1 Brief, 10 maart 1945, van J. G. de Beus aan Gerbrandy (a.v.). 2 A. Pelt, 30 dec.
Beus,J. G. de
Gerbraody, P. S.
Kasteel, P. A.
Pelt, A.
GERBRANDY'S ONBAATZUCHTIGHEIDtoneelspel opgevoerd? Geenszins: hij betwijfelde oprecht of hij, de vijf-envijftigjarige boerenzoon uit het Friese Goëngamieden, wel deugde als leider van een kabinet waarin zoveel figuren zaten (van Kleffens, Steenberghe, Albarda, om slechts dezen te noemen) wier intellectuele meerderheid hij grif erkende. 'God heeft het zo beschikt'
, dacht hij tenslotte - en hij zei 'ja'
. Maar met aarzeling, en die aarzeling verliet hem niet. Zij bracht hem er toe, in conflict-situaties menigmaal niet rechtuit te zijn maar Z.g. slimme omwegen te zoeken waardoor in de regel meer moeilijkheden veroorzaakt werden dan onvermijdelijk was. Verder vloeide uit zijn gebrek aan zelfvertrouwen de neiging voort om zich bij uitstek gedecideerd voor te doen (die neiging kwam ook in zijn stijl tot uitdrukking) en om telkens te varen vooral op het kompas van één lid van het kabinet: zijn 'biechtvader'
, zoals hij de betrokkene aanduidde. Successievelijk waren dat van Boeyen (in '41), Kerstens (in '42), de nieuwe minister van fmanciën ir. J. van den Broek (in '43) en van Heuven Goedhart (in de zomer van '44). Nadelig was zijn bescheidenheid tenslotte in zoverre dat hij een mateloze verering koesterde voor Churchill! (hierdoor konden Nederlandse belangen in het gedrang komen) en in zijn relatie met koningin Wilhelmina geruime tijd lang teveel bedeesdheid moest overwinnen.