Het Bureau Inlichtingen (wij zullen het in deze paragraaf in de regel als 'BI'
aanduiden) begon, toen het in de laatste dagen van november' 42 opgericht werd, met een schone lei. De staf bestond uit twee personen: majoor Broekman en een administrateur, R. E. Sanders, die in september '41 samen met Broekman de Noordzee overgestoken was. Eind januari '43 voegde zich Somer, uit New York overgekomen, bij hen; ook hij werd majoor. BI was, aldus Somer, 'met lege kasten en lege stoelen'
begonnen', 'naakt en barrevoets."
Het trachtte de hand te leggen op wat de Centrale Inlichtingendienst tot aan de zomer van '42 aan gegevens verzameld had, maar, zei Somer, 'men kon net zo goed bij de Bank van Engeland inbreken als iets loskrijgen van de CID'
3 - d.w.z. loskrijgen van de Militaire Inlichtingendienst die als deel van het Bureau Militaire Voorbereiding Terugkeer de gegevens gekregen had waarover de Bruyne als hoofd van de CID had beschikt.
Veel verbindingen met bezet Nederland had BI aanvankelijk niet. Er was geen enkele geheime agent met een eigen zender actief en er was maar één zender: die van de groep-Oosterhuis. Er was verder maar één spionageagent in opleiding: H. G. de Jonge. Deze werd in de nacht van I I op 12 maart ,43 met een eigen zender gedropt - Somer, die zijn instructie had opgesteld, had hem welgeteld één contactadres kunnen meegeven: dat van zijn eigen broer die in Assen woonde. Later in maart werd P. R. Gerbrands als tweede agent uitgezonden (voor het opbouwen van een ontsnappingsweg naar Spanje), samen met een agent-marconist. Het vliegtuig dat hen beiden moest afwerpen, stortte evenwel in het Ijsselmeer neer, de marconist verdronk en Gerbrands zat dus zonder zendverbinding. Afgezien van telegrammen over technische aangelegenheden, wisselde BI in januari '43 slechts 6 telegrammen met bezet gebied, in februari I, in maart 5; in april werden het er 33. Er zat dus een stijgende lijn in en die ontwikkeling ging door toen in juni twee nieuwe spionage-agenten gedropt waren: met een eigen zender P. 1. baron d' Aulnis de Bourouill (de eersten die hij hielp, waren Deinum en Vader die via hem korte tijd later eindelijk de bruikbare zender kregen die zij voor hnn groep 'Packard'
nodig hadden) en, met een agentmarconist, G. A. van Borssum Buisman, die als verbindingsofficier met de OD zou gaan fnngeren. Het aantalmet BI gewisselde telegrammen ('technische'
opnieuw niet meegeteld) steeg van 12 in het eerste kwartaal van '43 tot 87 in het tweede, 109 in het derde en 176 in het vierde.J.
Broekman had er toe bijgedragen dat BI op een goede grondslag was geplaatst, maar hij was toch niet een man die de nodige pushing power had. BI, aldus Sanders, 'was eigenlijk sukkelende, totdat majoor Somer is gekomen; die heeft de zaak op poten gezet.'!
Broekman, zei d'Aulnis, 'werd door niemand au serieux genomen'
2 - daarbij kan van belang geweest zijn dat Broekman geen eigen ervaring had op spionagegebied en Somer, een beroepsmilitair, bij GS III had gewerkt en anderhalf jaar lang in NoordBrabant een spionagegroep had geleid. Ook was Broekman hartpatiënt. Somer was er de man niet naar om zijn opinie over Broekman onder stoelen of banken te steken. Hun disputen gingen dan bovendien over kwesties waarmee mensenlevens gemoeid waren - het kwam tot hevige ruzies tussen de chef en zijn naaste medewerker. Inmaart' 43 moest Broekman rust nemen, in juli werd hij ook formeel als hoofd van BI door Somer vervangen; hij werd nadien adviseur van minister van Lidth voor alle kwesties die op het terrein van BI lagen. Wij nemen aan dat hij (hij was een verstandig man) goede adviezen uitgebracht heeft, maar BI moeten wij zien als de creatie niet van hem, maar van Somer.
