De uitspraak waartoe het van de zijde van de Buitengewone Raad van Advies kwam, willen wij in een wat ruimer kader plaatsen en wij menen dat het er ook tijd voor is dit ruimere kader aan te geven. Wij kunnen ons namelijk voorstellen dat toen wij in dit hoofdstuk en in de voorafgaande drie de gehele besluitwetgeving op het punt van de 'terugkeer'
schetsten, bij menige lezer al de vraag gerezen is welke de invloed is geweest die van het Nederlandse milieu in Engeland is uitgegaan.
Geïnstitutionaliseerde invloed kon natuurlijk alleen uitgaan van de Buitengewone Raad van Advies; de Raad bracht overigens slechts adviezen uit die het kabinet niet bonden. Hij kan evenwel niet losgemaakt worden
1 Tekst: Enq., dl. Vb, p. 232. 2 Tekst: a.v., p.
Aan pers was er slechts het door dr. M. van Blankenstein als hoofdredacteur geleide weekblad Vrij Nederland: een competent geredigeerd blad, vol nuttige informatie met name over toestanden en gebeurtenissen in bezet gebied, maar van Blankensteins belangstelling ging in de eerste plaats naar het oorlogsverloop en de buitenlandse politiek uit en hij was niet iemand die op het terrein van de binnenlandse politiek met graagte geprononceerde standpunten innam; hij had bovendien de neiging om de regering (die van irritatie placht blijk te geven warmeer kritiek op haar werd uitgeoefend) in bescherming te nemen; hij stond jegens de regering ook niet geheel vrij, want zij nam een aanzienlijk deel van de oplaag van Vrij Nederland af Het weekblad was, wat het naoorlogse Nederland betrof, een waardevol forum voor de verkondiging van diverse opinies, maar het gaf in zijn hoofdartikelen op dat punt geen duidelijke eigen lijn aan. Van Blankenstein achtte het trouwens zijn taak om van Vrij Nederland een bindend element te maken en dus wat zich aan tegenstellingen in de publieke opinie in Nederlandse kringen aftekende, niet te verscherpen.
Die publieke opinie had geen duidelijke grondslag. De grootste twee eontingenten Nederlanders die zich in Engeland bevonden, althans daar hun basis hadden, speelden er geen rol in; dat waren de ca. zesduizend opvarenden van de Koninklijke Marine en de ca. twaalfduizend opvarenden van de Nederlandse koopvaardij - zij waren in de regel buitengaats. Misschien waren er naast deze groepen in totaal in '43-'
44 in Engeland nog ca. achtduizend andere Nederlanders, maar van hen dienden enkele duizenden bij andere krijgsmacht-onderdelen dan de marine en waren de overigen over heel Engeland verspreid, zij het met een sterke eoncentratie in Londen. Zij waren, evenals veruit de meeste Nederlanders in bezet gebied, in de eerste plaats geïnteresseerd in het oorlogsverloop en brachten maar weinig actieve belangstelling op voor vraagstukken van naoorlogse politiek. Voorzover zij niet op de departementen en bij de Shipping werkzaam waren, hadden zij ook niet zoveelmet de regering te maken. Zij koesterden grote waardering voor koningin Wilhelrnina en hadden ook premier Gerbrandy als een strijdvaardig man leren kennen, maar voor het overige stond de regering nogal ver van hen af Zij lazen Engelse dagen weekbladen en luisterden naar de BBC - hun algemene levenssituatie dreef hen eigenlijk steeds verder van Nederland en zijn toekomstproblemen af
Dat laatste werd al in een vroeg stadium als onwenselijk gezien door een van de meest dynamische figuren in die Nederlandse kringen: Paul Rijkens, voorzitter van de raad van beheer van het Uni/ever-concern. Hij meende'Londen'
- bovendien zou de regering met de vruchten van die bezinning haar voordeel kunnen doen. Hij richtte in de zomer van' 4I na een gesprek met admiraal Furstner (in die tijd de voor de 'terugkeer'
verantwoordelijke minister) de z.g. Studiegroep voor Reconstructieproblemen op - een groep die, in 24 commissies gesplitst, in de periode eind' 42-begin '
44 een groot aantal rapporten opstelde over diezelfde 'terugkeer'
-vraagstukken waarmee de regering zich bezighield. In die commissies hadden in totaal ca. tweehonderd Nederlanders zitting, van wie evenwel de meesten ambtenaren waren in nogal vooraanstaande posities; van sommige commissies maakten zelfs ministers deel uit.
