Uiteraard was het van meet af aan voor Giskes en Schreieder van het grootste belang, de Englandspiel-agenten volstrekt te isoleren; was er ook maar één onder hen die kon ontsnappen of be rich ten aan de buitenwereld doorgeven, dan bestond de kans dat Londen op de een of andere wijze gewaarschuwd zou worden. Opsluiting in de Cellenbarakken te Scheveningen leek te gevaarlijk; daar bevonden zich teveel 'SD'
-gevangenen die na korte tijd ontslagen werden. Schreieder, die voor de opsluiting der agenten verant10
Regel werd het dat de Bnglandspiel-agenten na de eerste verhoren (deze vonden aanvankelijk in Den Haag, later in Driebergen plaats) naar Haaren overgebracht werden, alleen de Haas, ter Laak, Lauwers en Jordaan kwamen daar pas geruime tijd na hun arrestatie binnen (de Haas na drie, ter Laak en Jordaan na zes, Lauwers na acht maanden), Lauwers en Jordaan op 10 november '42. Voordien waren zij, gelijk reeds vermeld, in de Cellenbarakken opgesloten geweest, van waaruit Lauwers in gezelschap van Jordaan telkens onder bewaking naar buiten was gebracht om zijn zender te bedienen.
De behandeling in Haaren was, schreef Lauwers in '46, 'evenals in Scheveningen ... uitstekend. De agenten kregen voldoende voedsel, boeken, sigaretten, resp. tabak en konden eenmaal per week baden. Op de bedden bevonden zich lakens en slopen. Het luchten geschiedde eenmaal per dag gedurende twintig minuten, behalve op zondagen. zelfs kregen verschillende gevangenen, waaronder ook de luitenants Jordaan en Lauwers, eind januari 1943 een radio in hun ce!.'
2
'Tegen Pasen'
(Pasen' 43) 'heb ik'
, aldus mej. Terwindt (die zelf ook al een radio gekregen had) 'duidelijk gehoord dat zij in andere cellen ook radio'
s hadden, zij speelden de Mattháus-Passion. '3 May kwam vaak naar Haaren toe om met de gevangenen details van hun codes door te nemen. 'Verschiedene der Agenten', zo verklaarde hij, 'haben zusaminen mit niir Kaffee getrunken, Bier getrunken, ader was es sonst gab, haben mit mir Zigarren utul Zigaretten geraucht.' 4
Er zullen er wel onder die gevangenen zijn geweest die, verbijsterd door wat hun was overkomen, in een staat van lethargie vervielen, maar de meesten, schijnt het, braken zich voortdurend het hoofd over de vraag wie in hemelsnaam de verrader in Engeland was die het de Duitsers mogelijk gemaakt had, hen als het ware uit de lucht te plukken. Binnen SOB haddenJ. Nordpol-affaire' (12 febr. 1946), p. 22 tEnq., punt f, gestene. bijl. 5). 3 Getuige B. A. W. M. Terwindt, Enq., dl. IV c, p. 240. 4 Getuige E. G. May, a.v., p.'SD'
met Blizard samenwerkte, tegen Dourlein 'had (hij) het steeds over hem. Hij kende hem goed, zei hij', en de met die woorden gewekte suggestie werd door Dourlein ('wij wisten niet meer wat wij moesten geloven'
) bepaald niet verworpen"; waarschijnlijker leek het deze evenwel dat niet Blizard, maar Bingham de verrader was. Bingham had, herinnerde Dourlein zich, soms dingen gezegd die althans bij Dourlein twijfel gewekt hadden ofhij wel betrouwbaar was. Zo had hij eens verteld, dat de kapitein-ter-zee N. A. Rost van Tonningen geen NSB' er was, terwijl Dourlein met zekerheid meende te weten dat deze, een broer van de bekende NSB'er mr. M. M. Rost van Tonningen, op 10 mei '40 in Amsterdam op verdenking van verraad neergeschoten was (dat was inderdaad gebeurd, maar Bingham had gelijk: de kapitein-ter-zee Rost van Tormingen heeft nimmer iets met de NSB te maken gehad), en verder had Bingham, toen Dourlein op het punt van vertrekken stond en gezegd had, dat hij hoopte dat het spoedig tot een Geallieerde invasie van West-Europa zou komen, opgemerkt (zo schreef Dourlein in december' 43 in Spanje), 'dat ik me geen illusies moest maken, want voor de Geallieerden de Duitsers militair verslagen zouden hebben, zou het wel 1958 worden.'
2
Dat Bingham zich zo pessimistisch zou hebben uitgelaten tegen een agent die hij in bezet gebied inzette, betwijfelen wij in hoge mate, maar hoe dat zij: voor Dourlein was Bingham de verrader, en voor hem niet alleen. 'Ik geloof'
, zei later Ubbink, 'dat één de naam '
Bingham' genoemd heeft, terwijl een ander Bingham niet graag mocht. De naam 'Bingham'
klonk elke avond door de muren. Op het laatst wist niemand beter dan dat Bingham de grote verrader was.' 3
De Nederlandse regering moest dus tegen Bingham gewaarschuwd worden - zij moest in elk geval gewaarschuwd worden, ook als er geen duidelijke verrader was.
