Men kan de gevangenen op verschillende wijzen indelen: naar geslacht, naar leeftijd, naar sociale herkomst, naar kategorie en naar nationaliteit.
Wat de indeling naar geslacht betreft: eerder vermeldden wij al dat in de zomer van '44 meer dan een kwart van de gevangenen uit vrouwen bestond; ofhet er m de jaren voordien meer of minder waren, weten wij niet.
Valt er iets over te zeggen of die vrouwen in het algemeen anders op het concentratiekarnp-bestaan gereageerd hebben dan de mannen? Niets met zekerheid, en naoorlogse onderzoekingen dienaangaande zijn ons niet bekend. In aansluiting evenwel op wat wij in het vorige hoofdstuk constateerden, zouden wij willen opmerken dat vermoedelijk ook in de kampen het incasseringsvermogen van de vrouwen groter geweest is dan dat van de mannen, dat vrouwen sterker stonden doordat zij minder behoefte hadden, 'zich groot te houden'
; zij waren bovendien beter bestand tegen pijn: er zijn gevallen bekend waarbij vrouwen aan wie 25 stokslagen toegediend waren, na afloop zeiden dat zij een bevalling zwaarder hadden gevonden.
Het begrip 'bevalling'
brengt ons tot een facet van het concentratiekampbestaan dat exclusief voor de vrouwen gegolden heeft: verscheidenen hunner waren zwanger ten tijde van 11Lm binnenkomst in de kampen. Wat dan?
In '4I en '
42 werden in Auschwitz-Birkenau vrouwen bij wie zwangerschap geconstateerd was, onmiddellijk naar de gaskamer gezonden, van '43 af mochten die vrouwen, althans voorzover zij niet-joods waren, wel bevallen maar de ter wereld gebrachte kinderen werden in een emmer water verdronken, behalve warmeer zij blond haar en blauwe ogen hadden: in dat
1 Aangehaald in J. Bastiaans: Psychosomatische gevolgen van onderdrukking en verzet, p.89·
Ook in andere kampen, met name in Ravensbrück, werden tot eind' 43 alle babies die er ter wereld kwamen, onmiddellijk vermoord, in '44 mochten zij in leven blijven. De moeders waren dan negen dagen in een ziekenbarak opgenomen. 'Zij liggen'
, aldus Anne Berendsen, 'zonder verbanden of sluitlakens, dus gewoonlijk moeten ze wel heel vuil worden. De kinderen liggen in een oud hemd of vuile lap gepakt; van de vijf-en-dertig is er bijv. voor zeven een hemdje aanwezig. De negende dag gaat de moeder weer naar haar eigen Block, nog zwak, want haar eten heeft bestaan uit de gewone portie knollen, een aardappel en een beker dunne slijmsoep. Het kind blijft achter, als het nog leeft. Gewoonlijk sterft dat alleen al door gebrek aan voedsel.'!
Zo leidde de zwangerschap hetzij tot de dood zowel van de moeder als van het nog ongeboren kind, hetzij tot de dood van het kind - een dood die in de laatste gevallen, vrezen wij, de psychische weerstandskracht van de moeder in menig geval fataal ondermijnd heeft; de zwangeren vormden overigens op het geheel der vrouwelijke gevangenen slechts een kleine minderheid. Daarbij merken wij nog op dat het ons waarschijnlijk voorkomt dat, daar bij Joodse vrouwen de zwangerschap-zelf hun leven al in gevaar bracht en niet-Joodse vrouwen slechts een kind ter wereld konden brengen dat gedoemd was te sterven, in de kampen menigmaal abortus gepleegd is.
Ouden van dagen (misschien moeten wij deze groep aanduiden als diegenen die ouder waren dan omstreeks zestig jaar) hadden het in de kampen extra zwaar: zij waren zwakker, konden het hoge tempo physiek moeilijker bijhouden, waren psychisch minder soepel, trokken zich veelal de vernederingen die zij dagelijks ondergingen, sterker aan en konden er daarbij dan zwaar aan tillen dat met hun leeftijd generlei rekening gehouden werd. Eerbied voor de ouderdom bestond niet - integendeel: aan ouden van dagen werden soms de moeilijkste taken toegeschoven, zij werden in de barakken van hun plaats gejaagd, ook wel vrijelijk door jeugdige medegevangenen mishandeld. 'Toutes les conventions qui maintiennent une certaine civilité à I'égard du vieillard sont anéanties", schrijft de Fransman David Rousset in zijn grote studie over de concentratiekampen, gebaseerd op zijn ervaringen o.m. in Buchenwald en Neuengamme: 'Le vieillard est un objet de dérision et de mepris pour sa faiblesse.'l Ir. J. Gerber, directeur van gemeentewerken in Bussum, in juni '44 gearresteerd omdat hij een gemeente-arbeider ontslagen had die eigener beweging de bezetter handlangersdiensten bewees, trof in Vught, Sachsenhausen en twee Aussenuommandos van laatstgenoemd kamp tot aan zijn vrijlating (begin februari '45) maar weinigen aan die even oud waren als hijzelf (negen-en-vijftig) of ouder: niet meer dan 2 % van alle gevangenen, schatte hij later. 'Daardoor was'
, schreefhij,
'het kampleven geheel op jonge mensen ingesteld en vielen de ouderen er positiefbuiten. In de normale maatschappij heb ik aan het ouder worden weinig aandacht besteed. Ik gevoelde me fit en kon nog met volle energie mijn werk verrichten. Ik bemerkte het ouder worden niet. Maar in de concentratiekampen was dat volkomen anders. In de eerste plaats werd je door de jongeren als oud gequalificeerd en geclassificeerd; vervolgens bleek, dat ik niet zo vlug meer was als al de jonge mensen of niet zo snel meer reageerde. De bevelen hoorde ik niet zo goed meer en 0111 iets te lezen moest ik mijn bril voor de dag halen. In de samenleving heeft de ouder wordende zijn bepaalde sfeer, waarin hij wordt gerespecteerd; in het concentratiekamp is alles meedogenloos en word je onder de voet gelopen, wanneer je de geforceerde gang niet kunt bijhouden. En dat geschiedde door de HäJtlinge zelf,"Rousset:p.J. Gerber:
Hoeveel jeugdigen zich onder de gevangenen in alle concentratiekampen tezamen bevonden, weten wij niet. In Mauthausen steeg hun aantal, gelijk in hoofdstuk I vermeld, van 2 400 begin' 43 tot meer dan 15000 vlak voor de bevrijding, in Buchenwald waren volgens Kogon ten tijde van de bevrijding 877 beneden-achttienjarigen aanwezig, onder hen ca. 130 benedentwaalfjarigen 'als jüngster ein dreieinholbjähriges polnisches Kind, dessen Kartei karte' (in de Politische Abteilung) 'tatsächlich die Bezeichnung 'Partisan' trug'. Kogon vervolgt:
'Die erste Gruppe von Kindem kam 1939 mit den polnischen GeJangenen im KL Buchenwald an. .. Haltlose GeJangene, auch genug politische, haben zuerst durcn Homosexualität, dann, nach Ankunfi der Jugendlichen, durch Päderastie scheussliche Verhëunisse geschaffen.
