Op D-Day, 6 juni 1944, had het Nederlandse kabinet (het tweede ministerie-Gerbrandy, dat in juli '41 tot stand was gekomen) juist een gevaarlijke crisis doorstaan die in allerlei politieke en persoonlijke tegenstellingen haar oorsprong had gevonden.' Zo er al eenstemmigheid heerste onder de ministers dat op het gebied van de oorlogvoering alle krachten (maar dat waren slechts weinige) moesten worden ingezet, er was verdeeldheid inzake tal van belangrijke regelingen welke bij de bevrijding van kracht zouden worden. Bovendien werd over een aantal van die regelingen allerminst gelijk-op gedacht door de koningin en het kabinet, ja het was een hartewens van de vorstin om van het kabinet-Oerbrandy verlost te worden; zij had alle vertrouwen in de minister-president verloren, zij wenste te kunnen gaan regeren met een kabinet dat reeds in Londen de uitdrukking zou zijn van het 'vernieuwde'
Nederland dat, zo hoopte zij vurig, na de bevrijding zou kunnen worden opgebouwd.
Een deel van de regelingen die bij die bevrijding in werking moesten treden, lag klaar in de vorm van wetsbesluiten waaromtrent de in '42 door de regering ingestelde Buitengewone Raad van Advies positief had gerapporteerd en welke vervolgens door de koningin waren ondertekend en door de betrokken ministers (en de minister van justitie) gecontrasigneerd; onder de belangrijkste van die wetsbesluiten hadden zelfs alle ministers hun handtekening geplaatst.
Geregeld was in de eerste plaats dat in bevrijd Nederland een bijzondere staat van beleg zou worden afgekondigd, onder welke een nieuw, in Londen gevormd gezagsapparaat: het Militair Gezag, vèrgaande bevoegdheden zou hebben. Dat Militair Gezag zou in de z.g. eerste fase van de bevrijding (men zou kunnen zeggen: de fase vóór en onmiddellijk na de wapenstilstand) generaal Eisenhower als Supreme Commander van de Allied Expeditionary Forces ten dienste staan; hij zou in Nederland de hoogste instantie zijn. In de z.g. tweede fase zou alle gezag weer bij de Nederlandse regering komen te berusten. Nederlandse instanties en
1 Men vindt de samenstelling van het tweede en derde kabiner-Oerbrandy als bijlage achter in dit deel.'erkend'
was) en Kruls had persoonlijk geen zekerheid dat hij in bevrijd gebied aan het hoofd van het Militair Gezag zou komen te staan - de koningin kon hem niet vergeven dat hij zich in '40 niet had gekeerd tegen zijn defaitistische minister van defensie Dijxhoorn, wiens adjudant hij was geweest.
In '43 hadden de betrokken ministers gemeend dat het Militair Gezag een orgaan zou worden van een (onder de regering geplaatste) Opperbevelhebber van Land- en Zeemacht - een functie welke de (ministeriële) Commissie-Terugkeer had toegedacht aan prins Bernhard. Die benoeming kon evenwel niet doorgaan; in april '44 had Eisenhower doen weten dat hij voor zulk een opperbevelhebber geen zinvolle taak zag en dat hij bovendien meende dat de prins beter Chief Liaison Officer kon blijven; nadien had men overwogen, voor bevrijd gebied (het was de bedoeling dat daar onmiddellijk z.g. gezagsbataljons geformeerd zouden worden) niet een opperbevelhebber van land- en zeemacht maar een Bevelhebber der Nederlandse Strijdkrachten te benoemen. Wie dat zou worden, was begin juni '44 nog een open vraag.
Geregeld was toen voorts de instelling, na de bevrijding, van Bijzondere Gerechtshoven die een buitengewoon strafrecht zouden gaan toepassen - niet geregeld was de instelling van Tribunalen (rechtbanken met
1 Daartoe had die Civil Affairs Division een aparte verbindingsstaf gevormd, de z.g. Shaef-Mission Netherlands; meer hierover in hoofdstuk 8.'in zeer bijzondere gevallen'
bevoegd zouden zijn, de internering van personen die volgens een Tribunaal vrijgelaten moesten worden, te verlengen.
Geregeld was verder de Z.g. zuivering van het overheidspersoneel: functionarissen die 'fout'
waren geweest of anderszin~ aanstoot hadden gegeven, zouden 'gestaakt'
dan wel 'geschorst'
en tenslotte ook ontslagen kunnen worden. Over de perszuivering (Burger had voorgesteld dat aan alle Z.g.legale bladen die nog na I januari '43 waren blijven verschijnen, een publikatieverbod zou worden opgelegd en dat de Z.g. illegale pers legaal zou kunnen worden) was het kabinet het nog niet eens geworden, evenmin over wat er met de radio-omroep diende te geschieden.
Ook op financieel, economisch en sociaal gebied waren tal van regelingen getroffen, en in vergevorderde staat van voorbereiding verkeerden weer andere regelingen op het gebied van het rechtsherstel; geen van deze had onder de ministers tot diepgaande meningsverschillen geleid.
Die meningsverschillen waren wèl gerezen op het gebied van de bestuursvoorziening. Enkele dagen voor D-Day had de Buitengewone Raad van Advies met tien tegen vijf stemmen besloten, geen positief advies te hechten aan de concept-wetsbesluiten der ministers en de Raad had zich tegelijk met acht tegen zeven stemmen uitgesproken voor een nieuwe regeling waarin voorzien zou worden in de onmiddellijke terugkeer van het 'oude'
parlement (ook Burger en van den Tempel waren daar voorstander van). Die terugkeer werd door de overige ministers en met name ook door de koningin hoogst ongewenst geacht; men kon daarbij wijzen op betogen in een groot deel van de illegale pers waarin bepleit was dat een soort noodparlement zou worden gevormd waarin ook vertegenwoordigers van de illegaliteit zitting zouden krijgen. Uit de kring dier illegaliteit wenste de koningin bij de bevrijding haar eerste adviseurs aan te trekken en ter bevordering daarvan werd enkele dagen na D-Day het al eerder gememoreerde telegram naar bezet gebied gezonden waarin werd aangedrongen op coördinatie der illegale organisaties, zodat een groep van voormannen zou ontstaan die, om te beginnen, bij een 'vacuüm'
opdracht zou krijgen, 'één of meer personen aan te wijzen als tijdelijke vertegenwoordigers der regering tot handhaving van'de Kroon van advies te dienen'
. Wat de ministers betrof, waren van dat telegram slechts Gerbrandyen de minister van oorlog, van Lidth, op de hoogte - beiden meenden dat het nodeloze risico's schiep, aangelegenheden met betrekking tot de illegaliteit in de ministerraad te bespreken; de wens om een zo groot mogelijke beveili~ing te bieden aan diegenen die in bezet gebied hun leven waagden in de strijd tegen de bezetter, nam ook in het denken van de koningin een belangrijke plaats In.
In het persoonlijke vlak ontbrak veel aan de goede verhoudingen in het kabinet, waartoe de hevige spanningen waarmee de oorlog gepaard ging (van negen van de twaalf ministers woonden gezinsleden of zelfs het gehele gezin in bezet gebied), hadden bijgedragen. Er waren krachtige weerstanden tegen de eigenzinnig geachte minister van koloniën, van Mook, die overigens telkens lange perioden in Australië werkzaam was. Van den Tempel had zich in sterke mate geïsoleerd, Gerbrandyen Burger konden in het geheel niet met elkaar opschieten, van Kleffens (buitenlandse zaken) en admiraal Furstner (marine) evenmin. Gerbrandy, door velen in Nederlandse kring in Engeland, door de ambtenaren met wie hij het meest te maken had (onder hen de redacteuren van Radio Oranje van wie ik er een was) en door talrijke luisteraars in bezet gebied nog steeds warm gewaardeerd om zijn strijdbaarheid (zijn radiotoespraken getuigden er van), had een groot deel van zijn greep op de regeringsploeg verloren, mede door zijn impulsiviteit en door zijn neiging, belangrijke beslissingen zelf of met slechts enkele andere ministers te nemen. Doordat hij op menig punt klem zat tussen de koningin en sommige ambtgenoten, had hij het extra moeilijk gekregen. HU voerde een worsteling op twee fronten: één met de koningin die al bij de formatie van zijn eerste kabinet (zomer '40) graag gezien had dat hij een deel van zijn ambtgenoten (vertegenwoordigers van partijen die, zo meende zij, hun tijd hadden gehad) had laten vallen - een tweede worsteling met ministers die van oordeel waren dat hij teveel aan de koningin toegaf. Om te voorkomen dat drie ministers: van den Broek (financiën), van Kleffens en Michiels van Verduynen (minister zonder portefeuille, tevens ambassadeur te Londen) het kabinet zouden verlaten, had hij in april de minister van handel, nijverheid en scheepvaart alsmede van landbouwen visserij, Kerstens, de wacht moeten aanzeggen - met deze had zich evenwel de minister van justitie, van Angeren, solidair verklaard; van Angeren had in een nieuwe regeling voor de politie een bevoegdheid tot internering
Die ministeriële crisis, zich voordoend terwijl kennelijk een climax in de oorlog op handen was, had bij de Nederlanders in Engeland en ook in bezet gebied een akelige indruk gemaakt. Bovendien: nadat in november '41 de twee vertegenwoordigers van de Rooms-Katholieke Staatspartij, Steenberghe en Welter, hun portefeuilles hadden neergelegd, had zich dus nu weer een scherp conflict voorgedaan met de enige twee ministers die als katholieken bekend waren (dat ook Michiels van katholieke afkomst was, was niet algemeen bekend); in Londen werd geprotesteerd door de katholieke leden van de Buitengewone Raad van Advies en uit bezet gebied zond het Vaderlands Comité een bezorgd telegram? aangaande 'de wijzigingen in regering ... Geheelontbreken van vertegenwoordiger van zo groot volksdeel wordt ook door niet-rooms-katholieken pijnlijk gevoeld als versmalling van vertrouwensbasis.'
Toen dit telegram verzonden werd, 17 augustus, was van Angerens opvolger van Heuven Goedhart ruim een maand in functie als minister van justitie; deze was evenwel zozeer in tegenstellingen verwikkeld geraakt dat hij wellicht toen reeds niet zonder nostalgie terugdacht aan de tijd waarin hij, vervolgd door de 'SD'
, in bezet gebied redactionele leiding had gegeven aan Het Parool.
Na een lange, moeilijke en gevaarlijke tocht die twee maanden in beslag had genomen, was van Heuven Goedhart op 17 juni in Engeland aangekomen. Voor zijn overtocht uit Spanje naar het in verband met D-Day
I Van Boeyen had Algemene Zaken behouden. 2 Tekst in het verhoor van H. A. M. T. Kolfschoten, Enq., dl. VII c, p. 466.'vacuüm'
een interimbewind te vormen onder leiding van Bosch van Rosenthal, de afgezette commissaris van de provincie Utrecht, in de naar Londen verzonden stukken als 'B.S.'
aangeduid; dat denkbeeld was door Gerbrandy, van Lidth en de koningin verworpen, door de koningin mede omdat zij tegen Bosch grote persoonlijke bezwaren had en wilde voorkomen dat hij via de illegaliteit een positie van bijzonder gezag zou verwerven. Op 26 mei, de dag waarop Gerbrandy hoorde dat het van Heuven Goedhart was die men in Londen mocht verwachten, legde de ministerpresident aan de koningin het denkbeeld voor, de boodschapper uit bezet gebied, voor wiens werk vóór de bezetting hij veel waardering had (van Heuven Goedhart had zich een strijdbaar hoofdredacteur getoond van het Utrechts Nieuwsblad) in het kabinet op te nemen. De koningin wees het denkbeeld niet af, maar stelde een voorwaarde: haar moest blijken dat van Heuven Goedhart, zo schreef zij, 'IOO% is voortgekomen uit de niet-politieke verzetsorganisaties.'! Nu, Somer en van Houten waren van het tegendeelovertuigd! 'Ik hamer er bij Gerbrandy in, en Somer staat
I 'Blocnoot'
, 26 mei 1944, van de koningin aan Gerbrandy (AOK, map 'Voorbereiding GAC'
).
'dat deze nieuweling ongetwijfeld een schat aan gegevens brengt ... maar dat de minister-president toch te allen tijde moet bedenken en onthouden, dat deze afgezant zeer waarschijnlijk uit één bepaalde organisatie of groep van organisaties komt (ik weet het zelfs vrijwel zeker) en dus alleen als spreektrompet mag gelden voor een gedeelte van het verzet in Nederland, niet van iedereen ... Ik meen alle reden te hebben om dit standpunt in te nemen, omdat het met de dag duidelijker wordt wie hem gestuurd heeft en waarom!'!
Van Houten trachtte onmiddellijk ook de koningin te beïnvloeden; van eind '43 af was hij haar naaste adviseur in alle kwesties welke de Nederlandse illegaliteit raakten - wat zou van die invloedrijke, hem zeer strelende positie overblijven als van Heuven Goedhart eenmaal in persoonlijk contact met de koningin kwam? 'Ik kan niet nalaten'
, schreef van Houten haar op dezelfde dag waarop hij zijn dagboekaantekening noteerde, 'als mijn persoonlijke mening te geven dat ik alle drukte die om deze man gemaakt wordt'
(Gerbrandy had van Houten omtrent zijn stap bij Churchill ingelicht) 'vooralsnog als lichtelijk overdreven beschouw."
'Lichtelijk overdreven'
? Gerbrandy wist beter toen hij in zijn weekendhuisje in Essendon benoorden Londen op zaterdag 7 juni een eerste lang gesprek met van Heuven Goedhart had kunnen voeren. Dit was een man naar zijn hart! Een persoonlijkheid van groot formaat! Iemand bovendien die hem precies kon vertellen hoe de Nederlandse illegaliteit in elkaar zat, voorstander van een snelle coördinatie dier illegaliteit en van een grondige 'vernieuwing'
van Nederland, en verklaard tegenstander tenslotte (evenals Gerbrandy) van een min of meer automatische terugkeer van het 'oude'
parlement. De minister-president had geen inzicht gehad in de samenstelling van de Nederlandse illegaliteit en dus de conflicten die er zich in hadden voorgedaan, rond de OD bijvoorbeeld, ook nooit ten volle begrepen; 'al die dingen'
, verklaarde hij later aan de Enquêtecommissie, 'zijn ons pas voor honderd procent duidelijk geworden toen ... van Heuven Goedhart overkwam."
Ook luisterde Gerbrandy graag naar zijn gast toen deze vertelde dat de lastige Burger door zijnJ.J.
Woensdag 2I juni werd van Heuven Goedhart door van Lidth ontvangen, die dag of de volgende door de koningin. 'Maakt een verstandige, voorzichtige indruk', noteerde van Lidth.