'Ik zal de laatste zijn'
, zei Somer begin 'tegen de voorzitter van de Enquêtecommissie, mr. L. A. Donker, die hem samen met de Tweede Kamer-leden freule C. 1. Wttewaal van Stoetwegen, mr. H. A. Korthals en Th. J. M. Koersen verhoorde, 'om gemaakte fouten te ontkennen. Ik heb gedurende de oorlog ontzettend hard gewerkt; ik heb iedereen de helpende hand toegestoken en iedereen heeft van mij de grootst mogelijke medewerking ondervonden, maar men moest niet op mijn gebied komen, dan werd ik gevaarlijk, met wie ik ook te doen had, of het nu de heer van Heuven Goedhart. de heer Gerbrandy of de koningin was, want daarmee hebben we ook keet gehad.'
'Nou, nou, nou, nou ... ''Ja freule, absoluut.'
'Men spreekt toch niet zo over de koningin dat men. zegt: 'ik heb keet met de koningin gehad."
'[awel."
1 Getuige R. E. Sanders, a.v., p. 1595. 2 Getuige P. L. d'Aulnis de Bourouill, a.v., p. 657. 3 Getuige]. M. Somer, a.v., p.
Het was Somer ten voeten uit: opvliegend en doorslaand.'
Jan Marginus Somer was in 1899 in Assen geboren. Hij doorliep er een driejarige hbs en volgde nadien de opleiding voor beroepsofficier te Alkmaar en Breda. In 1921 verliet hij de Koninklijke Militaire Academie. Hij bouwde zijn militaire loopbaan in Nederlands-Indië op als officier van het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger en maakte zich de autoritaire denkbeelden welke de Knil-officieren over het algemeen aanhingen, gemakkelijk eigen. Een nieuwe impuls in die richting kreeg hij van '30 af toen hij, na in '28 gerepatrieerd te zijn teneinde aan de KMA leraar te worden in de Maleise Land- en Volkenkunde, vier jaar ging studeren aan de Indologische faculteit te Utrecht (de 'olie-faculteit'
); hij kwam er sterk onder invloed van de hoogleraar F. C. Gerretson, bij wie hij in '34 promoveerde over een onderwerp uit de geschiedenis van Nederlands-Indië. Een jaar later, in '35, liet hij er een tweede publikatie op volgen: Vestiging, doorvoering en consolidatie van het Nederlands gezag in Nederlands-Indië. Hij bleef aan de KMA verbonden (hij was een goed docent), maar werd in '39 bij de geheime dienstafdeling van de Generale Staf geplaatst, GS III. In het midden van de jaren ,30 was hij niet vrij geweest van bewondering voor Hitler en het Derde Rijk - met die bewondering was het, zo al niet eerder, in elk geval op de lode mei' 40 gedaan. Hij begaf zich spoedig in het illegale werk, kreeg een functie in de OD en maakte zich, gelijk reeds vermeld, vooral verdienstelijk op de spionage-sector. In maart '42 moest hij vluchten. Hij was toen al geruime tijd gehuwd, maar zijn huwelijk was slecht.
Dat laatste kan slechts bevorderd hebben dat hij, toen hij van Suriname uit New York bereikt had, daar de bloemetjes buiten zette op een wijze die zoveel aanstoot wekte dat Zimmerman, voorzitter van de Netherlands Purchasing Commission, het departement van koloniën in Londen waarschuwde. Die waarschuwing werd niet aan de koningin doorgegeven; op haar maakte Somer, zoals hij al eerder op prins Bernhard gedaan had, een uitnemende indruk, niet alleen door de energie die hij uitstraalde, maar ook op grond van zijn verzetswerk in bezet Nederland en niet in de laatste plaats doordat hij haar als eerste vertelde dat er tijdens de Meidagen niet veel gedeugd zou hebben van het Algemeen Hoofdkwartier: luitenant-kolonel
1 Waar de 'keet'
over ging, zullen wij in deel 10 in zijn samenhang uiteenzetten. Het kwam er op neer dat Somer in een telegram waarin de koningin de Grote Adviescommissie van de Illegaliteit verzocht een delegatie naar Londen te sturen, eigenmachtig ingegrepen had door die delegatie tot vijf personen te beperken. Toen die delegatie na maanden nog niet was komen opdagen (zij is nooit in Londen verschenen), meende de koningin dat dat kwam doordat Somer de omvang beperkt had.'onthullingen'
inzake het Algemeen Hoofdkwartier in bezet gebied ook al gedaan had jegens een vroegere collegaofficier uit het Knil, mr. P. M. C. J. Hamer, de 'foute'
hoofdcommissaris van politie in Den Haag, die er haastig mee naar de NSB' er mr. R. van Genechten gelopen was, de procureur-generaal bij het Haagse Gerechtshof, en deze had vervolgens, teneinde de Nederlandse militaire leiding in diskrediet te brengen, aan Somers mededelingen een maximum aan publiciteit gegeven.'