Um so rûhmenswerter war das Beispiel jener Kameraden, die den Kindem und Jungen im Lager uneigennützig geholfen haben, wo sie nur konnten, und sie uor dem Abrutschen in die Fangarme der Päderasten bewahrten. Bine Anzahl der Jugendlichen genoss unter Aufsicht und Leitung von HäJtlingen Unterricht, wurde geeigneten leiduen Arbeiten zugewiesen und im Geiste wahrer Kameradschaft erzogen.'l
Homosexualiteit, waarbij jeugdigen als 'lustknaap'
fungeerden, kwam, zoals wij reeds deden uitkomen, ook in andere kampen voor, hoofdzakelijk (aldus onze indruk) ten gerieve van de 'aristocratie'
der 'groenen'
.
Omtrent de sociale herkomst der concentratiekamp-gevangenen zijn geen statistische overzichten bekend. Gegeven de hardheid van het bestaan in de kampen, ligt het evenwel voor de hand te veronderstellen dat gevangenen die in sociaal opzicht een moeilijk leven gehad hadden, zich er beter konden aanpassen dan diegenen wien het voor de wind gegaan was. Vooral de 'asocialen'
hadden een groot aanpassingsvermogen: velen hunner, er aan gewend links en rechts met geoorloofde en ongeoorloofde middelen hun kostje bijeen te scharrelen, konden de daarbij opgedane ervaring in de kampen goed gebruiken - zij werden ook minder door scrupules geremd. Voor misdadigers gold in het algemeen hetzelfde, en was de misdaad hun beroep
1 E. Kogen: Der SS-Staat, p.'Intcllcctuelen'
, aldus een Joodse gedeporteerde die successievelijk in Vught, Westerbork, Theresienstadt en Auschwitz opgesloten was, 'konden nergens tegen. Ze vonden het al vreselijk dat ze met ongepoetste schoenen moesten lopen. Bij mij thuis hadden we een grote slagerij. Ik heb in mijn jeugd meer moeten werken dan de knechten, zodat ik een zwaar leven wel gewend was. Het is mij, zolang ik in het kamp geweest ben, geen dag te koud geweest 0111. mij te wassen. Dit was gewoonte geworden. In het kamp ben ik mijn vader er dankbaar voor geweest, dat hij mij zo Hink aangepakt heeft. De mensen die zich niet wasten, knapten stuk voor stuk af.'l
Johann Ludwig Wolder, begin november' 41 gearresteerd als medewerker van Het Parool, in oktober '42 met ca. honderd lotgenoten Neuengamme binnengevoerd, werd daar toegesproken door 'de vertrouwensman der Hollanders'
, Louis de Visser (in de jaren '30 voorzitter van de TweedeKamerfractie der CPN), die hun een reeks raadgevingen gaf, maar, aldus Wolder, 'de meeste Hollandse gevangenen hebben zich niet aan deze raadgevingen gehouden, speciaal de intellectuelen hebben zich slap gedragen.f
Al te eenvoudig moeten wij dit verschil tussen de intellectuelen en betergesitueerden enerzijds en de overige gevangenen anderzijds niet voorstellen. Het kwam voor, misschien wel veelvuldig, dat door Kapo's en andere gevangenen als het ware wraak genomen werd op diegenen die meer ontwikkeling hadden gehad of een zekere mate van welstand hadden genoten, maar de leden van die laatste twee groepen hadden vaak een kennis van het Duits of van andere talen die hun te stade kwam, of zij hadden een bepaalde tact om met superieuren om te gaan die zij ook in hun relaties met SS' ers en Kapo's konden aanwenden. Met dat al staken zij toch ietwat bij de massa der gevangenen af - dat op zichzelf bracht al extra risico's met zich. Het gaf een' greene'
die zich regelmatig verlustigde in het [ertigmachen van gevangenen, in de regel een speciale bevrediging wanneer hij iemand die het in de normale maatschappij beter had gehad dan hij, kon afmaken, vooral als het een politiefunctionaris, een advocaat of een rechter was.
Buiten de kampen wist men in het algemeen niet, hoe gevarieerd de kategorieën gevangenen waren. Velen zagen de kampen toen als oorden waarin louter of in hoofdzaak politieke tegenstanders van het Derde Rijk opgesloten waren, en het kan wel zijn dat die indruk bij menigeen na de bevrijding versterkt is doordat de meeste gepubliceerde 'ego-documenten'
(om Pressers gelukkige term te gebruiken) waarin van het kampbestaan verslag gegeven werd, van die politieke tegenstanders afkomstig waren.
In werkelijkheid waren de kampen, zoals wij het in hoofdstuk I formuleerden, 'gigantische vergaarbakken'
van geheel verschillende kategorieën gevangenen: 'politieke gevangenen'
, misdadigers c.q. personen die de regels van de Duitse oorlogseconomie overtreden hadden, 'asocialen'
, Jehova's Getuigen, homosexuelen, teruggekeerde emigranten, personen die 'rassenschande'
bedreven hadden, Russische dwangarbeiders en Joodse gedeporteerden.
Al deze gevangenen kregen bij binnenkomst in de kampen een nummer dat op een lapje stof geschreven was, op hun kampkledij bevestigd - in Auschwitz werd het nummer bovendien, behalve bij de niet-Joodse Duitsers, in hun linkeronderarm getatoueerd. Dat nummer (het werd na transport naar een ander kamp door een nieuw nummer vervangen) gaf de identiteit der gevangenen aan - de naam was weggevallen. Wilden zij iets tegen een SS' er zeggen, dan dienden zij in de houding te springen en te zeggen: 'Häftling' (volgde het nummer) 'meldet gehorsamst' of 'ergebenst'.
