Vooral welter nam die afloop hoog op. Zijn wantrouwen jegens de Engelsen was nog groter dan dat van Steenberghe, bovendien benauwde hem, zoals wij al in hoofdstuk I betoogden, de bedreigde positie van Nederlands-Indiƫ. Hij beschouwde het als een ramp dat de Engelsen zo halsstarrig waren om de oorlog voort te zetten zonder op welke wijze ook contact met Hitler te zoeken - de toon van de gesprekken in de ruimten van Stratton House, waar Welter met zijn hoofdambtenaren werkte, bleef uitgesproken defaitistisch. 'Ook ik'
, zo noteerde Hart (die in Londen met Welter een flat betrokken had) op I december in zijn dagboek,