De prins was er intussen toe overgegaan, alle officieren die zich in het bevrijde Zuiden voor de militaire dienst kwamen aanmelden, te laten registreren bij een apart bureau waar men tevens de taak had, na te gaan hoe elk hunner zich tijdens de bezetting had gedragen. Bij het officierskorps van het nieuwe leger kwam het, meende de prins, niet op intellectuele ontwikkeling alléén aan, maar vooral op karakter. 'Wij weten allen'
, aldus een bekendmaking welke hij in november '44 deed verschijnen, 'dat het leger van 1940 naast goede, ook andere eigenschappen bezat, die niet meer passen in de moderne oorlogvoering. Nu bestaat de kans om met het oude te breken en een nieuwe toekomst tegemoet te gaan.'2 Toen eind februari '
45 een aantal voor de gezagsbataljons bestemde officieren die een spoedopleiding hadden gevolgd, werd beëdigd, hield de prins een toespraak waaromtrent het persbureau Anep-Aneta een bericht naar Londen zond', waarin o.m. het volgende te lezen was: