Op de keper beschouwd was er in november '18 in ons land weinig aan de hand geweest, miniem-weinig wanneer men het vergelijkt met de politieke omwentelingen die zich in Centraal- en Oost-Europa voordeden. Nuchtere analyse had kunnen leiden tot de conclusie dat de sociaal-democratische arbeidersbeweging in de loop van één generatie blijkbaar veel meer in de Nederlandse samenleving ingegroeid was dan zij zelf, en dan in elk geval haar grote voorman besefte en wilde toegeven. Van serieuze voorbereiding, ja van voorbereiding welke ook, op een greep naar de macht was geen sprake geweest. Het vuur dat even opvlamde, was een strovuur gebleken; het had de leuzen, die het voedde, eigenlijk verteerd.
Nuchtere analyse, - maar een analyse achteraf De tijdgenoot beleefde het anders. Gaat het te ver wanneer men Troelstra's mislukte revolutiepoging met een onverwerkt psychisch trauma vergelijkt I Men kwam het moeilijk te boven. De herinnering bleef nawerken, nawrokken, in de politieke ontwikkeling - enkele tientallen jaren lang, ja tot in de Duitse bezetting. Vandaar ook dat wij dat traumatisch moment met enige uitgebreidheid wilden schetsen, Wat gebeurd was, betekende een emotionele doorkruising van het proces van feitelijke integratie in het volksgeheel van de veruit sterkste
' 2Ó en '
30 d1è wij nu naderen, waren er vol van. Het trauma van november '18 evenwel gaf aan die strijd - mag men zeggen: een speciale giftigheid l' Giftigheid ook doordat vele jaren lang het koningschap, met alle gevoelskracht die het als symbool bezat, in die strijd betrokken werd.
Het was een strijd die van twee kanten gevoerd werd en die zijn vaste jaarlijkse manifcstatie vond op de derde dinsdag in september wanneer, bij de opening van de Staten-Generaal, de sociaal-democraten met enkele anderen die nog verder links plachten te zetelen, als voorheen demonstratief afwezig bleven", Al in naam van koning Willem III, zij het niet in zijn opdracht, hadden volksmenigten hen gehoond en menigmaal afgeranseld. Zou men dan deelnemen aan het huldebetoon aan zijn dochter? Zij werd tijdens en na november '18 door de socialisten beschouwd niet als hun koningin maar uitsluitend als die van hun tegenstanders. Bij de debatten over de grondwetswijziging van 1922 stelde Troelstra zich weer op een principieel antimonarchaal standpunt: 'Erfelijkheid moge een geschikt leidend beginsel zijn voor paard- en rundveestamboeken, voor het bekleden van publieke functies', zei hij, 'kan het nu eenmaal geen leidraad geven.' '
Op dit ogenblik' die opmerking ging vooraf, 'wordt Oranje als symbool van klassenstrijd gebruikt.f
Dat was zo. Maar strookte zulks met de wensen van de draagster van de kroon e De christelijk-historische spreker, J. J. Schokking, hield Troelstra in hetzelfde kamerdebat voor, dat Oranje zich steeds tegen elkè verdrukking gekeerd had. V. H. Rutgers, de anti-revolutionaire hoogleraar, zag in de band tussen Nederland en Oranje een Godsgeschenk. Re jonge van Schaik sprak voor de Rooms-Katholieke Staatspartij:
'Ons volk. en zeker niet het minst de katholieken die een derde deel der bevolking vormen, zijn en blijven gehecht aan het regerend Oranjehuis. Vanzelfsprekend niet omdat Oranje zogenaamd het protestants-christelijk karakter van onze natie heeft weten te bewaren. Want wie dat woord in zijn historische zin gebruikend, aldus spreekt, toont of moedwillig het oog te sluiten voor de werkelijkheid, of, dan nog wegcijferend de zuidelijke provincies, zich .aan droombeelden over te geven. Maar wèl omdat het Oranjehuis sinds eeuwen een wezenlijk bestanddeel van ons volk is geweest en daarmee lief en leed heeft gedeeld; omdat, niet het minst in de latere jaren, het Huis zich met grote toeVant.e.rn.waren de sociaal-democratenwel aanwezig, maar zwijgend.AanhalingOud:dl.p.'Leve de Koningin!'
mocht aanheffen, gevolgd door een driewerf 'hoera!'
van alle aanwezigen - de rooms-katholieken waren, na de ervaringen van november 'r8, minder dan ooit bereid te erkennen dat, zoals Kuyper geleerd had, de grondtoon van het volkskarakter door hurl antirevolutionaire coalitiegenoten, en door hen alleen, aangegeven werd.