Rijkens was er, door de contacten die hij in de zomer van '40 o.m. met gezant Michiels en prins Bernhard had gehad, nauwkeurig van op de hoogte geweest dat de koningin persoonlijk in die tijd het schip van staat op koers had weten te houden. Begin '4I had hij de '
eerste' z.g. 'terugkeer'
<nora te lezen gekregen die van Lidth, toen nog geen minister, twee maanden tevoren had geschreven; van Lidth had daarin bepleit dat 'de eerste daad na thuiskomst'
van de koningin het uitvaardigen van een proclamatie zou zijn waarin zij op Grondwetsherziening zou aandringen, dat vervolgens een nieuw kabinet de door een commissie uit te werken voorstellen tot inzet zou maken bij algemene verkiezingen en dat bij deze gehele gang van zaken 'de koningin haar volle gezag in de schaal werpt.'
Die nota had Rijkens, zoals wij al in hoofdstuk 6 vermeldden, getroffen als, zo had van Lidth genoteerd, 'in elk opzicht uitstekend'
. Er waren er onder de leden van zijn Studiegroep meer die de 'vernieuwings'
-denkbeelden van de koningin van harte aanhingen; trouwens, er bestonden talrijke contacten tussen prins Bernhard en Beelaerts enerzijds en vooraanstaande leden van de Studiegroep anderzijds; Beelaerts was lid van wat Rijkens voor de Enquêtecommissie 'de inner circle' van zijn Studiegroep noemdel : een groep van ca. vijftien personen die de onderwerpen bepaalde waaraan men aandacht zou besteden en die de commissies samenstelde.
De Studiegroep was van harte voorstandster van een 'ontzuiling'
van Nederland. In een van haar rapporten bepleitte zij dan ook de oprichting van een nationale omroep. Heeft dit rapport nu effect gehad op het beleid
'4-3 opgestelde rapport '
Problemen van het bewind in de overgangstijd'"
, aangezien dat rapport, in. concept geschreven door mr. J. L. Polak, lid van de raad van beheer van Uni/ever (en van de Corvo-Landen), in hoofdzaak op de vraag betrekking had die in dit hoofdstuk centraal staat: moest er na de bevrijding onmiddellijk een volksvertegenwoordiging komen en zo ja, welke?
De commissie wees een terugkeer van de Staten-Generaal van mei '40 volstrekt af '
Het is', schreef zij, 'wel heel moeilijk staande te houden, dat een parlement van lang voor de oorlog nog geacht zou kunnen worden het volk te vertegenwoordigen.' Zijn wederoptreden zou '
bij het Nederlandse volk, waarin (indien de geruchten juist zijn) een sterk verlangen leeft naar vernieuwing, ook op staatkundig gebied, zelfs op heftige tegenstand stuiten.' Verkiezingen konden niet '
op korte termijn' gehouden worden;. die waren trouwens 'onmiddellijk na de bevrijding uitermate ongewenst'
. Er was evenwel 'juist in de overgangsperiode'
behoefte aan 'een orgaan dat de verbinding tussen regering en volk zal kunnen onderhouden'
: een 'Raad van Bijstand en Overleg'
, welks leden slechts bij koninklijk besluit zouden kunnen worden benoemd - een raad die 'althans in die zin representatief zou moeten zijn, dat groeperingen in het volk, ongeacht of deze zich op de oudepolitieke partijen dan wel op nieuwe grondslagen baseren, in ieder geval zouden moeten zijn vertegenwoordigd.'
Die raad zou eenlouter adviserende functie krijgen en de regering dus ook niet tot aftreden kunnennopen, maar de comrnissie was 'de overtuiging toegedaan, dat geen regering, die haar verantwoordelijkheid in de gespalmen atmosfeer der overgangsperiode begrijpt, een weloverwogen beoordeling of veroordeling van haar beleid, door de Raad tot uitdrukking gebracht, lichtvaardig naast zich zal neerleggen.'
Dit rapport werd eind maart '44 in het Londense Vrij Nederland gepubli
Drukte zulk een rapport nu de Nederlandse publieke opinie in Engeland uit? Maar zeer ten dele. In Rijkens' Studiegroep waren geprononceerde aanhangers van de '
oude' politieke partijen nauwelijks opgenomen - men moet trouwens in het oog houden dat de Nederlanders die zich vóór de oorlog in Engeland hadden gevestigd (en zij vormden de kern van de permanent aanwezige Nederlandse groep), over het algemeen maar weinig bindingen hadden met de Nederlandse binnenlandse politieke stromingen. Velen hunner oefenden leidende, althans niet onbelangrijke functies in het bedrijfsleven uit; er waren onder hen maar weinig arbeiders en in het geheel geen boeren. Die permanent aanwezige Nederlandse groep vormde dan ook geen afspiegeling van het Nederlandse volk. Zag zij in vertrouwen naar het kabinet op? Allerminst. Velen waren bijzonder gevoelig voor negatieve berichten en geruchten, ergerden zich aan de ministerswisselingen (die niet bevredigend toegelicht konden worden) en hadden de neiging, verscheidene ministers als onbekwame bewindslieden te zien en het kabinet als geheel als de uitdrukking van vooroorlogse Nederlandse politieke stromingen die achterhaald heetten.
