In de herfst van I940, toen Duitsland al een tekort had aan arbeidskrachten, was men er in Opper-Silezië toe overgegaan, werkloze mannelijke Joden, soms ook Joodse meisjes, op te roepen voor werk waarbij zij in werkkampen geconcentreerd werden. In elk van die kampen werd een [udenaltester aangesteld die 3 Rm per dag ontving, de overige Joden kregen 2 Rm. Lagen die werkkampen dicht bij Joodse ghetto's, dan mochten de Joden de nacht ook
1 C. Rood: 'Herinneringen'
, p. 42-43. 2 'Verslag van mededelingen van R. Leefsma' (s febr. 1947), p. 6-7 (GC).'40 en '
41 eerst grondig geschoold, hetzij als betonvlechter, hetzij als metaalbewerker. De karnpen waarin zij ondergebracht waren en ook, toen de bevolking uit de ghetto's van Opper-Silezië in de gaskamers van het nabije Auschwitz-complex uitgeroeid werd, ondergebracht bleven (maar nu zonder betaling), heetten 'Zwangsarbeitsiager für [uden': Er waren er tientallen, daaronder, schijnt het, aanvankelijk twee die als Durchgangslager fungeerden (centra voor de verdeling der werkkrachten): een in Sosnowitz, een in Gogolin; later kwamen er méér Durchgangslager. De gehele organisatie van deze Zwangs arbeitslager en Durengangslager had met het SS- Wirtschajts- und Verwaitungs hauptamt en de 'officiële'
concentratiekampen niets te maken: zij ressorteerde onder de Regierungsprásident van het district Oppeln, SS-Brigadeführer Albrecht Schmelt, die zich sieren mocht met de titel van 'Sonderbeaujtragter des Reichsführers-SS für fremdvo"lkische Arbeit in Oberschlesien' (in feite strekte zijn organisatie zich tot geheel Silezië uit), anders gezegd: Himmler had goedgekeurd dat Schrnelt náást PoW, de chef van het SS Wirtschajts und Verwaitungshauptamt, een organisatie van dwangarbeiders opgebouwd had, en dat waren er niet zo weinigen: in '41 vermoedelijk meer dan vijftigduizend.
In Schmelts Zwangsarbeitslager vond men geen SS'ers: geen kamp-SS'ers en geen bewakings-SS'
ers. Hun plaats was er ingenomen door Iunctionarissen en manschappen van de Ordnungspolizei en van de SA, ook wel door oudmilitairen van de Wehrmacht, en, wat de organisatie van het werk op de projecten betrof, door personeel van de bedrijven of organisaties te welker behoeve gewerkt werd; soms was dat de Organisation Todt. In verscheidene van deze Zwangsarbeitslager waren, ook toen het uitroeien der Joden al begonnen was, de omstandigheden nog redelijk, soms werden zelfs de zieken in aparte kampen bijeengebracht waar zij konden herstellen. Er waren echter ook werkkampen waar veel Joden stierven of van waaruit (van begin '42 af) zieken naar de gaskamers van Auschwitz op transport gesteld werden.
1 In '42 is bij de Joodse werkkampen in ons land hetzelfde systeem gevolgd. 79
Schmelt kreeg eind '41 (de precieze datum is niet bekend) opdracht, al zijn Zwangsarbeitslager te liquideren. Dat schijnt met vele inderdaad gebeurd te zijn want in april '42 had hij in de 40 kampen die toen nog bestonden, nog maar zevenduizend Joden bijeen. Wij nemen aan dat hij bij zijn verzet tegen de volledige opheffing van zijn organisatie gesteund werd door invloedrijke Duitse ondernemingen welke vooral de geschoolde Joodse arbeiders niet wilden missen. Hij kreeg ook steun van Speer, de Reicks minister für Bewaffnung und Munition: Speer wist in de zomer van '42 van Himmler gedaan te krijgen dat deze Schmelt machtigde, tienduizend aanvullende Joodse arbeidskrachten te putten uit de transporten welke van Westerbork, Mechelen en Drancy onderweg waren naar Auschwitz. Het schijnt dat Schmelts functionarissen veel meer dan tienduizend aanvullende 79
Wat wij in het voorafgaande uiteenzetten-, was eertijds aan nagenoeg allen van de ruim drieduizendvijfhonderd uit Westerbork gedeporteerden die in Kosel moesten uitstappen, onbekend. Zij merkten slechts dat zij, na al of niet in Kosel mishandeld te zijn, in een kamp belandden van waaruit zij in de regel korte tijd tewerkgesteld werden (dat was dan een Durchgangslager], voordat zij naar andere karnpen overgebracht werden waar zij hun 'definitieve'
bestemming als werkkracht kregen. Overplaatsingen kwamen evenwel frequent voor en na enige tijd belandden bijna duizend van de uit Westerbork afkomstige Joden in het kamp te Blechhammer van waaruit zij bij de bouw van de al genoemde fabriek voor synthetische benzine ingezet werden.
