Nog hebben wij in het voorafgaande niet de versplintering genoemd die zich niet alleen op godsdienstig maar ook op politiek gebied voordeed en waarin zich een Prinzipienreiterei en ideologisch perfectionisme openbaarden die de Nederlander van ouds dierbaar waren. Zo was al in de negentiende eeuw de liberale richting in ettelijke, elkaar bestrijdende groeperingen uiteengevallen. Na '18 nam dat nog toe. In dat jaar moest men bij de verkiezingen voor de Tweede Kamer uit jz Iijsren kiezen, in '22 uit 48, en in '33 werd het maximum van 54 gehaald; 21 daarvan kregen in het gehele land minder dan 1000 stemmen, twee zelfs minder dan 100, maar met dat al kwam een Tweede Kamer tot stand waarin veertien partijen vertegenwoordigd waren, zij het zes met slechts één zetel. Na de verkiezingen met 'de 54 politieke partijen'
(een voor de meeste lijsten veel te vleiende karakterisering die in de bezetting nog opgeld zou doen) werd de waarborgsom ingevoerd en in '37 waren de 54 lijsten tot 20 gereduceerd: nog een hoog aantal in het kleine land. Bestuurbaar bleef het slechts doordat de zes grootste democratische partijen steeds ook veruit het grootste deel van de stemmen op zich wisten te verenigen.! I