'Roemt zeer Bosch v. Rosenthal Van mr. Burger moet hij niets hebben; in Nederland zijn de mensen (ook zijn eigen partijgenoten zoals Drees) verbaasd dat hij tot minister werd benoemd. Hij acht ... herstel van de Tweede Kamer absurd en spreekt tegen dat de ondergrondse pers zich daarvóór verklaard heeft Over militair gezag is men wel te spreken. Het optreden van [de] 00 acht hij verkeerd en autoritair ... Invloed Albarda en van den Tempel zeer getaand. Gerbrandy wordt gewaardeerd. Communisten verrichten nuttig werk in verzetsbewegingen, A.R.'s houden zich afzijdig, R.K gedragen zich goed. Tijd gunnen tot vorming van politieke mening"
anders gezegd: ook van Heuven Goedhart meende dat algemene verkiezingen pas enige tijd na de bevrijding moesten worden gehouden.
'Geruststellend is'
, schreef de koningin na haar eerste gesprek met hem aan van Houten,
'dat betrokkene kon verklaren dat het Nederlandse volk niet wenst de terugkeer van de Kamer zoals deze zich zoude voordoen indien zij ter vergadering werd opgeroepen. Ditzelfde geldt ook van het representatief karakter dat hij toekende als adviserend lichaam dadelijk na de bevrijding aan de voormannen der verzetsbeweging ... Ik zal hem spoedig verzoeken nogmaals bij mij te komen .. Dit betekent natuurlijk niet dat ik hem zal volgen op de weg B.S."
Twee weekeinden bracht van Heuven Goedhart vervolgens bij de koningin door. Spoedig was hij door een van bewondering en enthousiasme overlopende Gerbrandy (van Heuven Goedhart bleef meer dan vier maanden bij deze wonen) ook met enkele andere ministers in contact gebracht. Van Kleffens vond hem 'zonder uitzondering de belangrijkste Engelandvaarder die dusver hier is aangeland'
), hij was volgens van Angeren uit die groep 'de eerste van wie men kon zeggen: het is iemand die ruim had kunnen rondkijken, en die zijn hersens kon gebruiken."
J.J.'dat Gerbrandy bezig is, mr. Goedhart over het paardje te beuren, en daaraan doet iedereen mee."
Gunstig oordeelden, merkwaardig genoeg, óók Somer en van Houten na hun eerste gesprekken met de nieuwaangekomene. Mede namens zijn vriendenjhr. mr. P. Th. Six (niet te verwarren met de chef-staf van de OD, jhr. P. J. Six!) en mr. H. P. Linthorst Homan (beiden waren betrokken bij de opbouw van het Militair Gezag) alsmede namens Somer zei van Houten op I juli tegen de koningin, 'dat onze indruk van de man goed is en dat hij ideeën voorstaat, die ons allen steeds bijzonder sympathiek zijn geweest ... Haar indruk is ook goed', noteerde hij verder,
'en zij is erg blij dat dit het geval is - want zij heeft er (net als wij) om bepaalde redenen wel een beetje tegenop gezien! ... De man is belangrijk, vervolgt zij dan, en heeft haar veel geleerd. Zij zegt zich te realiseren dat ook met van Heuven Goedhart de wind natuurlijk min of meer uit één hoek waait ... , maar acht hem van voldoende formaat om representatief te zijn voor wat er in grote kringen in ondergronds Nederland leeft en ook door het Nederlandse volk in het algemeen verlangd en verwacht wordt. Daarin ben ik het eerlijk ook met haar eens."
Met dat al aarzelde de koningin nog of zij er mee accoord kon gaan dat van Heuven Goedhart de portefeuille van justitie van van Angeren zou overnemen; 'dit zoude'
, noteerde zij voor een gesprek terzake met Gerbrandy, 'kunnen worden opgevat als vooruitlopen op mijn beleid na thuiskomst en dit nog wel vóórdat contact voormannen [der illegaliteit 1 die kunnen overkomen mogelijk is'; zou een benoeming van van Heuven Goedhart voorts niet ook door Duitse represailles diens gezin (hij had in bezet gebied zijn Noorse echtgenote en twee dochters achtergelaten) en de illegaliteit in gevaar brengenj?
Op 6 juli bood Burger zijn mede-Engelandvaarder een lunch aan. Diens komst had hem steun geboden omdat van Heuven Goedhart met aile welbespraaktheid waarover hij beschikte, een perszuivering had bepleit in de door Burger voorgestelde geest. Bij die lunch zat het gehele kabinet met een aantal andere gasten mee aan tafel, van Houten naast Gerbrandy's naaste medewerker van Haersma de With, de vroegere gezant te Berlijn. 'De oude de With'
, schreef van Houten die avond, 'zegt tegen mij met een verheerlijkte glimlach: 'Wàt een zegen, vindt u niet,
I Van Lidth: 'Dagboek'
, 26 juni 1944. 2 eh. H. J. F. van Houten: 'Dagboek'
, 1 juli 1944. 'Aant. z.d. (1 juli 1944 of een der volgende dagen) van de koningin ('Dagaantekeningen'
, archief kab. der kon.).' '
1 Op I I juli stelde Gerbrandy het kabinet voor, van Heuven Goedhart tot minister vanjustitie te benoemen, 'welk voorstel'
, aldus van Kleffens, 'unaniem zeer gunstig werd ontvangen."
Unaniem! Dat was een unicum bij alle aanvullingen van de ministerraad die Gerbrandy ooit had voorgesteld. Daags daarna vond de benoeming plaats. Van Angeren werd weer secretaris-generaal en in Londen deed het verhaal de ronde dat de nieuwe minister na de kennismaking met zijn ambtenaren gezegd had: ' '
En nu, heren, heb ik u nog een grote gunst te vragen: wilt u iets voor me doen?' Koor: 'Ja, Excellentie.'
Van Heuven Goedhart: 'Goed. Noem me dan nooit weer Excellentie.'
Koor: 'Nee, Excellentie.' '
3 Op 20 juli, acht dagen nadat hij minister was geworden, behaalde van Heuven Goedhart een grote persoonlijke triomf: de aanslag op Hitler, hoewel mislukt, toonde aan dat hij in Coevorden in december samen met Cramer met een bonafide lid van de conspiratie tegen Hitler had gesproken en dat diens inlichtingen betrouwbaar waren geweest; van Heuven Goedhart was op dat moment de enige in Engeland die zeggen kon persoonlijk gesproken te hebben met een lid van de groep die Hitler uit de weg had willen ruimen. Churchill nodigde hem uit, hem precies te vertellen wat hij van de grote samenzwering had vernomen. Ook dat kwam zijn gezag in Nederlandse kring ten goede. Enkele dagen later noteerde de koningin: 'Aan Goedhart voorzitterschap geven van kwartiermakers. Onder Goedhart BI en bureau-van Oorschot [het BBO]. Zeggen aan v. Lidth dit mijn wens omdat Goedh. deskundiger is'"
Somer en van Houten, zeer content met de mate waarin de gemoedelijke, in zaken van de illegaliteit weinig deskundige van Lidth hen hun gang liet gaan, moesten er Colonel Cordeaux, hoofd van de sectie- West-Europa van de Britse Intelligence (MI-6), bijhalen om te voorkomen dat zij onder van Heuven Goedhart werden geplaatst. In hun houding jegens deze was zich een wijziging gaan aftekenen: zij zagen nu zijn ster met klimmend wantrouwen, van Houten ook met toenemende jaloezie, rijzen.
Wat hij van de illegaliteit wist, had van Heuven Goedhart enkele dagen na zijn aankomst in Engeland, vermoedelijk al op maandag 19 juni, op Gerbrandy's verzoek in niet veel meer dan een uur (hij was een razend snelle werker) aan de secretaresse van van Haersma de With gedicteerd - Gerbrandy had hem gezegd, aldus van Heuven Goedhart, 'het nodig te hebben voor een gesprek dat hij met de koningin ging voeren"
, en van Heuven Goedhart ging er van uit dat zijn rapport slechts de koningin en de minister-president onder ogen zou komen.
Het rapport ('Nota inzake de '
illegaliteit' in Nederland, de coördinatie daarvan en de mogelijke taak dier gecoördineerde illegaliteit") viel in twee delen uiteen; in het eerste legde van Heuven Goedhart 'het beeld van de illegaliteit per 1 april 1944'
neer, in het tweede besprak hij de 'coördinatie van de illegaliteit'
. De LOjLKP en de spionagegroepen vermeldde hij niet (evenmin trouwens de 'pilotenhulp'
-organisaties), hij oefende scherpe kritiek uit op het Nationaal Comité van Verzet ('politiek zeer weinig ontwikkeld ... onoprechte tactiek ... ongegronde nationale
1 Getuige van Heuven Goedhart, Enq., dl. V c, p. 172. 2 Tekst: a.v., dl. V b, P·488-9'aanvankelijk ietwat '
Indiaans' in zijn optreden, daarna sterk onder communistische invloed, heeft de RVV een reorganisatie ondergaan, waarna hij zich tot een belangrijke en uitnemende illegale groep ontwikkeld heeft'), hij karakteriseerde uitgebreid de meest verspreide illegale bladen waarbij hij Vrij Nederland en Het Parool als eerste noemde ('de verhouding VN-Parool is voortreffelijk en ook na de oorlog hopen zij VN zal als weekblad, Het Parool als dagblad blijven verschijnen - nauw samen te werken'), hij prees Trouw, De Waarheid ('de communisten zijn, , , loyaa!'
), Je Maintiendrai en De Geus en hij noemde Ons Volk
'een mislukking'
, voorzover dit blad als 'populair bedoeld is.'
Voor de OD had hij weinig goede woorden over: 'wordt geheel beheerst door een militaire mentaliteit, , , heeft zich met illegaal werk zelf nimmer ingelaten en in zekere zin goede krachten aan het werk onttrokken, Voorop is altijd de gedachte blijven staan dat de bevrijding een 'militaire dictatuur'
zou inluiden en de OD heeft zich altijd gezien als de instantie die de leiding van het volk in handen zou hebben te nemen'; hij wees ook op de 'minderwaardige spionage ten opzichte van de Zwitserse documentenweg'
welke in april was uitgekomen, Ook tegen het Vaderlands Comité had hij bezwaren, vooral tegen de leden van Schaik, voorman van de Rooms-Katholieke Staatspartij (deze was kort na van Heuven Goedharts vertrek uit Nederland door Kolfschoten vervangen), Reinink ('bij ons volk een volkomen onbekende'
) en van der Mandele ('is lid van de commissie- W oltersom die '
, , op bevel der Duitsers een groot aantal fabrieken, , , heeft moeten doen sluiten'),
Na dit overzicht gegeven te hebben, memoreerde van Heuven Goedhart de mislukking van de poging tot coördinatie der illegale groepen die in februari en maart ondernomen was door Bosch van Rosenthal. 'Ik stel er grote prijs op te verklaren'
, schreef hij, 'dat Bosch van Rosenthal geenszins zelf op de voorgrond wil treden, , " dat hij de illegaliteit door zijn adviezen uitnemende diensten bewijst en van vrijwel alle groepen (ik moet de OD uit de aard der zaak uitzonderen) bijzondere hoogachting en vertrouwen geniet.' Hij bepleitte de vorming van een commissie aan welke van Londen uit opdracht gegeven zou worden, een 'Raad van Advies'
der illegaliteit op te richten; hij zag die commissie graag bestaan uit vijf personen: Bosch (voorzitter), van Randwijk, prof. Rutgers (het was nog onbekend dat deze twee maanden tevoren bij zijn poging om naar Engeland over te steken in Duitse handen was gevallen), Frans Goedhart (de oprichter van Het Parool) en prof. mr. J. H. W, Verzijl (als hoogleraar te Utrecht ontslagen, medewerker van Vrij Nederland);
'deze samenstelling'
, schreef van Heuven Goedhart, 'waarborgt dat alle groepen'Raad van Advies'
toe te treden; voor die Raad zag hij vooralook een taak bij het samenstellen van een tijdelijk parlement (' een groot deel des volks ... is in meerderheid stellig van oordeel dat wij niet
'terug naar 1940'
moeten').
Het voorstel van van Heuven Goedhart, van Londen uit door middel van de vorming van een commissie van vijf de coördinatie der illegaliteit te versnellen, sprak zowel de koningin als Gerbrandy aan. Geen van beiden wist op dat moment waartoe de opdracht had geleid die in het telegram van 8 juni was neergelegd. Dat Bosch van Rosenthal voorzitter zou worden van de commissie (en wellicht dus ook van de te vormen Raad van Advies) viel bij de koningin evenwel niet in goede aarde. Voor een bespreking met Gerbrandy op de ochtend van 1 juli noteerde zij: 'Rapport Blake' (van Heuven Goedhart had voor zijn contact met de Engelse geheime dienst die hem in Spanje had moeten opvangen, de naam 'Blake' gekregen) 'geeft m.a.w. situatie B.S. precies gelijk wij deze kennen. Blake [en] B.S. uit zelfde stad' (Utrecht) 'kan onderonsje zijn. Gezien uiteenlopend oordeelover B.S. zoude ik hem liever niet van hieruit als voorzitter aanwijzen. In ieder geval niet als voorzitter te vormen R van Advies. Hij moet naar zijn oude functie terug, in deze kwaliteit' (cornmissaris der koningin) 'rn.i, ongewenst als voorzitter."
Bij die bespreking op 1 juli bracht Gerbrandy een door van Heuven Goedhart opgestelde concept-boodschap mee waarin de samenstelling van de commissie van vijf en haar taak werden aangegeven; of in dit concept ook stond dat Bosch als voorzitter zou optreden, weten wij niet, in elk geval kwam dit gegeven niet in de tekst" voor waarmee Gerbrandy, nu door van Heuven Goedhart vergezeld, zich naar het Bureau Inlichtingen spoedde. 'De stralende Gerbrandy vertelt'
, schreef van Houten die avond in zijn dagboek,
'hoe de tekst van het telegram er '
als koek' bij de koningin inging en is er zo trots als een pauwover. 'Dat haaltje de donder'
, denk ik bij mijzelf, 'het is precies wat de koningin sinds maanden gewild heeft!'
, maar ik zeg geen woord hardop. Verder kijkt hij v.H.G. met bewonderende ogen aan, klopt hem op de schouder en zegt tegen mij: 'Meneer van Houten, vindt u deze man niet reusachtig? Vroeger lukte niets - hij komt aan en ziedaar: nu is alles in orde!' '
3J.
