De RVVals zodanig had tot eindjuni '44 enkele helpers van de vijand uit de weg geruimd, een paar overvallen uitgevoerd op distributiekantoren en bevolkingsregisters (maar niet in de verste verte zoveel als de Knokploegen), enkele gevangenen weten te bevrijden, 'kleinere'
sabotage bedreven (telefoonkabels doorgesneden, stro-opslagplaatsen in brand gestoken, goederenwagons onklaar gemaakt) en in vier gevallen het productieproces in enkele fabrieken voor enige tijd onderbroken. Grote omvang had die sabotage dus niet aangenomen; sabotagemiddelen waren schaars - die konden in grote hoeveelheden slechts uit Engeland komen. Op dat laatste bleef Thijssen hopen en toen eenmaal de strijd in Normandië was ontbrand, deed hij aan zijn medeleden van de Raad van Verzet (van der Veen was in mei in Duitse handen gevallen en in juni gefusilleerd) het voorstel, een door hem geleid Operatie-Centrum (OC) te vormen hetwelk de groepen van de RVV op militaire leest zou schoeien - groepen die zich geheel op de sabotage zouden toeleggen. Het voorstel werd begin juli aanvaard. Er vloeide uit voort dat, in het perspectief van Thijssen, de RVV-groepen (zoals al met de Radiodienst het geval was) alleen met hèm te maken hadden, niet met de overige leden van de Raad.