Het kamp te Blechhammer droeg, zou men kunnen zeggen, een 'internationaal'
karakter, maar in de Zwangsarbeitslager waarin de leden van de Kosel-groep eerst terechtkwamen, troffen zij hoofdzakelijk Joden uit Opper-Silezië aan: Ostjuden, Poolse [oden." Die Poolse Joden spraken Jiddisj, waren meestal hun leven lang straatarm geweest, hadden zich aan
'Jullie hebben nooit gewerkt.'
De een van ons had een fabriek bezeten, de ander een winkel en dat beviel hun niet. Ook hadden wij goede kleren bij ons, sommigen zelfs nog een kamerjas, en waren wij goed gevoed. Dat droeg er allemaal toe bij om de verhouding slecht te maken." Veel van die Poolse Joden beschouwden de Nederlandse niet of nauwelijks als Joden: daar waren die Nederlandse te geassimileerd voor. In veel kampen waren maar twee zinnetjes Nederlands die door de Poolse Joden, niet zonder minachting, herhaald werden: 'Kan niet lopen'
en 'Eten halen'
- en het bleef niet bij minachting: waren Nederlandse Joden er op de objecten waar zij werkten, in geslaagd, relaties aan te knopen bijvoorbeeld met de 'normale'
Duitse arbeiders die er óók werkten (die konden voor extra levensmiddelen zorgen), dan deden de Poolse Joden vaak hun best, de Nederlandse die relaties zo snel mogelijk afhandig te maken, 'ze (zaten) ons', aldus Coen Rood, 'op alle mogelijke manieren dwars.l''
De gegevens over de kampen waarin de leden van de Kosel-groep, na eerst Gogolin gepasseerd te zijn, terechtkwamen, zijn niet volledig. Er waren er minstens vier: Bobrek, Neukirch, Seibersdorf en Schoppinitz (zie kaart VII op pag. 792), van waaruit zij, toegevoegd aan de werkploegen van diverse aannemers, werk moesten verrichten ten behoeve van de Deutsche Reichsbahn.
Bobrek was een relatief 'goed'
kamp omdat het pas eind oktober '42 opgericht werd met hoofdzakelijk uit Westerbork afkomstige Joden; daardoor bestond ook het kamp-'personeel'
hoofdzakelijk uit Nederlanders. Wel werd er een jaar lang door de Duitse Lagerführer veel uit de rantsoenen gestolen, maar toen deze man verdwenen was, kreeg men ruim voldoende te eten; van de vier aannemersfirma's waaraan Nederlandse Joden ter beschikking gesteld waren, was, aldus een van die Joden, één 'zeer slecht'
voor hen (enkele Joden bezweken tijdens het werk), één 'tamelijk goed'
, één 'goed'
,p.'prima'
." Er werden in Bobrek regelmatig 'feestavonden'
gehouden, waarbij, aldus een ander, 'zelfs gedanst werd, natuurlijk met de Joodse meisjes die in het kamp waren' (Pools-Joodse meisjes), 'we dachten bijna dat het vrede was.'?
In de drie andere kampen van waaruit voor de Reichsbahn gewerkt werd, waren de toestanden veel ongunstiger. In N eukirch kwamen in eerste instantie ca. honderdtwintig Joden uit Westerbork terecht, maar van hen waren na een half jaar nog maar enkelen in leven. 'Je mocht'
, vertelde na de oorlog een van die overlevenden, 'niet eerder op bed blijven liggen of je moest 41 graden koorts hebben. 's Morgens waren er altijd wel een twintig man die praktisch niet meer konden en degenen van hen die helemaal niet konden uitmarcheren, werden door de Wachthebende doodgeknuppeld Het Luftwaffe-personeel dat ons bewaakte, was heel slecht/" In Seibersdorf moest, evenals in Bobrek, een nieuw kamp gebouwd worden. 'Overdag'
, aldus een lid van de Kosel-groep, 'moesten wij aan de spoorbaan werken en '
s avonds aan de opbouw van het kamp. Water was er haast niet. De mensen' (uit Westerbork ca. driehonderddertig) 'stierven er als ratten De bevolking van Seibersdorf was overigens heel goed voor ons. De doden werden door onze eigen jongens begraven en als we naar de begraafplaats liepen, was de hele weg bezaaid met brood en kaas.'?