Het Bureau Inlichtingen gaf de boodschap (zij mocht, aldus van Lidth, 'in opdracht van H.M. aan niemand worden meegedeeld', d.w.z. aan geen der overige ministers') aan de geheime agent G. F. Hooyer mee die als marconist van de spionagegroep-'Kees'
in de nacht van 5 op 6 juli werd gedropt" en reeds op de 6de of de 7de de microfoto te bestemder plaatse afgaf, vermoedelijk bij Frans Goedhart of van Randwijk. Beiden wisten van de coördinatievergadering af die enkele dagen eerder te Amsterdam had plaatsgevonden (van Randwijk had er persoonlijk aan deelgenomen) - er kon slechts geconstateerd worden dat de vorming van de commissie van vijf volmaakt overbodig was. Dat drong evenwel niet tot Londen door en het gevolg was dat van Heuven Goedhart, toen enige tijd later bericht binnenkwam dat de illegaliteit een Contact-Commissie had opgericht, meende dat die oprichting aan het door hem genomen initiatief te danken was. Daarmee had hij overigens nog niet bereikt wat hij zich ten doel had gesteld. Oprichting van het College van Vertrouwensmannen
Aan de OD moest de pas worden afgesneden - dat stond voor van Heuven Goedhart al vast, lang voordat hij bezet gebied had verlaten. In dat opzicht dacht hij gelijk-op met de koningin, Gerbrandyen van Lidth die allen wensten te voorkomen dat de OD in een eventueel 'vacuüm'
enige vorm van militair gezag zou gaan uitoefenen. Dat was ook duidelijk gesteld in het telegram dat op 8 juni (vóór van Heuven Goedharts aankomst te Londen dus) aan de geheime agent Ausems was toegezonden: zoveel mogelijk illegale organisaties, aldus stond daarin, moesten een 'groep van voormannen'
benoemen (dat werd de Contact-Commissie) en aan die groep zou eventueelopdracht worden gegeven, 'één of meer regeringsvertegenwoordigers'
te benoemen die in zulk een 'vacuüm'
de regering zouden vertegenwoordigen - de OD zou onder die 'regeringsvertegenwoordiger(s)' geplaatst worden. Pas op 18 juli meldde de Contact-Commissie zich per telegram present en uit dat telegram bleek tegelijkertijd dat zich binnen de commissie verdeeldheid voordeed.
'zelfs indien zeker ware'
, schreef hij, 'dat de '
kwartiermakers' binnen één etmaal in het vaderland kunnen zijn, zou het nog van eminent belang blijven dat er gedurende dit etmaal regeringsgezag is'; men zou, 'wil men de uiteenlopende groepen zo evenwichtig mogelijk opvangen'
, dat regeringsgezag kunnen toevertrouwen aan een college van zeven personen waarin men ook 'de linkse elementen'
zou moeten opvangen, 'temeer omdat eventuele pogingen om in troebel water te vissen van links zouden komen'
(van Heuven Goedhart verwachtte die pogingen eerder van de OD - wij nemen aan dat hij met dit argument wilde inhaken op de beduchtheid voor een herhaling van 'november '
18' die bij de koningin, Gerbrandyen van Lidth leefde). Hij noemde voor de samenstelling van het college dat hij bepleitte, vijf namen: Bosch van Rosenthal (als eerste), Drees, mr. dr. W. G. A. van Sonsbeeck (in '41 door Seyss-Inquart ontslagen als commissaris van Limburg), Cramer en prof. mr. R P. Cleveringa (de man van de befaamde Leidse toespraak van 26 november '40); die vijf moesten aan hun gezelschap een vertegenwoordiger van het Nationaal Comité toevoegen 'teneinde de meer rechts georiënteerde illegale groepen (de Kern) op te vangen' (een formulering die aantoonde dat van Heuven Goedhart geen denkbeeld had van doel en samenstelling van de Kern), alsmede een vertegenwoordiger van de Raad van Verzet, 'teneinde de links georiënteerde illegale stromingen op te vangen'
(men kon de Raad van Verzet in werkelijkheid slechts in beperkte mate 'links'
noemen). Graag had hij ook Rutgers 'genoemd maar van deze, wel vertrokken uit bezet gebied maar nog steeds niet in Londen aangekomen, moest nu verondersteld worden dat hij niet langer op vrije voeten was. Van Heuven Goedhart wist dat de politieke leider van de ARP, Jan Schouten, was gearresteerd, in april '43 al. Welke anti-revolutionair moest hij dàn voorstellen? 'Ik heb tegen Gerbrandy gezegd: ik weet niemand', zei hij later, en Gerbrandy wist er ook geen een te noemen, wat van Heuven Goedhart, 'eerlijk gezegd, veel erger' vond"
(waarom beiden niet bedacht hebben, de vijf genoemden opdracht te geven, zèlf een anti-revolutionair aan te trekken, is niet duidelijk). De OD werd door van Heuven Goedhart uit het voorgestelde 'College van Vertrouwensmannen'
geweerd; 'de OD toch'
,
1 Exemplaar in AOK, map 'Voorbereiding GAC'
. 2 Getuige van Heuven Goedhart, Enq., dl. VII'een juist uitgangspunt'
I), 'had geen andere taak dan '
sterke arm' te zijn van het regeringsgezag en ik zag en zie nog in het opnemen van een OD-vertegenwoordiger in het College van Vertrouwensmannen een vermenging van sferen, even foutief als het opnemen van een hoofdcommissaris van politie in een college van B. en W. zou zijn."
Met de benoeming van de commissie van vijf tot snelle coördinatie van de illegaliteit was de koningin vrijwel onmiddellijk accoord gegaan, maar met van Heuven Goedharts nieuwe voorstel deed zij dat niet. Twee factoren noopten haar toe te geven: ten eerste het feit dat het op 18 juli '44 verzonden eerste telegram van de Contact-Commissie deed vermoeden (wij komen er in deel 10 b op terug) dat van de commissie geen spoedige aanbeveling van 'regeringsvertegenwoordiger(s)' te verwachten was, ten tweede de zich aftekenende Geallieerde doorbraak door de Duitse linies in Normandië (eind juli). De koningin bracht evenwel in de door van Heuven Goedhart ontworpen 'instructie'
voor Vertrouwensmannen een kenmerkende wijziging aan, zulks met goedvinden van Gerbrandy. Van Heuven Goedhart had voorgesteld dat in een proclamatie die de Vertrouwensmannen op de bevrijdingsdag zouden uitgeven, o.m. zou worden 'meegedeeld dat regelingen zijn getroffen tot onmiddellijk herstel der volksvertegenwoordigingen in staat, provincie en gemeente'.
'In strijd met radiorede Ia mei'
, tekende de koningin hierbij aan', daarmee doelend op haar toespraak van Ia mei '44 waarin zij had gezegd dat zij terzake geen uitgewerkte regeling vastgesteld wilde zien voor zij met representatieve personen uit bezet gebied had kunnen spreken. Er kwam op dit punt in de instructie heel iets anders te staan: in de proclamatie moest er aan worden 'herinnerd, dat het kabinet voornemens is, zodra mogelijk plaats te maken voor een ander.'
Twee stukken werden nu definitief opgemaakt: een boodschap inzake de benoeming van Vertrouwensmannen en een daarbij behorende 'Instructie'
." Krachtens die stukken zouden de Vertrouwensmannen 'bij bevrijding van deel of geheel vaderland'
de regering vertegenwoordigen totdat de 'kwartiermakers'
zouden zijn gearriveerd (over het Militair Gezag werd niet gesproken). De Vertrouwensmannen zouden zelf een
'hoofdtaak'
'handhaving van orde en rust'
moeten beschouwen; zij moesten zorgdragen voor een proclamatie op bevrijdingsdag en waren gerechtigd, ambtenaren te 'staken'
- 'vervanging van uitgeschakelde krachten of vervulling van vacatures'
, zo heette het tenslotte, 'geschiedt slechts bij strikte noodzakelijkheid en slechts voor periode gedurende welke Vertrouwensmannen zelf fungeren.'
Beide stukken werden door Gerbrandyen van Heuven Goedhart op 2 augustus ondertekend. Van Lidth werd ingelicht, als enige der ministers. Het was de uitdrukkelijke wens van de koningin en ook van van Heuven Goedhart dat men de namen van de benoemden in Londen geheim zou houden; daarom werd ook van de instelling van het college vooreerst aan het kabinet geen mededeling gedaan, ook niet aan de minister van binnenlandse zaken, Burger, onder wie de zuivering ressorteerde; verwacht werd namelijk dat zodanige mededeling er onmiddellijk toe zou leiden dat men het kabinet óók zou moeten inlichten, uit welke personen het college bestond.
Natuurlijk, de officieren van het Bureau Inlichtingen wisten het - zij immers moesten de stukken doorgeven naar bezet gebied. Dat geschiedde in dier voege dat de geheime agent jhr. R de Brauw die als verbindingsman met het nieuwe college zou fungeren, de namen van de Vertrouwensmannen in zijn geheugen prentte en dat zijn marconist, M. A. Smid, de stukken meenam (daarin kwamen slechts schuilnamen voor) die, tot microformaat verkleind, in een van zijn manchetknopen gesoldeerd waren. Beiden werden gedropt in de nacht van 7 op 8 augustus. I Somer en van Houten hadden daarmee hun technisch werk goed verricht - maar met welke gevoelens? Zoals zij het zagen, hadden zowel Gerbrandy (en van Lidth) als, wat erger was, de koningin zich door de welbespraakte van Heuven Goedhart volledig laten inpalmen. Notabene: deze, die in januari vergeefs getracht had, de macht in het 'vacuüm'
aan een door Bosch van Rosenthal gepresideerd college toe te spelen, had nu, aldus hun visie, bereikt dat voor de coördinatie van de illegaliteit een commissie van vijf zou worden gevormd (Bosch, van Randwijk, Rutgers, Frans Goedhart en Verzijl) waarin de groepen van Vrij Nederland en Het Parool domineerden, en dat een college van Vertrouwensmannen was samengesteld (wéér Bosch, de 'rode'
Drees, van Sons beeck, de 'rode'
overleed op 4 mei '45 na de evacuatie van het concentratiekamp Neuengamme; Smid is tot aan de bevrijding actief gebleven'rode'
, zo niet 'vuurrode'
van de Raad van Verzet) waarin 'links'
wellicht een meerderheid zou hebben en waaruit in elk geval de OD was geweerd. Was dat toeval? Neen, het moest opzet zijn.
Wij weten niet wanneer precies in het aanvankelijk gunstige oordeel van Somer en van Houten over van Heuven Goedhart wijziging is gekomen - wij vermoeden: eind juli. Voordien had zich al een incident met de twee officieren van BI voorgedaan. In een gesprek namelijk waarin de OD ter sprake kwam, had van Heuven Goedhart gezegd, 'dat men in de kring van VN, sprekende over KB.' (de twee letters waarmee Six, de chef-staf van de OD, zichzelf in zijn telegrammen aan Londen wel eens aanduidde), 'met een van die flauwe grapjes, waarmee de illegaliteit gelukkig zo vol zat, het altijd had over 'knotsie-baas'
." Somer die een OD-functionaris was geweest voor hij in de lente van '42 bezet gebied had verlaten, had daar hevige aanstoot aan genomen, zo ook van Houten die overigens kort voor hij in mei '43 uit Nederland was vertrokken, uit de OD was getreden. Somer had zijn beklag gedaan bij van Lidth en door diens tussenkomst was het incident bijgelegd en, naar het scheen, gehéél bijgelegd, want nog op 18 juli schreef van Houten na een gesprek met van Heuven Goedhart in zijn dagboek dat hij in deze 'groot vertrouwen'
had en hem zag 'als een figuur die ook in bevrijd Nederland in het voorste gelid zal staan ... Wij scheiden als goede vrienden."
Eind juli evenwel ging de hemel betrekken en Somer en van Houten werden uitgesproken wantrouwend toen tot hen doordrong uit wie het College van Vertrouwensmannen zou bestaan. Op 2 augustus (de dag waarop Gerbrandyen van Heuven Goedhart de daartoe door het Bureau Inlichtingen te expediëren stukken ondertekenden) stortte van Houten zijn hart bij prins Bernhard uit. 'Het gaat'
, noteerde hij des avonds,
'hoofdzakelijk om de figuur van v. Heuven Goedhart. Mijn voorgevoelens betreffende deze man worden nl. door allerlei gebeurtenissen en ontwikkelingen bevestigd en ik voel mij er helemaal niet lekker over. Een voortreffelijk vader
I Getuige van Heuven Goedhart, Enq., dl. V c, p. 269. 2 eh. H. J. F. van Houten: 'Dagboek'
, 18 juli 1944.'politiek'
tot hoofdzaak heeft gemaakt Een bemoeial en 'weet-alles'
die bij elke gelegenheid vier-vijfden van de tijd zelf aan het woord is en blijft Hij is nu minister en heeft Gerbrandy aan een lijntje Ik zie daarachter een spel dat mij niet bevalt.'!
De prins beloofde de koningin te zullen inlichten en deed uitkomen dat ook zij vond dat van Heuven Goedhart zich en de zijnen teveel op de voorgrond drong.
Een week later, 9 augustus, begon van Houten aan een lange persoonlijke brief aan van Heuven Goedhart, een brief niet van majoor van Houten (hij was inmiddels in rang verhoogd) tot minister van Heuven Goedhart, maar (zo duidde hij de brief aan) van de ene Engelandvaarder tot de andere. Hij was nog bezig het ellenlange stuk op te stellen (het zou, hier volledig afgedrukt, ca. 20 pagina's beslaan) toen hij op de ochtend van IQ augustus opnieuw de prins sprak ('ik verzwijg hier liever het onderwerp van ons gesprek"
}"; hij werd op de avond van de volgende dag (de brief was inmiddels gereedgekomen) samen met kapitein Six door de koningin ontvangen die hem nu ook persoonlijk deed blijken dat zij op van Heuven Goedhart veel tegen had. Van Houten en Six bleven in Stubbings House logeren. De volgende ochtend, na het ontbijt, werd van Houten, zo noteerde hij, 'nog even apart genomen. De koningin is zo goed, uitdrukking te geven aan haar appreciatie voor hetgeen wij met haar zijn komen bespreken en geeft mij meteen de vertrouwelijke opdracht om een paar dingen voor haar uit te zoeken, waar ik voor zal zorgen."
Welke dingen waren dat? Deze: zij vertelde van Houten in brede lijnen wat in van Heuven Goedharts 'Nota inzake de '
illegaliteit' in Nederland'
stond en verzocht hem haar mee te delen of van Heuven Goedharts visie in overeenstemming was met de feiten zoals het Bureau Inlichtingen die zag.
Van Houten had voldoende vernomen om nu definitief te besluiten
! Ch. H. J. F. van Houten: 'Dagboek'
, 2 aug. 1944. 2 A.v., 10 aug. 1944. ' Wij vermoeden dat van Houten de prins bij die gelegenheid heeft ingelicht over de conclusie die Somer en hij hadden vastgeknoopt aan het rapport dat Six had laten opstellen op grondslag van de door de '
spionage' op de Zwitserse Weg verkregen gegevens; dat rapport was twee weken eerder bij BI gearriveerd - straks meer hierover. Prins Bernhard deelde ons in december '79 mee dat hij ons vermoeden plausibel achtte maar hij herinnerde zich de inhoud van het gesprek niet meer. 'Ch. H. J. F. van Houten: 'Dagboek'
,'bemoeial en '
weet-alles" de handschoen toe te werpen. Zijn brief d.d. Ia augustus werd eerst in manuscript door Somer gelezen die het er van harte mee eens was; vervolgens liet van Houten de tekst, op een enkele plaats aangevuld met gegevens ontleend aan wat de koningin hem over van Heuven Goedharts nota had verteld, op papier van het Bureau Inlichtingen typen (een 'tactische fout'
, zei hij tegen de Enquêtecommissie') en op 14 augustus ging de auteur persoonlijk zijn geschrift" bij het bureau van de minister van justitie afgeven.