De eerste agent die uit Haaren trachtte te ontsnappen, was de op loktober '42 gedropte (en gearresteerde) saboteur van der Giessen. Hij was sterk alsa.v.,c, p.'draad'
van spiralen uit zijn bed, kwam bij de achteruitgang van het Grootseminarie terecht en trachtte, zeggend dat hij stoker was, de Duitse wachtpost te passeren. Die vatte argwaan op, hield van der Giessen met zijn wapen in bedwang en deze' werd vervolgens weer opgesloten. Er werd toen bepaald dat alle Bnglandspiel-agenten tegen acht uur' s avonds een stoel met hun schoenen en bovenkleding op de gang moesten plaatsen, en er werd hun meegedeeld dat zij rekening moesten houden met de mogelijkheid dat, indien één hunner er in zou slagen te ontvluchten, de toezegging dat hun leven gespaard zou worden, ingetrokken zou worden.
Dat bij die gelegenheid niet gezegd werd: dan geldt de toezegging als vervallen, betekende dat diegenen die over ontsnappen bleven denken, .althans niet voor een ernstig gewetensconflict geplaatst werden. Wie over ontsnappen dacht, had overigens moeilijkheden genoeg op te lossen! De bewaking was scherp.
Voor Dourlein, die al bij het doorgeven van de waarschuwing van eind april '43 getoond had, ook als gevangene niet tegen het nemen van risico's op te zien (hij had in die waarschuwing immers zijn eigen naam vermeld), kwam vast te staan dat hij zo enigszins mogelijk diende te ontsnappen. In juli wist hij door klopsignalen dat er maar één gevangene was die met hem dat waagstuk wilde ondernemen: de eind november '42 gearresteerde Ubbink die in de cel naast de zijne zat. 's Avonds om half zes kregen de gevangenen (zij zaten telkens gedrieën in een cel) hun avondbrood dat door een bewaker met een rammelend karretje rondgebracht werd. In de gang waarop de cellen uitkwamen, waren na acht uur 's avonds steeds twee of drie Duitse bewakers aanwezig, maar in de nacht van zaterdag op zondag en van zondag op maandag was dat er maar één. Het plan van Dourlein en Ubbink was om op een zaterdag of zondag ca. half zes door de tralies van het raampje te glippen dat zich boven de deur van hun cel bevond, zulks nadat de bewaker met zijn rammelend broodkarretje gepasseerd was (die zou dan 'zijn rug naar hen toe hebben), en zich vervolgens te verbergen in een van de drie wc's die voor de Duitse wacht bestemd waren. De wc-raampjes hadden ook tralies, maar ze hoopten zich daar door te kunnen wringen; dan zouden ze zich laten zakken met een 'touw'
van ongeveer 12 meter dat zij uit hun jute onderleggers gemaakt hadden.
Op zaterdagavond 28 augustus '43 kon de eerste poging om te ont'
snappen niet ondernomen worden doordat opeens twee bewakers de ronde deden met het broodkarretje. Op zondagavond bleek er maar één te zijn. Kort na half zes slopen Dourlein en Ubbink op hun sokken'Frans'
) van Bilsen. Deze nam hen in huis. Hun eerste wens was, telegrafisch Londen te waarschuwen. Eén van van Bilsens relaties, J. c. A. M. Vinken, wist dat een reserve-kapitein van de infanterie, J. B. P. M. de Swart, toegang had tot een geheime zender. De Swart kreeg een uitgebreid bericht en Vinken vernam spoedig dat het doorgegeven en ook beantwoord was. Aangezien in dat antwoord stond dat Dourlein en Ubbink niet behoefden over te komen, willen wij met de Enquêtecommissie aannemen dat de Swart, zonder het te weten, zijn bericht doorgegeven heeft aan een V-Mann (wellicht 'Piet van de velde'
alias van der Waals), zodat het Z.g. antwoord uit Londen van Schreieder afkomstig is geweest. Door dat antwoord waren Dourlein en Ubbink diep teleurgesteld.'
Van Bilsen, bij wie zij woonden, had in de eerste jaren van de bezetting
'SD'
en de Ordnungspolizei bij de politie in Vlaardingen geplaatst; hij werd er lid van het Rechtsfront van de NSB. Eind '42 had hij bij de politie ontslag genomen en was portier geworden bij een textielfabriek in Tilburg, waar hij evenwel het grootste gedeelte van zijn tijd ging geven aan illegaal werk, kennelijk mede uit behoefte, zijn 'foute'
gedrag uit het begin van de bezetting goed te maken. Hij gaf in Tilburg een gestencild illegaal blad uit, De Stem van Vrij Nederland. Voor dat blad schreef Dourlein op verzoek van van Bilsen een artikel over de goede geest in Engeland. 'Toevallig'
, aldus van Bilsen in zijn inleiding, 'kwamen wij in contact met iemand van de Britse Inlichtingendienst en vonden hem bereid, voor ons een artikel te schrijven dat wij opnamen.'
Hoewel daartegen door Vinken gewaarschuwd, plaatste van Bilsen onder het stuk de initialen P. D., hetgeen de 'SD'
op het spoor van Dourlein had kunnen brengen. Van Bilsen 'wilde'
, aldus Vinken, 'persé zwart op wit het bewijs hebben dat hij een illegaal werker was en dat gedaan had'
(d.w.z. Dourlein en Ubbink had geholpen)."
Op II november bracht van Bilsen Dourlein en Ubbink de NederlandsBelgische grens over. 2
Voor de Duitsers betekende de ontsnapping van Dourlein en Ubbink een geduchte tegenslag. Rauter was in alle staten van opwinding en het Reichs
J.
Maar er gebeurde meer.