Zo werd vooral ook door jongeren uit de groep gedacht; verscheidenen onder hen wilden met name van het socialisme niets weten en staken dat ook niet onder stoelen of banken. Op Koninginnedag' 41 (3 I augustus) had zulks tot een pijnlijk incident geleid. De in Engeland aanwezige leden en oud-leden van het Delfts Studenten Corps hadden die dag een borrel belegd in de Dutch Club en een gemeenschappelijke maaltijd in een nabijgelegen restaurant; er waren dertig aanwezigen, onder wie Albarda en van Lidth; deze laatste was toen nog geen minister, maar hij had, zoals in hoofdstuk 6 vermeld, enkele maanden tevoren, op 10 mei, op een door de vereniging Pro Patria (een vereniging van jongeren) belegde herdenkingsbijeenkomst van de Duitse invasie een luid toegejuichte toespraak gehouden - toejuichingen waaraan kritiek op het kabinet ten grondslag had gelegen. In het restaurant trad van Lidth als tafelpresident op. Hij voerde het woord, werd 'herhaaldelijk'
, zo schreef hij na afloop in zijn dagboek, 'door enthousiast gebrulonderbroken'
en kreeg, toen hij uitgesproken had, 'het bekende studentenrefrein'
toegezongen: 'Zonder onze Lidth kunnen wij niet leven!'
l Voor Albarda, de enig aanwezige minister, was dat wellicht a! niet zo aanVan'WEG MET DE SOCIALEN'
genaam, maar er gebeurde meer. Het lied 'Weg met de socialen, leve Willemien!'
weerklonk. Albarda stond op en liep weg, en wel werden hem toen onmiddellijk verontschuldigingen aangeboden waarna hij terugkeerde, maar wij kunnen ons niet anders voorstellen dan dat het gebeuren op de socialistische minister de indruk maakte dat hier en daar in Nederlandse kringen een ouderwets anti-socialisme bon ton was - een anti-socialisme dat bij de betrokkenen vaak onder het mom van 'vernieuwing'
schuil ging. 'Menig exponent dier beweging, vaak politieke nieuweling, begon al spoedig', schrijft van den Tempel in zijn Nederland in Londen 1,
'de drang naar vernieuwing te vertolken op een wijze, welke noch het zelfvertrouwen der massa, noch de kracht van de progressieve beweging kon versterken ... Zij veroordeelden het Nederland van vóór de oorlog in alle toonaarden ... In hun schema van denken en handelen scheen geen ruimte te zijn voor waardering ten aanzien van al hetgeen toenmaals in harde, opofferende strijd tegen conservatisme en hebzucht ... was gewrocht ... Deze geesteshouding had eigenaardige consequenties. Want hun afkeer en kritiek, hoewel voortkomende uit een geheel andere geaardheid, vonden nevens zich de afkeer en kritiek van andere N ederlanders, 'vernieuwers'
van allerhande slag, voormalige aanhangers van Nationaal Herstel, fascistisch getinte oud-Indischgasten, militairen (ook jonge militairen) van de oude stempel, reactionairen van elke nuance. En ook van belijders van het geloof in een sociaal georiënteerd grootkapitalisme Allen waren voorstanders van een sterk gezag." Een duistere term! En klassenstrijd was een ouderwets, onvaderlandslievend idee."J.J.
