Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog - Deel 10a – Het laatste jaar (2e band)
Alle delen:
XCZoals uit de vorige hoofdstukken bleek, deed de ontwikkeling van de gevechten in de maanden september, oktober en november '44 een situatie ontstaan die noch de bevolking in bezet gebied noch de regering te Londen had voorzien: men had verwacht dat Nederland als één geheel zou worden bevrijd als gevolg van Geallieerde acties welke niet meer dan enkele dagen, wellicht weken, in beslag zouden nemen - in plaats daarvan werd maar één provincie vrijwel geheel bevrijd: Noord-Brabant (de Duitsers handhaafden zich in hun bruggehoofd bij het Capelse Veer), werden twee provincies grotendeels bevrijd: Zeeland en Limburg (van Zeeland bleef Schouwen bezet en van Limburg het noorden en midden beoosten de Maas) en van één provincie: Gelderland, hadden.de Duitsers slechts een klein, zij het belangrijk gedeelte moeten prijsgeven (het Land van Maas en Waal en het Rijk van Nijmegen). Zeven miljoen Nederlanders bleven onder Duitse bezetting leven, twee miljoen waren van die bezetting verlost.
XCWat nadien in dat bevrijde Zuiden is gebeurd, verdient nauwkeurig te worden beschreven, niet alleen omdat zich in de ontwikkelingen daar veel aftekende wat zich in '45 in het bevrijde Noorden zou herhalen, maar ook omdat die ontwikkelingen er in belangrijke mate toe bijdroegen dat het in juli '41 gevormde tweede kabinet-Gerbrandy ten val kwam en opgevolgd werd door het derde kabinet-Gerbrandy, waarin van de twaalf ministerzetels niet minder dan zeven werden ingenomen door personen die uit bevrijd gebied afkomstig waren.
XCHoe lagen formeel de gezagsverhoudingen in dat bevrijde gebied?
XCKrachtens de overeenkomsten die de Nederlandse regering in mei '44 met de Verenigde Staten en Engeland had gesloten, werd het hoogste gezag uitgeoefend door generaal Eisenhower als Supreme Commander Allied Expeditionary Farces. Eisenhower oefende dat gezag uiteraard niet persoonlijk uit - namens hem trad een tot zijn hoofdkwartier (Supreme Headquarters Allied Expeditionary Farces) behorende missie op: de Shaef Mission, die uiteindelijk uit ca. honderd officieren bestond: ca. zestig Britten en ca. veertig Amerikanen. Die Shaef-Mission kende afdelingen op de gebieden van marine, leger en luchtmacht maar de belangrijkste
afdeling was die voor Civil Affairs; taak van die afdeling was het, door maatregelen op bestuursgebied de Geallieerde militaire operaties zoveel mogelijk te bevorderen: men moest vóór alles onrust voorkomen. Dit vergde bijvoorbeeld dat de bevolking in het bevrijde Zuiden voldoende te eten kreeg. In de periode van' Market-Garden' werd de Shaej-Mission aan het hoofdkwartier van de z ist Army Group toegevoegd - het duurde nogal lang, nl. tot eind december, voordat besloten werd, haar weer rechtstreeks onder Shaej te laten ressorteren. Hoofd van de Mission was aanvankelijk de Britse Major-General]. K Edwards " een man van wie weinig leiding uitging en die naar het oordeel van de Nederlandse autoriteiten die met hem te maken kregen, in onvoldoende mate opkwam voor de Nederlandse belangen 'General Edwards', zo dicteerde eind november '44 minister de Booy als dagboekaantekening aan zijn secretaresse, 'although I believe oj good will, lacks brains and energy to be oj much use'? Edwards werd begin '45 vervangen door Major-General]. G. W. Clark die aanzienlijk competenter was.
XCMet de missie moest niet alleen het Nederlandse Militair Gezag samenwerken maar ook prins Bernhard in zijn functie van Bevelhebber der Nederlandse Strijdkrachten. Had de prins voor de in het Zuiden gevormde, onder hem ressorterende Binnenlandse Strijdkrachten wapens en andere uitrustingsstukken nodig, dan diende hij deze bij de Shaef Mission, d.w.z. bij de aparte 'leger' -afdeling welke zich met de aangelegenheden van de BS bezighield, aan te vragen; 'dat waren dus', zo vertelde de naaste medewerker van de prins in alle BS-zaken, majoor (later overste) mr. Ch. H. ]. F. van Houten aan de Enquêtecommissie, 'degenen die van hogerhand' (d.w.z. van Eisenhower, van diens chef-staf Bedell Smith en van het Special Farces Headquarters) 'bevel kregen, ons met dit of dat te helpen, maar dan vaak zelf uitmaakten dat zij het toch maar niet zouden doen' (een tegenwerking welke de instemming had van Montgomery). 'Daarmee hadden wij telkens de grootste moeilijkheden."
XCEen geheel ander oordeel over de Shaej-Mission vindt men neergelegdJ.
I Edwards werd terzijde gestaan door een en een die laatste functie werd bekleed door Ch. C. Blizard - dezelfde die zich in de periode maart-augustus '42 als hoofd van de van in het kader van het had laten bedriegen door de Duitsers. Blizard was nadien hoofd van de van geworden; hij was in de lente van '44 aan Edwards' staf toegevoegd. 2 De Booy: 'Dagboek', 30 nov. 1944. 3 Getuige Ch. H F. van Houten, dl. VII c, p. 250.
