Secretaris-generaal Spitzen (Waterstaat) betwijfelde de juistheid van dit optimistische beeld; hij had 'vernomen dat de jongelui die'
s avonds in Vught aankwamen' (Spitzen bedoelde Of de ruim zeshonderd studenten uit Amsterdam, Delft, Utrecht en Wageningen die op 6 februari, Of de ca. twaalfhonderd 'plutocratenzoontjes'
die in tal van steden op 9 en 10 februari gegrepen waren), 'in looppas over de hei naar het gevangenenkamp zijn gedreven. Zo zij vielen, werden zij met bajonetprikken gedwongen verder te lopen.' Secretaris-generaal Hirschfeld bevestigde dat alles '
op grond van verhalen uit de eerste hand' (enkele jongeren waren al vrijgelaten) en zei voorts dat 'deze jongelui onder de indruk gekomen (waren) van het feit dat politieke en Joodse gevangenen' (met die laatsten werden de bewoners van het Judendurchgangslager bedoeld) 'om eten kwamen bedelen.'
De discussie afsluitend wees voorzitter Frederiks (Binnenlandse Zaken) Schrieke er op 'dat, zo zich bij een volgend bezoek een gelegenheid daartoe mocht voordoen, het wel nuttig zou zijn, gedetineerden eens onder vier ogen te spreken te krijgen'2 - een opmerking die weliswaar van goede wil getuigde, maar tegelijk aantoonde dat Frederiks geen flauw benul had van de druk die in een concentratiekamp op de gevangenen uitgeoefend werd.