'De spoorbeambten'
, aldus een tweede, 'droegen revolvers; er waren enkele goeden onder hen, maar de meesten waren bandieten. Als de jongens niet goed genoeg naar hun zin werkten, werden ze doodgeschopt of doodgeslagen."
In Schoppinitz kwamen eind oktober '42 ca. vierhonderd uit Westerbork afkomstigen terecht; daar waren de bewakers Volksduitsers 'die niet onderdeden voor de ss ... Het ene Kommando was hier al even erg als het andere ... Het werk kostte dagelijks de nodige slachtoffers' - het kwam voor dat Joden die hier werkten (aan de spoorlijn Berlijn-Krakau), zich uit wanhoop voor een locomotief of een trein wierpen. 'Handschoenen hadden wij niet ... Er moest hier gewerkt worden, al kleefde het ijzer als het ware aan je handen van de kou."
Aan een nieuw traject van de Autobahn Breslau-Krakau werd gewerkt van Ottmuth, Niederkirch en Gross-Same uit. Van Ottmuth uit werd ook gewerkt in een schoenenfabriek waar de directeur, aldus een der gedeporteerJ.'heel goed voor ons was'
- wie ziek werd, werd op kosten van de fabriek verpleegd; ook in dit kamp werden feestavonden gehouden, 'de Kapo's vroegen of de Hollanders ook eens iets wilden zingen, wij hebben toen 'Piet Hein'
gezongen, wat ze erg mooi vonden." Niederkirch, een oud kamp van de Hitlerjugend, fungeerde tevens als Durchgangslager: hier kwamen ca. tweehonderd uit Westerbork gedeporteerden terecht, 'wij waren'
, aldus een hunner, 'de eerste Joden die er aankwamen. De twee commandanten waren SA-mmen, vreselijke honden', en aan de Autobahn werd 'vreselijk geslagen'
. Uit dit kamp werden in september' 42 ca. vijfhonderd Joden naar Laurahütte overgebracht waar zij bij de hoogovens een nieuwe fabriekshal moesten bouwen, 'er stierven in de tijd van drie weken negentig man van uitputting.P Van Gross-Same uit, waar in september '42 ca. honderdvijftig Joden uit Gogolin naar toe gebracht werden (de helft uit Westerbork, de helft uit Drancy afkomstig), moest terwille van de Autobahn een spoorlijntje afgebroken worden; het werk was zwaar, het kamp was totaal vervuild, en de mannen mochten er geen onderkleding dragen - velen stierven er aan longontsteking. Op Grote Verzoendag (2I september) had men er overigens 's avonds een dienst mogen houden; velen 'vielen toen flauw'
, aldus een der uit Westerbork afkomstigen, 'en er werd erg gehuild, daar men steeds met de gedachten bij de familie en thuis was.'
3
Dan was er een groep van enkele tientallen Westerborkers die in Malapane een dijk moesten opwerpen; ook hier stierven velen (de Lagerälteste, 'een geslepen Belgische advocaat, was', aldus een dier Westerborkers, 'een bandiet'
). De overlevenden uit deze groep moesten later cementzakken dragen bij de bouw van een fabriek, 'er vielen hier weer veel gevangenen a£'
4 Van zeventig andere Westerborkers daarentegen die bij Tränke een houtzagerij moesten opbouwen, stierven slechts drie, maar in een al bestaande houtfabriek bij Bunzlau was, zo vertelde later een der Westerborkers, 'het werk ontzettend zwaar. Er waren in het kamp onder de bewakers ook Hollandse SS'ers'
(Waffen-SS-vrijwilligers die voor de militaire dienst niet langer geschikt waren) 'en van hen hadden we veel meer last dan van de Duitsers.' Dit kamp werd per I april'
44 een Aussenkommando van Auschwitz - 'toen werd alles veel beter, werkelijk prima, we kregen op zondag zelfs vlees ... Demededelingen R. Leefsma' (5 febr. 1947), p. 12 (a.v.). 4 'Verslag van mededelingen's werden in die tijd betegeld en van trekkers voorzien. En dat in een kamp!'!