Behalve het nummer waren er aanduidingen van de kategorie en de nationaliteit der gevangenen: om te beginnen een driehoek op de kampkleding ter hoogte van het hart en een tweede driehoek iets boven de rechterknie. 'Politieke gevangenen'
hadden, gelijk reeds vermeld, rode driehoeken, misdadigers en Kriegswirtschaftshäftlinge groene, 'asocialen'
zwarte (en Zigeuners wanneer zij tot de 'asocialen'
gerekend werden, ook zwarte, anders bruine), Jehova's Getuigen paarse, homosexuelen rose, teruggekeerde emigranten blauwe, personen die 'rassenschande'
bedreven hadden, zwarte (maar dan in de vorm van drie horizontale strepen die tezamen een driehoek vormden), Joden gele (en bovendien de driehoek van de kategorie waartoe zij eventueel behoorden) - alleen de Russische dwangarbeiders hadden geen driehoek. Hadden gevangenen een andere dan de Duitse nationaliteit, dan werd voorts die nationaliteit aangegeven door een letter die zich in de driehoek bevond: F voor de Fransen, H voor de 'Hollander' (soms N voor de 'Niederländer'), J voor de Joegoslaven, P voor de Polen, R voor de Russen,
Dan kregen gevangenen die voor de tweede keer een concentratiekamp binnengevoerd waren (wij herinneren er aan dat in september '39 vele duizenden Duitsers die men in april '
39 ter gelegenheid van Hitlers vijftigste verjaardag vrijgelaten had, opnieuw gearresteerd werden), boven de driehoek een brede streep in de kleur van die driehoek. Was een gevangene in het Strafkommando opgenomen, dan kwam boven zijn nummer een dikke zwarte punt te staan en had hij de verdenking opgewekt dat hij wilde vluchten, dan werden op zijn kleding op de borst en op de rug rode punten aangebracht wie met zwarte of rode punten rondliep, kon er vooral in de 'eerste fase'
zeker van zijn dat hij het object bleef van voortdurende chicanes en mishandelingen. Nacht-und-Nebel-gevangenen tenslotte, kregen in Natzweiier een groot rood kruis of rode strepen op hun kleding met aan de borst- en rugzijde een grote N, soms ook nog een rode band om de mouwen en langs de broekspijpen, en een Nop elke knie, 'de finishing touch (werd) gevormd door een flinke klodder (rode) verf op de muts.'!
Aan al deze aanduidingen en tekens werd in de periode '40-'
42 stipt de hand gehouden, nadien kwam er Iller en daar de klad in.
De groep der 'politieke gevangenen'
(de 'reden'
) moet men niet zien als een schare overtuigde tegenstanders van het Derde Rijk. wèl waren dat over het algemeen de buitenlanders, d.w.z. de gearresteerde illegale werkers, maar in Duitsland-zelf golden, gelijk reeds in de hoofdstnkken I en 4 vermeld, talrijke handelingen die met een politieke overtuiging niets te maken hadden, als politieke vergrijpen. Duitse rnannen of vrouwen bijvoorbeeld die, in strijd met de daarvoor geldende bepalingen, een verhouding met Poolse of Russische dwangarbeidsters of -arbeiders gehad hadden, werden door de Gestapo als politische Häftlinge beschouwd. Anne Berendsen meende ten aanzien van de Duitse 'politieke gevangenen in Ravensbrück'
dat bij 'bijna allen ... de politiek ver te zoeken (was)':w.Harthoorn: sterven, p.'Gewoonlijk hebben ze '
niets gedaan' en zijn daar trots op ... Ze gappen lustig, die mensen, die hier 'voor hun principe zitten'
, ze maken elkaar het leven zo zuur als ze maar kunnen, met klikken, schelden, smerig zijn. Hun gehele conversatie is als die van de 'zwarten'
... En altijd willen ze heersen. Met alles bebemoeien ze zich: 'Sieh dir die mal an, was die wieder macht' ... Over allesschreeuwen zij of hebben ze hun gore, hatelijke opmerkingen. Ieder commanderen ze onverdroten, of er naar hen geluisterd wordt of niet."
Wat de Kriegswirtschaftshäftlinge betreft: zij werden, hoewel zij zich veelal aan weinig belangrijke vergrijpen schuldig gemaakt hadden, in de regel in de Strajleommandos opgenomen, 'nur ganz wenige van i/men sind', aldus Kogon, 'am Leben geblieben.'2 Van hen hadden de andere gevangenen geen last - zoveel te meer van de overige 'groenen'
die in sommige kampen van begin tot eind en in andere in elk geval tot in de loop van '43 als Kapo's of helpers van Kapo's
'de macht in handen hadden.'
'Diese Verbrecher', schreef Kautsky, 'waren vorwiegend Gewohnheitsverbrecher der niedrigsten Art - Betrüger, Diebe, Einbrecher, Zuhalter, Sittlichkeitsverbrecher, Gewalttäter; die meisten van i/men warm absolut hemmungslos und deshalb van schauerlicher Roheit und unstillbarer Gier ... Sie hatten in ihrem Wesen ausserordentlicn viel Ähnlichkeit mit der SS und waren des halb ihre geJügigsten Werkzeuge. Wo sie in den Lagan eine grössere adergar eine aus schlaggebende Rolle spielten, da verbreiteten sie um sich eine Wolke van Korruption. Roheit und Gemeinheit'?
Waren er geen uitzonderingen, zoals in de Duitse tuchthuizen? Natuurlijk. Walter Poller vermeldt uitdrukkelijk dat hij onder de 'groenen'
in Buchenwald 'prächtige Menschen' aangetroffen had, 'ja sogar Charaktere van sittlichem Format .•. , Menschen, die sicn in jeder Lage vorbehaltlos als Kameraden be nahmen'"; andere gevangenen hadden met sommige 'groenen'
overeenkomstige ervaringen.
De 'asocialen'
('zwarten'
) waren, aldus weer Kogon, 'verwondt mit den Kriminellen' (óók een groep die zich aan de zelfkant van de samenleving bewogen had) 'wenn auch weit harm loser'S, dat laatste vooral daarom omdat zij minder tot gewelddadigheden geneigd waren en in de hiërarchie der gevangenen veel minder plaatsen bezetten waar zij zich die gewelddadigheden straffeloos konden permitteren. Anne Berendsen trof onder deAnne Berendsen: Vrouwenleamp Ravensbrûcie, p.E. Kogan: Der SS Staat, p.B. Kautsky: Teufel und Verdammte, p.Paller: Arztschreiber in Buchenwald, p.E. Kogon: Der SS-Staat, p.55'asocialen'
in Ravensbrück hoofdzakelijk 'straatmeiden'
aan, die 'in de eerste tijd'
(bij het uitbreken van de tweede wereldoorlog bestond, gelijk reeds vermeld, meer dan de helft van de gevangenen uit 'asocialen'
) 'het grootste deel van de bevolking van het kamp'
uitmaakten. 'De Zigeuners'
, zo schrijft zij verder, 'vallen ook onder de zwarte kategorie, een afschuwelijk mensenslag, zoals ze zich hier doen kennen" - op de waarde die men aan dergelijke algemene uitspraken moet toekennen, komen wij nog terug.
De Jehova's Getuigen (Bibelforscher) namen in de kampen een aparte plaats in - apart al daarom omdat zij de enige gevangenen waren die hun eigen vrijlating konden bewerkstelligen. Zij waren opgepakt omdat zij de autoriteit van de Duitse staat niet hadden willen erkennen - welnu, als zij schriftelijk verklaarden, zich van hun geloofsgemeenschap los te maken en alles wat zij nog van deze zouden merken, onmiddellijk aan de Gestapo door te geven, dan ging de poort van het concentratiekamp voor hen open. Periodiek werd hun dat aanbod gedaan - het werd telkens door veruit de meesten hunner afgeslagen.ê Cijfers kennen wij alleen voor Mauthausen: daar zijn op een totaal van enkele honderden Bibeljorscher tot 20 april '44 (latere gegevens ontbreken) zes vrijgelaten."