Van Heuven Goedhart las dat hij Bosch van Rosenthal 'als enige heldere ster aan het firmament'
'systematisch'
naar voren had geschoven op een wijze die 'af en toe voor de objectieve toeschouwer'
(als zodanig beschouwde van Houten zich) 'nauwelijks meer behoorlijk te noemen'
was; hij toonde 'een gebrek aan objectiviteit t.a.v. zekere organisaties in Nederland' dat '
alarmerend en misleidend' was; hij had 'enorme vegen uit de pan'
gegeven aan de OD, aan het Vaderlands Comité, aan het Nationaal Comité, aan de RVV en zelfs aan 'enkele collega'
s van de clandestiene pers'. Hij las voorts dat Visser 't Hooft '
een politicus' was I van '
een allervreemdste mentaliteit' - '
de aanwijzingen daaromtrent kunnen dezer dagen door de geïnteresseerde departementen en instanties' (de koningin) 'worden tegemoetgezien. Dat Visser 't Hooft door dik en dun geporteerd is geweest voor VN, Parool, Bosch van Rosenthal en alles wat daarmede samenhangt, is zo klaar als een klontje', las van Heuven Goedhart. 'Het is maandenlang geweest: Bosch hier, Bosch daar, en nog eens Bosch, de ideale figuur', maar deze Bosch stond, zo las hij verder, vóór de bezetting in Nederland al bekend 'als een intelligent maar ambitieus man'
(van Houten gaf slechts weer wat hij van de koningin had gehoord). Wat de OD betrof: er was geen sprake van dat deze 'rnilitaristisch-autocratisch'
zou zijn - trouwens, de regering had de OD duidelijke instructies gezonden, 'het ware dus rechtvaardiger en wijzer geweest om [de] OD te laten meedoen aan het uitverkoren gezelschap der 'Regeringsvertegenwoordiging'
'. Het Bureau Inlichtingen was 'objectief'
en liet zich 'door niemand in een hoek drukken of onrechtvaardig bejegenen.' Wilde van Heuven Goedhart diezelfde objectiviteit vooropstellen '
en het pousseren van enkelen vermijden', dan kon hij, zo las hij tenslotte, 'verzekerd (zijn) van de volle steun van Engelandvaarders die ook eens uw medestrijders waren ... Indien u echter voortgaat een subjectief standpunt in te nemen, dan vindt u ons tegenover u staan.'
1 Getuige eh. H. J. F. van Houten, Enq., dJ. V c, p. 5 I I. 2 Tekst: a.v., dl. V b, p. 494-5°1.
Toen hij de lectuur beëindigd had, belde van Heuven Goedhart onmiddellijk het Bureau Inlichtingen op. 'Eerst door Somer te woord gestaan'
, schreef van Houten in zijn dagboek. 'Zeer verontwaardigd! Dreigt de brief in de ministerraad voor te brengen' (een loos dreigement want dan zou het gehele kabinet lezen dat een 'Regeringsvertegenwoordiging'
was benoemd) 'waarop Somer terecht opmerkt dat hij het zelf moet weten, maar dat het een zuiver particulier schrijven is. Ik bel hem kort daarna zelf op. Hij zegt dat mijn brief en beschuldigingen zo minderwaardig zijn, dat 'het laken tussen ons doorgesneden is'
, maar hij wil er vanavond toch over praten." Dat gesprek nam vier uur in beslag en het laken blééf doorgesneden, zij het dat van Houten erkende (en daar excuses voor aanbood) dat hij van Heuven Goedhart 'als persoon mogelijkerwijze te zwart ingezien'
had. 'De loyale Somer'
, noteerde hij voorts, 'heeft verklaard mijn zienswijze volkomen te delen ... Misschien zal het incident bij de minister-president en andere vriendjes van v. Heuven Goedhart nog veel stof doen opwaaien."
Wel, enig stofwoei inderdaad op. Van Heuven Goedhart liet namelijk de brief (een 'ongepast'
stuk, aldus de Enquêtecommissie') aan Gerbrandy lezen en deze, zo schreef van Heuven Goedhart na de oorlog, 'had er twee kwalificaties voor. De ene was dat hij in zijn gehele advocatenpraktijk nimmer een zo schandelijk stuk onder ogen had gehad, de andere dat de man, in staat om een dergelijk stuk te schrijven, bepaald 'een zwarte ziel'
moest hebben'." Gerbrandy gaf de brief enkele dagen later aan van Lidth ter inzage. Ook die vond het 'een schandelijk document en ik sta er paf van dat al dit venijn wordt uitgespuwd door v. Houten die ik beschouwde als een zeer rustige, fatsoenlijke man, welke adjectiva ik beide moet intrekken ... Horen wij in een gekkenhuis?"
De zaak moest uitgepraat worden. Dat gebeurde op 22 augustus (de Geallieerden stonden al vlakbij Parijs) in een bespreking van Gerbrandy, van Lidth, van Heuven Goedhart en van Haersma de With met de majoors Broekrnan (van Lidths adviseur in alle zaken BI betreffende), Somer en van Houten. De twee laatstgenoemden hadden het gevoel, in dat gesprek sterk te staan: Somer had onmiddellijk na het incident met van Heuven Goedhart aan van Lidth stukken doen toekomen waarin hij op grond van het rapport dat Six had laten opstellen, overtuigend meende te kunnen aantonen dat de berichtgeving van van Heuven GoedhartsJ.'persoonlijke'
brief aan van Heuven Goedhart die de datum droeg van 10 augustus en die hij op de rade had bezorgd.
Het rapport dat Six als resultaat van de 'spionage'
op de Zwitserse Weg (Weg A) had laten samenstellen en dat vooralook uittreksels bevatte uit de niet voor Londen bestemde correspondentie welke Visser 't Hooft en de Politieke Commissie onderling hadden gevoerd, was, gelijk eerder vermeld, medio mei '44 in gemicrofilmde vorm bij de Politieke Commissie beland, hetgeen (zoals in deel 7 beschreven) in bezet gebied tot grote deining bij de betrokkenen had geleid - Drees was er bij gehaald die de handelwijze van Six had afgekeurd; Bosch van Rosenthal was zo ver niet gegaan. De commissie zond de microfilm naar Genève en Visser 't Hooft berichtte de aankomst aan Londen, vragend of men daar prijsstelde op dit materiaal dat de 'spionage'
op de Zwitserse Weg duidelijk aantoonde. Nog voordat Londen had gereageerd, kwam daar een tweede microfilm van het rapport aan welke, in een tube scheercrême verborgen, door Six was meegegeven aan een Nederlander die van de bezetter verlof had gekregen, zich voor een zakenbezoek naar Lissabon te begeven. Kapitein mr. C. L. W. Fock, hoofd van het Lissabonse bureau van BI, zond de microfilm op 18 juli naar Londen; acht dagen later lichtte Somer Fock in dat de zending was ontvangen.
Als meest bezwarend onderdeel van het rapport zag Somer een brief welke Visser 't Hooft op 24 januari '
44 had geschreven aan de Politieke Commissie. Uit die brief bleek namelijk dat Visser 't Hooft zich geruime tijd verzet had tegen het leggen van een tweede vaste verbinding, Weg B, met een groep in bezet gebied, maar hij kon zich, had hij op schrift gesteld, 'niet erg opwinden over deze concurrentie omdat de kwaliteit van het materiaal, dat langs de nieuwe weg komt, niet bepaald indrukwekkend is. De groep bestaat blijkbaar uit personen, die op politiek gebied geheelonschuldig zijn.' Hij kon overigens niet '
op Londen appelleren, daar', zo las Somer, 'de OD aldaar'
(Visser 't Hooft had '
GD' geschreven, 'Geheime Dienst'
, maar de letters waren door de typiste van BI hier en elders verkeerd gelezen) 'nu eenmaal veel interesse blijkt te
Somer meende in die passage zwart op wit te lezen dat Visser 't Hooft het Bureau Inlichtingen als een voorpost van de OD beschouwde, zulks terwijl BI in werkelijkheid het gehele beleid met betrekking tot de OD aan de koningin, Gerbrandyen van Lidth had overgelaten en er ook accoord mee was gegaan dat aan de OD verboden was, bij de bevrijding een 'eigen'
staat van beleg af te kondigen en als zelfstandig militairgezag-apparaat naar voren te treden. Hij ontstak in hevige woede (daarvoor was meestal niet veel nodig), stuurde een rapport met uittreksels van de gemicrofilmde tekst en commentaren daarop naar van Lidth en schreef in een daarbij behorende brief d.d. 12 augustus' dat een en ander z.i. bewees:
'1. dat vele stukken uit Nederland door ds. Visser 't Hooft nooit naar Londen zijn doorgegeven;
2. dat commentaren op de stukken, door personen of groepen in Nederland geleverd, àf zijn weggelaten, óf zijn veranderd, waardoor te Londen dus een verkeerde indruk wordt verkregen;
3. dat soms delen uit de stukken zijn weggelaten;
4. dat ds. Visser 't Hooft door zijn onbekendheid met het werk van BI en het werk van diens agenten in Nederland veel verwarring in Nederland heeft gesticht;
5. dat hij BI en de groepen waarmede dat bureau in verbinding staat, volstrekt negeert en zelfs belachelijk maakt'
dat laatste terwijl BI bij zijn oprichting eind '42 bij koninklijk besluit de functie had gekregen om als enige instantie de contacten op informatiegebied met bezet Nederland te onderhouden. Keer op keer had Somer getracht, aan de zelfstandige positie van Visser 't Hooft een einde te maken, maar Gerbrandy had dat steeds geweigerd; een brief terzake welke Somer in maart aan van Haersma de With had toegezonden, was onbeantwoord gebleven. Nu zag men de gevolgen! 'Welke berichtgeving'
, merkte Somer op,
'zendt ds. Visser 't Hooft bijv. uit katholieke, communistische of specifiek anti-revolutionaire kring? Vrijwel niets. De OD mag niet meepraten, de 'wilde
1 Teksten van deze stukken: Enq., dl. IV b, p. 60-62.
. . . Als onafwijsbaar gevolg van het gebeurde moet eindelijk door BI de eis worden gesteld dat aan de bepalingen van het k[oninklijk) b[ esluit) wordt vastgehouden en dat aan ds. Visser 't Hooft wordt meegedeeld zich voor eens en voor altijd van geheime dienst te onthouden en dat over te laten aan BI. Kan aan dit verzoek van ons niet worden voldaan, dan zal het ons onmogelijk zijn verder de verantwoordelijkheid voor ons werk in Nederland te blijven dragen.'
Van Lidth legde de stukken van Somer aan Gerbrandyen van Heuven Goedhart voor. Gelijk al gezegd, namen deze drie ministers deel aan de bespreking met Somer, van Houten en Broekman op 22 augustus waar twee zaken ter discussie stonden: de zaak-van Houten en de zaak-Visser 't Hooft. Tegen de achtergrond van de tweede zaak waarin, naar men meende (ten onrechte, zoals wij in deel 7 betoogden), aangetoond was dat Visser 't Hooft met laakbare eenzijdigheid had gerapporteerd, stond men bij de eerste niet lang stil. Van Heuven Goedhart had geen verweer tegen de door Somer geciteerde passages die ook hem leken te bevestigen dat Visser 't Hooft die hij ten volle had vertrouwd, een scheve schaats had gereden. Wel kreeg van Houten te horen dat zijn brief ongepast was geweest, maar toen deze aan het slot van de discussie zei dat hij bereid was, zijn functie neer te leggen, merkte van Heuven Goedhart op (aldus later van Lidth), 'dat hij die brief volkomen als een privé-aangelegenheid wenste te beschouwen waarvan wij kennis hadden genomen"
- op verder persoonlijk contact met Somer en van Houten stelde van Heuven Goedhart overigens geen prijs. Het laken bleef dus doorgesneden.
Wat de zaak-Visser 't Hooft betreft: de door Somer gestelde 'eis'
werd niet ingewilligd maar in een in nogal scherpe termen gesteld telegram? (van Heuven Goedhart had er een eerste concept voor opgesteld 'in'
, aldus van Lidth, 'nog veel krassere termen"
) werd aan Visser 't Hooft verweten dat hij BI had tegengewerkt en werd hij geïnstrueerd zulks na te laten en voortaan alle uit bezet gebied ontvangen informatie 'volkomen ongecensureerd en zonder enige schifting'
door te geven. Visser 't Hooft kreeg dit telegram op 8 of 9 september te lezen en antwoordde in een brief d.d. 17 september aan Gerbrandy dat hij de regering steeds de breedst mogelijke informatie had gestuurd. 'De enige vorm van censuur'
, schreef hij,
'die onze mensen in Holland of ik hier toegepast hebben, was, dat wij onernstig of onverantwoordelijk gepraat meenden te moeten elimineren. Maar alle stemmen, die ook maar enigszins van belang leken om een volledig beeld van de toestand te geven, ook al weken die hemelsbreed af van mijn eigen opvattingen, heb ik altijd doorgestuurd, en dat zoveel mogelijk in de oorspronkelijke bewoordingen."
Hij ontving geen antwoord.
Er had zich inmiddels rand van Heuven Goedhart nog méér afgespeeld: Somer en van Houten hadden geprotesteerd tegen zijn 'Nota inzake de '
illegaliteit' in Nederland'
en Somer had geweigerd, een telegram van van Heuven Goedhart aan Jan Meijer door te sturen dat betrekking had op een toezegging van van Heuven Goedhart om na de bevrijding hoofdredacteur te worden van Het Parool, dat als dagblad zou gaan verschijnen.