Voor Giskes en Schreieder was van primair belang dat SOE aan eventuele mededelingen van Dourlein en Ubbink geen enkele waarde zou hechten. Via een van de lijnen van het E1'lglandspiel werd derhalve naar SOE geseind dat de twee agenten na langdurige werkzaamheid gearresteerd waren maar zich bereid hadden verklaard, in opdracht van de Duitsers naar Engeland te gaan.' Zou dat door SOE geloofd worden? Giskes en Schreieder waren er niet zeker van. Zij besloten derhalve, de meest overtuigende boodschapper die zij zich konden indenken, naar Stockholm te zenden: V-MaI'lIl van der Waals. Schreieder had ca. zes weken tevoren (2I juli) in de Nederlandse dagbladpers een bericht laten opnemen dat de indruk wekte dat 'de Nederlandse staatsburger Anthonius van der Waals'
, die een persoonsbewijs bij zich had 'ten name van Anton de Wilde'
, door een illegale groep geliquideerd was - van der Waals had zich nadien de naam 'baron van Lynden'
aangemeten. Op IQ september vertrok de 'baron'
naar Stockholm, Z.g. als verstekeling aan boord van het schip van de verrader Aben, wiens rol door consul-generaal A. M. de Jong niet doorzien was.
De Jong was, gelijk eerder weergegeven, begin september door Somer als Stockholms vertegenwoordiger van het Bureau Inlichtingen afgezet. Hem was door Somer o.m. verweten dat hij Aben in contact gebracht had met de groep-Oosterhuis in Delfzijl. Het feit dat die groep medio juli was opgerold, had zowel bij Somer als bij de Jongs opvolger Lindenburg
Aben werd dan ook op 18 september normaal op Lindenburgs bureau ontvangen toen bij daar zijn belangrijke verstekeling kwam voorstellen: 'baron van Lynden'
. Het Z.g. adelsboekje (een boekje met overzichten van de Nederlandse adellijke geslachten van welke nog leden in leven waren) werd er bij gehaald en geconstateerd werd dat die naam niet kon kloppen. Toen zei de 'baron'
, aldus Lindenburgs naaste medewerker, 'dat het zijn valse naam was en dat hij zijn werkelijke naam niet wilde noemen. Hij kwam met het voorstel om in Nederland sabotage te plegen.'
1 Terloops had hij het ook over enkele geheime agenten die naar de Duitsers zouden zijn overgelopen, maar dat werd door de staf van Lindenburgs bureau en ook door Lindenburg-zelf niet goed begrepen en in elk geval niet naar Londen doorgegeven.
Voor 'baron van Lyndens'
sabotageplannen had Lindenburg veel belangstelling. De 'baron'
beweerde in staat te zijn, met een groep van ca. vijf-entwintig medewerkers om te beginnen de grote munitiebunker en de grote levensmiddelenbunker van de Festung Scheveningen op te blazen; 'de mogelijkheid tot vernietiging van de sluis te Maasbracht'
(in het Julianakanaal) 'waardoor alle kolentransport van Nederland naar Duitsland per schip zou worden stilgelegd'
, had hij al verkend, rapporteerde Lindenburg aan Somer." Dat leek aantrekkelijk! Kapitein Lieftinck, aan wie Somer onmiddellijk de voorstellen van 'baron van Lynden'
voorgelegd had, voelde er veel voor, met de 'baron'
(die naar Nederland zou terugkeren) een vaste relatie aan te gaan, maar dan moest hij eerst diens ware naam kennen, De 'baron'
was inmiddels met hulp van de Nederlandse legatie in Stockholm ondergedoken. Lindenburg vond zijn optreden wel 'merkwaardig'
en zijn connectie met Aben, die niet meer vertrouwd werd, vreemd, maar rapporteerde op 23 september aan Somer, er 'vrijwel zeker'
van te zijn dat de 'baron'
'bonafide'
was: 'hij heeft geen pogingen gedaan om meer te weten te komen dan noodzakelijk was, terwijl zijn ernst bij de besprekingen onmiskenbaar was' 3 van der Waals was dus nog steeds de perfecte toneelspeler als hoedanig hij zich had ontpopt sinds hij bijna twee-en-eenhalf jaar tevoren V-Malm van de lSD' was geworden.
Er werd aan de 'baron'
gezegd dat Londen zijn ware naam wilde kennen .. De 'baron'
ging aarzelen en weifelen. Lindenburg werd ietwat achterdochtigvan W. L. Chr. Lindenburg aan]. M. Somer (Enq., puntf, gestene. bijl. 25 6). 8 A.v., 23 sept. 1943'baron'
aan BI op te geven (waar men, gelijk eerder vermeld, op 4 augustus uit Bern een duidelijke beschrijving van van der Waals ontvangen had), vloog hij naar Londen om persoonlijk met Somer en Lieftinck overleg te plegen. Toen hij in Stockholm terug was, kon hij met de 'baron'
niet tot een duidelijke afspraak komen deze voer, opnieuw Z.g. als verstekeling, eind september met Abens schip naar Delfzijl terug; daarbij viel hij lelijk uit zijn rol: de 'verstekeling'
ging in Kiel van boord in plaats van in Delfzijl.
Dat laatste werd aan Lindenburg gerapporteerd door enkele bemanningsleden van Abens schip toen dat begin januari '44 weer een Zweedse haven aandeed. Nu was geen enkele twijfel meer mogelijk: Aben werkte met de Duitsers samen.'
