Ook, ja juist in dit deel hebben wij veel te schrijven over de illegaliteit. Zij was een minderheid. Wij herinneren er aan dat wij in deel 7 (in de paragraaf'Illegale werkers'
van hoofdstuk 8) als een voorzichtige, wellicht te voorzichtige, schatting vermeldden dat vóór september '44 in ons land het aantal illegale werkers (gedefinieerd als diegenen die in vaste organisatorische verbanden illegaal actief waren) van de orde van grootte van vijf-en-twintigduizend was; daarbij hadden wij de individuele saboteurs en de talrijke helpers van de illegale werkers niet meegerekend - talrijke, want velen van die illegale werkers waren voor hun huisvesting, hun voeding, het opbergen van bezwarende stukken, soms ook van wapens, en het ontvangen van hun correspondentie afhankelijk van de hulp die hun dagelijks door allerlei relaties werd geboden. Ook hebben wij in die schatting het aantal gezinnen niet meegeteld waarin onderduikers gehuisvest waren - een aantal dat wij met betrekking tot de Joodse onderduikers op vijf-en-twintigduizend hebben geschat en dat met betrekking tot de niet-Joodse onderduikers (dat werden er enkele honderdduizenden) eenvoudig niet te schatten valt. Maar toch: diegenen die direct of indirect bij het illegale werk waren betrokken, bleven een minderheid vormen - een minderheid evenwel die in tegenstelling tot de meerderheid van de 'goede'
Nederlanders niet de gebeurtenissen over zich heen liet gaan en zich er zo goed mogelijk bij aanpaste, ingreep, acties uitvoerde, reacties uitlokte en daarmee tot een historisch werkzame factor werd; dat alles dient zo nauwkeurig mogelijk weergegeven te worden.