Van Heuven Goedharts nota werd op 22 augustus door de koningin aan van Houten toegezonden. De koningin had hem, gelijk vermeld, de hoofdpunten uit de inhoud al meegedeeld - de bedoeling was dat Somer en hij nu op schrift het door van Heuven Goedhart neergelegde beeld zouden beoordelen en, voorzover nodig, aanvullen. Zij deden dat enkele dagen later in een rapport" waarin erkend werd dat, wat de 'documentatie'
uit Nederland betrof, 'de Zwitserse lijn'
(Weg A) 'voor het leeuwendeel (had) gezorgd' ('en voor de opbouwen de exploitatie daarvan kan men slechts de grootste bewondering hebben'
), maar er waren ook andere wegen en o.m. van de belangrijke, in bezet gebied werkzame spionageen 'pilotenhulp'
<groepen had van Heuven Goedhart in zijn nota geen melding gemaakt; het Nationaal Comité van Verzet deed 'zeer nuttig werk'
, de uitdrukking 'Indiaans'
ten aanzien van de Raad van Verzet leek 'niet billijk'
, Ons Volk had een grote lezerskring, de 'steunorganisaties'
(de begrippen LO en LKP stonden kennelijk Somer en van Houten nog niet helder voor ogen) waren ten onrechte niet genoemd en 'dat de OD '
militaire dictatuur' zou nastreven'
, was 'nonsens'
('de OD heeft altijd verklaard zich te zullen onderwerpen aan de wensen van de regering'
), ook was 'pertinent onjuist, dat [de] OD zich met illegaal werk zelf
, Brief, 17 sept. 1944, van W. A. Visser 't Hooft aan Gerbrandy (Zwitserse Weg A, I b, A 38 (7)). 2 Tekst: Enq., dl. V b, p.
Over de van de koningin ontvangen opdracht lichtte Somer van Lidth in. Dat was het eerste wat deze vernam van het bestaan van van Heuven Goedharts nota en hem werd nu ook gezegd dat aan van Houten de hoofdpunten uit die nota door de koningin waren meegedeeld voor hij zijn lange brief bij van Heuven Goedhart had afgegeven. 'Welk een zonderlinge gang van zaken'
, schreef de minister in zijn dagboek. 'Alles even foutief"
- een oordeel dat men slechts kan onderschrijven. Het zou overigens niet de laatste 'zonderlinge gang van zaken'
zijn.
Nu de kwestie van Het Parool.
Gelijk al vermeld, had van Heuven Goedhart vóór zijn vertrek uit bezet gebied aan zijn mederedacteuren van Het Parool beloofd dat hij na de bevrijding hoofdredacteur van hun nieuwe dagblad zou worden. Toen hij eind april aan zijn tocht was begonnen, was afgesproken dat hij ca. zes weken na aankomst in Londen weer naar Nederland zou terugkeren. Dat bleek onmogelijk: voor het per parachute afspringen was hij te oud. Eenmaal minister geworden, voelde hij er evenwel niet voor, in bevrijd gebied hoofdredacteur van een dagblad te worden, liever bleef hij minister of zag hij zichzelf benoemd tot gezant of ambassadeur. Op 13 augustus nu (daags voor de bom van van Houtens brief ontplofte) kwam via de Radiodienst van de RVV bij BI een viertal hier en daar nogal onduidelijke telegrammen voor van Heuven Goedhart binnen? waarin Jan Meijer berichtte dat Het Parool na de bevrijding in zes centra als dagblad zou gaan verschijnen, 'afspraken functie hier beschouwd als gehandhaafd en zonder nader overleg doorvoerbaar evenals directe openlijke vermelding daarvan te zijner tijd.'
Het zou de gewoonste zaak van de wereld zijn geweest indien BI van Heuven Goedhart in staat had gesteld, onmiddellijk te antwoorden, maar Somer maakte bezwaren 'dit was'
, zei hij aan de Enquêtecommissie, 'geen regeringspolitiek meer, doch het behandelen van privé-zaken, althans aangelegenheden van zakelijke aard."
Nu was Somer, die in de lente van '43 in moeilijkheden was geraakt doordat hij via de officiële kanalen enkele door van Lidth als '
erotisch' aangeduide telegrammen aan een vriendin in New York had gezonden, wel de laatste die dit argument naar voren mocht brengen, maar daarvan nog afgezien, deugde het argument niet. Van Heuven Goedhart die op verzoek van de regering naar Londen was gekomen enJ.'Kan eerst weken na terugkeer aftreden en vermelding afgesproken functie ongewenst. Acht billijk dat jullie en directie jegens mij volkomen vrij zodat dezerzijds geen afspraken ... Hartelijkste wensen voor jullie welzijn en werk.'
Somer weigerde die tekst uit te zenden en ging zelfs steun zoeken bij MI-6 en de koningin. Vergeefs! Van Lidth gelastte hem, het antwoord te verzenden. Aldus geschiedde, maar pas ruim twee weken later, 29 augustus. Men kan de houding van BI moeilijk anders kwalificeren dan als door politieke motieven ingegeven obstructie.
Zoals weergegeven, had de koningin eind juli nog bepleit dat zowel BI als het BBO onder van Heuven Goedhart geplaatst zouden worden en dat deze (in plaats van Gerbrandy) te zijner tijd zou optreden als voorzitter van 'kwartiermakers'
. Hoe was in vier weken tijd zijn positie verzwakt! Niet bij Gerbrandy die hem warm bleef waarderen (die waardering was wederzijds) maar in de eerste plaats bij de koningin. Wij willen dit gebeuren in een wat ruimer kader plaatsen.
Het ontbreken van de stabiliserende factoren publieke opinie/politieke partijen/parlement had het Londense regeringsmilieu essentieel een grillig karakter gegeven. Of men er minister bleef, hing in laatste instantie van de minister-president af; deze moest er overigens in de zomer van '44 wel naar streven, het kabinet zoveel mogelijk intact te laten. De dubbele crisis van april en mei '44 had het scheepje van zijn tweede ministerie bijna doen kapseizen en hij besefte dat dat ministerie een nieuwe crisis nauwelijks zou overleven. Wat dan? Dan zou, in theorie, de koningin in staat zijn, een nieuwe formateur te benoemen hetgeen tot een resultaat kon leiden dat Gerbrandy als even schadelijk zag voor de positie van Nederland als voor die van het Huis van Oranje: een 'koninklijk'
kabinet. Hij had dus geen andere keus dan jegens zijn ambtgenoten veel geduld te betrachten - Burger was de enige jegens wie hem dat bij uitstek moeilijk viel. Wie overigens als minister iets wilde bereiken, had op beslissende ogenblikken niet alleen de medewerking
1 A.V.,'oude'
parlement, tegenstander was van haar verzet tegen het in Londen treffen van een regeling voor een nieuwe, tijdelijke volksvertegenwoordiging; en in zijn gedrag, omdat het tot haar doordrong dat van Heuven Goedhart, eenmaal minister, spoedig een liaison had aangeknoopt met zijn secretaresse.
Het voorstel, hem tot minister te benoemen, was op I I juli, gelijk vermeld, 'unaniem zeer gunstig ontvangen'
. De mate evenwel waarin de minister-president op van Heuven Goedharts kompas bleek te varen, ging weerstanden wekken en die werden nog versterkt door de geringe vriendschappelijkheid en het ongeduld welke de pas benoemde minister jegens verscheidene ambtgenoten aan de dag legde. Hij verweet van den Tempel dat deze, betogend dat na de bevrijding zou blijken hoe weinig er was veranderd in de politieke constellatie in Nederland, alleen maar toonde niets van het effect van de bezetting te hebben begrepen. Hij legde jegens Burger geen spoor van amicaliteit aan de dag hetgeen al bleek uit het feit dat hij deze collega-Engelandvaarder, als hij hem niet nodig had, vrijwel negeerde. Niet zonder genoegen hoorde hij Gerbrandy zeggen dat Burger door deze als 'een luis in mijn pels'
werd gezien.' Woedend was hij mèt Gerbrandy toen Burger op 16 augustus voor Radio Oranje een toespraak hield over de wetsbesluiten op het gebied van de bestuursvoorziening en de bijzondere rechtspleging"
waarin, aldus Burger, vermeld zou staan dat 'ook tijdens de periode van de bijzondere staat van beleg ... het in laatste instantie de rechter is en niet de uitvoerende macht, die beslist of iemand terecht of ten onrechte is ingerekend' - maar de
1 Getuige van Heuven Goedhart, a.v., dl. V c, p. 178. 2 Tekst: a.v., dl. V b, p. 292.'in strijd met de afspraak'
gehandeld.'
Zes dagen later, 22 augustus, zei Gerbrandy in de ministerraad dat hij 'de samenwerking met de minister van binnenlandse zaken niet gemakkelijk, zo niet onmogelijk (achtte)'; Burger verdedigde zich met er op te wijzen dat Radio Oranje op 15 augustus door middel van een 'regeringsmededeling"
alle burgemeesters in bezet gebied had doen weten dat zij geen krachten mochten oproepen voor graafwerk ten dienste van de Wehrmacht een mededeling waar Burger onkundig van was gelaten en die hij 'volkenrechtelijk zeer aanvechtbaar'
achtte.' Een week later, 29 augustus, legde Gerbrandy aan al zijn ambtgenoten behalve Burger en van den Tempel (zij hadden de vergadering voor andere besprekingen moeten verlaten) de vraag voor of men van het lijstje van de vier voorlopig aangewezen 'kwartiermakers'
(Gerbrandy, van Lidth, van Heuven Goedhart en Burger) de naam van Burger niet beter kon schrappen. Albarda en van Mook betoogden toen dat zulks tot een kabinetscrisis zou leiden. Maar hij is 'een spelbreker'
, zei Gerbrandy; neen, zei Albarda: 'een bokkenspringer'
. 'De president'
, noteerde van Lidth, 'zal zich nader beraden doch zal wel in de zaak moeten berusten."
Nieuw conflict drie dagen later, I september (de Geallieerden stormden in de richting van België). Van Heuven Goedhart, niet tevreden met het nu onder Burger vallend Zuiveringsbesluit (het was door Burgers voorganger van Boeyen voorbereid), had een concept-besluit tot wijziging en aanvulling opgesteld - kon men er zich mee verenigen, vroeg Gerbrandy, dat van Heuven Goedhart dit concept aan de Buitengewone Raad van Advies zou voorleggen? 'De minister van binnenlandse zaken'
, aldus de kabinetsnotulen.
'onderstelt dat, zo hij een ontwerp terzake Marine zou indienen, men hem krankzinnig zou verklaren. Hij is van oordeel dat de minister van justitie incompetent is om het door hem gedane voorstel aanhangig te maken.
De minister van justitie, gelet op de houding van de minister van binnenlandse zaken, neemt zijn voorstel terug en verklaart voor de verdere gang van zaken met het Zuiveringsbesluit elke verantwoordelijkheid af te wijzen"
I Getuige Gerbrandy, a.v., dl. V c, p. 422. 2 Tekst: a.v., dl. VII a, p. 427-28. Ministerraad: Notulen, 22 aug. 1944. 4 Van Lidth: 'Dagboek'
, 29 aug. 1944. 5 Ministerraad: Notulen, 1 sept. 1944.'wat mij'
, schreef één dag later van Kleffens (hij had Gerbrandy beloofd nog eens rustig met van Heuven Goedhart te zullen praten), 'een onzinnige en op overspanning berustende oplossing lijkt."
Inderdaad, er was van 'overspanning'
sprake en niet alleen bij van Heuven Goedhart. Men had zich kunnen indenken dat de naderende bevrijding en het besef van de grote moeilijkheden die dan zouden moeten worden opgelost, geleid zouden hebben tot een sluiten van de rijen, tot een onderstrepen van het beginsel der collectieve kabinetsverantwoordelijkheid, tot een betrachten van solidariteit, tot een pogen ook van koningin Wilhelmina en haar ministers om elkaar te vinden. Vrome wensen! Precies het tegendeel deed zich voor. In het regeringsmilieu te Londen (alsook aan de top van de illegaliteit in bezet gebied) had de druk die van de naderende bevrijding uitging, niet een bindend maar een splijtend effect. Een ieder ging weer primair denken aan wat voor de naoorlogse politieke belangen werd gehouden. Sterker dan ooit wenste de koningin van het kabinet-Gerbrandy verlost te worden en wat zich binnen dat kabinet door persoonlijke en politieke tegenstellingen aan kloven had geopend, werd breder in plaats van smaller.
Op D-Day waren belangrijke wetsbesluiten nog niet gereed, laat staan afgekondigd, en dat betekende dat het Militair Gezag niet wist welke richtlijnen het op de betrokken gebieden moest volgen. Zolang de strijd in Normandië moeizaam leek te verlopen, meenden de ministers nog ruim tijd te hebben om lacunes in de voorbereiding van het toe te passen beleid aan te vullen, maar in de eerste helft van augustus ging het er naar uitzien dat hun daarvoor nog maar enkele weken gegund zouden worden en aan het einde van die maand dat men op niet veel meer dan enkele dagen mocht rekenen. Inderdaad, op het allerlaatst bereikten koningin en kabinet een belangrijke mate van overeenstemming, nl. op die punten die geregeld moesten worden, wilde men niet in een chaos belanden, maar door die overeenstemming werden de diepere tegenstellingen slechts korte tijd overdekt. Dat zal nog blijken.
Laat ons dan nu weergeven wat op het laatst of allerlaatst alsnog werd geregeld.
De gehele augustusmaand door bleef de positie van het Militair Gezag zwevende, vooralomdat nog steeds niet vaststond wie ten tijde van de bevrijding als Chef-Staf zou fungeren; kolonel Kruls die de organisatie sinds begin '43 had opgebouwd, was niet meer dan hoofd van het Bureau Militair Gezag van het departement van oorlog, maar de koningin had keer op keer tegen de verantwoordelijke minister, van Lidth, gezegd dat zij er niet aan dacht, Kruls tot Chef-Staf te benoemen.
Los daarvan tekende zich ook in de ministerraad opnieuwoppositie tegen het gehele instituut van het Militair Gezag af. Van den Tempel wilde er sinds lang niets van weten en Albarda die aan van den Tempel bij zijn eerder verzet geen steun had verleend, ging nu het oor lenen aan zijn partijgenoot Sluijser (functionaris van de Regeringsvoorlichtingsdienst, tevens lid van de Buitengewone Raad van Advies) die aan van den Tempel en hem eind juli of begin augustus had geschreven, dat Kruls 'uilskuikens en imbecielen'
voor de functie van Militair Commissaris had uitgekozen en dat hij 'de zekerheid (had), zonder dat ik een direct bewijs kan leveren, dat bewust en opzettelijk sociaal-democraten uit het MG geweerd zijn"; de bewering was onjuist (in ons vorige deel wezen wij er op dat Kruls begin '43 een beroep had gedaan op de twee sociaaldemocratische ministers, partijgenoten te noemen die voor een functie in het Militair Gezag in aanmerking kwamen, en dat zij aan dat beroep geen gehoor hadden gegeven) maar ging er bij Albarda als gesneden koek in. Deze had bovendien eindjuli vernomen dat het Militair Gezag buiten hem, de minister van waterstaat, om een uiterst alarmerend rapport had opgesteld over mogelijke nieuwe Duitse inundaties in het westen van Nederland, 'gaat het niet er op gelijken'
, schreef hij op 9 augustus aan van Lidth, 'alsof te Londen twee Nederlandse regeringen bestaan: de wettige Nederlandse regering, die wordt voorbijgegaan, en een regering van het nog onbevoegde Militair Gezag, die haar eigen weg gaat?'2 Vijf dagen later liet hij hier een tweede brief op volgen'
waarin hij (op grond van Sluijsers inlichtingen) twijfel uitte of voor 'verscheidene gewichtige posten'
de goede mensen waren uitgekozen en aankondigde dat hij de
' Tot zijn '
volkomen verrassing' had hij nu overigens ontdekt dat op zijn minst zes socialisten aan het MG verbonden waren, onder wie een chef van een sectie, een sous-chef en een provinciaal commissaris. Maar wat voor zin had het door te gaan? 'Ik ben diep overtuigd dat het ogenblik nadert, waarop in het belang van het land beslist moet worden, de gehele zaak op te doeken.'