Lindenburg, die zich van der Waals door de vingers had laten glippen, maakte ten aanzien van Aben geen fout meer: hij kon hem overhalen, naar Londen te gaan om daar besprekingen te voeren; daar werd Aben prompt in de Tower opgesloten."
De zaak liet Pot niet los. Lieftinck en Schilp alsook kolonel de Bruyne die hij opzocht, maakten op hem de indruk volstrekt ondeskundigen te zijn. Hij wist uit eigen ervaring hoe levensgevaarlijk het illegale werk in bezet gebied was, en kreeg de overtuiging dat de Bruyne en zijn medewerkers, te goeder trouw menend dat zij belangrijk werk deden, zich van die gevaren totaal niet bewust waren. Dat zei hij in harde bewoordingen tegen de Bruyne persoonlijk - vervolgens trad hij toe tot de staf van het Bureau Inlichtingen.
De Bruyne's bureau (het had het Marinehoofdkwartier verlaten) en Somers bureau lagen niet ver van elkaar af, maar veel contact was er niet en zeker geen collegiaal contact. Somer beging eens de onnauwkeurigheid om de Bruyne, die als kolonel twee rangen boven hem stond, met 'weledelgestrenge'
in plaats van met 'hoogedelgestrenge'
aan te schrijven en werd daarvoor meteen op zijn vingers getikt. De kritiek die van Houten, Somers naaste medewerker, op de werkwijze van de Bruyne en Bingham had, werd al evenmin in dank afgenomen - toen van Houten in de herfst van '43 Bingham ging waarschuwen, lachte deze hem uit en zei, aldus van Houten: 'Het gaat prachtig, bemoei je met je eigen zaken.l ê Het plan voor Grüns missie naar de Nederlandse illegale pers leidde tot een heftige competentieruzie tussen de Bruyne en Somer die door de Bruyne gewonnen
1 Getuige L. Pot. Enq., dl. IV c, p. 245. 2 Getuige eh. H. J. F. van Houten, a.v. p. 5 1 7.'George van Vliet'
, aan wie Grün (en van Schelle) toegestuurd waren, een twijfelachtige figuur was, kwam. de Bruyne woedend naar BI toe om er met zijn vuist op tafel te slaan, Somer toevoegend: 'Je wilt mijn dienst vermoorden en alles opslokken!"!
De Bruyne verbood Somer, contact op te nemen met de Raad van Verzet (welks betekenis de Bruyne schromelijk overschatteê)- 'het is zo ver gekomen'
, aldus van Houten, 'dat kolonel de Bruyne majoor Somer niet meer wilde ontvangen.'
3
Dourlein en Ubbink die op II november '43 de Nederlands-Belgische grens passeerden, togen naar Bergen en werden daar door een Capucijner monnik de Belgisch-Franse grens over geholpen. Een trein bracht hen naar Parijs waar zij door gebrek aan geld geheel dreigden vast te lopen. Zij maakten al plannen, een Duitse officierte vermoorden teneinde hem te beroven, toen eindelijk een postwissel van een broer van Ubbink arriveerde. Zij reisden vervolgens in de richting van Zwitserland, ontsnapten op het station van Belfort ternauwernood aan een controle die tot hun arrestatie had kunnen leiden, en kwamen als deel van een groep na een moeilijke tocht op 20 november Zwitserland binnen waar zij zich onmiddellijk bij generaal van Tricht vervoegden: hij kon Londen waarschuwen.
Drie dagen eerder, 17 november, was in Londen bij BI opnieuween telegram van Six binnengekomen: 'Po Dourlen en ... J. Bubbink langJ.' 1 Dat '
verzoeke orders' leek er op te wijzen dat de chef-staf van de OD met '
Po Dourlen' en '
J. Bubbink' in contact stond. Dat met hen Dourlein en Ubbink bedoeld waren, leed voor Lieftinek geen enkele twijfel, maar, zei hij aan de Enquêtecommissie, 'SOB geloofde het nog niet dat zij ontsnapt waren' 2 d.w.z.: dat zij zich niet langer in Haaren bevonden, was evident maar Major Bingham had via het Bnglandspiel vernomen dat zij slechts in schijn waren ontsnapt.
Lieftinck was nog bezig, de 'orders'
voor de chef-staf van de OD op te stellen, toen op 22 november bij BI een lang telegram 3 van van Tricht binnenkwam:
'Luitenant Johan Bernard Ubbink ... , als parachutist in nacht van 30 november op I december 19424 in Nederland afgesprongen en sergeant Pieter Dourlein die afgeworpen in nacht van ç op 10 maart 1943, zijn alhier aangekomen ... Beiden verklaren dat zij werden opgewacht door receptie-comité op plaats van afspringen dat hun codenamen Louis en Paul kende, doch uit NSB'ers en Duitse stormpolitie bleek te bestaan, waardoor zij dadelijk werden gearresteerd. Bij hun verhoringen bleek dat Duitsers volkomen op de hoogte van gehele organisatie ook van code en alle contactpunten met wachtwoorden, ook in buitenland. Sinds lange tijd onderhouden Duitsers met code contact met Engeland alsof zij de parachutisten zijn. Zij schatten minstens honderddertig man reeds gearresteerd op die wijze zodat gehele organisatie in handen der Duitsers. In nacht van 29 op 30 augustus j.l. ontsnapten zij uit gevangenis. Zij verdenken majoor Bingham van verraad zonder hem direct te durven beschuldigen en dringen op grote voorzichtigheid aan met dit telegram. Op 25 november kan ik hen naar Spanje zenden langs onze gewone route, daar hun verdere inlichtingen mijns inziens zeer belangrijk ... Gelieve mij onmiddellijk te seinen of zij werkelijk zijn wat zij voorgeven'
teneinde die verificatie mogelijk te maken, liet van Tricht vrij uitgebreide signalementen volgen.
