Bij haar verzet tegen een instituut als de Marine Vrouwen Afdeling vond de hervormde Urgentie-Commissie de Gereformeerde Kerken in het Zuiden min of meer aan haar zijde; deze stelden in maart in een conferentie een kanselboodschap op' waarin getuigd werd van '
verslagenheid' wegens de scheuring die zich binnen de Gereformeerde Kerken had voorgedaan (de groep-Schilder had zich in augustus '44 afgescheiden en talrijke nieuwe gemeenten kunnen vormen), maar ook getoornd werd tegen 'een ernstig tekort aan vroomheid van levenswandel'
, 'losheid van zeden'
en 'de algemeen heersende danswoede en genotzucht'
, 'met name denken wij aan de al te vrije en losse omgang van sommigen onzer meisjes met militairen en de droeve nasleep van deze.'