Wat was inmiddels ten aanzien van de vertegenwoordigende lichamen besloten?
Inzake het noodparlement vond het kabinet niet dan met de grootste moeite, d.w.z. pas in zeven lange vergaderingen die in de periode midden juli-midden augustus' 44 werden gehouden, een nieuwe oplossing (negende Londense plan) waarmee alle ministers, behalve van den Tempel, zich konden verenigen. Bij de discussiesinzake die oplossing wierp de opinie van van Heuven Goedhart veel gewicht in de schaal; toen deze medio juli in het kabinet was opgenomen, was hij daar met klem gaan betogen (en met het prestige dat hij als gewezen hoofdredacteur van een prominent illegaal blad bezat) dat de Nederlandse bevolking of de illegale groepen niet in het minst een terugkeer van het 'oude'
parlement verlangden. Nadat toen eerst een voorstel om er van uit te gaan dat dat 'oude'
parlement wederom zou gaan optreden (minus de 'foute'
leden natuurlijk) met nagenoeg algemene sternmen was verworpen (alleen Burger en van den Tempel stemden vóór), werd in de tweede helft van augustus een ontwerpbesluit-Tijdelijke Voorzie
'de Staten-Generaal'
hun werkzaamheden zouden hervatten (met al hun bevoegdheden dus) zodra zij 'samengesteld'
waren; voor die samenstelling diende een commissie van elf personen te zorgen van wie tien binnen twee weken na de bevrijding van heel Nederland zouden moeten worden aangewezen 'door het ill overleg met Ons gevormde of door Ons erkende orgaan van de gecoördineerde groepen ill Nederland, die tijdens de bezetting aan het verzet tegen de vijand hebben deelgenomen'; vijf van die tien personen zouden leden van de 'oude'
Staten-Generaalmoeten zijn en vijf niet; die tien zouden samen binnen een week een elfde persoon moeten kiezen.ê Wàt, als het 'orgaan van de gecoördineerde groepen in Nederland'
niet bestond? Dan zouden de tien personen van de commissie-van-elf door de koningin aangewezen worden op voorstel van de ministerraad, 'nadat Wij Ons door personen of organen die geacht kunnen worden tijdens de bezetting het vertrouwen van het Nederlandse volk te hebben behouden of verkregen, hebben doen voorlichten.'
Die commissie-van-elf zou de Kamerleden aanwijzen: vijftig voor de Eerste Kamer, honderd voor de Tweede, 'in de eerste plaats'
leden van het 'oude'
parlement, 'die geacht worden, het vertrouwen van de bevolking tijdens de vijandelijke bezetting te hebben behouden of verkregen.'
Het ontwerpbesluit bevatte nog een belangrijke restrictie:
'Wij onderwerpen ten spoedigsteaan het oordeel van de Staten-Generaaleen ontwerp van wet, strekkende tot al dan niet gewijzigde handhaving van de bepalingen van dit besluit, dan wel ter vervanging daarvan door andere bepalingen.'
Nu de regeling voor de provinciale en de gemeentelijke besturen (wij schreven hier al over in dit hoofdstuk maar het is nodig, in dit bredere verband op de zaak terug te komen).
Het ontwerpbesluit-Tijdelijke Voorziening Bestuur Provincies en Gemeenten" hield ill dat, 'indien zulks uitdrukkelijk door Ons is bepaald'
, de 'oude'
commissaris van de koningin in functie zou blijven of ill zijn functie hersteld zou worden; kwam de betrokkene daarvoor niet ill aanmerking of was hij overleden, dan zou bij koninklijk besluit een waarnemer benoemd worden; daarop vooruitlopend konden evenwel de minister van binnenTekst: a.v., p.Die commissiezou de Staten-Generaalmoeten 'zuiveren'
- Albarda,Burger, van Lidth en van den Tempel waren van mening geweest dat de Staten-Generaalzichzelf moesten'zuiveren'
.Tekst:Vb, p.'oude'
gedeputeerden zouden terugkeren tenzij zij 'fout'
waren geweest of voor zuivering in aanmerking kwamen. Het college van gedeputeerde staten zou 'tot aan het tijdstip, waarop de Provinciale Staten voor het eerst in vergadering bijeenkomen', de bevoegdheden van die staten of van statencommissies uitoefenen. Krachtens een derde ontwerpbesluit: het ontwerpbesluitTijdelijke Voorziening Provinciale Staten en Gemeenteraden 1, zouden de Staten op dezelfde wijze samengesteld worden als de Staten-Generaal, namelijk door dezelfde commissie van elf personen, welke dan weer in de eerste plaats die 'oude'
leden zou moeten aanwijzen, 'die geacht kunnen worden het vertrouwen van de ingezetenen der provincie ... te hebben behouden.'