in de door het Afwikkelingsbureau Militair Gezag samengestelde, in '48 verschenen geschiedenis van het Militair Gezag, volgens welke de betrokken Geallieerde officieren 'zich letterlijk dag en nacht ter beschikking (hebben) gesteld om daar te interveniëren waar het nodig was; dank zij hun onvolprezen medewerking zijn bronnen aangeboord, welke de economische toestand van Nederland na de katastrofale bezetting aanzienlijk hebben verbeterd." Men kan hieruit afleiden dat het Militair Gezag, al waren er dan ook aanvankelijk klachten over generaal Edwards, bij de Shaef-Mission niet de moeilijkheden ondervond welke prins Bernhard zoveel last bezorgden. Kruls, de chef-staf Militair Gezag, was niet alleen over Clark maar ook over het hoofd van de Civil Ajfairs-afdeling van de Mission, Brigadier A. de Cazenove, zeer te spreken. Eén keer voer hij tegen de Cazenove uit 'Listen, general', antwoordde deze, 'you should never bully a British officer.''Dat heb ik mij ter harte genomen', vertelde Kruls ons in '56.2
XCZo weken dus de gezagsverhoudingen in het bevrijde Zuiden ver af van de normale Nederlandse. Als het er op aankwam, d.w.Z.bij conflicten (zij deden zich niet vaak voor), was Shaef de baas. Shaef gaf dan zijn directieven aan het Militair Gezag hetwelk men zien moet als een orgaan zowel van Shaefals van de Nederlandse regering. Het Militair Gezag was boven de gemeentelijke en provinciale besturen geplaatst. Optredend namens de regering bestuurde het Militair Gezag de bevrijde delen des lands - in diezelfde delen was prins Bernhard werkzaam als Bevelhebber der Nederlandse Strijdkrachten.
XCZowel over de activiteiten van het Militair Gezag als over die van de prins hebben wij veel te schrijven, zulks in aparte hoofdstukken, maar het is wenselijk, die activiteiten in de allereerste weken in één hoofdstuk te behandelen, met name omdat èn het Militair Gezag èn de prins toen nagenoeg onmiddellijk met volkomen onverwachte problemen werden geconfronteerd.
XCDe ontstaansgeschiedenis van het Militair Gezag hebben wij in deel 9 weergegeven. Daarin deden wij uitkomen dat bij de oprichting van het
XCI Afwikkelingsbureau Militair Gezag: Overzicht der werkzaamheden van het Militair Gezag gedurende de Bijzondere Staat van Beleg, 14 september 1944-4 maart 1946 (1948), p. 40. Verder aan te halen als: Overzicht Me. 2 H. J. Kruis, 14 maart 1956.
Militair Gezag bij het kabinet-Oerbrandy en bij de koningin twee motieven een rol speelden: de beduchtheid dat Nederland, als men van regeringszijde niet een eigen militair bestuursapparaat zou vormen, ten tijde van en onmiddellijk na de bevrijding geheel door de Geallieerden zou worden bestuurd, en de vrees dat het bij die bevrijding tot extremistische woelingen zou komen, wellicht van wanhopige NSB'ers, wellicht van links-revolutionaire elementen. Om dat alles te voorkomen zou Nederland bij en na de bevrijding in een speciale rechtstoestand komen te verkeren: de Bijzondere Staat van Beleg, en in die rechtstoestand zou het Militair Gezag vèrgaande bevoegdheden hebben: het mocht aanwijzingen geven aan de burgerlijke gezagsorganen; algemeen verbindende voorschriften ('verordeningen') opleggen aan de burgerij; preventieve censuur uitoefenen; het post-, telefoonen telegraafgeheim opheffen (behalve voor stukken, afkomstig van of bestemd voor leden van het koninklijk huis, de ministers en de hoge colleges van staat); vergaderingen, behoudens 'werkelijke openbare godsdienstoefeningen', en optochten verbieden; werkkrachten vorderen; niet-militairen in militaire dienst roepen; personen een verblijfplaats opleggen dan wel in bewaring stellen; gebouwen of woningen sluiten; goederen vorderen of in beslag nemen; en, tenslotte, overal huiszoeking doen. Al die bevoegdheden werden in juni '44 aan de chef-staf Militair Gezag toegekend. Wie die hoogst verantwoordelijke functie zou gaan bekleden, stond, gelijk in hoofdstuk 3 vermeld, toen nog niet vast - pas begin september '44 overwon koningin Wilhelmina haar bezwaren tegen de benoeming van generaal-majoor Kruls,
XCHet zou deze en zijn officieren niet aan werk ontbreken! Dat vloeide al uit de regeling van de bijzondere staat van beleg voort maar men dient in het oog te houden dat de aan het Militair Gezag verleende bevoegdheden niet alleen die waren welke in het wetsbesluit inzake die bijzondere rechtstoestand waren opgesomd; het Militair Gezag was óók bevoegd in te grijpen krachtens een groot aantal andere wetsbesluiten waarvan bij gebleken noodzaak (en die noodzaak bestond in de herfst van '44) de eerste toepassing door de regering aan het Militair Gezag was opgedragen. Het mocht bijvoorbeeld krachtens het Zuiveringsbesluit bestuursfunctionarissen, functionarissen van de politie en docenten van instellingen van openbaar onderwijs 'staken' (de 'gestaakten' moesten hun arbeid neerleggen maar behielden hun salaris) dan wel 'schorsen' (dan werd het salaris van de betrokkenen vervangen door een bedrag voor hun noodzakelijk levensonderhoud) - het mocht voorts, krachtens het wetsbesluit-Tijdelijke voorziening bestuur provincies en gemeenten,
waarnemende burgemeesters benoemen (waarnemende wethouders zouden uitsluitend benoemd worden door de commissarissen der koningin) en als naar het oordeel van het Militair Gezag de commissarissen der koningin of de provinciale gedeputeerden niet voldeden (in beginsel zouden op de bestuursposten diegenen terugkeren die op 10 mei '40 in functie waren geweest), dan zou het waarnemers mogen voorstellen die dan bij koninklijk besluit zouden worden benoemd.