Kruls' naaste medewerker, de sous-chef van het Bureau Militair Gezag, luitenant-kolonel W. Chr. Posthumus Meyjes, ging nog een stap verder: hij verzocht om ontslag per I september. Aan dat verzoek knoopte KruIs de mededeling vast dat hijzelf per 28 augustus met verlof gezonden wilde worden. Van Lidth wist beiden slechts tot bedaren te brengen met de mededeling dat Gerbrandy had toegezegd, 'dat hij'
, noteerde van Lidth, 'een uitspraak van de ministerraad zal uitlokken dat deze unaniem vertrouwen in het MG zal uitspreken onverminderd natuurlijk het recht van kritiek (op hun daden, niet op hun bedoelingen)." Tot die uitspraak kwam het niet, wèl stelde de ministerraad op 23 augustus vast dat op het gebied van de 'eerste'
bestuursvoorziening (benoeming van colleges van provinciale gedeputeerden en van burgemeesters en wethouders). 'de bemoeiingen van het Militair Gezag ... tot een minimum beperkt' moesten worden.'
Hoe stond het nu met de aanwijzing van de Chef-Staf onder wie, als eenmaal heel Nederland of een deel des lands bevrijd was, het in Engeland opgebouwde apparaat zou gaan functioneren? Er was, zoals de zaken lagen, maar één persoon die voor die functie in aanmerking kwam: KruIs, en het lag voor de hand, deze dan ook in rang te verhogen, gezien het feit dat zijn opposite number in de Civil Affairs-Division van Shaef de generaalsrang bezat. Twee handtekeningen van de koningin waren dus
, Tekst: a.v., p. 353-55. 2 Van Lidth: 'Dagboek'
, 23 aug. 1944. 3 Ministerraad: Notulen, 23 aug. 1944·'43 en in mei '
44 had zij in radiotoespraken gezegd, dat het Militair Gezag slechts 'enkele weken, enkele dagen misschien' zou functioneren) over de brug te krijgen. Somer die haar begin '43 een uiterst ongunstig (en goeddeels onjuist) rapport had uitgebracht over de houding van het Algemeen Hoofdkwartier tijdens de Duitse invasie, stelde op schrift dat Kruls, toen een van de adjudanten van minister Dijxhoorn, niet tot het Algemeen Hoofdkwartier had behoord en van Heuven Goedhart die in een lang gesprek van Kruls de indruk had gekregen dat deze capabel en uitgesproken betrouwbaar was, drong er via prins Bernhard bij de koningin op aan, met beide benoemingen accoord te gaan. Zij bleef zich verzetten, maar het snelle verloop der gebeurtenissen liet haar geen keus - zij verleende haar toestemming, evenwel pas op de dag waarop Antwerpen werd bevrijd, 4 september.
'Een pak van mijn hart'
, noteerde van Lidth toen hij er een dag later bericht van kreeg, 'de kleine man'
(Gerbrandy) 'deelt mij echter mede dat HM hem heeft meegedeeld '
dat zij er niet aan denkt', hem' (Kruls) 'in gehoor te ontvangen en deze minzame boodschap gewerd mij vóór de toestemming tot bevordering."
Een tweede 'minzame boodschap'
gewerd van Lidth een dag later: tegen Gerbrandy had de koningin ook nog gezegd dat zij het MG zou 'vernietigen'
(d.w.z.: zo spoedig mogelijk opheffen); van Lidth troostte zich maar met de hoop 'dat zij nog tot andere gedachten komt.?
Wij hebben in ons vorige hoofdstuk vermeld dat na de débacle van het Englandspiel Nederlandse illegale groepen hun eerste wapens en explosieven uit Engeland pas weer ontvingen in de laatste dagen van augustus en de eerste van september '44, dat die zendingen bestemd waren voor de Raad van Verzet, niet voor de Knokploegen (die overigens wel de eerste zending in ontvangst namen), en dat de OD, alle verzoeken van Six ten spijt, niets had ontvangen.
Wat had zich terzake van juni af in Londen afgespeeld?
De Britse Special Operations Executive (SOE) had een grote terughoudendheid te overwinnen om weer in Nederland te gaan opereren. In
'42 en '
43 was alles misgegaan en daardoor was bij de leiding van SOE de algemene indruk blijven hangen dat in het bijzonder in Nederland de illegale groepen zwaar gepenetreerd waren door Duitse verraders. Bovendien bleken zich in Frankrijk op plaatselijk niveau tal van moeilijkheden voor te doen met Franse illegale groepen. Zeker, deze groepen, samengevat in de Forces Françaises de l'Intérieur, stonden nominaalonder bevel van de Franse generaal Koenig, maar een deel van die groepen trok zich van diens bevelen weinig of niets aan en zo van de verstrekte wapens al een nuttig gebruik werd gemaakt in een guerrilla tegen de Duitse troepen, diezelfde wapens werden na de bevrijding van de betrokken delen van Frankrijk in tal van gevallen óók gebruikt om tot ergernis van de Geallieerde staven het recht in eigen hand te nemen. Wapenverstrekking aan illegale groepen betekende in elk geval steeds dat operaties zouden worden ondernomen waarvoor die staven slechts algemene aanwijzingen konden geven maar die zich aan een strikte beheersing onttrokken. Dat stuitte menige traditioneel denkende generaal tegen de borst. Montgomery was daar een van - Eisenhower daarentegen en met name ook de chef van zijn staf, Lieutenant-General Walter Bedell Smith, dachten er ruimer over, zo ook uiteraard de officieren van het aan Shaef toegevoegde Special Forces Headquarters.
Begin '44 was de Dutch Section van SOE onder nieuwe leiding geplaatst; Lieutenant-Colonel Dobson, tevoren hoofd van de Belgian Section, was er de chef van geworden. Aan Nederlandse kant was het Bureau Bijzondere Opdrachten opgericht (het BBO) teneinde met SOE-Dutch samen te werken. Hoofd van het BBO was de bejaarde generaal van Oorschot; deze had als zijn naaste helper de Engelandvaarder Klaas ('Kas'
) de Graaf aangetrokken die uit de illegale groep CS-6 afkomstig was, maar van de door deze op CS-6 gerichte operaties kwam niets terecht (de groep was 'opgerold'
). In mei kreeg een tweede Engelandvaarder, de gewezen inspecteur van politie F. J. Klijzing, de feitelijke leiding van het BBO hij bleek een kundige kracht. Hij had evenwel in januari bezet gebied verlaten en wist dus niet met zekerheid welke illegale groepen zich daar nog in de lente van '44 bevonden die men, als eenmaal het besluit ten principale was gevallen, van wapens en explosieven kon voorzien. De Knokploegen kwamen daarvoor in de eerste plaats in aanmerking maar dat er in bezet gebied in een landelijk verband samengevatte Knokploegen alsmede een Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers'heeft zich met illegaal werk nimmer ingelaten'
) en uitgesproken positief over de Raad van Verzet (' een belangrijke en uitnemende illegale groep'
).
Er vond medio juli een bespreking plaats tussen van Heuven Goedhart en, aldus Klijzing, 'bepaalde Engelse officieren'
(naar wij vermoeden: Dobson en zijn onmiddellijke superieuren), 'de heer van Heuven Goedhart heeft'
, zo ging Klijzing verder, 'de doelstellingen en de groeperingen van de RVV naar voren gebracht, omdat de Engelsen in het algemeen zeer weinig vertrouwen hadden in de Hollandse illegaliteit.' I Dat '
zeer weinig vertrouwen' sloeg bepaald ook op de OD. Tegen inschakeling van de OD bestonden, vertelde de Graaf aan de Enquêtecommissie", drie bezwaren: 'In de eerste plaats kon de Engelse veiligheidsdienst'
(MI-5 dus) 'zich daarmede niet verenigen in verband met de uitgebreide penetratie van vijandelijke spionnen die ... in de OD had plaats gevonden' (penetratie had zich in werkelijkheid tot begin '43 voorgedaan, maar nadien niet meer). 'In de tweede plaats was het in de vorm waarin de OD toen bestond, niet goed dat te doen, omdat een zo grote organisatie geen goed werktuig was voor het uitvoeren van directieven van Special Farces die werkte met kleine organisaties', en in de derde plaats had, aldus de Graaf, Somer bezwaren: voor BI was de OD belangrijk als bron van spionage-gegevens en die bron kon opdrogen als de OD een taak kreeg bij het gewapend verzet, hetgeen ongetwijfeld tot versterkte activiteit van de 'SD'
zou leiden. Daar kwam dan nog bij dat in regeringskring veel wantrouwen heerste jegens de OD. Van Heuven Goedhart getuigde eind juli in de Commissie-Terugkeer van zijn 'verontrusting'
over de jongste stukken die van de OD waren binnengekomen (de stukken welke Six in april naar Londen had gezonden) en Van Lidth zei toen dat 'een nieuwe instructie'
aan de OD in voorbereiding was.' Dat begrip '
nieuwe instructie' was niet juist, want al in het 'coördinatie-telegram'
van 8 juni hadden de koningin en Gerbrandy duidelijk gemaakt dat van een zelfstandig
1 Getuige F. J. Klijzing, Enq., dl. IV c, p. 1894. 2 Getuige K. de Graaf, a.v., p. 1440. 3 Commissie-Terugkeer: 'Notulen'
, 27 juli 1944.'Albrecht'
). Van Lidth en van Heuven Goedhart stelden samen de tekst op (zonder overleg met de koningin en Gerbrandy, waar de koningin bij Gerbrandy onmiddellijk bezwaar tegen maakte) - wij gaven die tekst, die op 21 augustus werd overgeseind, al in het vorige hoofdstuk weer: 'Uw taak zal uitsluitend daarin bestaan'
, stond er onder meer in, 'uw diensten ter ordehandhaving ter beschikking te stellen van de [regeringsJvertegenwoordigers' (d.w.z. van het College van Vertrouwensmannen). 'In verband met vorenstaande kunnen de door u gereedgemaakte bekendmakingen terzijde gelegd.'
Vermelding verdient nog dat Kruls voornemens was, OD-functionarissen zo spoedig mogelijk in te schakelen bij het Militair Gezag en dat hij, op verzoek van Somer en van Houten, begin augustus bij van Lidth bepleitte (vergeefs), 'een OD-lid'
op te nemen in Vertrouwensmannen 'om ongelukken te voorkomen.'!
Men neigde er dus toe, met de Raad van Verzet in zee te gaan. Bij Somer en van Lidth bleef evenwel beduchtheid heersen dat er sterke communistische invloeden in bestonden. Van Oorschot en Klijzing maakten zich daar geen zorgen over, van Oorschot zei tegen van Lidth, 'dat mij dit niet kon schelen, als de Duitsers maar verdwenen, en dan zouden wij later wel met de communisten afrekenen."
Met dat al ging men voorzichtig te werk, men kon in juli in Engeland trouwens totaal niet beoordelen of onder de Raad van Verzet groepen ressorteerden die er voor in aanmerking kwamen, wapens en explosieven te ontvangen. Begin juli, d.w.z. nog vóór het beraad met van Heuven Goedhart, zond het BBO, zoals wij al in het vorige hoofdstuk vermeldden, twee geheime agenten, de Goede en Mulholland, naar bezet gebied, louter met de opdracht na te gaan of dergelijke groepen gelocaliseerd konden worden. Mulholland kwam toen in contact met de Knokploegen maar maakte dat kennelijk aan Londen niet duidelijk, althans: toen het Special Farces Headquarters, gezien de snelle opmars der Geallieerde legers, eind augustus goedvond dat de Nederlandse illegaliteit tot semi-militaire acties overging, werd, ook al ontvingen van Bijnens Knokploegen de eerste zending, de leiding van al die acties aan Thijssen van de RVV toevertrouwd, dit met de instructie er bij dat hij, na eerst zijn eigen groepen
1 Brief, 8 aug. 1945, van H. J. Kruls aan van Lidth (MG, CSMG, 165). 2 Getuige J. W. van Oorschot, Enq., dl. IV c, p. 1540.
Was daarmee alles geregeld wat men van Londen uit kon regelen?
De koningin vond van niet.
Zoals wij in ons vorige deel in den brede hebben geschetst, was het van een vroeg stadium af de wens van koningin Wilhelmina dat prins Bernhard als opperbevelhebber van land- en zeemacht naar Nederland zou terugkeren; als zodanig zou hij daar ook belast zijn met de hoogste uitoefening van het militair gezag. Uiteraard zou dat een lid van de koninklijke familie in een bij uitstek kwetsbare positie brengen, maar de koningin achtte dat geen onoverkomelijk bezwaar; zij vertrouwde kennelijk dat de prins in voldoende mate naar háár zou luisteren. Trouwens, zij wilde niet anders dan dat in de eerste tijd na de bevrijding van haar persoonlijk op een nog veel breder terrein de beslissende impulsen zouden uitgaan - was de prins eenmaalopperbevelhebber van land- en zeemacht, dan zou, bij handhaving overigens van de ministeriële verantwoordelijkheid, haar directe persoonlijke invloed groter zijn dan wanneer een willekeurige generaal (zij had het op generaals niet zo begrepen) als opperbevelhebber van land- en zeemacht zou optreden.
De eventuele benoeming van de prins in de door de koningin gewenste functie werd eind '43 goedgekeurd door de Commissie-Terugkeer (d.w.z. door de ministers Gerbrandy, van Angeren, Burger, Kerstens en van Lidth) alsook door Albarda (hij werd als enige der overige ministers om zijn mening gevraagd) en enkele maanden later werd door de Commissie-Terugkeer in beginsel vastgesteld dat de prins, die inmiddels bevorderd was tot luitenant-generaal en vice-admiraal, twee chefs-staf onder zich zou krijgen: kolonel de Bruyne voor het militaire, kolonel Kruls voor het civiele ressort. Begin april' 44 evenwel moest men, gelijk reeds vermeld, door de gehele opzet een streep halen: Eisenhower wenste niet dat de prins 'functioneel'
werd ingeschakeld en zag graag dat hij Chief Liaison Officer bleef. Dat betekende niet dat koningin en prins afstand deden van het denkbeeld dat de prins opperbevelhebber zou worden, maar alleen dat zij de verwezenlijking daarvan noodgedwongen uitstel'tweede fase'
; dan zou de Nederlandse regering immers weer volledig baas zijn in eigen huis. Voorshands geschiedde na Eisenhowers veto niet méér dan dat in juni een instructie werd opgesteld voor een 'bevelhebber der Nederlandse strijdkrachten'
en dat in juli aan de koningin werd voorgesteld, kolonel de Bruyne als zodanig te benoemen; nog voordat zij op dat voorstel had kunnen reageren, deed de Bruyne weten dat hij voor de hem aangeboden functie niet in aanmerking wenste te komen. Het bevelhebberschap bleef dus vacant; wel werd bij koninklijk besluit bepaald dat met ingang van een nader te bepalen datum luitenant-kolonel P. L. G. Doorman, in '40 adjunct-militair attaché te Brussel, benoemd zou worden tot chef-staf van de bevelhebber der Nederlandse strijdkrachten en tot waarnemend bevelhebber. Dat besluit droeg de datum van 22 augustus '44. De tijd ging dringen.
Eisenhowers veto had de prins pijnlijk getroffen. Wat hem vooral dwars zat (en jegens vertrouwde relaties als Bedell Smith en de aan Eisenhowers stafverbonden ex-ambassadeur Anthony Drexel Biddle Jr.' zweeg hij daar niet over), was dat hij in wat kennelijk een van de belangrijkste perioden zou worden in de gehele geschiedenis van Nederland, zou zijn afgescheept met een onbeduidende functie; wij veronderstellen dat zulks de koningin even dwars zat als hem. Op 26 of 27 augustus nu kwam haar een krantenbericht onder ogen waarin sprake was van de Forces Françaises de l'Intérieur en hun (in Londen-geposteerde) bevelhebber, generaal Koenig. 'Op hetzelfde ogenblik'
, zo schreef zij later in Eenzaam maar niet alleen,
'begreep ik dat iets dergelijks voor onze binnenlandse strijdkrachten tot stand moest kornen'
": eenwording onder een bevelhebber, onder prins Bernhard. Telefonisch polste zij vervolgens eerst Gerbrandy die zich positief uitliet maar haar naar van Lidth, de minister van oorlog, verwees, en daarna de prins die enthousiast reageerde. Voor de koningin was de eventuele benoeming van de prins mede van belang omdat er de latere benoeming tot opperbevelhebber als het ware logisch uit zou voortvloeien.'
I Drexel Biddle had begin '44 ontslag genomen uit de diplomatieke dienst; hij was nadien lid geworden van de staf van Eisenhowers politieke adviseur William Phillips. 2 Koningin Wilhelmina: Eenzaam maar niet alleen (1959), p. 363. 'In Eenzaam maar niet alleen (pag. 363-64) schreef koningin Wilhelmina dat de leden van de Farces Françaises de l'Intérieur 'bij hun inlijving bij de Geallieerde legers de status van combattanten (kregen)', en vervolgens, na melding te hebben gemaakt van prins Bernhards benoeming: 'onze jongens zouden nu niet meer door de Duitsers als francs-tireurs mogen worden neergeschoten. Nu was de vijand verplicht ze als krijgsgevangenen te behandelen indien zij in zijn handen vielen.' Het is heel wel mogelijk dat de koningin dit alles heeft overwogen, maar men vindt dit motief in de in die
Op 28 augustus zocht prins Bernhard van Lidth op aan WIe hij de volgende 'blocnoot'
van de koningin overhandigde:
'De goede loop der gebeurtenissen betreffende de Maquis en de PPI onder generaal Koenig en de voldoening welke deze regeling schenkt aan de Franse bevolking, heeft mij er rekenschap van doen geven dat onze regeling van ditzelfde probleem terzijnertijd aan onze bevolking niet dezelfde voldoening kan geven. Er bestaan nog teveel leemten daarin. Ik stel er daarom prijs op dat mijn schoonzoon thans reeds, in afwachting van zijn benoeming tot opperbevelhebber van land-, zee- en luchtmacht, benoemd wordt tot bevelhebber der Ned. strijdkrachten onder Eisenhower. Dit zoude dus betekenen dat hij bij deze functie tevens het bevel zoude voeren over de scharen van het verzet in Nederland. Ik stel mij voor dat dit in ruimere kring voldoening zal geven en tevens alle min of meer op zichzelf staande eenheden in één verband samenbrengen. Ik heb dit denkbeeld aan mijn schoonzoon voorgelegd en hem gevraagd of hij daartoe eventueel bereid zoude zijn - tot mijn voldoening was dit wel het geval. Intussen heeft hij mijn aandacht er op gevestigd dat mijn plan alleen te verwezenlijken is mits enkele regelingen getroffen worden, welke ik hem verzocht met u te bespreken en te overleggen. Ik kan mij verenigen met de punten die hij mij voorlegde. Dat alsnog een regeling getroffen wordt, zoals ik mij die voorstel, acht ik bepaald een nationaal belang.
Mijn schoonzoon zalonverwijld hierover contact met u opnemen. W.
Ik zie nu volkomen duidelijk dat een benoeming van hem tot opperbevelhebber na de bevrijding voor het gevoel van de mensen zal zijn als mosterd na de maaltijd! Ik hoop dat u mij deze korte inleiding van dit belangrijke onderwerp ten goede zult houden, het is mij niet mogelijk per blocnote de gehele zaak uiteen te zetten, waarover ik rijpelijk heb nagedacht en daarna uitvoerig met mijn schoonzoon heb besproken; hij kan u tot in bijzonderheden alles ervan vertellen. W."
Van Lidth meende, en zei dit ook tegen de prins, dat de koningin 'groot gelijk'
had met haar opmerking dat een benoeming van de prins, Van Lidth nam de tekst van deze 'blocnoot'
op 3 september '44 in zijn '
Dagboek''in de '
tweede fase' "
schreef hij) de bevolking 'als mosterd na de maaltijd'
zou treffen. Welke 'regelingen'
de prins nog ter sprake bracht, weten wij niet. I Van Lidth schreef terzake in zijn 'Dagboek'
slechts het volgende:
'Inderdaad, het is aantrekkelijk voor het prestige van het Kon. Huis indien de prins zich aan het hoofd zou stellen van de verzetsgroepen. Bovendien zou dit het voordeel hebben dat [del OD, die van deze verzetsgroepen deel zou uitmaken, dan ook niet meer eigenmachtig zou optreden. En tenslotte zou een 'actie tot bevrijding, uitgaande van eigen organisaties', evenals in Frankrijk, een uitstekende indruk maken. Ik heb de prins gezegd, dat hij m.i. niet aan het aanvaarden van deze functie mocht denken, tenzij
a) de Geallieerden bereid zouden worden bevonden op ruime schaal tijdig de nodige wapenen ter beschikking van de verzetsgroepen te stellen en
b) dat de Geallieerden zouden zorgen dat tijdig de nodige troepen zouden aanwezig zijn om de verzetsactie dadelijk te kunnen opvangen. Indien deze steun niet aanwezig is (zie Warschau), dan eindigt het avontuur stellig in een bloedbad en zal de prins daarvan weinig plezier beleven!
Hij is dat volkomen met mij eens en ik raad hem, een der Shaif-lieden die hij kent, een zekere generaal Smith, daarover te raadplegen. Ik geloof nauwelijks dat Shaef met het plan zal instemmen na de kategorische verklaring dat zij de prins niet in een 'functional' maar in een' honorary' -functie wensen. Als ik het maar zo kan arrangeren dat ... de prins uitsluitend wordt aangewezen als leider van de maquis, zoals Koenig in Frankrijk. Zal daarop nog nader terugkomen."
Men ziet: van Lidth wilde niet verder gaan dan de prins 'leider van de maquis' te maken, hetgeen iets anders was dan 'bevelhebber der Ned. strijdkrachten onder Eisenhower', gelijk de koningin had voorgesteld. In eerste instantie hield de prins ook zelf die beperking in het oog. Hij zocht Bedell Smith op en dat bezoek leidde er toe dat deze na overleg met Eisenhower de prins d.d. 3 I augustus een brief zond' waarin o.m. dit stond:
'Now that the area of active operations is beginning to move towards the frontiers of Holland, the Supreme Commander has decided that the time has come to regard the members of the resistance movement in Holland as the 'Netherlands Forces of the Interior'. Lieutenant-General HRH Prince Bernhard has been nominated by the Netherlands Government to command the Netherlands Forces of the Interior under the command of General Eisenhower. These measures will lake effect forthwith'
'zijn plannetje om '
roverhoofdman' te spelen, d.i. vertaald: commandant van de verzetsgroepen in Nederland te worden, bij de Geallieerde autoriteiten (welke?) in zeer goede aarde (was) gevallen' ('hij heeft grote haast en wil dit dezer dagen publiceren!'
), was van Lidths reactie: 'Ik voorzie nog vele moeilijkheden.'!
Konden die zich niet ook in bezet gebied voordoen?
Diezelfde j r ste augustus begaf de prins zich naar het Bureau Inlichtingen alwaar ten dele door Somer en van Houten, ten dele door de prins het volgende, voor de Raad van Verzet bestemde telegram werd opgesteld":
'In opdracht van regering het volgende. Er wordt overwogen de actieve Nederlandse verzetsgroepen bij eventuele krijgsverrichtingen in N ederland officieel te erkennen als binnenlandse militaire strijdkrachten.'
De prins voegde hier toe: 'Op Geallieerd initiatief en met volledige instemming van HM en betrokken ministers zal prins Bernhard, door HM en Eisenhower aangewezen, vanuit het hoofdkwartier leiding hebben te geven aan deze strijdkrachten' (van 'Geallieerd initiatief'
was geen sprake en de 'volledige instemming der betrokken ministers'
was op die dag nog niet verkregen). De tekst vervolgde: 'Teneinde erkenning mogelijk te maken, moet door actieve verzetsgroepen Nederland de absolute verzekering worden gegeven dat deze eenhoofdige leiding zonder enige reserve wordt aanvaard ... Wilt u spoedigst met OD en knokploegen LO' (hier voegde de prins toe: 'en andere hiervoor in aanmerking komende organisaties'
) 'overleg plegen ... Snel antwoord waaruit blijkt dat gezamenlijke actie kan worden gevoerd en overeenstemming is verkregen, wordt verwacht.'
Hier voegde de prins toe: 'Indien overleg lang duurt kunnen wij beginnen op bevestigend antwoord van u zelf. Overeenkomstige mededeling aan OD ... Om practische redenen geschiede uitdeling wapenen en munitie door bemiddeling van RVV.'
Zonder dat, voorzover bekend, een der ministers in deze tekst was gekend, deed het BBO nog op diezelfde 3 I ste augustus dit telegram toekomen aan Mulholland, die zijn verbindingsagent met Jan Thijssen was geworden. BI zond eenzelfde telegram via de marconist van de groep-'Albrecht'
naar de chef-stafvan de OD. Vermoedelijk ontving Six
I Van Lidth: 'Dagboek'
, 31 aug. I944. 2 Exemplaar in Collectie-Ch. H. J. F. van Houten,'andere hiervoor in aanmerking komende organisaties'
, ja zelfs zonder overleg te plegen met zijn medeleden van de Raad van Verzet, op maandag 4 september het volgende telegram aan Londen gezonden ': 'De ondergrondse strijders begroeten met vreugde in ZKH prins Bernhard hun opperbevelhebber. Zij wachten met ongeduld op zijn bevelen en hopen weldra onder zijn leiding met ontplooide vaandels de laatste vijand van de Nederlandse bodem te verdrijven' - een tekst die niet bepaald getuigde van inzicht hoe weinig door bewapende illegale werkers tegen de Wehrmacht ondernomen kon worden.
In Londen vernam van Lidth pas op I september van het telegram dat de vorige dag was opgesteld. 'Met Gerbrandy bij prins Bernhard'
, schreef hij 's avonds in zijn dagboek. 'Hij'
(d.w.z. de prins) 'is druk (te druk) in de weer met zijn plannetje. Heeft BI en BBO daarin gekend en ontwerptel. opgesteld voor 00 en RVV' (kennelijk had de prins niet gezegd dat het telegram al naar beide organisaties was verzonden). 'Ik zou een aansluitend telegram aan de '
coördinatie-groep' zenden? - BI droeg daar op I september zorg voor; de tekst bereikte de Contact-Commissie der illegaliteit pas op de ade. Die tekst werd nu overigens wel aan van Lidth voorgelegd, zo ook aan Gerbrandy die er van Heuven Goedhart bij haalde; deze laatste voelde er alles voor, de semi-militaire verzetsorganisaties onder de prins te plaatsen.
Met dat al reageerden van Lidth en Gerbrandy wel heel traag. Op 28 augustus had van Lidth de 'blocnoot'
van de koningin ontvangen (zij had gelijk weergegeven, terzake tevoren al enig telefonisch overleg gepleegd met Gerbrandy), op 29 augustus was er vergadering van de ministerraad - geen woord werd er gezegd over het voorstel van de koningin. Op vrijdag I september had van Lidth zijn standpunt nog niet bepaald, evenmin op zaterdag de zde, Pas zondagmorgen (de Geallieerden naderden de Belgische grens) kwam hij er aan toe, een antwoord op te stellen op de 'blocnoot'
van de vorstin'; daarbij had hij ook een ontwerpinstructie voor de prins voor zich liggen, die ontvangen was van Bedell Smith.
Van Lidth ging met het denkbeeld, de prins tot bevelhebber der
1 Enq., dl. VII b, p. 35. 2 Van Lidth: 'Dagboek'
, I sept. 1944. 3 Tekst van zijn nota: a.v., 3 sept. 1944·'Na overleg'
, schreef hij, 'met de ministers Gerbrandyen van Heuven Goedhart werden een tweetal telegrammen naar Nederland verzonden'
(het eerste van die twee telegrammen was verzonden voor zodanig overleg, maar dat wist van Lidth niet). 'Inderdaad'
, vervolgde hij, 'heeft medewerking van eigen bevolking aan de bevrijding onder leiding van prins Bernhard onschatbare psychologische waarde ... maar ook wordt daarmede bereikt dat de verzetsgroepen en met name [de] OD niet op eigen gezag gaat handelen.'
Van Lidth herhaalde vervolgens de twee voorwaarden die hij op de z Sste al mondeling aan de prins had kenbaar gemaakt (de Geallieerden moesten de verzetsgroepen voldoende wapens geven en de Geallieerde strijdkrachten moesten tijdig ter plaatse zijn), en voegde er een derde voorwaarde aan toe: 'dat generlei actie zal worden ondernomen zonder uitdrukkelijke instructies van de GeaIlieerde opperbevelhebber ... Ik heb ook dit punt met prins Bernhard besproken die geheel dezelfde mening is toegedaan ... Het feit dat vooral in de grote steden communisten aan de verzetstroepen deelnemen (die tot de meest felle strijders behoren) en die weIlicht in grote getale gewapend zuIlen worden, acht ik niet zonder gevaar, doch dit zal aanvaard moeten worden.'