Overeenkomstige bepalingen zouden voor de gemeentebesturen en de gemeenteraden gelden, met dien verstande dat de 'oude'
burgemeester, zo hij niet kon optreden, door de oudste (niet door de jongste) wethouder vervangen zou worden. Nieuwe burgemeesters alsook, voorzover nodig, nieuwe wethouders (in beginsel zouden de 'oude'
terugkeren) zouden benoemd worden door de commissarissenvan de koningin of door het Militair Gezag. Bij de colleges van burgemeester en wethouders kwamen alle bevoegdheden te liggen die tevoren door de gemeenteraden of de gemeentelijke commissies waren uitgeoefend, zulks 'tot aan het tijdstip, waarop de gemeenteraad voor het eerst in vergadering bijeenkomt.'
Ook de gemeenteraden zouden door een commissie worden samengesteld; deze zou bestaan uit de commissaris van de koningin in de betrokken provincie, één lid van de commissie-van-elf die de Staten-Generaal zou moeten samenstellen, en een derde lid dat de eerste twee samen zouden kiezen.
Bij schrijven van 5 september '44 ('Dolle Dinsdag'
P legden Gerbrandy, van Boeyen en Burger de drie ontwerpbesluiten (inzake de Tijdelijke Voorziening Staten-Generaal, de Tijdelijke Voorziening Bestuur Provincies en Gemeenten en de Tijdelijke Voorziening Provinciale Staten en Gemeenteraden) aan de koningin voor; zij waren, stond in de brief van de ministers, door alle ministers, behalve door van den Tempel, goedgekeurd (van den Tempel had wèl zijn stem gegeven aan het ontwerpbesluit inzake de provinciale en de gemeentelijke besturen). Hoewel Gerbrandy, van Boeyen en Burger in hun brief geschreven hadden: 'Deze drie ontwerpen vormen tezamen één geheel en dienen als zodanig te worden beschouwd'
, zette de koningin op diezelfde yde september haar handtekening onder slechts één
Waarom had de koningin geweigerd, laatstgenoemd ontwerpbesluit te ondertekenen? Wij gaven haar motivering reeds weer: zij had voor zichzelf vastgesteld dat zij inzake de terugkeer van de Staten-Generaal (beter: de vorming van een noodparlement) pas haar handtekening zou geven aan een ontwerp waarover in bevrijd Nederland door haar uitgebreid overleg zou zijn gepleegd, in de eerste plaats met diegenen die zij als de dragers van de 'vernieuwing'
zag: de vertegenwoordigers van de illegaliteit.
Het gevolg van deze gang van zaken is geweest, dat toen de zuidelijke provincies bevrijd werden, wèl uitvoerbare regelingen bestonden voor de provinciale en gemeentelijke besturen (die had het Militair Gezag ook dringend nodig), en ook voor de Raad van State (daaromtrent was bepaald dat op advies van de Raad bij koninklijk besluit Staatsraden in buitengewone dienst benoemd konden worden), maar niet voor de provincialc staten, de gemeenteraden en het noodparlemcnt. Wat de naoorlogse verkiezingen aangaat: daarvoor was een eerste administratieve grondslag gelegd in de vorm van een wetsbesluit (E 52) dat regels bevatte voor de reconstructie van de bevolkingsregisters.