XCDe staf Militair Gezag bestond in de zomer van '44 uit honderdvijfen-zeventig officieren en bijna zeshonderd onderofficieren en minderen. Die sterkte was officieel aanvaard door het Britse War Office, hetgeen betekende dat de staf op het Continent alles zou krijgen wat hij nodig had om te kunnen functioneren: rantsoenen, huisvesting, enig transportmaterieel. De staf was ingedeeld in een stafbureau, een secretariaat, een bureau repatriëring (bestemd om diegenen die door het buiten het Militair Gezag staande Regeringscommissariaat voor de Repatriëring naar Nederland waren teruggebracht, op te vangen en naar hun woonplaatsen te vervoeren), een bureau grensbewaking, en twaalf Z.g.secties: binnenlandse zaken, arbeidszaken, juridische zaken, politie, brandweer en luchtbescherming, financiën, economische zaken, aanvoer en transport, volksgezondheid, openbare werken, radio- en lijnverbindingen, voorlichting, en PIT-exploitatie. Men ziet: een groot deel van het in Londen opgebouwde departementale apparaat werd, zij het met afwijkingen, in de staf Militair Gezag als het ware weerspiegeld - die staf was dan ook bedoeld als voorpost van de regering. Zij, de regering, had het Militair Gezag in het leven geroepen, het was formeel aan háár ondergeschikt, zulks evenwel met dien verstande dat andere ministers dan de minister van oorlog hun opdrachten aan het Militair Gezag via die minister moesten geven en dat opdrachten van algemene aard, 'aanwijzingen', alleen gegeven konden worden bij koninklijk besluit; voor elk van die 'aanwijzingen' was dus medewerking van de koningin nodig.
XCIn hoofdstuk 5 vermeldden wij dat al vóór de bevrijding van Maastricht (14 september) een deel van de staf Militair Gezag in Brussel was aangekomen en dat de militaire commissaris voor Limburg, majoor mr. C. W. A. Schürmann, in Maastricht meteen al had moeten ingrijpen om te voorkomen dat de districtscommandant van de OD het door de OD voorbereide militair gezag zou gaan uitoefenen. Wij vermeldden voorts dat generaal Kruls op 12 september niet minder dan 29 verordeningen ondertekende die wereldkundig gemaakt moesten worden in een alsnog te drukken Publicatieblad van het Militair Gezag; die verordeningen regelden, schreven wij, een groot aantal aspecten van het leven in Nederland,
zodra het geheel of gedeeltelijk zou zijn bevrijd: burgerlijke diensten konden gevorderd worden, bewaringskampen moesten worden ingericht, een avondklok kon worden ingesteld, particulieren moesten hun wapens inleveren, men mocht geen valse geruchten verspreiden, voor openbare vergaderingen (en optochten) moest zeven dagen tevoren verlof worden gevraagd, berichtenverkeer met het buitenland mocht alleen via de PIT plaatsvinden (en zou dus gecensureerd kunnen worden), er kwam één politie, de procureurs-generaal bij de gerechtshoven kregen hun bevoegdheden als fungerend directeur van politie terug, vreemdelingen kwamen onder politietoezicht te staan, in het grensgebied zou men voortaan pasjes nodig hebben, de in bezet Nederland geldende regelingen op het gebied van de prijsbeheersing werden gehandhaafd, het Militair Gezag zou nieuwe distributiebescheiden uitgeven, enzovoort, enzovoort.
XCZo was alles gedetailleerd, wij zouden haast zeggen: met Nederlandse zin voor administratieve perfectie, geregeld - geregeld niet alleen in die eerste bijna dertig verordeningen van het Militair Gezag maar ook in de ruim tachtig vóór 17 september 1944 vastgestelde 'terugkeer' -wetsbesluiten van de regering. Alleen: wie in bevrijd gebied kenden die verordeningen en wetsbesluiten? Ja, de officieren van het Militair Gezag hadden er weet van (het belangrijkste was weergegeven in een Handboek Militair Gezag, dat in een beperkt aantal exemplaren was gedrukt), maar verder vrijwel niemand. Zeker, in de eerste weken van september '44 werd de inhoud van belangrijke wetsbesluiten als het besluit op de Bijzondere Staat van Beleg, het Tijdelijk persbesluit en de besluiten die de inrichting van Tribunalen en Bijzondere Gerechtshoven ·regelden, door Radio Oranje weergegeven maar dat geschiedde in een periode waarin de aandacht van de luisteraars in de allereerste plaats gericht was op het oorlogsverloop en niet op die bestuursregelingen. Trouwens, de radio was niet een geschikt medium om er een zo gecompliceerde materie in uiteen te zetten; enkele hoofdpunten werden vermeld en daar bleef het bij. Anders dan in normale tijden waren die regelingen niet in het openbaar aan de orde gesteld en behandeld: niet aan de Staten-Generaal voorgelegd, niet samengevat en van commentaar voorzien in de pers, niet besproken in de Tweede en Eerste Kamer, niet in hun uiteindelijke vorm weergegeven in de dagbladen. Uit dit manco vloeide voort dat men in het bevrijde Zuiden in gezagsverhoudingen en onder bestuursregelingen kwam te leven die voor de burgerij volstrekt ondoorzichtig waren - een situatie die als gevolg van het papiergebrek (de kranten konden dus
het gehele land zou blijven bestaan. Natuurlijk, de meeste mensen plegen die gezagsverhoudingen en bestuursregelingen te aanvaarden als een gegeven feit, als een nu eenmaal aanwezig kader waarin zij hun persoonlijk bestaan zo goed mogelijk trachten in te richten, maar bij diegenen die politiek geïnteresseerd zijn, ligt het anders: zij willen die verhoudingen overzien en die regelingen kennen, niet globaal maar nauwkeurig, en dat laatste is bepaald noodzakelijk voor allen die in hun werk rechtstreeks met die verhoudingen en regelingen te maken krijgen.
