'
waren in een bevoorrechte positie en van de overige gevangenen had de ene groep het beduidend zwaarder dan de andere terwijlook sommige groepen krachtens hun oorsprong iets beter bestand waren tegen barre verschrikkingen dan andere.