Wat de zaak van het noodparlement betrof, had de koningin zich publiekelijk min of meer vastgelegd met wat zij in haar radiotoespraak vanmei '« had gezegd: 'Ik hoop'
, aldus haar woorden, 'mede te kunnen werken tot het instellen zo spoedig mogelijk na de bevrijding van een tijdelijke volksvertegenwoordiging'
, maar over' de wijze van samenstelling en de taak'
van dat noodparlement zou pas een beslissing genomen worden nadat 'overleg met personen in Nederland'
mogelijk was geweest. Zoals de koningin (gelijk reeds uiteengezet) het zag, ging de zaak draaien om dat noodparlement; daarmee stond en viel de 'vernieuwing'
. Als koningin zou zij na'vernieuwings'
-ideologie te geven; zij hoopte óók dat deze in zijn kabinet voldoende dragers van diezelfde ideologie zou opnemen; zij hoopte tenslotte, dat dat nieuwe kabinet voorstellen zou ontwerpen tot het wijzigen van de Grondwet in de door háár wenselijk geachte geest - voorstellen die dan aan het noodparlement zouden worden voorgelegd. Meer en meer werd zij gedomineerd door wantrouwen jegens het kabinet-Gerbrandy dat er, zo voelde zij het, naar streefde haar de handen te binden en haar te dwingen iets te doen dat zij niet wilde: zich in Londen vastleggen. Voor het 'oude'
parlement was in haar conceptie geen plaats, maar ook in een noodparlement dat 'in de eerste plaats'
zou bestaall uit vertegenwoordigers van politieke partijen welke in haar visie geen recht van bestaall meer hadden, had zij geen grein vertrouwen - er was slechts één noodparlement denkbaar dat zij als 'geldig'
kon erkennen: een parlement dat bestond uit de meest waardige representanten van haar 'heldenvolk'
, te weten de illegale werkers, de helden bij uitstek. Maar de illegale groepen in Nederland vormden geen geheel, waren niet gecoördineerd! Hoe kon zij weten wie de voor de illegaliteit representatieve figuren waren?
Medio januari '44 had zij hierover al gesproken met kapitein van Houten van het Bureau Inlichtingen, aan wie zij toen opdracht had gegeven, een naamlijst op te stellen van leiders van de illegaliteit die onmiddellijk na de bevrijding per vliegtuig naar Engeland zouden worden overgebracht om haar in tal van zaken te adviseren; van Houten had die opdracht aanvaard en haar gezegd dat hij in samenwerking met Somer, Homan en Six een lijst zou maken van vijftien tot twintig personen, uit wie de koningin te gelegener tijd vijf of zes zou kunnen kiezen; zij was het die in dat gesprek met van Houten zei, 'dat zeker de ondergrondse pers'
(van Houten had grote bezwaren tegen talrijke illegale bladen, met name tegen Vrij Nederland en Het Parool, om van De Waarheid maar te zwijgen) 'vertegenwoordigd zal moeten zijn.'
1
Maanden verliepen en de naamlijst werd niet opgesteld. Dat was ook geen urgente zaak, want de grote Geallieerde landing in West-Europa liet op zich wachten en een spoedige bevrijding Vall Nederland was dus niet in zicht. In de loop van mei evenwel vatte de koningin haar denkbeeld weer op en op 3 juni, vier dagen na het onderhoud met Albarda waarin zij met betrekJ.van'herhaaldelijk'
had gezegd: 'Dat gedrocht teken ik nooit'
, liet zij van Houten bij zich komen voor een gesprek waaromtrent deze het volgende vastlegde:
'De koningin stelt zich het volgende voor: nu alvast een comité van 'Voormannen'
te laten vormen in Nederland, vertegenwoordigende alle ondergrondse groepen. Hiervoor is nodig een coördinatie van het geheel. Dit comité, indien gevormd, wenst de koningin zich bij de terugkeer als adviescollege direct aan te trekken. En nu komt het kardinale punt: zij hoopt, dat dit college de kern zal vormen van, of zal bijdragen tot de keuze en samenstelling van een groter college, vormende het beoogde 'Noodparlement'
en vertegenwoordigende alle groeperingen en stromingen in het Verzet, welke dan ook, op de meest brede basis! ... Dit is ongetwijfeld de enige juiste, de ideale oplossing, want uit serieuze rapporten, in de laatste tijd uit het vaderland ontvangen, blijkt wel overduidelijk dat met de samenbundeling van het verzet (hetzij actief, passief, militair, burgerlijk of politiek georiënteerd, hoe je het ook noemen wil), meteen alle wensen, oude en nieuwe politieke verhoudingen in het volk vrij goed vertegenwoordigd zijn. Dit is allemaal heel mooi, maar - daarvoor is noodzakelijk coördinatie! En hierin zit nu juist de grote moeilijkheid, want uit alles blijkt de laatste tijd, dat de groepen in Holland grote ruzie hebben onderling (echt-Hollands, zeggen sommigen - maar helaas! ... ) en niet tot elkaar willen komen. Erger, uit verschillende hoeken dringen bepaalde groepen zich naar voren, wensen bij de bevrijding haantje de voorste te zijn, kammen de anderen af, en beweren de enigen te zijn die het 'weten'
, eisen voor zichzelf of een bepaalde persoonlijkheid uit hun midden de leidende rol op, wensen nu al volmachten van Londen om als zodanig op te treden. Een treurig verschijnsel! ...