XCHet zou bij uitstek nuttig zijn geweest indien het Militair Gezag uit Londen enkele duizenden exemplaren had kunnen meenemen van die nummers van het Staatsblad waarin de belangrijkste 'terugkeer' -wetsbesluiten waren afgedrukt, maar van de nummers die de besluiten inhielden welke in de laatste maanden van '43 en de eerste van '44 waren vastgesteld (het besluit op de bijzondere staat van beleg, de vier besluiten die de bijzondere rechtspleging regelden, en het Zuiveringsbesluit), waren geen extra-exemplaren gedrukt en andere belangrijke besluiten, zoals het Tijdelijk persbesluit, het besluit Tijdelijke voorziening bestuur provincies en gemeenten, het besluit Opheffing bezettingsmaatregelen en het Tribunaalbesluit, werden pas in september vastgesteld - het duurde toen geruime tijd voordat men in Engeland de beschikking had over de gedrukte exemplaren van het Staatsblad, d.w.z. over het gebruikelijke aantal. Daarbij merken wij nog op dat de regering wenste dat aan het besluit Tijdelijke voorziening bestuur provincies en gemeenten geen algemene bekendheid zou worden gegeven; gelijk al vermeld, hield dat besluit in, dat de provinciale en gemeentelijke besturen in beginsel in hun 'oude' samenstelling (de samenstelling van 10 mei '40) zouden terugkeren - gevreesd werd dat de bezetter, als tot hem doordrong dat dàt de regeling was die in het bevrijde Zuiden werd toegepast, de naoorlogse ontreddering zou vergroten door uit het nog bezette Noorden al diegenen weg te voeren die bij de bevrijding weer als provinciale of gemeentelijke bestuurders zouden optreden. Die vrees leefde vooral bij koningin Wilhelmina en premier Gerbrandy; beiden zagen Duitsland als een volstrekt duivelse macht, beiden hadden de overtuiging dat van een duivelse macht uitsluitend duivelse streken te verwachten waren. Vandaar die geheimhouding - maar wat niet geheim werd gehouden, was daarom nog niet bekend.
XCMedio oktober '44, toen Eindhoven een maand was bevrijd, constateerde de procureur-generaal bij het Bossche gerechtshof, mr. E. L. M. H. baron Speyart van Woerden, die zich (Den Bosch was nog niet bevrijd) naar Eindhoven had begeven o.m. om contact op te nemen met de zich
daar bevindende waarnemend commissaris der koningin in NoordBrabant, jhr. mr. J. T. M. Smits van Oyen, dat in de hele stad, zo vertelde hij aan de Enquêtecommissie,
XC'slechts één Handboek (was) en met dat Handboek werkte de gehele staf van de militaire commissaris van Brabant die in Eindhoven was. De heer Smits van Oyen liet het halen als hij het nodig had, en ik liet het halen wanneer ik het nodig had. Men had in die maand geen kans gezien het te laten vermenigvuldigen. Het was dan ook hopeloos en op een gegeven moment heb ik gevraagd of ik de gemeentesecretarie een weekend in beweging mocht zetten en toen hadden wij 's maandagsmorgens een honderd exemplaren."
XC'Iemand die het niet heeft meegemaakt, kan zich niet voorstellen, welke primitieve toestanden er op dit punt waren', aldus dr. L. J. M. Beel, hoofdambtenaar van de gemeente Eindhoven. 'Ik herinner mij nog levendig dat ik uiteindelijk een reeks overdrukken van Staatsbladen heb gekregen die gecyclostyleerd waren op de gemeentesecretarie van Eindhoven' (in het Handboek was de inhoud van een aantal Staatsbladen weergegeven - Beel was dus een van de gelukkigen geweest die een van de honderd kopieën had gekregen welke Speyart van Woerden had laten vervaardigen). 'Wanneer men er erg achterheen zat, kon men na veel moeite wel eens wat los krijgen." De in Eindhoven tot stand gekomen Fabrikantenkring richtte op 13 november een brief tot de ministerraad en tot generaal Kruls" waarin o.m. gezegd werd:
XC'De originele Staatsbladen, Staatscouranten en Publicatiebladen zijn in het geheel niet verkrijgbaar, terwijl in afschrift ook slechts een gedeelte beschikbaar is. Zelfs zijn er verschillende zeer belangrijke besluiten en verordeningen welke zelfs in afschrift niet verkrijgbaar zijn ... Om enkele voorbeelden te noemen die het bedrijfsleven nauw raken: het Buitengewoon besluit arbeidsverhoudingen en het Buitengewoon besluit verenigingen van werkgevers en werknemers zijn praktisch niet verkrijgbaar'
XChet eerste van die twee besluiten bepaalde o.m. dat elke verandering in de arbeidsvoorwaarden (loonsverhoging bijvoorbeeld) door een rijksbemiddelaar moest worden goedgekeurd, het tweede dat de vooroorlogse vakcentrales en centrales van werkgevers welke door de bezetter waren opgeheven, weer werden toegelaten. Belangrijke regelingen ook voor
XC, Getuige E. L. M. H. Speyart van Woerden, Enq., dl. V c, p. 574. 2 Getuige L. J. M. Beel, a.v., p. 103. 'Exemplaar
fabrikanten! Maar zij kenden ze niet en het duurde twee weken voordat hun klacht Londen bereikte (op de trage en gebrekkige verbindingen komen wij nog terug).
XCIn maart '45, toen onder het Militair Gezag al sinds november '44 een Centraal Transportbureau functioneerde, merkte een officier van de staf Militair Gezag die bij het bureau op inspectiebezoek was geweest, in zijn rapport 'geheel terzijde' op,
XC'dat bij het hele Centraal Transportbureau nog niemand ooit van het bestaan of de inhoud van het Besluit bezettingsmaatregelen had gehoord, zodat nu al maanden lang rustig wordt doorgewerkt op basis van ingetrokken of geschorste regelingen. Het schijnt dat dit niet alleen hier geschiedt, doch dat ook verscheidene andere instanties zich hieraan schuldig maken. Het ware wellicht wenselijk, aan de inhoud van het Besluit bezettingsmaatregelen grotere bekendheid te geven"
XCdat besluit, vastgesteld op 17 september '44, somde 61 in bezet Nederland afgekondigde verordeningen op welke 'geacht (werden) nimmer van kracht te zijn geweest', 423 welke buiten werking traden, en 284 (hoofdzakelijk regelingen op economisch gebied) welke 'voorlopig gehandhaafd' werden. Geen eenvoudige materie! Neen, maar als de overheidsorganen al niet wisten waaraan zij zich te houden hadden, hoe kon de burgerij dat dan weten? Het was welonvermijdelijk dat de ondoorzichtigheid van het beleid zowel van de regering als van het Militair Gezag er toe bijdroeg dat velen het gevoel kregen, met een ruime mate van willekeur te worden bestuurd. Eigenlijk stond voor de burgerij maar één ding vast: het Militair Gezag was de baas.