Kolonel de Bruyne kon slechts erkennen dat Dourlein en Ubbink waren voor wie zij zich uitgaven. 'Bedoelde personen'
, zo werd op 23 november namens hem aan van Tricht telegrafisch geantwoord,"
'zijn inderdaad bonafide. Gelieve hen afzenden op wijze en datum als voorge
Dat de Bruyne er mee accoord ging dat Dourlein en Ubbink met Somer zouden spreken, hield verband met het feit dat deze inmiddels als 'Elias van Praag'
naar Portugal en Spanje was vertrokken.
Op 24 november lichtte de Bruyne minister van Lidth in. 'Uitgekomen is'
, noteerde van Lidth, 'dat gedurende een jaar'
(in feite: anderhalf jaar) 'berichten zijn doorgegeven die geregeld in Duitse handen zijn gekomen, hetgeen geleid heeft tot de arrestatie van honderddertig man. De Bruyne wijt dit aan de Engelse dienst. Het is in elk geval heel erg dat dit mogelijk was, wie ook de schuld mag hebben ... Een treurige geschiedeniswaaruit alweer blijkt dat men niet te voorzichtig kan zijn.'
1
Men moest nu dus wel aannemen dat Dourlein en Ubbink onmiddellijk in Duitse handen gevallen waren en dat, zoals bij hun verhoren gebleken was, de Duitsers 'volkomen op de hoogte [waren] van gehele organisatie ook van code en alle contactpunten met wachtwoorden, ook in buitenland' betekende zulks nu ook dat alle agenten die door SOB uitgezonden waren, zich in arrest bevonden en dat dus via alle telegrafische verbindingen een Spiel gespeeld werd? Dat leek de leiding van BI hoogst waarschijnlijk (zij waarschuwde onmiddellijk de BI-agenten in bezet gebied dat zij alle eventuele contacten met andere geheime agenten dienden te verbreken), Major Bingham daarentegen, vermoedelijk veronderstellend dat met 'organisatie'
de organisatie bedoeld was die krachtens het Plan for Holland opgericht zou worden (en misschien ook denkend aan het schip dat op de Maas in Rotterdam tot zinken was gebracht), vond dat die conclusie te ver ging. 'De Engelsen'
, aldus Schilp, 'waren er nog niet van overtuigd dat alles gepenetreerd was. Zij stonden nog in contact met bepaalde agenten, van wie zij dachten dat zij vrij waren van vijandelijke penetratie' 2, zij wensten dus, het telegram uit Bern ten spijt, de SOB-operaties in Nederland voort te zetten.
Op dat laatste drong ook Gerbrandy aan. BI had hem gewaarschuwd dat in bezet gebied een administratieve maatregel in voorbereiding was die grote gevaren leek in te houden voor alle illegale werkers en onderduikers: de invoering van de tweede distributiestamkaart. Illegale groepen haddenVan Lidth: 'Dagboek'
,nov.GetuigeH. Schilp,IV c,10'operatie-Haarlem'
in voorbereiding genomen. Drie agenten die door de Bruyne's bureau al enige tijd eerder aan SOB overgedragen waren, werden er speciaal voor opgeleid.
Zodra kapitein van Houten, Somers vervanger tijdens diens afwezigheid in Portugal en Spanje, hiervan vernam, protesteerde hij fel bij van Lidth; hij betoogde jegens deze op 5 december in aanwezigheid van de Bruyne dat het onverantwoordelijk was, nog langer via de MID (de dienst van Lieftinck en Schilp) en SOB operaties uit te voeren. 'Mijn twee hoofdpunten zijn'
, schreef van Houten diezelfde dag, '(a) MID heeft zo geknoeid dat een reorganisatie noodzakelijk is' (in feite had SOB
'geknoeid'
, niet de MID), '(b) MID wilondanks de recente debacle dezer dagen een agent naar Nederland zenden om een speciale, inderdaad belangrijke opdracht uit te voeren en voor de gecompromitteerde dienst meteen 'met een schone lei'
te beginnen, maar ik houd vol dat dit onder geen beding mag plaats hebben voordat (a) een feit is', d.w.z. voordat Lieftinck en Schilp verdwenen waren. 'Qua mens', zo voegde van Houten toe (hij had na het gesprek bij van Lidth dat twee uur geduurd had, nog een uur met de Bruyne nagepraat) 'is de Bruyne een fijne, rondborstige kerel; het is alleen jammer dat hij zekere aspecten van deze zaak niet begrijpt. De reden is eenvoudig: hij is nooit in bezet N ederland geweest (noch Lieftinck, noch Bingham) en heeft geen zuivere kijk op dit delicate onderdeel van zijn taak dat met teveel amateurisme gehanteerd wordt.' 1
Alle vertogen van van Houten ten spijt ging SOB door met de 'operatieHaarlem'
voor te bereiden en de Bruyne bleef SOB daarbij steunen. In de nacht van 16 op 17 december zouden de drie saboteurs gedropt worden. Dat kon niet doorgaan, het weer was te slecht. Op de 17de vernam van Houten hiervan. Ontzet zocht hij van Lidth op; hij werd door deze naar de Bruyne verwezen en had nu met zijn betoog dat het onverant
1'operatie-Haarlem'
afgelastte. Daar begreep men bij SOE niets van. Minister Selborne had er op verzoek van minister-president Gerbrandy op aangedrongen dat SOE zo spoedig mogelijk de drukkerij van de fa. Enschedé zou laten saboteren, en nu trok de Bruyne formeel zijn opdracht in! Een van de hoogste SOE-officieren, Brigadier E. E. Mockler-Ferryman, supervisor van de Country Sections voor West-Europa en Scandinavië, zocht de Bruyne op zondagochtend I9 december op teneinde hem er toe te bewegen, alsnog de 'operatie-Haarlem'
goed te keuren. De Bruyne weigerde. zelfhad hij het gevoel dat hij, zo schreefhij enkele dagenlater aan van Lidth, in een 'vrijwel onhoudbare'
positie was geraakt - trouwens, Meckler-Perryman had hem gevraagd, 'hoe dan wèl kon worden verder gewerkt.'