Het duurde met dat al tamelijk lang voordat zich in Londen de eerste groepjes vormden die zich van eigen 'vooroorlogse'
beginselen uit op de naoorlogstijd gingen bezinnen (in Engeland begon de Labourparty ook pas in de herfst van '43 in het publiek een eigen program voor die naoorlogstijd te ontwikkelen). Meyer Sluijser, die vóór de bezetting binnen de SDAP zeer actief was geweest, had het al begin' 41 wenselijk geacht dat in Londen een correspondentieblad voor leden van die partij zou verschijnen - hij had toen op Albarda en van den Tempel een beroep tot medewerking gedaan; Albarda was daartoe bereid geweest, van den Tempel niet, en de zaak was
Oranje nodig als leiders en als symbool.' In de paragraaf'
Het wezen der democratie' klaagde hij over '
de al te ver doorgevoerde invloed der politieke partijen, de versplintering der politieke krachten, de onmogelijkheid om een parlementaire regering te vormen die op een hechte meerderheid stennde, het hieruit voortvloeiende gebrek aan regeerkracht, de traagheid der wetgevingsarbeid.' In de paragraaf '
Sociale rechtvaardigheid' kwam hij op voor '
bestaanszekerheid voor allen (behalve landverraders)', 'een nog gelijkere spreiding van inkomen en bezit'
en 'gelijke kansen voor allen'
. Hoofdstuk II droeg de titel: 'Geen terugkeer tot 9 mei 1940'
, waaronder hij begreep: 'Geen herstel van alle democratische vormen van 1939'
(dit was in hoofdzaak een betoog tegen de 'verzuiling'
), 'Geen aanmoediging van de klassenstrijd meer'
, 'Geen hernieuwde werkloosheid'
en 'Geen derde wereldoorlog'
. Wat was dan positief nodig? De Beus wijdde er zijn hoofdstuk III aan: 'Vernieuwing'
. Nodig waren 'vernieuwing van de nationale geest'
('Het volk zal willen voelen dat het niet slechts geadministreerd, maar ook geregeerd wordt'), 'versterking van het overheidsgezag'
(hij wenste o.m. meer bevoegdheden voor de regering, 'meer eenhoofdige leiding'
en een versterking VaIl de macht van de minister-president), 'hervorming van de Staten-Generaal'
(hij wilde vooral een heel ander soort Eerste Kamer, bijvoorbeeld een 'Kamer van verdienste'
of een 'Rijkskamer'
), beperking van het am tal politieke partijen, minder veelvuldige verkiezingen, op economisch gebied ordening door de overheid met de consumptie als uitgangspunt en 'een nieuwe conceptie van het Rijk'
(met een 'Rijkskabinet'
en een 'Rijksvertegenwoordiging'
) ; zijn laatste 'vernieuwings'
-wens was 'een hechtere internationale rechtsorde'
.
Op allerlei punten kwam de Beus met dit alles dicht bij de ideologie van de Nederlandse Unie. Gerbrandy (wiens secretaris de Beus in '42 werd) zei am de Enquêtecommissie dat in het geschrift 'dingen voor(kwamen), die ik niet voor mijn rekening wilde nemen' (getuige Gerbrandy, Ellq., dl. V c, p. 440) hij was het met de hoofdlijnen geheel eens.
Het boekje werd via Zweden naar bezet gebied gesmokkeld en daar niet minder dan zesmaal illegaal heruitgegeven; het boekje gaf kennelijk op overtuigende wijze uitdrukking aan de 'vernieuwings'
-ideologie. Vrij Nederland wijdde er waarderende woorden aan, Johan Doorn schreef daarentegen in De Oranjekrant dat er 'ontstellende enormiteiten in de brochure van de Beus voorkwamen (De Oranjeierant, 22 (sept. I943),P' I) en De Vrije Katheder sprak van pogingen van 'reactionaire zijde om het Nederlandse volk een rad voor de ogen te draaien.'
(De Vrije Katheder, IV, 3 (30 okt. 1943), p. 2)'Ik wist'
, schreef Sluijser later, 'dat Albarda nooit met een duidelijk standpunt voor een partijcongres was gekomen, tenzij men hem van de partij uit stevig had geduwd. Ik zag in die partij-organisatie een pressure-group, in de eerste plaats en eigenlijk uitsluitend op Albarda gericht.'! Het groepje kreeg enkele tientallen leden.
Een overeenkomstige poging in katholieke kring was ruim een jaar eerder, in april '42, ondernomen door Veraart. Hij had een 'voorlopig comité'
gevormd teneinde als onderdeel van de eind '40 in Engeland opgerichte International Christian-Democratic Union een 'Katholiek-Staatkundige Groep'
te vormen; onder de zes katholieken die tot zijn comité waren toegetreden, bevond zich ridder de van der Schueren die korte tijd later lid werd van de Buitengewone Raad van Advies. De groep had in het Londense Vrij Nederland een circulaire laten invoegen met een oproep om aansluiting.ê 'Wij moeten'
, stond daarin, 'in deze tijd van scheiding de katholiek-staatkundige traditie handhaven, ons bezinnen op de lessen van onze grote mannen, ons voorbereiden op een nieuwe staatkundige werkzaamheid, die wij van stonde af aan nationaal willen zien en in samenwerking met allen die van goeden wille zijn ook buiten het katholieke erf, maar waarbij de kerngezonde gedachten van katholieke staatkunde en van katholieke maatschappijleer de welverdiende ereplaats zullen vinden.'