XCDat de regering het gezag onder de bijzondere staat van beleg volledig en exclusief had toevertrouwd aan uit Londen komende functionarissen, was een bittere teleurstelling met name voor de commandanten van de Ordedienst die er, conform de aanwijzingen welke Six van '42 af had doen uitgaan, op rekenden dat ziJ met de uitoefening van het militair gezag zouden worden belast en die op grond daarvan tal van voorberei54
, 'Reisverslag van luitenant Laverge', 12 maart 1945 (MG, Staf, Sectie II, 1216).
dende maatregelen hadden getroffen. Zeker, in verscheidene Londense radiouitzendingen was over het in Engeland opgerichte Militair Gezag gesproken maar wat dat precies inhield, was niet duidelijk en of het op de dag der bevrijding aanwezig zou zijn, leek onzeker. Dat de regering voor de OD geen andere taak zag weggelegd dan ten dienste van het Militair Gezag als een soort hulppolitie te fungeren, was tot de gewestelijke commandanten bepaald niet doorgedrongen. De laatste stukken welke zij van Six hadden ontvangen, waren de versies van de 'Algemene Bekendmaking' nO.I, nO.2 en nO.3 geweest die hij op maandag 4 september in overleg met de Vertrouwensmannen had opgesteld; daarin stond, zoals wij in hoofdstuk 4 vermeldden, dat 'de politie en de Ordedienst (OD) met uitsluiting van elke andere organisatie door de regering zijn aangewezen, het bevoegd gezag bij de handhaving van orde en rust bij te staan', en werd voorts een lange reeks maatregelen opgesomd die men ter plaatse zou moeten nemen. Die drie bekendmakingen zouden, had Six (conform zijn afspraak met de Vertrouwensmannen) doen weten, afgekondigd moeten worden door twee autoriteiten samen: de betrokken commissaris der koningin en de betrokken gewestelijke of districtscommandant van de OD.
XCWat werd nu in die bekendmakingen met de term 'het bevoegd gezag' bedoeld? Gegeven de onzekerheid welke daags voor Dolle Dinsdag heerste, hadden de Vertrouwensmannen en Six dat in het midden gelaten. Misschien zou de regering wel eerder ter plekke zijn dan het Militair Gezag, misschien zou men in eerste instantie met Geallieerde autoriteiten te maken krijgen. Hoe dat zij, de drie bekendmakingen hadden de gewestelijke en districtscommandanten van de OD slechts gesterkt in hun overtuiging dat zij ten tijde van de bevrijding een hoogst belangrijke taak zouden hebben: bijstand verlenen aan het 'bevoegd gezag' - dat kon men interpreteren als: zelf het militair gezag uitoefenen ten dienste van dat 'bevoegd gezag'.
XCNiets daarvan. De militaire commissarissen van het Militair Gezag volgden de Geallieerde strijdkrachten op de voet en overal waar zij verschenen, maakten zij het de OD-commandanten duidelijk dat dezen geen enkele vorm van openbaar gezag hadden uit te oefenen. In Maastricht werden de aanplakbiljetten van de OD verwijderd, in Eindhoven geschiedde hetzelfde. In laatstgenoemde stad had de OD-commandant, kapitein mr. W. J. van Dijk, in samenwerking met de douanedienst en de marechaussee een korps van ca. zevenhonderd grensbewakers gevormd en ongeveer duizend man stoottroepen bijeengebracht (kader en manschappen waren hoofdzakelijk afkomstig uit de in november' I 8 gevorm54
de Bijzondere Vrijwillige Landstorm) - van Dijk kreeg evenwel, gelijk reeds vermeld, van de militaire commissaris, majoor Verhoeff, te horen dat het Militair Gezag zèlf voor de grensbewaking zou gaan zorgen en dat hij zijn zes compagnieën stoottroepen maar aan het XXXth Corps ter beschikking moest stellen. Dat laatste deed hij en die compagnieën werden na interventie van prins Bernhard (Montgomery had er geen belangstelling voor) door Horrocks aanvaard, maar, aldus van Dijks waarnemend commandant, ir. G. H. Thal Larsen 1: 'een week later was de bewapening nog maar één geweer of karabijn per drie man' en 'met de munitie was het evenzo gesteld." Voorts waren van Dijk en Thal Larsen bij uitstek gegriefd wegens het feit dat majoor Verhoeff geen enkele OD'er aan zijn staf toevoegde en dat zij ook nimmer om advies werden gevraagd - de persoonlijke tussenkomst van generaal Kruls was nodig om te bereiken dat na enige tijd met allerlei voorbereidingen welke in OD-verband waren getroffen, wèl rekening werd gehouden en dat bovendien de belangrijkste OD-functionarissen binnen het Militair Gezag bepaalde taken kregen.
XCDe militaire commissaris voor Noord-Brabant, luitenant-kolonel ir. J. B. G. M. ridder de van der Schueren, pakte de zaak verstandiger aan dan majoor Verhoeff. Hij luisterde naar de klachten van kapitein van Dijk en toen hij zich eind oktober in Den Bosch vestigde, nam hij het grootste deel van de staf van het gewest-Den Bosch van de ODin zij n eigen staf op. Wel was het een grote teleurstelling voor de gewestelijke commandant van de 00, generaal-majoor A. A. van Nijnatten (in de Meidagen van '40 commandant van het IIIde legerkorps), dat hij niet zelfhet militair gezag kreeg uit te oefenen maar hij schikte zich. Toen Kruls onmiddellijk na de bevrijding Den Bosch bezocht, trofhij, zo vertelde hij later, 'beide heren' (de van der Schueren en van Nijnatten) 'in pais en vrede aan, waarbij generaal van Nijnatten zich beschikbaar had gesteld om alle hulp te blijven geven." Nu, die 'pais en vrede' moet men met een korrel zout nemen, want van Nijnatten ging zo spoedig hem dat mogelijk was zijn beklag doen bij prins Bernhard; bij deze bereikte hij niets.'