Dat talrijke Bibelforscher buitensporig zwaar voor hun overtuiging geleden hebben, staat buiten kijf In Sachsenhausen werd in september '39 van hen gevergd dat zij zich bereid zouden verklaren, hun militaire dienstplicht na te komen; toen dat door allen geweigerd was, werden er tien doodgeschoten. De eis werd herhaald - weer volgde een collectieve weigering, weer werden tien doodgeschoten. Toen er veertig doodgeschoten waren, gaf de SS zijn pogingen op. In Buchenwald werden de Bihelforscher als reactie op eenzelfde collectieve weigering in het Strafkommando opgenomen, hetgeen velen het leven kostte. Wat in andere karnpen in diezelfde periode met de Bibelforscher
J.'tweede fase'
), geen wapens vervoeren. In Ravensbrück leidde dit in de winter van '43 op '
44 tot een conflict dat door een Nederlandse Getuige die er bij betrokken was, Jeanne Kemna, aldus beschreven werd:
'Met vijf-en-tachtig vrouwen (allen geloofszusters van mij, dus Jehova's Getuigen) hadden wij geweigerd militaire arbeid te verrichten. De Kommandant gaf ons een week bedenktijd. In deze week moesten wij sneeuw ruimen en kruien (het was in de winter). Bovendien kregen wij de helft minder eten, geen strozak meer en ook geen dekens; in plaats daarvan werden de ramen dichtgetimmerd, opdat wij geen frisselucht meer zouden krijgen.
Toen de week bedenktijd om was, werden wij in de gevangenis in het concentratiekamp gebracht. Daar vroeg de Kommandant nogmaals wie militaire arbeid wilde verrichten, maar niemand meldde zich. Daarop gaf hij opdracht ons ieder 25 stokslagen te geven en er werd meteen mee begonnen. Wij werden één voor één op een soort blok vastgesnoerd en op 't blote zitvlak geslagen. Een zuster van ons die drie maanden eerder al geslagen was en aansluitend twaalf dagen niet te eten had gehad (ook al voor het weigeren van militaire werkzaamheden), werd, omdat zij nog niet geheel genezen was, tegen de knieholten geslagen. Zij is twee dagen later aan deze mishandeling bezweken. Ook een andere geloofszuster is korte tijd later tengevolge van deze vreselijke slagen overleden. Ik heb zelf gedurende deze mishandeling een andere zuster aangemoedigd met de woorden: 'Kop op, meid, Jehova zal hun wel vergelden.'
Dit werd door de Kommandant opgemerkt en ik kreeg daarop nog eens 25 stokslagen. Bovendien werd ik nog vijf weken in de Bunker opgesloten.
Daar wij onze houding niet wijzigden, werden de straffen hoe langer hoe zwaarder. Een zekere Mayer kwam ons waarschuwen en zei dat, als wij zo doorgingen, hij ons de datum al kon noemen, waarop wij gehangen zouden worden. Op het laatst kregen wij haast niets meer te eten. Drie dunne sneedjes brood en wat water per dag en verder niets. Geen koffie of thee meer, alleen nog water. Wij vielen met de dag af, en zij die een ziekte hadden, waren er het ergste aan toe. Weldra deden zich verschijnselenvan hongertyphus en buiktyphus voor (zo werd de ziekte tenminste door de gevangenen genoemd).
Als echter één van ons naar de dokter ging om geholpen te worden, werd zij door deze geneesheer weggejaagd met de woorden: 'Laat Jehova jullie maar beter maken! Waar blijft danjulliejehova? Hoort Hij jullie niet meer? Jullie hebben toch het eeuwige leven l' enz. Toen ik mij tijdens het bomen omhakken en takken kappen in mijn duim hakte en naar de dokter ging, werd er in het geheel niet naar omgekeken en kreeg ik alleen de boodschap: 'Laat Jehova het maar beter maken.'
Mijn misvormde duim is hiervan het bewijsstuk. 55
... Onze geloofszusters, die hongertyphus gekregen hadden, (waren) er slecht aan toe. Zij werden op speciaal bevel van de Kommandant naar de Bunker (donkere cellen) gebracht. De vrouwelijke SS waren allen bang in hun nabijheid te komen uit angst ook typhus te zullen krijgen. Het waren in totaal tien van ons, die onder deze omstandigheden opgesloten werden. De Kommandant had verder opdracht gegeven er helemaal niet naar om te zien, en hen alleen te voorzien van hun dagelijkse portie brood. Deze zusters zijn allen in de kou in deze donkere cellen gestorven ... Dit was een geweldig getuigenis voor het gehele kamp.
De straftijd van geen-eten heeft zes weken geduurd. In die tijd had onze Block-oudste (een politieke gevangene) de opdracht gekregen om scherp op ons te letten en hen, van wie zij dacht, dat zij de leiding van de Jehova's Getuigen hadden, te noteren. Zij heeft toen dertien van onze geloofszusters opgeschreven. Deze dertien zusters werden's nachts van het bed gelicht en weggebracht. Zoals wij later van andere gevangenen gehoord hebben, werden zij opgehangen."
De door de Jehova's Getuigen aan de dag gelegde vastheid van overtuiging was, aldus Jeanne Kemna, 'een geweldig getuigenis voor het gehele kamp'
. Dat is juist, maar slechts tot op zekere hoogte. De Jehova's Getuigen vormden een afgesloten en als apart, ja ietwat buitenissig beschouwde groep; ze bestond veelal uit vrouwen en mannen uit heel eenvoudige milieus die het in het leven moeilijk gehad hadden. 'Their farmer resentment at their OWI1 personal fates changed into an arrogant contempt for everyone and everything which did not belong to their own little select group', schrijft Margarete Buber, weduwe van de in de Sowjet-Unie geliquideerde Duitse communistische leider Heinz Neumann, begin '40 samen met ca. honderdvijftig andere Duitse cornmunisten door Stalin aan de Gestapo uitgeleverd en in augustus opgesloten in Ravensbrück, waar zij Blockälteste werd in een barak van de Bibelforscher. 'Each of them', voegt zij toe, 'felt herself the chosen instrument of God's wrath and wallowed with joy in the thought that the u/hole of humanity was soon to be plunged forever into fire and brimstone.'2
Afgewend van de wereld als zij waren, weigerden de Jehova's Getuigen, op welke wijze ook actief tegen de SS te ageren. Sterker nog: zij werden in hun 'passiviteit'
door de SS zozeer vertrouwd dat zij in talrijke kampen posities kregen die hen met de SS in direct contact brachten: als helpsters in SS-cantines, als schoonmaaksters in SS-barakken en in de villa's der SS officieren, als kindermeisjes van de kinderen dier officieren. In de aparte barakken der Jehova's Getuigen (die apartheid werd hier en daar eind' 43 opJeanne Kenma in(okt.p.Margarete Buber:
Het is onze indruk dat de Jehova's Getuigen in de karnpen voor hun leer maar weinig nieuwe aanhangers gewonnen hebben.