Wat Somer aan de koningin onthuld had, wilde zij vastgelegd zien. Via van Lidth kreeg Somer er opdracht toe. Eind april' 43 stuurde de minister Somers rapport aan de koningin toe met de opmerking dat een eindoordeel pas mogelijk zou zijn als de betrokkenen gehoord waren; het Hoog Militair Gerechtshof zou na de bevrijding een nader onderzoek kunnen instellen maar 'in afwachting van ditonderzoek worden'
, schreef van Lidth''
, 'degenen die op 10 mei 1940 een leidende functie bij het Algemeen Hoofdkwartier vervulden, bij terugkeer niet in militaire dienst tewerkgesteld.P
Was Somers ster bij de koningin spoedig hoog gerezen, zij ging even spoedig dalen. Begin aprilnamelijk had Somer enkele door van Lidth later als 'erotisch'
aangeduide telegrammen- toegestuurd aan een vriendin in New York die hij met prioriteit naar Londen wilde laten overkomen (die prioriteit had hij al bij Buitenlandse Zaken weten los te krijgen) - een vall die telegrammen had de aandacht getrokken van de Amerikaanse censuur die het aan de Nederlandse ambassade voorgelegd had; daar had men ontdekt
'breken'
. Van Kleffens werd gewaarschuwd en waarschuwde op zijn beurt van Lidth. Deze lichtte van 't Sant in. 'Hij zou dit'
, noteerde van Lidth in zijn dagboek, 'mevrouw'
(de koningin) 'dadelijk meedelen en vanavond belde hij mij op dat zijn mededeling werd beantwoord met de opmerking '
Ik vind dat gemeen' , (d.w.z. dat Somer een vriendin uit Amerika wilde laten overkomen, notabene met regeringssteun), 'dus Somer is reeds van zijn voetstuk gevallen ... Ik zal voor de zekerheid van Kleffens waarschuwen, de prioriteit in te trekken'!
- de vriendin had overigens al doen weten dat zij in New York wenste te blijven.
Een vijftal weken later deelde Broekman aan van Lidth mee dat hij op medisch advies de functie van hoofd van het Bureau Inlichtingen, welke hij al enkele maanden niet had kunnen uitoefenen, diende neer te leggen. 'Het spijt mij wel voor de man'
, noteerde van Lidth.
'Bedaard en bescheiden, maar hij kon deze moeilijke dienst nauwelijks aan. Ik ben nu aangewezen op majoor Somer maar het heeft ook zijn bezwaren hem tot hoofd te benoemen wegens zijn zonderling en in zijn functie ontoelaatbaar optreden inzake de 'erotische'
telegram.men ... Hij is wat te heethoofdig voor deze vertrouwenspositie."
Maar wie moest dán benoemd worden? Er was geen andere candidaat, en dat Somer het werk aankon, had hij ten volle bewezen. Dat laatste gaf zowel bij van Lidth als bij de koningin de doorslag. Op 26 juli '43 ondertekende de koningin het besluit waarbij Somer (aan wie van Lidth op het hart gebonden had, het niet tot nieuwe ontsporingen te laten komen) tot hoofd van BI benoemd werd. Dat moest gevierd worden! 'Somer ziet kans'
, schreef van Lidth daags daarna in zijn dagboek, 'in de [Allied] Liaison Club onder invloed van alcohol met luider stem te verkondigen, ten aanhore van verschillende officieren, dat 'het hier in Londen een rotzooi is'
Het is meer dan ergerlijk, na de zedepreek die ik tegen hem heb afgestoken Met Haersma de With overlegd, wat te doen. Ik kan hem niet missen'"
A.v.,meiA.v., r r juniA.v.,95
Stelt men aan de man die hoofd is van een geheime dienst, de eis dat hij zich moet onderscheiden door stabiliteit van karakter, door tact, door zwijgzaamheid en door het vermogen, onopvallend te blijven, dan was voor de functie van hoofd van BI Somer bepaald niet de eerst aangewezene: er stak in hem iets van een querulant, hij maakte graag en heftig ruzie, hij schold op iedereen die hem niet aanstond 1, en wie met hem uitging, moest vrezen dat er ongelukken zouden gebeuren; hij was minder goed tegen alcoholgebruik bestand dan hij zelf meende.