In het Durchgangslager Annaberg kwamen in september '42 ca. driehonderd Joden terecht (niet allen Westerborkers), die eerst naar Anhalt overgebracht werden, waar zij onder redelijke omstandigheden wegen moesten aanleggen, maar toen naar de mijnen van Fürstengrube en daar stierven in drie maanden tijd van ca. negenhonderd gevangenen ca. zeshonderd. In Gräditz, waar de nog in leven zijnde Westerborkers uit deze groep vervolgens terechtkwamen, 'was het nog erger'
; van daaruit kwam men in Langenbielau in een fabriek van de fa. Flechner te werken en dat was nu weer 'een Dorade'
." Anderen die uit Gräditz naar een fabriek van de Allgemeine Elektrizitäts-Gesellschaft te Freiburg overgebracht werden, hadden het eveneens 'naar omstandigheden goed ... We werkten met Duitsers samen en er zijn er velen onder geweest die behoorlijk waren.f
Men ziet: de ruim drieduizendvijfhonderd leden van de Kosel-groep hebben onder heel verschillende omstandigheden moeten werken, soms in slechte, soms in goede kampen. Wij moeten intussen wel aannemen (omtrent talrijke kampen ontbreken alle gegevens) dat velen in de periode tot I april' 44 omgekomen zijn. 4 Met ingang van die datum werden, gelijk reeds vermeld, nagenoeg alle kleine Zwangsarbeitslager für [uden opgeheven - de resterende werden hetzij onder Auschwitz, hetzij onder Gross-Rosen geplaatst. Voor diegenen die gevangenen van Auschwitz werden (ze kregen een kampnummer en kampkleding en werden kaalgeschoren), betekende die overgang (dit bleek al uit het gebeurde te Bunzlau) vaak een verbetering, kennelijk omdat de SS'ers die de nieuwe kampstaven gingen vormen, de belangen van de Duitse oorlogsproductie in het oog hielden. In de kampen evenwel die onder Gross-Rosen kwamen te vallen, was het effect wisselend. Twee van die kampen zijn ons bekend: Riesa, waar de toestand merkbaar verbeterde, en Kittlitzstreben waar hij nog slechter werd dan hij al was.
Kittlitzstreben was een kamp waarin ca. tweeduizend Joden gehuisvest waren. Men werd er zwaar mishandeld enleed er bittere honger, 'alleen de
'koude'
, 'honger'
of 'God, hoe lang nog?'
Denken kost ontzaglijke inspanning, spreken doen de meesten niet meer. Er is toch niemand die luistert Het werk is zwaar, dagelijks brengen de kolonnen doden mee naar huis Hele nachten wordtsport' beoefend en tientallen doden en gewonden zijn hiervan het gevolg."
Tot de kampen die per I april' 44 aan het Auschwitz-complex toegevoegd werden, behoorden een kamp in Gleiwitz en het grote kamp in Blechhammer.
In Gleiwitz kwamen in de herfst van '42 de eerste Westerborkers terecht zij merkten er meteen al dat zij er per dag slechts '
400 gram brood en koolraapstronken-soep' kregen. 'Het blijkt'
, schreef Coen Rood, 'dat er erg veel pessimisten onder ons zijn. Wij optimisten houden vol dat het nog hoogstens zes weken zal duren voor de oorlog ten einde is, doch de pessimisten denken het die zes weken niet meer te kunnen uithouden" - het werden, alleen al in Gleiwitz (waar hoofdzakelijk gewerkt werd in een fabriek voor roet-producten), twee jaar. In het begin kwamen er veel sterfgevallen voor, maar begin' 43 werden er oud-militairen als bewakers aangesteld en van hen namen volgens Coen Rood '
velen' '
elke dag' brood voor de gevangenen mee." Per I april '44 werden die oud-militairen door SS'
ers vervangende gevangenen die toen nog in leven waren, hadden zich in de regel aan de omstandigheden kunnen aanpassen. In september '44 kreeg men het moeilijker: er kwam toen een sadistische SS-Scharführer als Lagerführer:
'Avond aan avond wordt er geslagen, en hard! Veertig op de aars is heel gewoon geworden na een paar weken. . . Het is duidelijk en iedereen weet het: deze man is gek.'?