Naast de z.g. Kriegswirtschaftshäftlinge waren er nog twee groepen gevangenen die het de gehele oorlog door in de karnpen bij uitstek zwaar hadden: de homosexuelen en de Joden.
Gegeven de minachting die in die tijd nagenoeg algemeen voor homosexuelen gekoesterd werd, werden de gevangenen die met een rose driehoek liepen, niet alleen door de SS'ers maar ook door talrijke medegevangenen als personen beschouwd van wie het nauwelijks van belang was of zij in leven bleven. Zij kwamen veelal in de zwaarste Kommandos terecht waar spottende opmerkingen van medegevangenen niet van de lucht waren; soms werden zij in aparte Kommandos geconcentreerd onder leiding van Kapo's die specialisten waren in het [ertigniachen. Noodlottig was voor hen vooral de 'eerste fase'
waarin uit relatief 'gematigde'
kampen duizenden ter 'Vernichtung durck Arbeit' naar kampen als Mauthausen en Gross-Rosen overgebracht werden. In verhouding tot het aantal van hun groep vormden bij dergelijke transporten de homosexue1en, aldus Kogan, 'den hochstet: Prozentsatz'è - te bedenken valt daarbij dat dergelijke transporten niet door de SS maar door de gevangenen-gezagsdragers samengesteld werden. Of dat 'groenen'
dan wel 'roden'
waren, maakte voor de homosexuelen geen enkel verschil.
Wat de Joden betreft: uiteraard gaven de meeste SS'ers, aan wie de Joden jarenlang voorgehouden waren als 'Deutschlands Unglück', aan hun antisemitisme de vrije teugel, maar ook onder de overige gevangenen, Duitsers
1 Anne Berendsen: Vrouwenkamp Ravensbriick, p. 78-79. 2 E. Kogon: Der SS Staat, p. 268.'44 in Ebensee onder de Hongaarse Joden die niet naar Auschwitz maar naar '
normale' concentratiekampen gedeporteerd waren, een grote groep bewuste Joden aan: 'erg moedig, overtuigd religieus in de beste zin van het woord. Hun rebbe was tegelijk hun voorman', op Grote Verzoendag '44 vastten zij en weigerden zij te werken. 2 Dat het wat de aantallen slachtoffers betreft in de jaren' 40-'
42 veel verschil maakte of Joden al of niet een innerlijk houvast hadden, betwijfelen wij overigens: zij hadden toen nauwelijks een kans om in leven te blijven.
Dat laatste was speciaal het geval in Mauthausen waar talrijke Joden uit Nederland terechtkwamen: ca. driehonderdveertigvan de bijnadriehonderdnegentig wier oppakken in Amsterdam (22 en 23 februari' 41) tot de Februaristaking geleid had (omstreeks vijftig stierven in Buchenwald), ca. vierhonderdzeventig die later ill '41 gearresteerd waren in Amsterdam, Enschede, Arnhem en de Achterhoek, en omstreeks achthonderd die in '41 en '
42 wegens een of ander vergrijp in het concentratiekamp Amersfoort opgesloten waren; tot in de herfst van '42 werden Joden uit Amersfoort steeds naar Mauthausen gedeporteerd, nadien verdwenen zij meestal als 'strafgevallen'
naar Westerbork van waaruit zij naar Auschwitz of Sobibor gezonden werden.
Hoe de eerste groep van ca. driehonderdveertig in Mauthausen vermoord werd, hebben wij beschreven iIl de paragraaf'Razzia'
in het laatste hoofdstuk van deel 4: bij aankomst in het kamp werden er al vijftig van onder de douches naakt het kamp ingejaagd tegen de onder hoogspanning staande prikkeldraadversperring aan; de resterende bijna driehonderd Joden werden bij het Steinbtuch-Kommando ingedeeld en naar de groeve geleid:
'Bijna tweehonderd treden leidden de diepte in. Zij mochten van die ruwe trap geen gebruik maken maar moesten langs de rotswand omlaag klauteren. Enkelen vielen te pletter. De overigen kregen beneden twee aan twee een draagstel op de schonders, op dat draagstel werd een loodzwaar rotsblok gelegd. In een lange rij en in looppas moesten zij die last via de treden naar boven dragen. Sommige rotsblokken tuimelden omlaag en verbrijzelden de voeten van één of meer dragers. Dan klonken schoten. Wie levend bovenkwam, werd onmiddellijk weer naar de bodem van de groeve gejaagd om een nieuw rotsblok te halen. Elke minuut werd een marteling, boordevol doodsangst.
Zo ging het door, uur na uur.
velen ... pleegden al die eerste werkdag zelfmoord door zich van de rand van de groeve te pletter te werpen ... Op de derde dag ... werden de Joden met vreselijke ranselpartijen over de lijn der bewakers gejaagd waarna zij van de wachttorens uit met machinegeweren in hele groepen neergeschoten werden. De dag daarna was het niet meer af en toe éénJood die in de diepte sprong, maar zij gaven elkaar de hand en de eerste trok negen of zelfs twaalf kameraden met zichmee.'
'Normaal'
werd in'42 van de vijftien- tot zestienhonderd gevangenen van het Steinbruch-Kommando gevergd dat zij per dag driemaal granietblokken naar boven sjouwden om ze te storten op de plaats waar de vrachtauto's van de Deutsche Erd- und Steinurerke GmbH opgeladen werden; soms werd het zesmaal - dan beklommen de gevangenen, hoe verzwakt zij ook waren, in totaal per dag meer dan duizend treden en legden zij meer dan twintig kilometer aU Sebil Minco, veroordeeld als lid van de Geuzengroep, werd in mei' 43 (in de 'tweede fase'
dus, de fase der 'verzachtingen'
) Mauthausen binnengevoerd (hij werd er begin augustus naar Auschwitz op transport gesteld). 'Van de duizenden en duizenden Joden, waaronder een groot deel Hollanders, waren bij mijn komst in het kamp', zo schrijft hij, 'nog achttien over. Het waren Polen, Duitsers, één Belg, één Fransman en één Hollander. Deze Hollander zat reeds 10 maanden in Mauthausen, maar hij zag er zo volkomen uitgeteerd uit, dat hij het er nooit meer lang kon volhouden. De Joden rukten in een speciaal Kommando uit, dat onder de heldhaftige leiding stond van Zigeuners. Het voornaamste werk dat wij deden, was in looppas stenen dragen van beneden uit de steengroeve tot boven in het kamp. Bij het Lazarett-Lager werden barakken gebouwd, die specialewerkbarakken waren voorIn Mauthausen bestond een tijdlang ook een Strojkommando dat louter uit ter dood veroordeelde SS'ers en militairen van debestond. Op hun blote ruggen werd telkens een granietblok vantotkilo vastgesjord.