Ook Veraart wilde een pressure-group vormen: tegen de 'anti-constitutionele mentaliteit'
, berichtte hij aan de Enquêtecommissie", maar de oproep van zijn 'Voorlopig Comité'
leidde tot zo verontwaardigde reacties in Vrij Nederland, met name ook van katholieke zijde ('de opportuniteit van bedoelde actie leek ook ons twijfelachtig'
, voegde van Blankenstein aan de reacties toe+), dat slechts weinigen tot Veraarts groep toetraden. Zij kwam nadien
1 M. Sluijser: 'Enkele notities betreffende Londen'
(sept. 1969), p. I (Collectie-M. Sluijser). 2 Tekst in J. A. Veraart: 'Internationaal werk in Londen, fragmenten uit mijn dagboek, 1940-1945', Katholiek Cultureel Tijdschrift, I (okt. 1946), p. 61. 3 J. A. Veraart: 'Rapport over de strijd in Londen, 1942-1945, voor de handhaving van de parlementaire demoeratie in Nederland en tegen de aanslagen, aldaar op onze constitutie voorbereid', bijlage bij de brief, IS juni 1948, van Veraart aan de Enquêtecommissie (Enq., dl. V b, p. 84). • Vrij Nederland, 9 mei 1942.'oude'
Staten-Generaal bijeen moesten komen.
Veraart was een overtuigd democraat, overtuigd aanhanger bovendien van het denkbeeld dat in een democratische staat het onbetwist primaat bij de volksvertegenwoordiging hoort te liggen (de Amerikaanse constitutionele praktijk had hem kunnen leren dat zulks niet persé noodzakelijk is), een man voorts met een brandende begeerte naar sociale rechtvaardigheid (hij verwachtte alle heil van een publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie waar hij al jaren actie voor had gevoerd) - maar hij was een eenling die de neiging had, anderen te irriteren door steeds dezelfde stokpaardjes te berijden, en hij was wars van elk compromis dat in de politiek, en zeker in de Nederlandse, onvermijdelijk is. Hij had het in Londen van meet af aan moeilijk gehad. 'Met die man is geen land te bezeilen'
, was de opinie geweest van verscheidene ministers. Steenberghe had al in de zomer van '40 zijn ambtgenoten gewaarschuwd tegen, zo hoorde van Angeren, 'de lastpost Veraart'
.1 Tenslotte had, gelijk reeds in hoofdstuk I vermeld, Gerbrandy met de hand over het hart gestreken en Veraart een aanstelling gegeven bij het departement van justitie waar deze onder van Angeren was komen te werken. Die twee lagen elkaar in het geheel niet - trouwens ook voor Gerbrandy koesterde Veraart niets dan minachting. Wij betwijfelen of de staatsrechtelijke opvattingen die de minister-president er in '40-'
4I op nahield, tot Veraart zijn doorgedrongen; zou dat wèl het geval zijn geweest, dan kan die minachting slechts zijn gegroeid. Hoe dat zij, toen Gerbrandy zich in later jaren tegen de koningin ging verzetten, stond voor Veraart al vast dat de 'terugkeer'
<plannen van de regering het gevaar in zich borgen dat de Nederlandse parlementaire demoeratie blijvend zou worden vernietigd. In augustus '43 nodigde Kruls hem uit, in een lezing over staatsrecht de eerste groep officieren van het Militair Gezag op het hart te binden dat zij zich aan de Grondwet hadden te houden; Veraart nam de gelegenheid te baat om te betogen dat van het Besluit op de Bijzondere Staat van Beleg niets deugdeKruls, die aanwezig was, trachtte de zaken recht te zetten en schrapte Veraart van de lijst van inleiders: voor Veraart een nieuw bewijs dat een aanslag op de Grondwet werd beraamd."
van een door Veraart geschreven en begin '45 door de Netherland Publishing Com pany uitgegeven Inleiding tot de Nederlandse
Sluijsers groepje en dat van Veraart waren maar klein en zij oefenden geen pressie op het kabinet als zodanig uit. Trouwens, wat zich binnen het kabinet, tussen de koningin en het kabinet en tussen de Buitengewone Raad van Advies en het kabinet bij de besluitvorming inzake de Bijzondere Staat van Beleg, het Militair Gezag en de bestuursvoorziening aan conflicten had voorgedaan en voordeed, was aan de buitenwacht onbekend; zij wist niet meer dan wat omtrent die onderwerpen in de radiotoespraken van de koningin en de minister-president was meegedeeld.