Waar stond Somer in politiek opzicht?
Persoonlijk hield hij er autoritaire opvattingen op na. Van de parlementaire demoeratie moest hij weinig en van links-progressieve denkbeelden in het geheel niets hebben. Tolerantie was hem vreemd. P. Brijnen van Houten, die zich vóór de rode mei verdienstelijk gemaakt had als leider van een tot 'Eenheid door Democratic'
behorende inlichtingengroep welke nauw met GS III en de Britse Intelligence had samengewerkt, werd, toen overwogen werd of hij van de Politiebuitendienst naar BI zou overgaan, door Somer, aldus Brijnen jegens de Enquêtecommissie, 'erg scherp ontvangen, omdat ik uit 'Eenheid door Democratie'
kwam. 'Dat waren allemaal defaitisten en rooien, landverraders, enzovoort', zei dr. Somer. Ik heb toen getracht uit te leggen dat mijn overgrootvader reeds grenadier was en ikzelf lid van Volksweerbaarheid en van de Koninklijke Vereniging 'Ons Leger'
was en dat ik niet anders had gedaan dan te trachten op mijn manier oorlog te voeren tegen de vijand. Dat mocht alles niet baten. Zowel 'Eenheid door Democratic'
als de socialisten moesten tegen de muur. Ir. Albarda en van den Tempel moesten ook tegen de muur. Ik weet niet of dr. Somer misschien wat overspannen was, maar hij barstte vreselijk uit. Ik heb toen natuurlijk ook een paar dingen gezegd en ben niet op het bureau van dr. Somer aangesteld."
Somer liet zich, erkende mr. A. B. J. Koch, die begin '44 aan BI verbonden werd, 'in gesprekken wel eens ... verleiden tot uitingen die aanleiding konden geven tot het denkbeeld: het Bureau Inlichtingen is een militairfascistisch bureau, maar', voegde Koch toe, 'dat wás het niet.'
3den Boer ontmoette Somer voor het eerst eind maart''Zijn oordeelover verschillende officieren'
, legde den Boer vast, 'was slecht. Van de kolonel van de Plasschekotste hij, de dictator Kruis' (belastmet de opbouw van het Militair Gezag) 'kon hij niet uitstaan.'
den Boer: 'Mijn rapport'
,p.a GetuigeBrijnen van Houten,dl. IV c, p.GetuigeB. J. Koch, a.v., p.95
Dat was het inderdaad niet. BI (van de staf maakten verscheidene personen deel uit die, als Koch, Somers opinies niet in het minst deelden) heeft onder Somers leiding zonder enige restrictie alle rapporten en alle overige inlichtingen uit bezet Nederland verspreid die het bureau bereikten. Er is niets onder tafel gewerkt, er is niets achtergehouden. In dat opzicht werkte BI volstrekt objectief Maar Somer kon zich van zijn persoonlijke opvattingen toch niet geheel losmaken. Toen hij, eenmaal hoofd van BI geworden, besloot, maandelijks overzichten te laten samenstellen die aan de ontvangers van de 'oorspronkelijke'
BI-rapporten toegezonden werden (ontvangers die vaak niet voldoende tijd hadden om zich in de bundels stukken te verdiepen welke BI wekelijks of zelfs dagelijks bij hen liet afgeven), schreef hij de eerste overzichten zelf en daarin werd de indruk gewekt alsof de bevolking in bezet gebied in grote meerderheid dorstte naar een persoonlijk bewind door koningin Wilhelmina.! Het was verder geen toeval dat Somer in de herfst van '43 aan een staflid van BI die er dezelfde opvattingen op nahield als hijzelf: reserve-kapitein mr. Charles van Houten, de belangrijke taak gaf, als verbindingsman tussen de koningin en BI te fungeren; evenmin was het toeval dat Somer, toen hij zich in september '44 met een deel van de staf van BI in Eindhoven gevestigd had, daar een politieke activiteit ontwikkelde die tot ministeriële kritiek leidde (op van Houtens rol komen wij in dit deel, op Somers activiteit in deel 10 terug).