1
Wat het werk op de SOE-sector betreft, had de Bruyne niet veel zelfvertrouwen meer.
Dourlein en Ubbink werden in de nacht van 25 op 26 november door een Zwitserse grensbeambte de Zwitsers-Franse grens over geholpen. Met nagemaakte papieren van de Organisation Todt reisden zij naar Toulouse waar zij in 'Le Panier Fleuri' opgevangen werdennamens Weidners 'Dtttch Paris' -organisatie. Een zware tocht over de Pyreneeën volgde; het was tot aan de Spaanse grens vier dagen ploeteren. Dourleins voetzool was, vertelde hij later, 'één massa blaren en rauw vlees.'
2 In Spanje, dat zij op I december bereikten, werden zij gearresteerd; zij werden er geïnterneerd in een hotel in Lerida, 130 km ten westen van Barcelona. Somer, die zich in Madrid bevond, kon persoonlijk niet tot hen doordringen, maar daar wist hij iets op te vinden: in zijn opdracht reisde een medewerkster van het Madrileense bureau van BI naar Lerida, kocht daar enkele Spanjaarden om en op 21 december was zij in Madrid terug met de uitgebreide rapporten welke Dourlein en Ubbink op 20, resp. 19 december in hun interneringsoordJ.10
In hoofdlijnen waren hun rapporten gelijk aan hetgeen van Tricht een maand tevoren uit Bern geseind had, maar de bijzonderheden die zij nu konden geven, maakten ontstellend duidelijk hoe uitgebreid de kennis was welke de Duitsers omtrent de activiteiten van SOB bezaten. Alles wisten zij van de officieren, onderofficieren en opleidingsscholen van SOB. Dourlein wees in het bijzonder nog op de hulp die Ubbink en hij van Frans van Bilsen hadden gekregen ('wat die man voor ons gedaan heeft, is onbetaalbaar'), Ubbink had aan zijn in Lerida geschreven rapport in Madrid (Dourlein en hij hadden Lerida spoedig kunnen verlaten) nog een tweede rapport toegevoegd 2 waarin hij alle gegevens vermeldde die zijns inziens ten nadele van Major Bingham pleitten; dat tweede rapport bevatte een scherp antisemietische passage: hij had het over 'de platvoetige bende die onze regeringsgebouwen in Londen bevolkt en te laf zijn om een uniform aan te trekken. .. die de oorlog gebruiken om zichzelf te bevoordelen door middel van gesjacher.'
Wie geneigd was te vermoeden dat Dourlein en Ubbink ideologisch geïnfecteerd en wellicht zelfs als agenten van de vijand naar Engeland gestuurd waren (dat vermoeden was bepaald bij SOB aanwezig), kon in zulk een passage daarvoor een bevestiging vinden. Maar er was meer. Kort na de aankomst van Dourlein en Ubbink in Engeland (1 februari' 44) ontving men er exemplaren van Het Contra-Signaal en van no. 2 van het Signalententenblad waarin zo uitdrukkelijk gewaarschuwd was tegen diezelfde van Bilsen die door Dourlein was geprezen. Een kolfje naar de hand van MI-s! Dourlein en Ubbink kregen buiten Londen een gedwongen verblijfplaats in een villa opgelegd, waar zij eindeloos ondervraagd werden. Elk adres dat zij op hun moeizame tocht van Nederland naar Zwitserland en van Zwitserland naar Spanje gepasseerdhadden, moesten zij verantwoorden. Ubbink sprak zichzelf nogal eens tegen (hij had geen erg scherp geheugen) en wekte dan telkens verdenking; hij werd er ziek van. Erger nog: op 23 mei werden de twee ontsnapten in het kader van de speciale veiligheidsmaatregelen welke met het oog op het naderen van D-Day genomen werden,
'verschrikkelijke cellen'
, aldus Ubbink, 'tussen dieven en moordenaars.U Van Lidth kreeg hen pas na verscheidene weken vrij. De Nederlandse administratieve molen kwam toen weer op toeren: op grond van het feit dat zij geen geheim agent meer waren, werd aan Dourlein door het Marinehoofdkwartier zijn tijdelijke sergeantsrang ontnomen en aan Ubbink werd gezegd dat hij van luitenant tot sergeant gedegradeerd zou worden, waarna deze het prefereerde, te gaan varen bij de koopvaardij.
Toen in '50 het vierde verslag vall de Enquêtecommissie verscheen, had niemand er nog aan gedacht, een onderscheiding aan te vragen voor de twee gewezen geheime agenten wier moedige vlucht bewerkstelligd had, dat het geheime werk, voorzover het op sabotage en de vorming van een 'ondergronds leger'
betrekking had, grondig gereorganiseerd werd; zulks heeft, menen wij, velen het leven gered."