Blechhammer had (en naar het schijnt: van een vroeg stadium af) het grootste Zwangsarbeitslager.ê Volgens de onderzoekingen van het Informatiebureau van het Nederlandse Rode Kruis bevonden zich hier in de lente van '« bijna duizend Westerborkers, van wie een deel pas kort voor de rstep. 199. 5 Wij ontlenen onze algemene gegevens in hoofdzaak aan de verhandeling van F. Piper: 'Das Nebenlager 'Blechhatnmer' , (HeJte von
Het werk in Blechhammer begon in '40; er waren toen slechts Duitse arbeiders bij ingeschakeld, maar later werden daar 'gewone'
Poolse gevangenen, gevangenen uit een Arbeitserziehungslager, gestrafte militairen van de Wehrmacht, Geallieerde krijgsgevangenen en Joden aan toegevoegd (in totaal werkten tenslotte op de uitgestrekte Baustelle in Blechhammer meer dan veertigduizend werkkrachten). Die Joden waren in een "[udenlager' gehuisvest waarin zich in oktober '42 ca. achthonderd Joden bevonden, onder wie zeshonderd Westerborkers (de overigen waren Poolse Joden: ca. tweehonderd van de bijna vierhonderd met wie het [udenlager in april' 42 begonnen was); later werden het er twaalfhonderd Westerborkers op een totaal van meer dan vierduizend Joden - Joden die toen niet alleen uit OpperSilezië, Nederland, België en Frankrijk afkomstig waren maar ook uit tal van andere landen. Men moet die cijfers als 'moment-opnamen'
zien: er zijn veel meer dan twaalfhonderd Westerborkers in Blechhammer geweest. Tot aan de overname door de SS was Blechhamrner namelijk een buitengewoon 'zwaar'
kamp: de Joodse gevangenen werden onbarmhartig afgebeuld en er vonden regelmatig 'selecties'
plaats als gevolg waarvan grote groepen ter vergassing naar Auschwitz gezonden werden. Toen de SS het judenlager Blechhammer overnam (het werd een Aussenkommando van Auschwitz III: Monowitz), bevonden er zich nog ca. drieduizend Joodse mannen en ca. tweehonderd Joodse vrouwen; de Westerborkers (bijna duizend op de drieduizend) vormden dus nog steeds een aanzienlijk contingent.
Het [udenlager Blechhanuner besloeg een oppervlak van ca. 4 ha. Het was met een 4 meter hoge betonnen muur omgeven waarboven nog een electrisch geladen draad aangebracht was. Er waren ca. 25 barakken. Alle gevangenenfunctionarissen waren Joden, als Lagerältester I trad van meet af aan een uit een Duitse stad gedeporteerde Jood op, Karl Demerer, die zich (de getuigen zijn het er over eens) grote moeite gegeven heeft, de gevangenen zoveel mogelijk te beschermen, o.m. door de Hauptlagerjiduer (een functionaris van de Organisation Todt) en andere Duitsers om te kopen (later kocht hij de SS-Lagerkol11l11andant om): die Duitsers kregen van hem een vaste maandelijkse toelage en bovendien van tijd tot tijd grote geschenken (hoe Demerer aan het geld voor dat alles kwam, zullen wij straks weergeven). Op het bouwterrein van de Hvdrierwerhe moesten de Joden gemiddeld tien tot twaalf uur per dag werken mèt de marsen naar en van het werk en de appèls waren zij dan zestien uur in touw. Het werk (dat bij sommige firma's'zij dachten'
, aldus de Lagerälteste II, de Amsterdammer Jozef Niewes, 'teveel aan hun vrouwen en kinderen en daaraan gingen ze ten onder.'