re. hij meldde zich ziek, dan kreeg hij een benzinespuitje en het was gedaan;
ze. hij pleegde zelfmoord, waarvoor twee methoden waren, nl. in de electrische hoogspanning lopen, wat een onmiddellijke dood veroorzaakte, of tussen de keten van wachtposten, die om het kamp stond, doorvluchten, wat meestal een dodelijk schot tengevolge had;
3e. hij ging toch naar zijn werk, wat meestal tot gevolg had, dat hij doodgeslagen werd. Dit was natuurlijk de onaangenaamste methode, maar het kwam toch veel voor, daar men op het ogenblik dat men zag, dat werken nog welmogelijk was, niet de moed bezat om zelfmoord te plegen .
. . . Ik was nog maar enkele dagen in het Lager toen wij stenen moesten dragen vanuit de steengroeve naar het Lager. Deze stenen werden in de middagtijd met dynamiet uit de granietwand gesprongen en hadden over het algemeen vlijmscherpe randen, die er natuurlijk voor ons niet speciaal afgevijld werden, zodat het vel aan handen en rug erbij neerhing. Langs de hele route waar wij lopen moesten, stonden SS'ers en Zigeuners opgesteld, die met geweerkolven en stokken het tempo er inhielden. Wij konden beneden onze stenen zelf uitkiezen, maar er werd natuurlijk wel nauwkeurig op gelet, dat wij geen te kleine zouden nemen.
Onze Block-oudste was een grote antisemiet en bovendien iemand die van chicanes hield. Als wij 's avonds in het Lager kwamen, moesten we eerst buiten onze schoenen schoonmaken. 'Schoenen'
is wel een zeer hoogdravend woord voor deze plankjes met een stukje linnen erop. Dan met de schoenen in de hand op blote voeten naar het wasruim, waar wij ons helemaal moesten uitkleden. Dan moesten de kleren schoongemaakt worden, waarbij de Block-oudste er nauwkeurig op lette dat geen spetje modder op het goddelijke blauw-witte pak bleef zitten; dan kregen wij een koude douche, waarbij de Block-oudste onze wonden desinfecteerde met een grote ruwe borstel, wat volgens hem de beste methode was om dit soort wonden te behandelen. Als wij onze kleren uittrokken, dan was dit door het bloed meestal samengekleefd aan het vlees, waar de Block oudste dan speciaal het recht voorbehield om dat los te trekken. Dan werden we gecontroleerd of onze wonden wel goed gedesinfecteerd waren en of er geen modder aan onze voeten zat, waarna wij ons konden afdrogen met vijftien man aan één handdoek. Dan konden we onze kleren weer aantrekken en in het allerbeste geval, wat echter meestal een uitzondering was, mochten wij in de rij gaan staan om brood te ontvangen. Dit kwam echter niet te vaak voor, want meestal vond de chef wel iets dat niet naar zijn zin was en moesten wij, voor wij ons brood kregen, sport maken, d.w.z. met doorgezakte knieën door de zaal huppelen met de handen vooruitgestrekt, over de gebouwde bedden van de Rijksduitsers springen om ze dan weer netjes te mogen opbouwen en dergelijke chicanes meer. Doodmoe kregen wij dan's avonds om 10 uur OIlS brood, een armzalig stukje met een nog armzaliger stukje worst ... Dan gingen wij slapen. Wij kregen 3 matrassen met vijftien man toegewezen. Deze matrassen zijn zo groot's nachts uit '
bed' om bijv. naar het 'toilet'
te gaan, dan kon men bij het terugkomen gerust op de planken gaan liggen, daar er van tussenkomen geen sprake meer was. Het nadeel van de plankenvloer was niet dat die harder lag, maar dat men het niet zo warm had .
. . . (Voor) het middageten (kreeg) het hele Block samen 4 ketels soep, waaruit de Block-oudste voor zijn Moffen het vlees en de aardappels, voorzover nog aanwezig, viste. Dan goot hij de rest, wat niet anders was dan aardappel- en groentewater, in één ketel en dat was dan meestal nog te goed voor de hongerige Joden, die van het werk terugkwamen. Het was net genoeg om nog meer honger te krijgen.
De SS wist zich in en buiten het Lager op verschillende manieren te amuseren. Een geliefkoosde sport was bijv. om een gevangene in een lorrie te leggen, zware stenen bovenop hem te laden en hem dan van een hoge berg te laten rijden, zodat hij meestal verbrijzeld beneden kwam. Een andere tak van sport was om de gevangenen 'valscherm te laten springen'
, wat op speciale Nazimanier zonder valscherm gebeurde. Ze dreven de gevangenen met een mitrailleur over de rand van een kloof van soms wel So meter diepte, waarin zij naar beneden stortten. Wie het geluk had als een van de laatsten te springen, werd door de lijken van de andere gevangenen als schokbrekers opgevangen, met niet te veel pech hield hij zijn nek en zijn benen heel.'!
Korte tijd nadat Minco naar Auschwitz afgevoerd was, hoorde de gevangene Edgar Kupfer-Koberwitz in Dachau van een Sloween die pas een uit Mauthausen aangekomen landgenoot gesproken had, dat in Manthausen de in de quarantaine-barakken opgenomen nieuwelingen vaak dagenlang geen eten kregen. 'Wollten sie es [assen, sa goss tuan ihnen den hocnendheissen Inhalt der Suppenkelle uber die Hand, lachte und sagte: 'Dort driiben stehen juden. Wenn du einen davon totsclilágst, bekorllmst du einen guteu Schlag vall." De uit Mauthausen gearriveerde Sloween 'berichtete'; zo tekende Kupfer-Koberwitz in zijn dagboek aan, 'seinem Landsmann, er selbst habe etuia zUJölf bis fünfzelm [uden mit der Hacke erschlogen ... Er habe es lange Zeit nicht tun können, aber zuietzt gedacht: Entweder verhungere ich, ader ich tue es, und die [uden uierden ja sowieso alle umgebracht.'2
1 S. Minco. Gevangene 136862 vertelt ... , p. 18-2!. 2 E. Kupfer-Koberwitz: Die Mdclüige« und die Hiljlosen, dl. II, p. IS!.