Die reorganisatie voltrok zich niet zonder moeite,
Op 24 december '43 was Somer weer in Londen present. Vijf dagen later spraken van Houten en hij met kolonel de Bruyne. Deze had zich, gelijk vermeld, enkele weken tevoren bereid verklaard, nauw met BI samen te werken, maar die toezegging trok hij in. 'Alles gaat'
, noteerde van Houten, 'op de oude manier en met de oude mensen door!! Bingham blijft bij de Engelsen, Lieftinck bij MID. Als motief wordt aangevoerd pressie van Engelse zijde en de noodzaak om in het huidig stadium van de oorlog niet stil te zitten."
Tijdens dat gesprek wisten Somer en van Houten wat de ervaringen van Dourlein en Ubbink betrof nog niet meer dan wat in het telegram uit Bern gestaan had, maar in de ochtend van 5 januari' 44 ontvingen zij uit Madrid de rapporten die in het interneringsoord te Lerida geschreven waren. Zij legden ze diezelfde middag aan de Bruyne voor. Zelf waren zij er, schreef van Houten, 'bepaald bleek van geworden. Het verhaal dat daarin
Vier-en-twintig uur later ging de Bruyne voor het eerst na lange tijd weer de deur van BI binnen; hij had, bekende hij, van de rapporten 'een slapeloze nacht gehad'
; hij zei, 'dat hij de absolute noodzaak van een reorganisatie thans volkomen (inzag)' - niemand zou hij nog naar Nederland uitsturen, 'totdat de hele geschiedenis grondig herzien (was).' 2 '
Grondig herzien' betekende dat Lieftinck het werk voor SOB moest opgeven; het viel evenwel de kolonel der mariniers de Bruyne moeilijk, de kapitein der mariniers Lieftinck dat affront aan te doen - en dan ten pleziere van de triomferende officierenvan het Bureau Inlichtingen!
Eind januari was nog geen beslissing genomen, d.w.z. bij SOB was Bingham in feite reeds vervangen door Dobson, maar aan Nederlandse kant was nog niet ingegrepen, zij het dat Lieftinck wel reeds 'asgrauw'
rondliep, 'van woede of narigheid'
, schreef van Houten."
Op 29 januari (de Bruyne bracht toen in verband met de opleiding van de Nederlandse mariniers een kort bezoek aan de Verenigde Staten) zetten Somer en van Houten door. Minister van Lidth ontving die dag een brief van hen waarin zij zwart op wit meedeelden dat zij elke samenwerking met SOB weigerden, zolang (daar kwam het op neer) de Bruyne, Lieftinck en Schilp zich nog met het SOB-werk zouden bemoeien. In die dagen werd overwogen dat A. W. M. Ausems, de afgezant van Jan Thijssen (oprichter van de Raad van Verzet), die in december in Engeland was aangekomen, in Nederland gedropt zou worden namens de dienst van de Bruyne die, zoals wij weergaven, de Raad van Verzet min of meer als de centrale van een groot deel van het illegale werk zag. Welnu, op 4 februari, onmiddellijk na zijn terugkeer uit Amerika, vernam de Bruyne dat Ausems geweigerd had, van een 'aanloop-adres'
van zijn dienst gebruik te maken, wèl wilde bij een 'aanloop-adres'
van BI benutten. De Bruyne deed toen telefonisch aan SOB weten dat hij de missie van Ausems opschortte. Namens SOB werd hem vervolgens onmiddellijk per officier de pijnlijke boodschap overgebracht dat de Dutch Section (Dobson dus) voorshands niet bereid was, welke operatie ook in Nederland uit te voeren. Dat liet de Bruyne geen keus: nog diezelfde dag verzocht hij van Lidth, de taak van samenwerking met SOB aan het Bureau Militaire Voorbereiding Terugkeer te ontnemen.
De Bruyne's verzoek werd ingewilligd.
In mei legde hij aan het Bureau Bijzondere Opdrachten en aan SOB een door Lieftinck en Schilp uitgewerkt plan voor om. de Bnglandspiel-agenten uit Haaren te bevrijden door de combinatie van een RAF-bom.bardement met een inzet van parachutisten. 'Dan zouden'
, meende Schilp, 'wel enige mensen om het leven komen, maar de rest zou er uit kunnen komen.'
1 Het plan, dat meer van schuldbesef dan van realiteitszin getuigde, werd afgewezen; trouwens (maar dat wist men in Londen niet) de B1'Iglalldspiel-agenten zaten niet langer in Haaren.