Tegen die achtergrond kwam het in de loop van mei' 44 tot beraad van een aantal verontrusten die besloten, een rekest tot de ministerraad te richtenwaarin in feite aangedrongen werd op het onmiddellijk bijeenroepen, na de bevrijding, van de 'oude'
Staten-Generaal; Veraart was een van de negen-endertig ondertekenaars van het rekest (ik had het stuk niet alleen mede-ondertekend maar er ook de administratieve arbeid voor verricht). Die ondertekenaars hadden, aldus de tekst, 'met grote voldoening kennis genomen van het feit, dat in brede kringen van het Nederlandse volk, nagenoeg eenstemmig, het verlangen leeft, in het bevrijde vaderland het grote goed van het parlementair stelsel, dat op 10 mei 1940 bestond, van meet af aan en ongeschonden te zien gehandhaafd.'
Nu, dat zou 'van meet af aan'
natuurlijk slechts mogelijk zijn indien de 'oude'
Tweede en de 'oude'
Eerste Kamer zouden gaan functioneren: een denkbeeld dat 'in brede kringen van het Nederlandse volk'
, en zeker in brede kringen van de Nederlandse illegaliteit, eerder afgewezen dan aangehangen werd.
Met dat al was het rekest (het werd op I juni verzonden) niet zonder politieke betekenis; het speelde namelijk Sluijser in de kaart die zich binnen de Buitengewone Raad van Advies grote moeite gaf om een meerderheid van dit college eveneens tot de uitspraak te brengen dat zij na de bevrijding een onmiddellijke terugkeer van de 'oude'
Staten-Generaal wenste. Sluijser had daar aanvankelijk anders over gedacht; hij had in november '42 in VrÜ Nederland bepleit" dat 'de hoge autoriteit van Hare Majesteit Nederland over de zandbank heenhelpt'
en dat een 'noodvolksvertegenwoordiging'
zou worden gevormd ('een lichaam dat de volksvertegenwoordiging in rechten en plichten zoveel mogelijk nabijkomt'
), en hij had in april' 43 een daartoe strekkend voorstel in de Buitengewone Raad van Advies ingediend (zijn denkbeeld was toen dat die 'noodvolksvertegenwoordiging'
uit ten hoogste honderd leden van de 'oude'
Eerste en de 'oude'
Tweede Kamer zou bestaan) - hij was de enige geweest die vóór had gestemd; onder de tegen
1 Tekst: Enq., dl. Vb, p. 63. 2 Tekst van het artikel d.d. 3 nov. 1942 in a.v., P·47-48.'oude'
Staten-Generaal, na zuivering. Begin' 44 nam Sluijser dat standpunt over, daartoe gestimuleerd door wat hij om zich heen (door sonunige Engelandvaarders, ook door Posthumus Meyjes, de secretaris van de Buitengewone Raad van Advies en de rechterhand van kolonel Kruls-) aan autoritaire denkbeelden had horen verkondigen; 'het kabinet, de ministers', zo gafhij later aan de Enquêtecommissie weer wat tot hem was doorgedrongen, 'moeten in Londen blijven. Wat hebben wij met die kerels in Nederland te maken! Wie zou in Nederland gaan regeren? Antwoord: het M[ilitair] G[ezag] met een koninklijk kabinet zonder Kamers." Welnu, dan moest juist op de onmiddellijke terugkeer van die Kamers aangedrongen worden! Voor die opvatting vonden Sluijser en de Wit in de tweede helft van april en in mei steeds meer steun bij de katholieke leden van de Buitengewone Raad van Advies die toch al zoveel op het kabinet tegen hadden; zij waren immers benaderd door Kerstens met verontwaardigde verhalen hoe hij uit het kabinet was gezet om plaats te rnaken voor de Booy.
Na lange debatten kwam het begin juni tot een stemming in de Buitengewone Raad van Advies waarbij zowel de fractie die vond dat het ontwerpbesluit-Bestuursvoorziening niet ver genoeg ging, als die welke van oordeel was dat het te ver ging, zich tegen het ontwerp uitspraken; het werd met tien tegen vijf stemmen verworpen. Maar wat dan? De Raad was bevoegd, een geheel andere constructie aan het kabinet voor te leggen. Sluijser, de Wit en de vier katholieke leden van de Raad wendden zich tot Veraart en deze formuleerde een motie waarbij aan de desbetreffende commissie van de Raad verzocht werd, een advies aan de regering op te stellen dat gericht was op onmiddellijke bijeertroeping van de gezuiverde 'oude'
Kamers. Bij die motie bevond zich de tekst van een uitgebreid advies aan de regering- waarin zelfs het ceremonieel van het bijeenkomen dier Kamers (zij zouden zichzelf niet alleen moeten zuiveren maar ook aanvullen) werd beschreven. Sluijser, de Wit en drie van de vier katholieke leden vonden steun bij drie andere leden, onder wie de twee die het koopvaardijpersoneel vertegenwoordigden, Oldenbroek en Moret - acht stemmen werden vóór de motie en het daarbij behorend advies uitgebracht, zeven tegen. Van die zeven tegenstemmers gaven zes, onder wie voorzitter Beelaerts, prof Eggens, Paul Rijkens enkabinet-Gerbrandy af te danken. 2 Getuige M. Sluijser, Enq., dl. V c, p. 462. a Tekst: a.v., dl. Vb, p.'terugkeer'
dan aan die der ministers, waren enkelen van die laatsten, aldus Burger, 'stomverbaasd, toen uitgerekend de Raad van Advies zei: er moeten normale Staten-Generaal komen. De ministeriële oppositie' (Burger zelf, Albarda en van den Tempel) 'kreeg het gevoel: nu wordt het toch langzamerhand moeilijk om niet die kant uit te gaan'2 - gelijk eerder weergegeven, deed Albarda in die dagen aan Gerbrandy weten dat hij het ontwerpbesluitBestuursvoorziening niet langer voor zijn rekening nam.