XCI G. H. Thal Larsen: 'De geschiedenis der OD voor gewest 18', p. 17. 2 In de omgeving van Eindhoven hebben de stoottroepen van de OD aanvankelijk de flanken van het XXXth Corps helpen dekken; eind oktober werden zij bovendien ingeschakeld bij het afslaan van de Duitse tankstoot via de Peel. 3 Getuige H. J. Kruls, Enq., dl. V c, p. 700. 4 Nadien, aldus van Houten, was van Nijnatten 'zeer weinig te spreken over de prins en zijn medewerkers Hij stond heel gauw klaar met het woord 'amateur' en dergelijke dingen meer.' (getuige eh. H. J. F. van Houten, a.v., dl. VIII c, p. 741)
XCInderdaad, hier en daar trad de prins nog strakker tegen de OD op dan het Militair Gezag. Dat was met name het geval in Zuid-Limburg. Majoor Schürmann was er hier na lange en moeilijke besprekingen in geslaagd, een regeling te treffen waarbij de OD en andere verzetsorganisaties (maar niet de inmiddels gevormde Stoottroepen van de BS die aanvankelijk merendeels uit KP'ers en door de KP gerecruteerden bestonden) geleidelijk geliquideerd zouden worden nadat zij hun werkzaamheden 'zoals ordonnansdiensten, hulpverlening aan geëvacueerden, hulp bij transport, voedselvoorziening enz.' (weinig spectaculair werk) hadden afgerond, toen plotseling (29 september) een bevel van de prins binnenkwam dat de OD onmiddellijk moest worden ontbonden - bevel dat de KP'ers haastig en met graagte in kringen van illegale werkers doorgaven. Het bevel, aldus Schürmann in zijn derde weekverslag,
XC'verwekte zeer grote ongerustheid vooral in de Mijnstreek, omdat men aldaar het bevel ... aldus opvatte dat de KP de OD zou ontwapenen. Aangezien de OD in Zuid-Limburg is aan te merken als het ordelievend en het intellectueel element en de KP als de partij der jeugdige waaghalzen (met welke term allerminst een miskenning is bedoeld van de grote verdiensten der KP-leden), liet het zich dus aanzien dat alle wapenen en daarmee alle macht zouden worden gelegd in handen van een avontuurlijke organisatie."
XCOok de Amerikaanse Civil A_ffairs-offlcieren maakten bezwaar tegen het bevel van de prins. Kruls bemoeide zich persoonlijk met deze gevoelige aangelegenheid en toog naar Maastricht samen met een lid van de staf van de prins; wat deze daar meedeelde, kwam er op neer dat de prins zijn bevel had ingetrokken. Er was bij de prins en zijn naaste medewerkers bepaald sprake van een grote geladenheid tegen de OD, vooral tegen zijn commandant (Six). Toen van Heuven Goedhart (wij herinneren er aan dat deze het Bureau Inlichtingen als een soort voorpost van de gewantrouwde OD was gaan zien) er de prins waarschuwend op had gewezen dat de OD, ondanks de duidelijke, van Londen uit gegeven instructies, in diverse plaatsen in het bevrijde Zuiden getracht had de leiding in handen te nemen, antwoordde de prins hem:
XC'Hartelijk dank voor uw brief. Ik kan u verzekeren dat wij allen (van Somer tot mijzelf, incluis de andere heren) op de OD, vooral de leiding, geladen zijn, , c. w.
A. Schürmann: 'Derde verslag, 25 sept.-2 okt. 1944' (2 okt. 1944), p. 4 (MG, Geheim archief, 204).
doordat wij denken dat zij bepaald een eigen rol willen spelen ... Uw plaatselijke voorbeelden vloeien voort uit het feit dat de O'Dvleiding onze orders, met of zonder opzet, niet verspreid heeft. Maar als wij deze plaatselijke heren zeggen wat er gebeuren moet en hoe, dan heb ik tot nu toe geen last gehad, zij werken nu goed mee ... Weest u dus gerust - wij zijn allesbehalve eenzijdig In haast, met hartelijke groet."
XCMoeilijkheden dus, zowel in Zuid-Limburg als in Noord-Brabant. Slechts in Zeeland deden die zich, voorzover ons bekend, niet voor. Twee factoren waren hierbij van belang: ten eerste dat de militaire commissarissen, zoals de van der Schueren in Den Bosch had gedaan (hetzelfde geschiedde in Tilburg, Breda en elders in Noord-Brabant), OD-functionarissen spoedig inschakelden, ten tweede dat de leden van de belangrijkste illegale organisaties op grond van vooraf gehouden besprekingen na de bevrijding in één organisatie opgingen: de OD.
XCWij kunnen ons de gevoelens van teleurstelling die bij vrijwel alle OD-functionarissen werden gewekt, levendig indenken. Van de zomer vanaf had Six bij zijn gewestelijke commandanten de indruk gewekt dat de OD belast zou worden met de uitoefening van het militair gezag. De voorbereiding van die uitoefening had hij hun uitdrukkelijk opgedragen en men moet niet onderschatten tot hoeveel arbeid dat had geleid - een arbeid die elandestien moest worden verricht met alle gevaren van dien. Achter onze beknopte beschrijving moet men de gecompliceerde werkelijkheid zien. Als kapitein van Dijk in Eindhoven in staat was, op de dag der bevrijding prompt zevenhonderd grensbewakers en duizend man stoottroepen te mobiliseren, dan betekende zulks dat talrijke OD'ers maandenlang avond na avond op pad waren geweest om personen op te sporen, adressen te noteren, afspraken te maken, een waarschuwingssysteem op te bouwen, dat alles in de verwachting dat men, waren de Geallieerden eenmaal verschenen, als OD naar voren zou kunnen treden teneinde te kunnen helpen bij de bevrijding van het vaderland. Maar die OD kreeg geen taak - hij werd, met één zet als het ware, op de achtergrond geschoven.
'42 I Brief, z.d., van prins Bernhard aan van Heuven Goedhart, weergegeven in diens nota aan de Enquêtecommissie, dl. V b, p. 482.
