Nederland is nog een generatie lang na 1848 een land zonder partijen, d.w.z. zonder op beginselen gegrondveste, vaste politieke organisaties gebleven. Tweede en Eerste Kamer kenden slechts 'richtingen'
; de schaarse leden die met Guillaume Groen van Prinsterer, zich vasthoudend aan de geloofsbelijdenis van de Dordtse Synode, de beginselen van de revolutie van 1789 als brengster van 'het ongeloof'
verwierpen, stemden meest met de conservatieve, de katholieken, althans tot omstreeks 1864, meest met de liberale richting mee. Hoe zagen veelliberalen in een onschokbaar geloof aan 'de vooruitgang'
met name op Groen en de zijnen neer! Toen in 1851 de pasopgerichte Amsterdamse kiesvereniging 'Nederland en Oranje'
met Groen uitsprak, 'dat alle macht uit God is en dat de volkssoevereiniteit strijdt met Gods woord'
, heette die proclamatie in het strijdvaardigste en in zijn verontwaardiging haast over zijn woorden struikelende, liberale blad, de Arnhemse Courant,
'zó barbaars, zó middeleeuws, zó onstaatkundig, zó oproerig, zó ongrondwettig, in één woord zó schadelijk, zó bespottelijk dat men geloofd zou hebben dat dit product in de wereld gestuurd was door personen die er belang bij hebben, twist en tweedracht te stoken."