Wat dat besluit inhield en wat zich daaromtrent had afgespeeld, was inmiddels bekend geworden buiten de kring van het kabinet en de Buitengewone Raad van Advies en dat was gevolg geweest van het feit dat de publicist Jacques Gans er in was geslaagd, een kopie van het besluit en van de notulen van de commissievergaderingen van de Raad, waarin Albarda, van Boeyen en Burger het besluit hadden verdedigd, in handen te krijgen.
Gans, geboren in 1907, was, zoals wij in Voorspel vermeldden, in '34, toen hij met andere communistische auteurs geprotesteerd had tegen de lasterlijke aantijgingen welke van communistische kant tegen Marinus van der Lubbe waren verspreid (de man die het gebouw van de Reiehstag in brand had gestoken), uit de communistische partij geroyeerd. Nadien had hij in Parijs gewoond en daar, van de hand in de tand levend, een klein jaar lang een litterair tijdschrift uitgegeven. Kort voor de tweede wereldoorlog was hij naar Amsterdam teruggekeerd waar hij zijn bohémien-bestaan voortzette.
Tijdens de bezetting had Gans verscheidene illegale contacten. In '41 schreef hij een tijdlang artikelen voor Vrij Nederland, toen dat door van Randwijks voorganger, Édouard de Nève, die Gans uit Parijs kende, werd geredigeerd, in '42 en '
43 stond hij in aanraking met de illegale groep CS-6, speciaal met een van de oprichters, P. A. M. Pooters, die evenals hij uit de communistische partij was geroyeerd. Toen Pooters in juli '43 gearresteerd was, besloot Gans naar Engeland te gaan. Hij kwam er in de herfst aan, nam
'Toen ik'
, schreef hij een kleine anderhalf jaar later, 'tegen deze overweldigende domheid krachtig protesteerde, viel een pijnlijke stilte bij het merendeel der aanwezigen te constateren. Om deze stilte niet pijnlijker te maken, slikte ik toen maar in dat in dat geval misschien een kwart van de Nederlandse bevolking in de gevangenis of het concentratiekamp zou belanden'l
ja hij was er van overtuigd dat veel meer dan 'misschien een kwart'
, nl. 'de overweldigende meerderheid van het Nederlandse volk'
'anti-kapitalistisch'
was geworden.ê
Het bleek moeilijk te zijn, voor Gans passend werk te vinden. Pelt voegde hem in maart' 44 aan de redactie van De Vliegende Hollander, het door de lucht verspreide nieuwsblad, toe, maar toen Gans in april voor dat blad een tekst gereed moest maken inzake het Militair Gezag, vroeg hij ontslag in een brief aan Pelt waarin hij betoogde dat het volk terstond zou willen meespreken; naïef was het daar niet van uit te gaan, 'en wie'
, schreefhij, 'op deze naïveteit herstelplannen voor de bestuursvoorziening baseert, doet beter vast een visum voor een of andere Zuidamerikaanse achterlijke republiek aan te vragen, hoewel ook deze schaars worden."
Van die brief stuurde hij afschriften aan vijf ministers, onder wie Gerbrandy, en aan de koningin; zij tekende op het door haar ontvangen exemplaar aan: 'Moet van anderen gehoord hebben, hoe ver zaak is, want uit mededelingen' (d.w.z. mededelingen via de radio) 'blijkt dat niet. Helder voor de geest hebben dat ontwerpen nog geen wetten of KB's zijn. Vele gaan in portefeuille mee, ook het onderhavige', d.w.z. het ontwerpbesluit-Bestuursvoorziening waarin sprake was van een Tijdelijke Centrale Raad en dat in maart met de Buitengewone Raad van Advies was besproken. Omtrent dat ontwerpbesluit had Gans voldoende vernomen om er de koningin tegen te waarschuwen. Haar zei hij, schreef hij in april '45 ineen '
Open brief' aan Gerbrandy, 'datwarmeer deze absurde plannen doorgang zouden vinden, het volk zijn essentiële rechJ.J.