In september '44 werd Fock die uit Lissabon ontboden was, hoofd van het Londense bureau van BI. Hij was in zijn beslissingen even vlug als Somer, had evenmin als deze veel op met 'de roden'
, maar hij was als man van liberalen huize vrij van Somers voorliefde voor het autoritaire; hij gaf dan ook geen enkele aanleiding tot de kritiek die Somer bij velen, ook bij verscheidene ministers, gewekt had. Meer kritiek toch dan diepe bezorgdheid. Somer was namelijk geen intrigant. Daar was hij teveel flap-uit voor. Wie met hem te maken had, wist precies wat hij aan hem had en kon zich tegen hem wapenen. Hij verborg zijn defecten niet, maar etaleerde ze eerder. En hij was nu eenmaal (dat was communis opinio) in technische zin een uitnemend leider van BI.
Hoewel op de hoogte van Somers eigenaardigheden, hebben wij reeds in deel 7 geschreven, 'dat buiten bezet gebied niemand er meer toe bijgedragen heeft dan Somer om na een periode van akelig gemodder de voor de regering vitale geheime verbindingen met bezet gebied eindelijk goed op poten te zetten.'
Die uitspraak handhaven wij; wij zouden hem nog in dier voege willen uitbreiden dat die geheime verbindingen niet alleen voor de Nederlandse regering maar ook voor de Geallieerde militaire leiding van vitaal belang zijn geweest. MI-6 was, gelijk weergegeven, in de jaren '40 t.e.m. '42 van mening dat er uit Nederland minder spionagegegevens kwamen dan uit andere bezette landen. Toen BI in de loop van' 43 goed op gang gekomen was, stroomden die gegevens binnen, in '44 werd die stroom een vloed en in de laatste bezettingswinter ontstond een situatie (wij zullen haar in deel IQ beschrijven) waarin de Wehrmacht in Nederland
1 Enq., dl. IV a, p. 444. 2 A.v., p. 448. 3 A.v., p. 452. 4 A.v., p. 456. 6 A.v., p. 460. 6 A.v., p. 906.'dat'
, aldus deze, 'de beste prestaties werden verricht door de Nederlandse inlichtingendienst'
{; aan van Lidth was verder door Cordeaux en Selborne (de voor SOB verantwoordelijke minister) 'bij herhaling verzekerd... dat de Nederlandse inlichtingendienst de beste was.'
2 Misschien moet men deze en dergelijke uitspraken met een korrel zout nemen, maar dat de Britse autoriteiten met het werk van BI (dat zij voor omstreeks drie-vierde betaaldenê) hogelijk ingenomen waren, is een feit en voorzover dat werk in Londen georganiseerd moest worden, richtte de Britse waardering zich in de eerste plaats tot Somer. MI-6 alléén, Seymour dus, kon maar weinig ondernemen, Somer ondernam zoveel te meer.
Somer had er een zuiver gevoel voor, welke candidaat-agent wèl, welke niet voor uitzending in aanmerking kwam. Ten volle kon dat natuurlijk alleen beoordeeld worden wanneer de betrokkenen 'te velde'
waren. Met dat al heeft van de drie-en-veertig agenten die door BI uitgezonden zijn, slechts één niet voldaan.
Ook aan de opleiding der uit te zenden agenten besteedde Somer alle aandacht. Hij hamerde het er bij hen in dat zij de grootste voorzichtigheid in acht moesten nemen. In Londen hield hij hen strikt gescheiden van alle milieus waar veel Nederlanders kwamen. Geen hunner mocht in 'Oranjehaven'
komen - wie zulk een verbod overtrad, werd onmiddellijk en zonder pardon als candidaat-agent geschrapt. Alle candidaten kregen hun opleiding, voorzover zij niet door Engelse officieren geschiedde, in de al eerder genoemde villa in het zuiden van Londen die BI gehuurd had, 'Huize Anna'
(zo geheten omdat in de gang een lithografie hing met het portret van Anna
'was met andere inkt geschreven'
3 misschien hebben die invulfouten met het feit te maken gehad dat BI er ondanks alle moeite vóór september '44 niet in slaagde, 'recente'
pb's uit Nederland te krijgen ('wij (hebben)', aldus Somer, 'herhaaldelijk naar Nederland ... geseind, persoonsbewijzen op te sturen. We hebben er nooit één gehad'ê). Somer lette overigens zorgvuldig op alle details, ook op de kleinste."J.