Wij gaven in het voorafgaande de uitlating van Schilp weer, volgens wie, na de ontvangst van van Trichts onthullend telegram van 22 november '43, 'de Engelsen ... er nog niet van overtuigd (waren) dat alles gepenetreerd was.' Met '
de Engelsen' kan Scliilp slechts gedoeld hebben op die functionarissen met wie de Bruyne, Lieftinck en hijzelf in contact stonden: Major Bingham en de overige officieren van de Dutch Section van SOB. In werkelijkheid werd de zaak aan Engelse kant veel hoger opgenomen dan men uit Schilps uitlating zou concluderen. Het gebeurde werd aan de leiding van SOB gerapporteerd; ook SOB's oude tegenstander MI-6 werd ingelicht en op hoog niveau werd besloten dat de Joint Intelligence Chiefs (de hoofden van de Intelligence-afdehngen van de Admiralty, het War Office, het Air Ministry, het Foreign Office en het Ministry of Economic Warfare) een commissie van onderzoek naar de operaties van SOB zouden instellen. Daarop drong vooralook de Royal Air Force aan. Bomber Command van de RAF had gemiddeld bij alle operaties ter ondersteuning van het geheime werk niet meer dan It tot 3% van de toestellen verloren welke daartoe ter beschikking waren gesteld, en het had Bomber Command al geruime tijd verontrust dat van de toestellen die geheime agenten of sabotagemiddelen en wapens naar bezet Nederland overgebracht hadden, meer dan IQ % niet was teruggekeerd - nu moest men aannemen dat twaalf toestellen met hun geschoolde bemanningen verloren waren gegaan doordat SOB-Dutch het Duitse Spiel niet doorzien had. De Britse Chiefs of Staff, die van meet af aan achter de operaties Vail SOB een vraagteken hadden geplaatst, overwogen ernstig, die operaties te beëindigen, althans drastisch te beperken. Een in december '43 door SOB ingediend verzoek om voor
SOB dat in die tijd belangrijke steun verleende aan Tiro's partisanen in Joegoslavië en ook nog een rol van betekenis moest gaan spelen bij de voorbereiding van de Geallieerde landingen in Normandië, kwam deze crisis te boven, maar niet dan nadat het rapport van de Britse commissie geconcludeerd had dat er alleen in de verbindingen met Nederland sprake was geweest van Duitse penetratie (die conclusie was onjuist - toen de commissie eind december '43 haar rapport afsloot, was van Frankrijk uit een met hetBnglandspiel te vergelijken Spiel in volle gang). Van Lidth vroeg het rapport ter inzage; het werd hem geweigerd - wèl werd hem gezegd dat de commissie, aldus van Lidth jegens de Enquêtecommissie, 'van oordeel was dat zich hier een ellendige debacle had voltrokken, die echter moest worden gerekend tot de 'normal war-casualties'.' I Kapitein Lieftinck vernam van kolonel de Bruyne dat het rapport, aldus Lieftinck aan de Enquêtecommissie, 'helaas niet voldoende positief de schuldigen aanwees. Het kwam neer op onvergeeflijke slordigheid bij de codering bij de verbindingsinstallaties' 2 en voor '
codering' zal men dan wel '
decodering' moeten lezen. Als dat inderdaad de conclusie van de Britse commissie geweest is, dunkt zij ons hoogst onvolledig, immers: hoewel in het geval van Lauwers de ontvangstcentrale correct gerapporteerd had dat deze zijn security-check weggelaten had, en in het geval van van Hemert dat van deze op zijn minst vier telegrammen zonder security-check binnengekomen waren, was de Dutch Section van SOB beide agenten blijven beschouwen als personen die zich op vrije voeten bevonden; deze fouten waren dus niet bij het decoderen gemaakt, maar bij het beoordelen van de correct gedecodeerde telegrammen, Mr. Donker vernam in '49 in Londen, 'dat uit het rapport-Selborne'
(bedoeld wordt: het rapport van de door de Joint Intelligence Chiefs ingestelde commissie) 'blijkt dat men toen nog van een twaalftal agenten aannam dat zij eerst in december 1942 in handen van de vijand waren gevallen'
3 welke twaalf hiermee bedoeld waren, weten wij niet+, maar in elk geval
Eerder vermeldden wij dat Somer onmiddellijk na ontvangst van het telegram van 22 november' 43 uit Bern de BI-agenten in bezet gebied gelast had, hun eventuele contacten met SOE-agenten te verbreken, 'zusterdienst geheel door Duitsers geïnfiltreerd'
, had hij laten seinen. Deze tekst viel begin '44 de Duitsers in handen, vermoedelijk als gevolg van de arrestatie (5 februari' 44) van de BI-agent van Borssum Buisman die, toen hij opgepakt werd, meer dan IOO 'oude'
en enkele 'nieuwe'
telegrammen bij zich had, alsmede enige stukken welke op zijn code betrekking hadden. Toen Giskes en Schreieder de aangehaalde woorden gelezen hadden, stond voor hen vast dat het geheim van het Englandspiel tot Londen doorgedrongen was. Giskes wilde het Spiel afbreken met een kort bericht waarin slechts opgemerkt zou worden dat alle geheime agenten van wie men in Londen wel zou aannemen dat zij gedood waren, in werkelijkheid nog leefden, maar Abwehr III F in Berlijn wees dat voorstel af; de Abwehr-centrale wilde, wat het lot der agenten betreft, de handen vrij houden en meende bovendien, zo verklaarden Giskes en Huntemann in juli '45, 'that the closing message must breath a spirit of confidence in the final victory for Germany and the certitude of repelling any Allied invasion of Holland.'l
Er werd een honende tekst opgesteld, passend in het kader van een commerciële zender waarvoor de zender van SOE zich steeds uitgegeven had, welke tekst opzettelijk op I april (All Fools Day in Engeland) via de lijn-van Hemert verzonden werd, gericht aan 'Messrs. Blunt'", Bingham and SuccessorsLtd, London' :
'In the last time you are trying to make business in Netherlands without our assistance stop we think this rather unfair in view our long and successful cooperation as your sale agents stop but never mind whenever you will come to pay a visit to the Continent you
De tekst werd aan Major Bingham en kapitein Lieftinck ter lezing gegeven; Bingham vertrok kort nadien naar Australië.