Het kabinet dat deze zaak behandeld had, verkeerde overigens reeds in een demissionaire situatie.1 Welter voelde korte tijd niet veel voor het verschepen van tin en rubber, aan gezien hij vreesde dat deze voor de oorlogvoering belangrijke grondstoffen, een maal in de Sowjet-Unie aangekomen, in Dnitse handen zouden kunnen vallen. In de ministerraad drong vooral van den Tempel er enkele malen op aan dat met de hulpverlening aan de Sowjet Unie zoveelmogelijk spoed betracht werd; 'zou men', hij op 8juli, 'aan de zijde van Engeland en de Verenigde Staten dezelfde aarzeling tonen, dan zou kwade gevolgen voor de oorlogvoering kunnen hebben.' (Ministerraad: Notulen, 8 juli 1941) 2 In de bewaardgebleven gestencilde tekst is maar één zin doorgestreept: 'Wij zijn thans met deernis vervuld voor het Russische volk, dat zulk een zware beproeving tegemoet gaat', maar die kunnen wij niet in verband brengen met van Kleffens' voorstellen. 3 Ministerraad: Notulen, 24 juni 1941. Archief
Boeyen, H. van
Bolkestein, G.
Kleffens. E. N. van
Sowjet-Unie
Stratton House
Tempel, J. van den
Tets van Goudriaan, G. C. W. van
Welter, Ch. J. I. M.