Met elke agent werden de z.g. security-checks afgesproken: in elk van zijn telegrammen moesten, zolang hij in vrijheid was, bepaalde letterof woordeigenaardigheden voorkomen en hij moest op bepaalde vragen, als ze hem gesteld werden, het juiste antwoord geven. BI hield zich zorgvuldig aan die checks. Het ontving via MI-6 alle gedecodeerde telegrammen van de centrale van MI-6 en daarop stond dan aangegeven of de security-checks in acht genomen waren. Twee keer, in februari en in december '44, probeerden de Duitsers een Spiel met BI - beide keren had BI het bedrog nagenoeg onmiddellijk door. Het was Somer bekend dat de Bruyne, Lieftinck en Schilp deze controle op de telegrammen geheel aan SOB overlieten; hij achtte dat onverantwoordelijk, gaf er van meet af aan blijk van dat hij in de operaties van het Bureau Militaire Voorbereiding Terugkeer geen vertrouwen had, lag spoedig met kolonel de Bruyne overhoop en behaalde een klinkende overwinning toen hij door zijn contact met de twee uit Haaren ontsnapte SOB-agenten Dourlein en Ubbink (agenten met wie hij dus eigenlijk niets te maken had) uitgebreide, aanvullende schriftelijke bewijzen voor het Bnglandspiel op tafel kon leggen. Juist door die scherpte en die nauwkeurigheid won Somer het vertrouwen van allen die hij op hun levensgevaarlijke missies naar bezet gebied uitzond: zij wisten dat zij in Londen een chef hadden op wie zij konden bouwen en aan wiens blik geen enkele eigenaardigheid in hun telegrarrunen zou ontgaan. Het 'lezen'
van die telegrammen was overigens verre van eenvoudig : 'Walmeer er'
, vertelde Somer aan de Enquêtecommissie, 'atmosferische storingen optraden, werden de telegrammen verminkt. Zij waren soms zo verminkt, dat wij urenlang zaten om een telegram te ontcijferen, om de letters te vinden en die in te passen ... Dat deden wij persoonlijk met de Hollandse sectie van de Engelse dienst. Wij zaten soms hele zondagen te plussen en te minnen en dan vroegen wij herhaling aan, als het gevaar kon opleveren'!
d.w.z. als uit het feit dat het telegram op bepaalde plaatsen onleesbaar was, het gevaar kon voortvloeien dat het verkeerd begrepen zou worden.
In totaal heeft BI tussen II maart '43 en 12 april '
45 in samenwerking met MI-6 drie-en-veertig geheime agenten uitgezonden" (organisatorenJ.'beroepsofficieren'
, zei Somer, 'reserve-officieren, wachtmeesters van de marechaussee, kantoorbedienden, Indologen, chauffeurs, juristen, studenten, landbouwers, technici en boerenjongens."
Van die drie-en-veertig kwamen negentien om het leven: twee verongelukten bij aankomst, de zeventien overigen vonden de dood in een vuurgevecht bij hun arrestatie of door een doodvonnis of doordat zij in een concentratiekamp bezweken. Gemiddeld was elke agent zes maanden in actie. Wij herinneren er aan dat zich van midden oktober '42 tot maart '
43 geen enkele uit Engeland met een zender gearriveerde geheime agent in bezet Nederland bevond; begin oktober '43 waren daar evenwel tien BI-agenten actief, medio juni '44 vijftien, medio oktober '44 achttien, bij de bevrijding van geheel Nederland nog steeds elf.