Deze Sloween moet wel in Mauthausen geweest zijn toen daar medio' 43 een groep van zeven-en-tachtig Nederlandse Joden [ertiggeniacht werd, wier lot door de Franse Nacht-und-Nebei-gevengerie Paul Tillard vastgelegd is. Tillard zag hoe zij op zekere dag in de Steinbruch beslopen werden door twee beruchte moordenaars van Joden: een SS'er die 'das blonde Fräulein' genoemd werd, en een Kapo, "Morder-Hans"; beiden waren dronken. Die ochtend sloegen zij bij zeven-en-veertig van de zeven-en-tachtig Nederlanders met een houweel de schedel in, 's middags werden vier gedwongen, twee aan twee om hun leven te worstelen aan de rand van de afgrond (toen de 'verliezers'
er in neergestort waren, kregen de 'winnaars'
een zet over de rand) en werden vervolgens nog zes anderen met de houweel afgemaakt, 's avonds kregen de overlevenden van hun Block-Kapo te horen dat zij de volgende ochtend niet op het appèl verwacht werden. Van die overlevenden waren nog maar drie in staat te lopen. De anderen werden vermoord door hen een uur en langer onder een ijskoude douche te zetten, van de drie wierpen zich twee' s nachts in het electrisch geladen prikkeldraad, de derde wachtte daarmee tot het licht werd. 'Sa [oue était collée aux fils et [umait en se consuntant", schrijft Tillard. "Ses mains aussi [umaient et resseni blaient à des moignons noircis. Un [eune étudiant tchèque, près de nioi, me dit: "Tu vois ces mains? Ce sotit celles d' Uil des plus grands violonistes du monde"1 - wij weten niet wie dit geweest is en achten dat ook irrelevant. Elk der concentratiekamp-slachtoffers was een tuens.
Het valt ons moeilijk, over de verschillen naar nationaliteit te schrijven die zich bij de gevangenen manifesteerden - misschien mag men hoogstens zeggen dat bijvoorbeeld de Russen, Polen en Joegoslaven, afkomstig uit primitiever landen en meer gewend aan een hard bestaan, de verschrikkingen van het leven in de karnpen beter aankonden dan bijvoorbeeld de Nederlanders. Onderzoek naar het effect van de verschillen in nationaliteit is evenwel niet verricht (wèl beschikken wij over cijfers uit Auschwitz, maar die komen pas in hoofdstuk 7 ter sprake). Bovendien moet bedacht worden dat nagenoeg alle volkeren ongunstig over elkaar oordelen, speciaalover de buurvolkeren; ook kwam de ene nationaliteit in de concentratiekampen gemakkelijk in botsing met andere. In wezen voelden alle gevangenen zich diep
'aristocratie'
- als in die 'aristocratie'
, die op zichzelf allerminst een selectie was naar menselijkheid maar juist naar hardheid, de leden van een bepaalde nationaliteit domineerden, dan heette het al spoedig dat de andere leden van die nationaliteit evenmin deugden.
Dat was bijvoorbeeld het geval in Ravensbrück.
Het kamp was uitgebreid en goeddeels gebouwd door Poolse vrouwelijke gevangenen en een aantal hunner had er 'de macht veroverd'
en ook haar stempel op het kamp kunnen drukken, zozeer zelfs dat er Poolse benamingen in zwang waren (wie elders 'Bloikálteste' heette, heette in Ravensbrück 'Blockova'). Gevangenen van andere nationaliteit hebben de Poolse kamp'aristocratie'
over het algemeen negatiefbeoordeeld, maar Anne Berendsen trof onder de Polen toch 'bepaald grote persoonlijkheden'
aan; haar viel bij die Polen 'de zeer diepe kloof'
op tussen de ontwikkelden en 'de nog zeer rudimentaire massa'
, die overigens 'vol gevarieerde belangstelling'
gebleven was. De Tsjechen schreef zij een' onvergelijkelijk organisatietalent'
toe, de Oekraïnse en Russische arbeidsters vond zij 'vaak zeer primitief'
, 'maar dat zonder nederigheid of gevlei'
, de Noren noemde zij 'een prettige troep'
, de Belgen waren 'dikwijls onhebbelijk en grof, maar ook enkelen alleraardigst', en de Françaises stelde zij boven alle andere gevangenen - 'ze weerstreven de Duitsers steeds en consequent'
en 'er zijn onder hen de liefste en meest gracieuze bejaarde dametjes, die in de tierende bende evenzeer hun betoverende hoffelijke maniertjes en beminnelijkheid bewaren als thuis.'!
De Nève (Sachsenhausen) had voor de Polen geen goed woord over: 'Voor een pijp tabak of een korst brood bestelen en verraden zij elke gevangene die geen Pool is. En met dat alleggen zij een arrogantie aan de dag waarbij die der Duitsers kinderspel is.'
2 Niet veel anders Boellaard (Natzweiler, Dachau): 'Veel slechte eigenschappen van de Duitsers zijn in de Poolse intelligentsia terug te vinden' - alleen de '
Poolse boeren' vond hij '
inderdaad beter'. Hij stelde 'qua kampfatsoen'
de Slowenen bovenaan, gevolgd door de Noren, de Vlamingen, de Nederlanders, de Fransen (wèl met esprit, maar 'ruzie-achtig, querulant, chicaneus, onmogelijk') en de Russen."
'onverdraagzaam wanneer zij gezag hebben, in tegenstelling tot de Belgen, Fransen en Nederlanders.'!
Op Nico Wijnen (Mauthausen, Ebensee) maakten de Hongaarse Joden 'een zeer sympathieke indruk'
, de Italianen vond hij kinderlijk, de Polen nogalonbetrouwbaar, de Oekraïnse Ostarbeiter onsympathiek in tegenstelling tot andere burgers van de Sowjet-Unie (vooral de Georgiërs en de Armeniërs), de Joegoslaven 'eerlijk, betrouwbaar, prima kameraden', de Vlamingen meer solide dan de Walen, de Spanjaarden 'behoorlijk materialistisch'
maar ook 'principieel'
, en voorts oordeelde hij uitgesproken gunstig over de Luxemburgers, de Fransen en de Tsjechen.ê
Drs. A. Treurniet is in zijn latere beoordeling de enige geweest die rekening hield met de factor der 'selectie op hardheid'
die in de kampen een rol speelde. 'Wanneer we'
, zo schreefhij ons in '63, 'een oordeel willen uitspreken over '
hardere' en minder '
harde' '
volksgroepen', dan moeten we steeds ons afvragen hoe lang die groep in gevangenschap verkeerde en onder welke omstandigheden. De 'harde'
Duitsers van 1942 hadden hun grote verliezen aan 'zachten'
(?) geleden in 1933-1939." De 'hardsten'
die ik heb kunnen ontdekken, waren de Spanjaarden ... De 'zachte'
Fransen, Italianen, Hongaren werden beoordeeld naar massatransporten vooral in 1944, zij hadden geen kamproutine. De Fransen leken me mentaliter in het algemeen wel 'hard'
maar niet handig, de Polen wel handig maar niet 'hard'
, de Joegoslaven, zoals ook veel Russen, hadden een goede mentaliteit en waren zeer solidair maar ik betwijfel of zij 'hard'
waren.'
