Tekort aan personeel had de marine niet. Met inbegrip van bijna vierhonderd personeelsleden die tijdens de Meidagen per schip uit Amerika onderweg waren, beschikte de marine in Engeland over bijna een-en-dertighonderd krachten, onder wie meer dan driehonderd officieren en bijna negentig adelborsten (de opleiding dier adelborsten werd bij Falmouth, aan de Engelse zuidkust, voortgezet). Furstner wenste die marine zo effectief mogelijk in te zetten: op dezelfde dag (18 mei) waarop het kabinet besloten had, hem bevelhebber te maken, kreeg hij verlof, de lichte kruiser 'Van Kinsbergen'
aan het bevel van de gouverneur van de Antillen te onttrekken en onder dat van de Britse opperbevelhebber in West-Indië te plaatsen. Gouverneur Wouters protesteerde: hij wilde, nu er Britse en Franse troepen op Curaçao en Aruba geland waren (daarover straks meer), de commandant van de 'Van Kinsbergen'
niet missen - het schip kon Curaçao pas bijna vier weken later verlaten nadat er een marine-officier in de rang van kapitein-ter-zee was aangekomen die voortaan als algemeen militair commandant de gouverneur zou bijstaan. Twee Nederlandse onderzeeboten die toen nog in de Antillen waren (de '0 14'
en de '0 IS'
) kregen nog enige tijd later opdracht, aan de oorlogvoering in Europa te komen deelnemen. Al in die tijd (hij zou in '41 op dat punt terugkomen) betwijfelde Furstner of het juist was, het grootste deel van de Nederlandse marine in Indische wateren te laten. Wat daarvan zij: onder zijn leiding had de marine in Engeland haar zaakjes spoedig voor elkaar. Nederland vocht weer - de koningin was hem er erkentelijk voor.