Maar neen: hoewel aan Dijxhoorn drie weken later, begin mei, door een officier van het War Office de mondelinge mededeling gedaan werd, dat men kolonel Phaff (de vijfde commandant van het Nederlands Legioen) niet geschikt achtte voor zijn functie, aarzelde hij, Phaff door van Voorst Evekink te vervangen, en dat niet omdat hij van Voorst Evekink ongeschikt achtte, maar omdat hij er zwaar aan tilde, Phaff het commando te ontnemen. De verantwoordelijkheid daarvoor wilde hij aan de Engelsen toeschuiven, maar het War Office wenste de bezwaren tegen Phaff niet op schrift te stellen en daardoor zat Dijxhoorn 'een beetje in de knel, omdat ik', schreef hij kort na zijn aftreden, 'tegenover de kolonel Phaff natuurlijk een '
stuk' in handen moest hebben." Er geschiedde niet meer dan dat Dijxlioom op 3 juni (bijna zeven weken na de dag waarop hij de termijn van 'drie of vier weken'
genoemd had) in de ministerraad meedeelde dat hij van Voorst Evekink niet kon overplaatsen, tenzij hem 'zwart op wit'
gegeven werd welke bezwaren er tegen deze bestonden." Terecht merkte toen van Boeyen op dat Dijxhoorn zich niet aan zijn toezegging gehouden had; de algemene indruk in de ministerraad was dat Dijxhoorn weer eens was bezweken onder de druk van zijn eigen staf.