'veel 'slechts' worden gezegd, maar niet, dat het officier-korps tekort schoot in plichtsbetrachting en in zijn omgang met ondergeschikten. Het leger was onvoldoende geoefend en onvoldoende uitgerust en bewapend. Doch aan wie de schuld? Zeker niet aan het officier-korps, dat sinds 1918 op de bres heeft gestaan om de systematische afbraak van onze weermacht zo doelmatig mogelijk af te remmen en op te vangen. Het heeft niet nagelaten, in vergaderingen en in geschriften te wijzen op de rampzalige gevolgen van een te korte oefentijd, van onvoldoende bewapening en uitrusting, kortom van het in praktijk brengen van
Booy, J. M. deFurstner,J. Th.Strijdkrachten, NederlandseDE PRINS EN HET 'OUDE' KADERde theorie 'geen man en geen cent'. Voor de wijze waarop het officier-korps onder moeilijke en deprimerende omstandigheden zijn plicht heeft vervuld, de moed er in heeft gehouden en van het leger gemaakt heeft wat er onder de gegeven omstandigheden van te maken was, kan men niet anders dan waardering hebben. Niet het Nederlandse officier-korps en niet de geest in het leger zijn de schuld van de debacle in mei 1940, doch het Nederlandse volk draagt daaraan schuld, dat niet bereid was de middelen beschikbaar te stellen om van de weermacht iets goeds te maken.'