XCHadden de OD-functionarissen dat tevoren kunnen weten?
XCIn'42 en '43 niet, want wat de regering toen aan Six aan instructies had doen toekomen (voorzover zij dat had gedaan), was niet duidelijk geweest; te betreuren valt vooral dat de regering op de uiteenzettingen welke Six haar zelf had doen toekomen, in die tijd, ja ook nog in de eerste maanden van '44, onvoldoende had gereageerd. De aanwijzingen evenwel die zij hem in de zomer van '44 had gezonden, hadden aan duidelijkheid niets te wensen overgelaten. Wij herinneren aan de brief van van Lidth welke Six medio augustus voor zich had liggen en waarin, nadat melding was gemaakt van de in Londen opgebouwde Militair Gezag-organisatie, o.m. stond:
XC'Bijzondere staat van beleg ... treedt in werking wanneer en naarmate grondgebied door vijand ontruimd Regering acht hoogst ongewenst dat gedurende daaraan voorafgaande vacuüm-periode een ander militair gezag onder ander regime zou optreden ... Taak OD in eventuele vacuüm-periode moet zijn, zich plaatselijk organiseren en beschikbaar stellen aan betrouwbare plaatselijke overheid tot handhaving orde en rust ... OD niet bevoegd, personen in militaire dienst te roepen.'
XCAls Six afschriften van deze tekst aan zijn gewestelijke commandanten had gestuurd en hen had geïnstrueerd zich stipt aan die consignes te houden, dan zou dat, zeker, tot teleurstelling hebben geleid maar nare en voor de OD' ers kwetsende misverstanden als zich in Maastricht, Eindhoven en Den Bosch voordeden, zouden zijn voorkomen.
XCIn een geheim koninklijk besluit dat aan Kruls was meegegeven, had de regering bepaald dat van de drie commissarissen der koningin in de zuidelijke provincies één: van Sonsbeeck, de door de bezetter afgezette commissaris van Limburg, in zijn functie zou worden hersteld, één: jhr. mr. dr. A. B. G. M. van Rijckevorsel, de commissaris van Noord-Brabant, die vóór de bezetting was benoemd en door de bezetter was gehandhaafd, in functie zou blijven, en één: Quarles van Ufford, de commissaris in Zeeland, zou worden 'gestaakt' (de Casembroot zou hem vervangen). Van Sonsbeeck kon onmiddellijk de uitoefening van zijn ambt hervatten maar dat was van Rijckevorsel niet mogelijk; deze had begin augustus '44 een lichte beroerte gehad en was ten tijde van de bevrijding van Den Bosch
nog niet in voldoende mate hersteld. Inmiddels had het Militair Gezag gedeputeerde Smits van Oyen tot waarnemend commissaris doen benoemen. In illegale kringen in Noord-Brabant was het van Rijckevorsel kwalijk genomen dat hij in de lente van '44 de Brabantse burgemeesters had geadviseerd, te bukken voor de Duitse eis, burgers op te roepen voor het verrichten van graafwerk ten behoeve van de Wehrmacht (de z.g. Gemeinde-Aktion), hoewel de bisschop van Den Bosch, mgr. W. Mutsaerts, had doen weten dat zodanige medewerking ongeoorloofd was. Er waren nog meer klachten tegen van Rijckevorsel, ten dele gebaseerd op uitlatingen welke hij binnenskamers had gedaan en die door een ambtenaar van de provinciale griffie tersluiks waren genoteerd. Op grond van dit alles werd in december, toen van Rijckevorsel was hersteld, besloten dat Smits van Oyen voorlopig waarnemer zou blijven en dat het beleid van van Rijckevorsel nader zou worden onderzocht! - meer hierover in hoofdstuk 15 van dit deel en in deel 12, Epiloog.
XCWat Quarles in Zeeland betreft: in de tweede helft van september bleek dat in Oost Zeeuws-Vlaanderen bevrijdingsproclamaties van Quarles werden opgehangen welke tevoren door de OD waren verspreid en die duidelijk aantoonden dat hij, de eerste commissaris die door de bezetter terzijde was geschoven, de uitoefening van zijn ambt had hervat. Tegen die hervatting had het College van Vertrouwensmannen geen enkel bezwaar en het wekte bij dit college dan ook geen geringe verbazing toen het eind september uit Londen (daar was bericht binnengekomen inzake het gebeurde in Oost Zeeuws-Vlaanderen) het volgende telegram ontving:
XC'Kunt u Quarles van Ufford commissaris der koningin Zeeland die zich in Bergen op Zoom moet bevinden, via uw binnenlands net via Breda het volgende meedelen van minister van binnenlandse zaken: 'Uw proclamatie niet publiceren. De Casembroot belast met waarneming Zeeland. Zodra u op bevrijd gebied zijt, verzoeke zich terstond te begeven naar Hoofd Militair Gezag.' '2
XCHet College van Vertrouwensmannen dat er zich al rekenschap van had gegeven wie in de alsnog te bevrijden provincies het best als commissaris konden optreden (de weerstanden die Quarles in de Meidagen
I Smits van Oyen aanvaardde zijn benoeming met aarzeling; hij wist dat hij een van zijn zoons had aangeraden, de studenten-loyaliteitsverklaring te tekenen, en dat het beleid van de in welks raad van commissarissen hij had gezeten, verre van brandschoon was geweest. 2 Tekst: dl. V b, p. 513.
van '40 had gewekt, waren het college onbekend), besloot toen terwille van een betere coördinatie (tussen het college en de regering waren ook al moeilijkheden gerezen ten aanzien van het burgemeestersambt te Amsterdam) een afgezant naar Londen te zenden, dr. J. H. van Roijen, en het gaf het voor Quarles bestemde bericht naar Noord-Brabant door. Quarles bleek daar onvindbaar - hij was namelijk, vermoedelijk omstreeks de Dolle Dinsdag-crisis, uit Bergen op Zoom naar Walcheren teruggekeerd hoewel hij geen Ausweis voor Zeeland had.' Behalve Vertrouwensmannen had de regering ook het Militair Gezag in Brussel verzocht, het vermelde bericht door te geven - het Militair Gezag slaagde daarin via de staf van prins Bernhard aan welke bekend was geworden waar Quarles zich ophield, en op 3 oktober (de dag waarop een eerste bres werd geslagen in de Westkappelse Zeedijk) had Quarles dat bericht (het was door de OD ontvangen) voor zich liggen.