In dezelfde tijd waarin het rekest van de negen-en-dertig werd voorbereid, legde Gans (wij weten niet waar) de hand op het ontwerpbesluitBestuursvoorziening en op de notulen van de twee vergaderingen die de desbetreffende commissie van de Buitengewone Raad van Advies er in maart aan had gewijd. Niet alleen het ontwerpbesluit maar vooralook die notulen las hij met stomme verbazing. Albarda had de vorming van de Tijdelijke Centrale Raad aanbevolen omdat in Indië de Volksraad bevredigend had gewerkt, van Boeyen zich tegen het onmiddellijk bijeenkomen van tijdelijke gemeenteraden uitgesproken o.m. omdat dit voor de gemeentesecretarissen teveel werk met zich zou brengen en omdat zich in uitgestrekte gemeenten transportmoeilijkheden zouden kunnen voordoen. Wat werd daar in het kabinet nog meer gebrouwen? Hij liet via Wiessing, redacteur van Vrij Nederland, de door hem verzamelde stukken ten kantore van Vrij Nederland stencillen en gaf ze vervolgens aan een aantal personen te lezen van wie zes, onder wie Wiessing en drie redacteuren van Radio Oranje (den Doolaard, de Engelandvaarder L. Tas en ik) zich bereidverklaarden, een comité te vormen dat in Nederlandse kring, teneinde verdere protesten uit te lokken, zo groot mogelijke bekendheid zou geven aan de voornemens van het kabinet. Gans stelde vervolgens begin juni een 'Beginselverklaring'
van een 'Comité van Actie tegen het Neo-fascisme'
op met een daarbij behorende 'Resolutie'
ê; gesteld werd daarin o.m. dat het ontwerpbesluit-Bestuursvoorziening 'een doelbewuste onderrnijning (betekende) van de grondslag onzer volksvrijheden' ; het Comité plaatste zich 'met beslistheid aan de zijde van het ... Nederlandse volk dat ondanks zijn besef van de gebreken van de volksvertegenwoordiging-rçao toch de bijeenroeping van die volksvertegenwoordiging wenst, en dat ... noch openlijke, noch verkapte pogingen aanvaarden zal, die in de richting gaan van een autoritair bewind, ook al worden zij als tijdelijk voorgesteld.'
Medio juni begon Gans exemplaren van de Beginselverklaring en de Resolutie (ook deze waren bij Vrij Nederland gestencild) in Nederlandse kringen rond te delen. Op 20 juni werd in de ministerraad meegedeeld dat er geheime stukken gestolen waren, een week
1 J. Gans: 'Open brief aan prof. mr. P. S. Gerbrandy', Enq., dl. Vb, p. 8r. 2 Tek
Tegen twee van de leden van het Comité (het ging niet tot verdere actie over) werden na enige tijd maatregelen genomen: Gans die geweigerd had in Nederlandse militaire dienst op te komen en die op een 'Open brief'
aan van Lidth- (daarin heette het Militair Gezag 'uit de bronnen van de Olie, de Unilever. Philips enz. omhoog gespoten') een had laten volgen aan de nieuwe minister van justitie, van Heuven Goedhart", werd in september ingelijfd in het Britse Pioneer Corps, waar men weinig vreugde aan hem beleefde, en bij Vrij Nederland nam van Blankenstein met instemming van de directie de technische hulp die Wiessing aan Gans had verleend, als aanleiding om hem met uitbetaling van drie maanden salaris te ontslaan.
Ook Veraart bleef niet buiten schot. Eind augustus' 44, twee weken nadat bij het kabinet grote irritatie was gewekt door een scherp artikel in het links-socialistische weekblad The New Statesman and Nation", werd in145'oude'
parlement diende terug te keren; met instemming van alle ministers op één na (Albarda) werd hij vervolgens begin september door Gerbrandy persoonlijk op staande voet ontslagen en notabene zonder een cent op straat gezet; het duurde twee-en-een-halve maand voordat hij als vluchteling een bescheiden wekelijkse uitkering kreeg. Voordien was het Vrij Nederland geweest dat hem geholpen had, het hoofd boven water te houden. De Enquêtecommissie heeft nagelaten, dit optreden van de regering af te keuren; wij achten dat een omissie.