De ministers zeggen tegen de koningin: 'Ziet u wel? Zij maken daar toch allemaal herrie. Waar blijft nu die mooie 'eenheid'
, waarover alle Engelandvaarders tot in den treure bij ons gezanikt hebben? Er is geen eenheid! Wij willen dus hier uitmaken, hoe dat 'Noodparlement'
eruit zal zien, want als u wacht tot Nederland het moet beslissen, komt er niets van terecht. Het volk zal dan tenslotte helemaalniet vertegenwoordigd zijn en onrustig worden! Daarom hebben wij het plan vastgesteld, dat alvast 30 van de oude Kamerleden zullen optreden, die alweer 30 anderen zullen uitzoeken om hun gezelschap aan te vullen. Uw plan berust op chimères, het onze is practisch.'
De koningin vraagt mij: 'Is dat zo? Is mijn plan werkelijk onuitvoerbaar, moet de onenigheid in Holland als hopeloos beschouwd worden zodat de ministers gelijk krijgen en ik van mijn gedachtengang geheel moet afstappen? Ik voel er toch helemaal niets voor!'
Mijn antwoord is: 'Neen, uw plan is het enige juiste en Nederland zou het vermoedelijk toejuichen als men daar beter wist wat u in uw hoofd hebt. Maar conditio sine qua 110n is absoluut en ontegenzeggelijk: coördinatie! Daarmee staat en valt alles. Indien zij het niet uit eigen initiatief kunnen bolwerken, moet u het als uw wens
De koningin zegt, dat zij in die richting wil doorwerken, wat het ook koste, omdat zij de overtuiging heeft, dat zij het bij het rechte eind heeft. Zij zegt voornemens te zijn een radiorede te houden, waarin met klem gewezen zal worden op de noodzaak tot eenheid en vraagt of zulks verstandig en nuttig zou zijn. Ik vind het van groot belang. Zij wenst ook een telegram voor Nederland te concipiëren, waarin haar wens en de achtergrond van haar bedoelingen beter tot uiting zullen komen. Zij verzoekt mij haar dit telegram à bout portani te dicteren, maar ik antwoord dat ik daar zeker niet knap genoeg voor ben! Ik wil niet verzwijgen, dat ik de zweetdruppeltjes bijna voel opkomen Allemachtig dit is maar eventjes een verantwoordelijkheid!! Tenslotte bespreken wij de hoofdzaken, die in het bewuste telegram opgenomen zouden moeten worden, dewelke Hare Majesteit ijverig op een blocnote noteert, met de mededeling, dat zij het de minister-president zonder tijd te verliezen onder de neus zal duwen! Zij voegt er tussen haakjes aan toe, dat zij prof. Gerbrandy officieel heeft laten weten, dat zij mij vandaag terzake om advies heeft laten komen.' 1
Wij komen op het telegram dat na dit overleg tussen de koningin en van Houten uitging, in het volgende hoofdstuk terug. Hier is het van belang, te onderstrepen dat de koningin, toen zij er eenmaal op mocht vertrouwen dat in bezet gebied een voor de illegaliteit representatief lichaam gevormd zou worden, minder dan ooit bereid was haar handtekening te plaatsen onder een door het Londense kabinet uitgewerkte regeling voor een noodparlement.