Deze onderlinge geprikkeldheden verzwakten de ijver niet waarmee men zich tegen SDAP en NVV keerde, maar versterkten haar eer.
Terwijl november 'r8 aangetoond had dat er in de leiding van de sociaaldemocratie nauwelijks krachten waren die de parlementaire demoeratie en, met haar, de constitutionele monarchie wilden omverwerpen, leek wat gebeurd was, de opvatting van haar tegenstanders te rechtvaardigen dat zij, de sociaal-democratie, zowel het een als het ander op het oog had. Vele van die tegenstanders bleven haar als een bij uitstek revolutionaire beweging zien. Dat was zij, ondanks de schijn van het tegendeel die door uiterlijke omstandigheden gewekt werd, in haar actie nooit geweest: niet bij haar oprichting in 1894 toen zij het parlementarisme aanvaardde; niet in r903 toen zij, opnieuw, de anarchisten bestreden had; niet in 1909 toen zij de 'Marxisten'
had laten vertrekken; evenmin in de maand waarin Troelstra zich, zoals hij spoedig toegaf, 'in de machtsverhoudingen vergist'
had. Hij had zich in veel meer vergist: in aard, karakter en positie van zijn eigen beweging, in gesteldheid en stemming van de gehele natie.
Zijn historische betekenis bleef. Zoals Kuyper de gereformeerde 'kleine luyden'
, Schaepman de achtergestelde katholieken voorgegaan was in hun strijd om erkenning als zelfstandige politieke macht, zo had Troelstra bij honderdduizenden, van de godsdienst vervreemde, veelal in ellendige omA.v., p.'verworpenen der aarde'
politiek zelfbewustzijn geschonken. Tot aan zijn dood (1930) bleven zij hem trouw. Maar de trouw zelf aan,de man die voor 'november '
IS' verantwoordelijk gesteld werd, droeg er toe bij dat zij in een politiek isolement gedreven werden, dat vele tegenstanders maar al te graag bestendigden. Die zagen in de stoeten die op de rste mei achter de rode vanen demonstreerden, de vaterlandslose Gesellen waarvan Wilhehn II eens smalend gerept had met betrekking tot de Duitse socialisten.
De regering ging voorzorgsmaatregelen nemen, wettelijke en feitelijke. De wettelijke bleven beperkt tot een aanvulling van het Wetboek van Strafrecht waarbij elke, ook de afgebroken, voorbereiding van een aanslag op regering en staatsvorm strafbaar gesteld werd; het begrip 'voorbereiding'
werd veel ruimer dan vroeger geïnterpreteerd; ook zou elke opruiing tot 'gewelddadig optreden tegen de openbare orde'
voortaan gestraft worden. De behandeling van het wetsontwerp leidde tot een parlementair debat van ongekende felheid, maar op 8 juni 1920 werd een algemene proteststaking tegen deze 'anti-revolutie-wet'
een deerlijk fiasco. 'Reële betekenis is van de wet niet uitgegaan'
en 'de bestrijders van hun kant hebben van de mug een. olifant gemaakt', zo oordeelde Oud - een kwart eeuw later.!
Naast de wettelijke maatregelen de feitelijke.
De Bijzondere Vrijwillige Landstorm, uit geoefende militairen bestaande, werd, tegelijk met de uit ongeoefenden geformeerde burgerwachten, uitgebreid; de eerste telde begin 1921 meer dan 46000 leden.ê Die leden waren, behalve in de gewone landstorrnkorpsen, ingedeeld in een korps motordienst, een korps vaartuigendienst, een korps spoorwegdienst, een korps luchtwachtdienst. Dat laatste korps zou alleen in geval van oorlog in actie komen; de andere waren bestemd voor het waarborgen van de binnenlandse veiligheid, waarbij aan optreden gedacht werd niet alleen zo zich ooit november '18 zou herhalen, maar ook bij massalestakingen: de vrijwilligers van de Landstorm moesten dan het verkeer in stand houden.
