Toen hij de lectuur beëindigd had, belde van Heuven Goedhart onmiddellijk het Bureau Inlichtingen op. 'Eerst door Somer te woord gestaan'
, schreef van Houten in zijn dagboek. 'Zeer verontwaardigd! Dreigt de brief in de ministerraad voor te brengen' (een loos dreigement want dan zou het gehele kabinet lezen dat een 'Regeringsvertegenwoordiging'
was benoemd) 'waarop Somer terecht opmerkt dat hij het zelf moet weten, maar dat het een zuiver particulier schrijven is. Ik bel hem kort daarna zelf op. Hij zegt dat mijn brief en beschuldigingen zo minderwaardig zijn, dat 'het laken tussen ons doorgesneden is'
, maar hij wil er vanavond toch over praten." Dat gesprek nam vier uur in beslag en het laken blééf doorgesneden, zij het dat van Houten erkende (en daar excuses voor aanbood) dat hij van Heuven Goedhart 'als persoon mogelijkerwijze te zwart ingezien'
had. 'De loyale Somer'
, noteerde hij voorts, 'heeft verklaard mijn zienswijze volkomen te delen ... Misschien zal het incident bij de minister-president en andere vriendjes van v. Heuven Goedhart nog veel stof doen opwaaien."