> Volgens een tweede lid van de Kosel-groep, Gabriël Zwi Lifschitz, demoraliseerden vooral de oudere Nederlanders gauw: 'Nederlanders boven de veertig jaar gingen vrij snel achteruit en de Fransen, die ongeveer hetzelfde weerstandsvermogen hadden, eveneens. Merkwaardigerwijs waren de Belgen iets sterker, zij hadden meer levenswil' (veel Belgische Joden waren van oorsprong Ostjuden), 'de Tsjechen gingen ook lang niet zo hard achteruit. Het enige voordeel dat de Nederlanders hadden, was dat zij goed vochtigheid verdrcegen.P
Nadelig voor veel Nederlandse Joden was dat zij niet de handigheid bezaten om mee te doen aan de zwarte handel die in het Blechhammer-complex, waar immers zoveel verschillende soorten gevangenen (óók Geallieerde krijgsgevangenen die rijkelijk pakketten ontvingen) en arbeiders naast elkaar werkten. Er was, voor wie er de aair voor had, in het Judenlager van alles te krijgen: 'chocolade, cacao, zelfs een enkele keer fruit, witbrood, Engelse sigaretten, Amerikaanse sigaretten, gecondenseerde melk en sardines; er was echt van alles, zelfs wodka en borrels'"
; ook kippen en ganzen waren er te koop. Deze situatie deed zich evenwel pas in '44 in volle omvang voor - eerder hadden de uit Nederland afkomstige Joden het in het [uden lager ook daarom zwaar gehad omdat de Poolse Joden het in de ziekenbarak voor het zeggen hadderr' en het keuken-Kommando geheel uit Poolse Joden bestond die zichzelf niet vergaten en een deel van de voor de Westerborkers bestemde rantsoenen aan leden van hun eigen groep gaven. Ook in de zwarte handel bleken die Poolse Joden de handigsten. 'Er waren er'
, aldus een Westerborker, 'die duizenden marken in hun bezit hadden'
(dat was de bron van het geld waarmee Demerer de hoogste Duitse functionarissen omkocht). 'Die aten witte kadetjes en bakten hun aardappelen .... Ik heb voor twee Oost-Joden de schoenen gepoetst en hun kleren schoongemaakt en daarvoor kreeg ik iedere dag een half bakje eten."
Hoewel de situatie in het judenlager Blechhammer begin' 44 al aanzienlijk verbeterd was, vergeleken met een jaar tevoren, zette de wezenlijke verbetering toch pas in toen het kamp op I april' 44 onder Monowitz kwam te ressorteren. Vermoedelijk had die wezenlijke verbetering te maken met het feit dat het in bedrijf houden van de Hydrieru/erke de hoogste prioriteit had gekregen; hoe dat zij, het eten werd 'prima'
;' '
er werd', aldus twee Westerborkers, 'roomboter uitgedeeld, driemaal in deweekmarmelade, vleeswaren uit blik, leverpastei, alle veertien dagen melk, soms thee met suiker.P De gevangenen kregen voorts allen eens per week schoon ondergoed en het werd officieel verboden, hen te mishandelen of als 'juden' aan te spreken; het moest 'Häftlinge' (gevangenen) zijn. Van belang was tenslotte dat zij op de bouwplaats niet meer van nabij gecontroleerd werden (hetgeen in het verleden vaak tot ernstige mishandelingen had geleid): verscheidenen konden nu in contact komen met Duitse arbeiders die hun extra levensmiddelen bezorgden.
In één belangrijk opzicht werd, na die rste april' 44, het bestaan voor de Joden in het kamp te Blechharruner moeilijker: de al in bedrijf genomen fabriek voor synthetische benzine werd enkele malen gebombardeerd door de Amerikaanse luchtmacht en bij zulk een bombardement werden Joden (zij waren ook hier allen kenbaar aan hun Jodenster) niet tot de schuilkelders toegelaten: zij moesten maar zien waar zij het vege lijf konden redden. Zware aanvallen vonden plaats in juli, augustus en oktober' 44 en ook nog een drietal in december; bij het eerste bombardement in december vielen inhet judenlager enkele tientallen doden."
Medio januari '45 werden alle gevangenen van het Blechhammer-complex westwaarts afgevoerd en daarmee begon voor de Westerborkers die nog in leven waren, een periode van nieuwe beproevingen. Hoevelen
Maar van de ca. twaalfduizendvijfhonderd andere inzittenden van de treinen die zij in de laatste maanden van' 42 in Kosel, meestalonder getier en geransel, hadden moeten verlaten, was geen enkele in leven gebleven: op vijfhonderdvijf-en-vijftig na waren zij bij aankomst in Auschwitz vergast, en die vijfhonderdvijf-en-vijftig die in het Auschwitz-complex als gevangenen waren ingeschreven (in Auschwitz II: Birkenau), waren daar spoedig te gronde gegaan in wat wij eerder een wereld noemden van onvoorstelbare demonie.