Voor het onderhouden van de verbindingen in geval van binnenlandse onlusten - men' nam aan dat het normale telefoonnet dan onbruikbaar, althans niet volledig bruikbaar zou zijn - liet de regering een net van radiozenders en -ontvangers bouwen dat in 1920 de hoofdstad, alle provinciale hoofdsteden en bovendien Rotterdam, Amersfoort, Enschede en Bredap.p.
Onder hetzelfde ministerie kwam een geheime organisatie voor het inwinnen van informaties te ressorteren, de Centrale Inlichtingsdienst, of Cl. Er was tijdens de eerste wereldoorlog al een opsporingsdienst geweest, hoofdzakelijk actief op het terrein van de contra-spionage en verbonden met de afdeling inlichtingen van de Generale Staf, GS III. Onmiddellijk na november lr S besloot de regering verder te gaan. Maar hoe 1 Constitutioneel was het een heet hangijzer. Het leek beter, de Staten-Generaal nergens in te mengen: de nieuwe dienst moest dus in de begroting onvindbaar gemaakt worden. Voor deze gang van zaken wenste de minister van oorlog 'op politiek gebied geen verantwoordelijkheid te dragen. De minister van justitie vond het ook minder gewenst.P Ruys, premier en minister van binnenlandse zaken, had geen bezwaren: hij aanvaardde de verantwoordelijkheid, stelde de dienst in - niet formeel, maar uitsluitend in feite: er werd geen letter op schrift gesteld - en liet de eerste besprekingen voeren met de commissarissen der Koningin alsmede met de procureurs-generaal.
GS-III was op dat moment al in twee afdelingen gesplitst: GS-III A, de militaire inlichtingendienst, en GS-III B, een kleine afdeling die gegevens over de geest in leger en marine verzamelde en verwerkte. De generale staf stond normaal op de begroting. Wat was logischer dan de Centrale Inlichtingsdienst' gecamoufleerd onder te brengen bij GS-III B 1 Aldus geschiedde.
Taakvan de nieuwe dienst werd het, zo zorgvuldig mogelijk te volgen wat in 'links'
Nederland, met inbegrip van SDAP en NVV, geschiedde en daarom~ trent incidenteel en periodiek rapport uit te brengen; incidenteel doordat bijvoorbeeld gerapporteerd werd over bepaalde dienstplichtigen of over personen die voor belangrijke overheidsfuncties in aanmerking kwamen. De
Verslag houdende de uitkomsten van het onderzoek, dl. II c (1949), p. 512. Deze bron
Het bureau van de Centrale Inlichtingsdienst was maar klein. In 1936 werkten er vier officieren, drie burger-ambtenaren en acht hulpkrachten en typistes; er waren toen vier opperwachtmeesters van de koninklijke marechaussee bij de buitendienst betrokken: het bureau was in hoge mate afhankelijk van zijn contacten. Deze strekten zich uit tot de commissarissen van de Koningin, de procureurs-generaal, de plaatselijke politie in ruim 100 gemeenten (waarbij de'informaties van de politieke inlichtingendiensten van de politie uit Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht veruit het belangrijkste waren), de rijksveldwacht, de werkgevers-organisaties, de confessionele vakbewegingen, de Bijzondere Vrijwillige Landstorm, de burgerwachten en de Nederlandse eonsulaten in het buitenland. Er was contact met de gouverneurs van Suriname en Curaçao; er was nauw contact met de procureur-generaal in Nederlands-Indië. Weinig contacten waren er binnen de geobserveerde groeperingen zelf - dat was althans de indruk die zich bij lezing van de bewaard gebleven periodieke rapporten aan ons opdrong. Veel gegevens wist het centraal bureau daarentegen te verzamelen door met immense ijver alle publikaties dier groeperingen, ook de kleinste en onaanzienlijkste, te lezen - beter: te spellen. De jaarlijkse kosten waren niet hoog: ca. f 40 000. Eens per jaar had de staf van het centrale bureau een samenkomst, meest in Utrecht, met de belangrijkste contactpersonen uit het gehele land, practisch uitsluitend politie-functionarissen. 'Het grote voordeel van deze organisatie was'
, aldus overste Rooseboom in 1948, 'dat zij geheim was. Er waren weinig mensen. Het pleit voor die dienst dat wij nooit ongelukken hebben gemaakt.f
Ze wist althans tijdens haar werkzaamheid geheel buiten de publiciteit te blijven.