Zij had omtrent de vorming van dat representatieve lichaam nog geen enkel bericht ontvangen toen zij op 6 juli met van Heuven Goedhart sprak. Hem zei zij, dat zij na de bevrijding de koninklijke paleizen alleen voor officiële gelegenheden wilde gebruiken, zelf zou zij gaan wonen (aldus de aantekeningen die zij voor het gesprek gemaakt had) 'bij heldenfamilie'
of als 'particulier in kleine woning'
. Zij had voorts aangetekend:
'Kan ik slagen met een kab.opdracht te geven in geest van het Ned. volk, nl. een noodkabinet dat buiten politiek staat.
Hoe is 't godsdienstig in verband met mij, welke roeping heb ik in dezen.
Hoe is mijn roeping inzake ideaal vernieuwing bereiken.
. .. dat R[aad] v. advies voormannen verzet in de plaats treedt van het gedrocht in de bestuursvoorziening.
Nu moet ik namen weten van toekomstige ministers.' 2
Wij weten niet, welke adviezen van Heuven Goedhart aan de koningin heeft gegeven, maar hij heeft haar, zo veronderstellen wij, op zijn minst gezegd dat de illegaliteit in een noodparlement een belangrijke plaats moest krijgen en dat het wenselijk was, daar reeds in Londen voorzieningen voor te treffen.
Dat laatste bleef de koningin afwijzen. Tegen Jacques Gans die zij op 24 of 25 juli '« ontving (daarvoor vormde het feit dat in de door hem opgestelde stukken ook op haar radiotoespraak van IQ mei kritiek was uitgeoefend, geen bezwaar), zei zij dat hij van haar beleid niets begrepen had: zij was niet 'anti-constitutioneel'
, alle wijzigingen die zij begeerde, moesten juist langs constitutionele weg tot stand komen, 'omdat'
, zo tekende zij aan, 'mijn constit. instelling niet veranderd is.' 1
Hoe kon dat blijken?
Zij besloot omstreeks die tijd om, als het kabinet dat wenste, duidelijk te maken dat er van de bevrijding af weer vertegenwoordigende lichamen zouden zijn.
N u, die wens leefde in hoge mate bij het kabinet, want, zoals de koningin de ministers er van verdacht, door het haar opdringen van een onbevredigend noodparlement de weg naar de 'vernieuwing'
te willen versperren, zo verdachten zij haar er van dat zij door haar weigering, de regeling voor een noodparlement te ondertekenen, de weg open wilde houden voor de invoering van een autocratisch regime. Uit die achterdocht der ministers vloeide op 12 juli '« (daags nadat van Heuven Goedhart minister van justitie was geworden) een ontwerpbesluit-Tijdelijke Bestuursvoorziening voort, waarin niet meer gezegd werd dan dat vastgesteld zouden worden 'nadere regelen omtrent de voorlopige voorziening in de vertegenwoordigende lichamen van Rijk, provincies en gemeenten en in het bestuur van provincies en gemeentes vanaf het tijdstip waarop het grondgebied des Rijks geheel of gedeeltelijk door de vijand is ontruimd.'
Dit ontwerpbesluit werd door het voltallige kabinet, ook dus door van den Tempel, aan de koningin voorgelegd en op 31 juli door haar ondertekend (als wetsbesluit E 60 werd het op 4 september gepubliceerd) - het kan zijn dat zij haar aarzelingen overwon doordat inmiddels uit bezet gebied een telegram was ontvangen waaruit bleek dat de coördinatie der illegaliteit tot stand was gekomen. 'Wij wilden'
, zei Burger later aan de Enquêtecommissie, 'het beginsel getekend hebben en het is ook getekend. Wij wilden hebben dat men' (de koningin) 'onder die morele verplichting niet uit kon.'
2 Inderdaad, een verplichting - maar eenp.'een lege dop. Het regelde niets. Het verwees alles naar een nadere regeling bij koninklijk besluit. Het was niet meer dan een verlegenheidsmaatregel.'
l
Wel, 'lege dop'
gaat ons inziens te ver, maar meer dan een half ei was E 60 niet.