Hij had, schreef hij verder, de ontwerp-instructie voor prins Bernhard gezien; daarin stond o.m. 'dat het tijdstip voor publikatie door de opperbevelhebber'
(generaal Eisenhower) 'zal worden bepaald, na aanbeveling van ZKH.'
Welnu, tot die publikatie kon pas worden overgegaan wanneer, aldus van Lidth,
'1. de bovenbedoelde ontwerp-instructie een definitieve vorm zal hebben aangenomen; 2. het antwoord op de naar Nederland gezonden telegrammen zal zijn ontvangen; 3. het kabinet zal zijn ingelicht over de getroffen regelingen ... Intussen is het ontwerp-besluit tot benoeming van ZKH tot bevelhebber Ned. strijdkrachten in gereedheid gebracht en hoop ik u dit heden aan te bieden' - met '
heden' bedoelde van Lidth maandag 4 september, de dag waarop zijn nota zou worden getypt.
Nauwelijks had hij deze nota in manuscript geschreven of hij werd opgebeld door Drexel Biddle die hem zei, van generaal BedeIl Smith (deze bevond zich nu in Normandië waar Eisenhowers hoofdkwartier van I september af in vol bedrijf was) telefonisch vernomen te hebben dat men de tekst van Eisenhowers ontwerp-instructie voor prins Bernhard (de prins had bij Bedell Smith op spoed aangedrongen) als definitiefkon beschouwen. Daarmee viel de eerste van de door van Lidth met het oog op een publikatie gestelde voorwaarden weg; twee bleven er over: de
Twee waren er die, gehoord de berichten over de voortgang der Geallieerde legers, op dat alles niet wilden wachten: de koningin en de prins. Zeker, zij achtten de bundeling van het semi-militair verzet van belang maar waar het hun en met name de koningin op aankwam was dat de prins tot opperbevelhebber van land- en zeemacht zou worden benoemd; daarvoor was het 'bevelhebberschap der Nederlands., strijdkrachten' slechts de aanloop. Eisenhower had zijn accoord verleend met dat bevelhebberschap - waarom talmden de Nederlandse ministers?
Zondagmorgen trachtte de koningin Gerbrandy in zijn buitenhuisje te Essendon te bereiken; zij kreeg er van Heuven Goedhart aan de telefoon die haar slechts kon meedelen dat de minister-president naar Londen was gegaan om er, wat hij elke zondagmorgen deed, de dienst in de Schotse kerk bij te wonen. 'Wat doet meneer Gerbrandy vandaag in de kerk'
, zei de koningin, zij had een urgente zaak te bespreken.' Van Heuven Goedhart reed naar Stubbings House waar hij, behalve de koningin, majoor van Houten aantrof. De koningin zei hem dat zij wenste dat het ontwerp-besluit tot benoeming van de prins tot bevelhebber der Nederlandse strij dkrachten haar nog diezelfde dag ter tekening zou worden voorgelegd en dat die benoeming 's avonds zou worden bekendgemaakt. Van Heuven Goedhart nam op zich, daarvoor te zorgen, reed naar Essendon terug en vandaar werd van Lidth opgebeld met de mededeling dat hij zijn ontwerp-koninklijk besluit onmiddellijk bij de koningin moest laten bezorgen. Het besluit moest nog opgesteld worden. Dat deed KruIs. In een concept dat inmiddels rechtstreeks van Stubbings House was ontvangen", stonden in de aanhef de woorden: 'In afwachting van de voorgenomen benoeming van mijn schoonzoon tot Opperbevelhebber van de Nederlandse strijdkrachten.'
Die woorden werden geschrapt en er ging een ontwerp-besluit naar de koningin toé waarin niet méér stond dan dat prins Bernhard tot bevelhebber der Nederlandse strijdkrachten onder Eisenhower was benoemd. De koningin ondertekende het stuk en gaf de prins, die er mee naar Londen vertrok, de tekst mee van een 'mededeling namens Hare Majesteit de Koningin'
die des avonds
\ Gerbrandy, 9 dec. [955. 2 Tekst in Collectie-Ch. H. J. F. van Houten, 'Collectie Londen'
, [3.'Landgenoten'
, aldus de voorgelezen mededeling,
'Gij weet dat de bevrijding voor de deur staat. Gij weet dat onze land-, zee- en luchtmacht schouder aan schouder vecht met de bondgenoten en daarbij kranig werk doet. Het is mij bekend dat onze binnenlandse strijders het grote ogenblik van zich aan te sluiten bij de actie der zegevierende legers met ongeduld afwachten. Ik wil u thans mededelen dat ik prins Bernhard heb benoemd tot bevelhebber der Nederlandse strijdkrachten onder het opperbevel van generaal Eisenhower. Prins Bernhard neemt hierbij de leiding op zich van het gewapend verzet in Nederland. Tot spoedig weerziens!'
Prins Bernhards benoeming werd vervolgens in een bekendmaking van generaal Eisenhower bevestigd en daarna richtte de prins zich persoonlijk tot de 'Nederlandse ondergrondse strijders'
aan wie hij bevel gaf ('mijn eerste bevel'
), zich van 'vroegtijdige en afzonderlijke acties'
te onthouden, en adviseerde zo spoedig mogelijk armbanden gereed te maken 'waarvan gij de kleur kunt vaststellen maar waarop in elk geval met duidelijke letters het woord '
Oranje' moet staan'
, 'gebruik deze echter niet zonder mijn bevel.'
Er volgde nog een (al eerder die avond in het Nederlands Nieuws van de BBCuitgezonden) 'boodschap van de Geallieerde opperbevelhebber aan het Nederlandse volk'
waarin o.m. werd gezegd: 'Probeer niet tot een algemene opstand te komen'
, 'zorgt er voor dat de vijandelijke spoorweg-, waterweg- en wegenverbindingen op alle mogelijke plaatsen verhinderd worden', en (dat was veruit het belangrijkste): 'het uur der bevrijding, waarop Nederland zo lang heeft gewacht, is nu zeer nabij.'
'Om half negen'
, zo noteerde van Lidth later die avond (hij had drie gasten gehad), 'houdt de prins een toespraak die ik niet zeer gelukkig vind. Teveel in de toon 'ik beveel'
, mij dunkt beter ware: 'namens de opperbevelhebber draag ik u op.'
Door van Lidths gasten werd de benoeming van de prins sterk veroordeeld. 'Héél enthousiast ben ik ook niet'
, schreefvan Lidth nog, 'vooral niet over de hals-over-kop-methoden waarmee dit door HM wordt doorgedreven."
Tegen die methoden uitten, toen het kabinet op maandagavond 4 september bijeenkwam, ook andere ministers bezwaren en toen Gerbrandy, van Lidth en van Heuven Goedhart voorstelden dat het konink
1 Van Lidth: 'Dagboek'
, 3 sept.'Omtrent de benoeming van prins Bernhard tot opperbevelhebber'
(te lezen: een eventuele latere benoeming) 'wordt besloten'
, aldus de notulen, 'dat het betreffende koninklijk besluit door alle ministers zal worden gecontrasigneerd"
- te zijner tijd dan.
Er heerste op maandag 4 september in Londen groot enthousiasme: de Geallieerden hadden Brussel bevrijd. 'Volgens officiële berichten'
, aldus Radio Oranje om één uur des middags, 'staan Britse troepen ergens in België op 60 km van de Nederlandse grens. Volgens een Duits bericht dat nog niet van Geallieerde zijde bevestigd is' (het bericht was onjuist), 'zouden Amerikaanse troepen aangekomen zijn in Zuid-Limburg bij het Julianakanaal.'
Belangrijker nog: 'Generaal Dempsey'
(de bevelhebber van het Britse Tweede Leger) 'ontmoette op 2 september een aantal oorlogscorrespondenten in Atrecht en zei hun: 'Het Duitse leger bevindt zich in een staat van ontbinding.' '
Nu, als een zo hooggeplaatste militair zich aldus had uitgelaten, mocht men aannemen dat de Geallieerden hun stormloop vrijwelongehinderd zouden kunnen voortzetten.
Daags tevoren, 3 september, had de koningin aan majoor van Houten opdracht gegeven, zo spoedig mogelijk naar bevrijd Nederland te gaan teneinde de eventuele overtocht te regelen van diegenen die zij als eersten wenste te raadplegen, tenminste als dat raadplegen niet 'thuis'
kon geschieden. Zij dacht, had zij genoteerd aan 'leden van verzet en groep Bosch-Parool, Vrij Ned., dus [illegale] pers, leden v. raad v. advies' (de Contact-Commissie der illegaliteit) 'en is deze niet voluit representatief dan wat er niet in zit ook! ... Ook, indien er zijn, Kamerleden die bekeerd' (d.w.z. 'vernieuwd'
) 'zijn. Zeggen dat ik ieder recht willaten wedervaren, persoonlijke indruk krijgen."
Maandag 4 september voegde de koningin hier een meer in haar persoonlijk vlak liggende opdracht aan toe: van Houten moest in bevrijd gebied uitzien naar 'een hospita'
, d.w.z. een weduwe van een gefusilleerde illegale werker bij wie de koningin haar
1 Ministerraad: Notulen, 4 sept. 1944. 2 Koningin Wilhelmina: Aantekeningen,. 3 sept. 1944 (archief kab. van de koningin).'het komt er voor mij op aan'
, schreef zij nog, 'waar ik toch het uiterste wil presteren, dat ik doelmatig en zoals mij de handen staan aan de slag kan gaan zodra ik aangekomen ben."
In alle nieuwsbulletins van het Nederlands Nieuws van de BBC European Servicewerd, naarwij vermoeden (de betrokken teksten zijn niet bewaard gebleven), de uitlating van generaal Dempsey herhaald. Hetzelfde geschiedde in het avondkwartier van Radio Oranje, maar daaruit viel nog méér hoop te putten. 'De invasie van Duitsland staat te beginnen'
, hoorde men in een commentaar op het nieuws (het was door mij geschreven), waarin ook gezegd werd dat Hitler 'in september 1944'
ten val zou komen. Uitgezonden werd voorts een nieuwe boodschap van generaal Eisenhower, nu aan de bevolking van Rotterdam, waarin 'het personeel van de havens en de spoorwegen'
verzocht werd, 'ter beschikking te blijven in de buurt van de plaats waar zij nu werken'
, en waarin werd opgeroepen, 'industriële installaties, machines, locomotieven, signalen, wagens, voertuigen, kranen, openbare bedrijven en brandweerinstallaties' tegen vernietiging door de Duitsers te beschermen (kennelijk verwachtte het Geallieerde opperbevel binnen hoogstens enkele dagen Rotterdam bereikt te hebben). Uitgezonden werd tenslotte een toespraak van Gerbrandy welke de harten ook al sneller deed kloppen.
H. J. van den Broek, chef van Radio Oranje, had maandagmiddag het concept voor die toespraak geschreven. De eerste zin begon: 'Nu de Geallieerde legers in hun onweerstaanbare opmars de Nederlandse grens naderen'
, maar toen Gerbrandy aan het einde van de middag de tekst te zien kreeg, 'trok'
, aldus later van den Broek, 'een brede glimlach over zijn gezicht. Hij haalde zijn potlood voor de dag, zette een dikke streep, maakte een krabbel en in plaats van 'naderen'
kwam daar, tot mijn stomme maar vreugdevolle verbazing, te staan: 'overschreden hebben.' '
2 Gerbrandy had gemeend die correctie te mogen aanbrengen omdat het Bureau Inlichtingen eerder op de middag via een geheime zender in Brabant een bericht ontvangen had, inhoudend dat de Geallieerden Breda hadden bereikt.' De woorden waarmee Gerbrandy om kwart over acht '
s avonds zijn toespraak begon, vormden wereldnieuws; alle grote Geallieerde persagentschappen zetten het op hun telex: 'Allied forces have
1 A.V.: 'Blocnoot'
aan Ch. H. J. F. van Houten, 4 sept. 1944 (Collectie-van Houten, 'Londense tijd'
, 14). 2 H. J. van den Broek: Hier Radio Oranje. Vijf jaar radio in oorlogstijd (1948), p.260-6r. 3 Op die maandag zijn wellicht enkele Britse patrouillewagens in de buurt van Breda geweest; dat staat niet onomstotelijk vast. Heeft het feit zich voorgedaan, dan zijn die patrouillewagens in elk geval weer snel naar België
Op dat moment was het met spoed bijeengeroepen kabinet in vergadering bijeen. Besloten werd dat de ministers-'kwartiermakers'
zich 'ten spoedigste'
naar Nederland zouden begeven. Er werd voorts vastgesteld dat niet minder dan 27 wetsbesluiten onder de datum van 4 september 1944 zouden verschijnen; daaronder waren het wetsbesluit op de bijzondere staat van beleg, de wetsbesluiten op het gebied van de bijzondere rechtspleging, het Zuiveringsbesluit, de 'sociale'
wetsbesluiten van van den Tempel en het wetsbesluit-Tijdelijke bestuursvoorziening, hetwelk de samenstelling van de colleges van gedeputeerde staten en van burgemeesters en wethouders regelde. Tenslotte werd men het eens over het Politiebesluit (Burger stemde als enige tegen), over de aan de koningin voor te leggen regeling inzake de vertegenwoordigende lichamen (van den Tempel stemde als enige tegen), over het Persbesluit, over het Bioscoopbesluit en over de wachtgeldregeling voor de opvarenden van de koopvaardij. Pas tegen twaalf uur gingen de ministers uiteen.
Inmiddels had het Nederlands Nieuws van de BBC om kwart voor twaalf, zulks op gezag van de Nederlandse Regeringsvoorlichtingsdienst, de nogal algemene formulering welke Gerbrandy om kwart over acht had gebruikt ('de Nederlandse grens overschreden'
) nader geconcretiseerd: Breda was bevrijd. De RVD had dat Of van Gerbrandy Of van het Bureau Inlichtingen vernomen, was van de juistheid van het bericht niet helemaal zeker geweest, maar had het doorgegeven in de verwachting dat de Britse militaire censor (alle berichten moesten die censor passeren) er wel een streep door zou halen als het onjuist was; de censor van zijn kant had uit het hoofdkwartier van het Britse Tweede Leger niet méér vernomen dan dat de Britten in Antwerpen waren maar volgde in de om zich heen grijpende uitgelatenheid de gedachtengang dat als de Nederlandse regering op grond van eigen, directe informatie met stelligheid beweerde dat Breda was bevrijd, er voor hem geen reden was, de juistheid van dat bericht in twijfel te trekken; trouwens, eenzelfde censor had eerder op de avond alle bewoordingen van Gerbrandy's toespraak ('de Nederlandse grens overschreden'
) goedgekeurd.
Zo kon het gebeuren dat het dinsdagmorgen vroeg in heel bezet Nederland van mond tot mond vloog: 'Ze zijn alover de grens! Ze zitten al in Breda!'
Of waren ze al verder? Soms al in Rotterdam waar alles wat met de haveninstallaties samenhing moest worden beschermd?