Dat die agenten zoveel militaire en civiele gegevens naar Londen, later ook naar Eindhoven, hebben kunnen doorgeven (urgente radiografisch, minder urgente in rapportvorm), is natuurlijk in ruime mate mede te danken geweest aan de spionagegroepen, welker oprichting door hen gestimuleerd werd (wij denken bijvoorbeeld aan de door de eerste BI-agent, H. G. de Jonge, opgerichte 'Groep-Albrecht'
) of bij welke zij konden aanhaken (voorbeelden: BI-agent d'Aulnis bij '
Packard', BI-agent van Borssum Buisman bij de OD die een eigen spionage-organisatie bezat). Wij hebben van het werk der spionagegroepen in de periode mei '43-juni '
44 reeds een beeld gegeven in deel v van ons werk (hoofdstuk 7, in de paragraaf 'Spionage'
) waarin wij telkens ook de rol van de BI-agenten schetsten, en wij zullen in deel IO nadere bijzonderheden over dat alles geven voor de periode juni '44-mei '
45. 3 Hier willen wij slechts opmerken dat BI ook agenten uitzond die gedeeltelijk niet-îmilitaire' opdrachten hadden: de Jonge moest bijvoorbeeld in maart '43 contact zoeken met het Nationaal
Wiedemann niet inmiddels in bezet gebied voor een beter pb gezorgd had). Bij zijn arrestatie werd hij ernstig gewond; hij overleefde de oorlog.
1 Men vindt een overzicht met hun namen in Somers boek Zij sprongen in de nacht. De Nederlandse Inlichtingendienst te Londen in de jaren 1943-1945 (1950), p. 250, en een overzicht met de schuilnamen en gegevens betreffende elks opdracht in het vierde verslag van de Enquêtecommissie, deel b, p. 69-71 (Bijlage II). 2 Getuige J. M. Somer, Enq., dl. IV c, p. 62-63. S Behalve rechtstreeks met zijn agenten stond BI uiteindelijk met zes inlichtingengroepen in zendcontact: 'Albrecht'
, 'Packard'
, 'Barbara'
(de zendgroep van de spionage-afdeling van de OD), 'Fiat Libertas' , de Geheime Dienst Nederland en de groep-'Kees'
; bovendien had BI zendverbinding met de OD, de Raad van Verzet en het College van Vertrouwens'43 aan het hoofdkwartier van de OD toegevoegd en de Brauw werd in augustus'
44 uitgezonden om te bereiken dat in bezet gebied een College van Vertrouwensmalmen gevormd werd. Aan opdrachten welke op de OD betrekking hadden, had BI, zo verklaarde Somer, 'part noch deel, want de heer Gerbrandyen de heer van Lidth de Jeude gaven deze opdrachten, naar aanleiding van de verzoeken uit Nederland' (wij komen er later in dit deel op terug) 'en de agenten voerden ze uit en brachten ze naar de organisatie.'!
Ook met de formulering van de Jonge's opdracht, voorzover deze op het Nationaal Comité, en van de Brauws opdracht, voorzover deze op het College van Vertrouwensmannen betrekking had, had BI geen bemoeienis: dat was beleid van de ministers en van de koningin. Speciaal in dat opzicht was BI werktuig van de regering, meer niet.
MI-g
Dignus SOB
Nog in '43 zond MI-g een derde agent uit: de vier-en-dertigjarige Maurits Kiek. Deze was een Nederlander van Joodse afkomst, bezat in '40 een fabriek in België, kwam in januari' 42 uit Zwitserland in Engeland en wilde begin '
43 door BI uitgezonden worden. Somer had daar bezwaar tegen (Joden liepen, meende deze, in bezet gebied teveel gevaar) en Kiek werd naar de Irene-brigade gezonden. Dat was niet wat hij wenste! Ml-ç bleek bereid, hem uit te zenden. Medio juli '43 werd hij '
blind' (d.w.z. zonder 'ontvangstcomité'
) in Noord-Frankrijk gedropt; hij trok naar Nederland, kwam in contact met Kragt, bouwde een eigen 'pilotenlijn'
op waarlangs hij enkele tientallen Geallieerde militairen hielp ontsnappen, maar werd, doordat enkele van die militairen niet zwijgzaam genoeg geweest waren, in september '43 gearresteerd.'
In samenwerking met BI zond MI-g van augustus tot november '44 drie Nederlandse agenten uit en van oktober '
44 tot maart '45 stuurde MI-g alléén er nog eens acht uit - die laatsten waren speciaal bedoeld om Geallieerde militairen te helpen die na de Slag bij Arnhem benoorden de rivieren afgesneden waren geraakt. Meer hierover in deel 10.