Men ziet: er komen in al deze beoordelingen talrijke verschillen voor wij willen er dan ook niet al te veel waarde aan toekennen; ze illustreren eigenlijk niet veel meer dan dat men onder de gevangenen in de concentratiekampen een veelheid aan personen uit geheel verschillende culturen aantrof die (want zo is de mens) geneigd waren tot vlotte generalisaties.
Hoe zijn de Nederlanders onder die gevangenen beoordeeld?
Wij willen beginnen met enkele uitspraken van henzelf, als eerste die van N. A. Mourer, een communist en oud-Spanjestrijder die, na reeds twee keer kort in arrest te zijn geweest, in juli '41 opnieuw gearresteerd en in oktober'Verslag van mededelingen vanvan Ramshorst' (z.d.), p.(GC).'Verslag van mededelingen vanWijnen', p.De term 'grote verliezen'
is niet juist, maar in de vooroorlogse periode waren natuurlijk wèl de 'harden'
onder de Duitse gevangenen naar voren gekomen. 'Brief,nov.vanTreuruiet.
Hoe weinig de Nederlanders de kampmentaliteit begrepen, moge blijken uit de volgende feiten, uit de eerste tijd. Onze Blockälteste was een Duitser die vele jaren in diplomatieke dienst werkzaam was geweest, een man van grote beschaving, die echter door lange gevangenschap wel had geleden. Deze Blockälteste wist met de grootste moeite, door zijn relaties in het kamp, de koffers van ons uit de Effektenkammer los te krijgen met de verschillende levensmiddelen en versnaperingen die velen van ons nog bij zich hadden. Wat deden de Hollanders nu om hun erkentelijkheid uit te drukken? De Blockälteste kreeg bijvoorbeeld twee koekjes!
In de tijd dat er pakketten kwamen, was de zaak nog niets beter. Het ergerde de Duitsers dat de Hollanders onder elkaar precies dezelfde kleingeestigheid aan de dag legden. Twee zeer goede vrienden, twee Nederlanders dus, waren met elkaar overeengekomen, alles wat zij kregen samen te delen. Hoe deden ze dat nu? Kwam. er een pakket, dan werd alles op de millimeter nauwkeurig verdeeld. Dan moest ten overvloede een van de twee nog omstaan om vast te stellen voor wie de portie was.
Kregen de Duitsers een pakket, dan werd eenvoudig de hele boel samen verorberd, deden ze samen, dan nam iedereen wat hij wenste tot de boel op was.
De Duitsers hadden in hun groep oud-emigranten die op last van de Nederlandse regering door Nederlandse militairen of politie over de grens waren gezet, teruggezonden warennaar Duitsland en zo de Nazi's in de hand waren gespeeld. Zowel burgers als militairen. Dat deed de Duitsers de bittere vraag stellen: 'Wanneer Hitler jullie landje niet was binnengevallen, wat zouden jullie dan hebben gedaan? Jullie zijn toch pas begonnen met de strijd tegen Hitler in de oorlog, jullie hebben het fascisme niet bestreden, integendeel gesteund. Jullie waren onze principiële vijanden vóór de oorlog en eigenlijk zijn jullie het nog.'
Aldus werd de Nederlander door de Duitser gewantrouwd."
1 'Verslag van mededelingen van N. A. Mourer'
In de Aussenleonimandos van Sachsenhausen hadden, aldus van Ramshorst, de Nederlanders
'een goede naam door hun betrouwbaarheid en hun goede vakketmis ... de Fransen en Belgen hebben ons dikwijls verweten dat we te veel werkten, zij begrepen dikwijls niet dat er een bepaalde minimum-prestatie moest worden geleverd. De Hollanders wilden in het algemeen andere nationaliteiten als de eigene behandelen. Daardoor ontstond veel gebrek aan begrip, de Hollander toonde weinig elasticiteit en zeer weinig begrip voor de andersgeaardheid van de andere. Hij was gehecht aan bezit, al was het maar eenjampotje. In het algemeen was er bij allen een kleinburgerlijke mentaliteit."
Treurniet (Buchenwald 1941-45):
'Ik heb nooit kunnen ontdekken dat de Nederlanders minder '
hard' waren dan Duitsers of een der andere nationaliteiten. Wat Ausdauer betreft, behoorden de 'oudste'
groepen Nederlanders, na een zekere 'versterving'
, tot de 'hardste'
, waarbij gerekend moet worden met het sociale proces van op den duur de betere Posten te gaan bezetten. Die Nederlanders waren heel erg handig."
Wat de uitspraken van niet-Nederlanders betreft, heeft Kogan (Buchenwald) de Nederlandse groep in het kamp, vergeleken met andere, gunstig beoordeeld:
'Die Hollander haben sich sehr wacker gehalten. 3 Ihre eigenen Gegensätze waren am AnJang schar], wurden damt aber im La'1fe der Zeit wesentiicn gemildert lind überbrückt. Sie urarenfreiheitliche Menschen, die jede Farm van Zwang, gleichgültig van welther Seite er kam, hossten. Ihre Tüchtigkeit hat sie die entstenenden Schwierigkeiten immer
Lager dltesten afliep. Voorts weigerde het Geuzen-Block eind' 41 op advies van prof. mr. B.
Even gunstig oordeelde de Engelsman Christopher Burney, die van begin '44 tot aan de bevrijding in hetzelfde kamp als Kogon opgesloten zat: Buchenwald. 'The Dutch', schreef hij, 'never seemed to[orm a group as the others did, but rif all nations they gave the camp its finest personalities. Peter Kool", Jan Robert, Baumann" were respected and liked as probably no other prisoners in the whole camp. But they had character, rif which there was no glut, and they never did anything but help. Even Î11 that moral wilderness real wortli counted Jar something."
Niet anders, over de Nederlandse vrouwen in Ravensbrück, Germaine Tillion: 'Les Hollandaises et les Norvégiennes, parlant généralement l' allemand, recevant de nombreux colis' (wat de Nederlandse vrouwen betreft: tot september '44) 'constituaient de petites communes privilégiées, mais très homogènes, très dignes, et avec lesquelles nous sympathisions quand les cisconstances nous rapprochaient/>
Wij verbinden aan deze uitspraken over de houding der Nederlandse gevangenen geen enkele conclusie: het zijn er maar zes en zij hebben op slechts drie kampen betrekking - kampen bovendien waarin de worsteling om in leven te blijven, niet met die extreme felheid gevoerd behoefde te worden als bijvoorbeeld in Auschwitz.
Der SS-Staat, J. J.vangen gezet. 'Christopher Burney: The Dungeon Democracy (1945), p. 69. ij