XCDe griffier van de Staten van Zeeland, dr. B. D. H. Tellegen, die in de nacht van 14 op IS mei '40 samen met hem naar Zeeuws-Vlaanderen was gegaan, stimuleerde hem, zich niet bij de beslissing van de regering neer te leggen. Voorlopig was het Quarles onmogelijk Walcheren te verlaten. Enkele dagen nu na de bevrijding van Middelburg gaf de militaire commissaris van Zeeland, kapitein-luitenant ter zee C. W. Slot, hem een toelichting op de genomen beslissing, zeggend, aldus Slot aan Kruls,
XC'dat daarin vooral niets onterends mocht worden gezien. Ik meende goed te doen met daaraan toe te voegen dat, voorzover mij bekend, het vooral de gang van zaken in de Meidagen 1940 is geweest, die de regering heeft genoopt dit besluit te nemen. Wel zou ik nog willen opmerken dat het voor hem een zeer zware slag is'2
XCinderdaad, en Quarles liet het er niet bij zitten. Het Militair Gezag stelde hem in staat, zich naar Londen te begeven. Behalve met Burger sprak hij daar ook met andere ministers; Burger gaf op 14 november in de ministerraad een uiteenzetting van wat Quarles in '40 volgens eigen zeggen had gedaan en de raad was vervolgens 'eenstemmig van oordeel', aldus de notulen, 'dat de heer Quarles niets kan verweten worden wat zijn herstel in zijn ambt zou weerhouden." Dat herstel vond plaats perQuarles was met een motorfiets opgehaalddoor een agent van de rivierpolitie en had bij die gelegenheid een politie-uniform aan. 2 Brief,nov.vanw. Slot aan H. J. Kruls (MG, Geheim archief, 92). 3 Ministerraad: Notulen, 14 nov.
1 9 1944, C.
koninklijk besluit van 15 november en een kleine twee weken later kon Quarles in Middelburg de uitoefening van zijn functie hervatten; het bracht de kritiek op hem niet geheel tot zwijgen - door zonder enig onderzoek op Quarles' eigen mededelingen af te gaan had het kabinet een beslissing genomen welke in Zeeland hier en daar weerstanden wekte. Begrijpelijk is het dat generaal Kruls zich afvroeg of de ministers zich wel bewust waren van de vreemde indruk die hun beleid had gemaakt: eerst hadden zij verhinderd dat een commissaris der koningin weer in functie trad en luttele weken later hadden zij dat toch, en zonder enig overleg met hem, goedgevonden.
XCWat de gemeentebesturen in het bevrijde Zuiden betreft: 'foute' burgemeesters en wethouders, voorzover nog aanwezig, werden onmiddellijk terzijde geschoven en overal waar dat geschiedde, keerden in beginsel de 'oude' burgemeesters en wethouders terug, hetgeen, doordat zij als representanten van het vooroorlogse politieke bestel werden beschouwd, tot ontstemming leidde bij al diegenen die dat bestel wensten te 'vernieuwen'; ontstemming kwam er óók wanneer burgemeesters en wethouders gehandhaafd werden die tijdens de bezetting in functie waren gebleven, vooral wanneer dezen (in tegenstelling tot een deel van hun collega's) medewerking hadden verleend aan de Gemeinde-Akiion. Eindhoven, de grootste stad in het Zuiden, en de belangrijkste (men dient Eindhoven in menig opzicht als de 'hoofdstad' van het bevrijde Zuiden te zien), werd op het weer optredend college van burgemeester en wethouders verdeeld gereageerd: dat burgemeester Verdijk, die in de eerste bezettingsjaren een ruime mate van verzet had geboden, in de herfst van '42 een maand lang gevangen was gezet en nadien, ondanks de adviezen van Frederiks en van Rijckevorsel, geweigerd had, zelf om ontslag te vragen (hij was toen door de bezetter de laan uitgestuurd), opnieuw in functie trad, werd vrij algemeen aanvaard maar dat de wethouders die onder Verdijks opvolger waren aangebleven, gehandhaafd werden, wekte veelontstemming.
XCOntstemming kwam er ook in Nijmegen waar, aangezien Nijmegen na 'Market-Garden''frontstad' bleef, aan het gemeentebestuur bij uitstek hoge eisen werden gesteld. De 'oude' burgemeester was afwezig (hij zat vast in het westen van Noord-Brabant en was voorlopig onbereikbaar)
- een der 'oude' wethouders werd tot waarnemend burgemeester benoemd. Eind september al werd vrij algemeen geklaagd over het zwakke optreden van deze waarnemer (hij had zich bovendien in de zomer van '42 in een vergadering ten overstaan van het gemeentepersoneel nogal positief uitgelaten over het 'foute' Arbeidsfront) - de militaire commissaris, majoor ir. A. F. H. Blaauw, een energiek man, greep in en benoemde de directeur van Maatschappelijk Hulpbetoon (de sociale dienst van de gemeente), mr. eh. M. J. H. Hustinx, medio oktober tot tijdelijk burgemeester. 'Een ieder te Nijmegen', zo rapporteerde luitenant-kolonel mr. H. P. Linthorst Homan, hoofd van de sectie-Binnenlandse Zaken van de staf van het Militair Gezag,
XC'is met deze regeling ingenomen, zowel de meer behoudende ingezetenen als de verzamelde en locaal in een comité gecoördineerde verzetsbewegingen. Men wilde tevens gaarne dat de wethouders, van wie inderdaad vrijwel niets uitgaat, zouden worden vervangen om het gemeentebestuur meer push te geven"
XCvervanging van die wethouders moest, meende Homan, wachten tot er weer een gemeenteraad was.
XCVan de regelingen welke het Militair Gezag moest toepassen, deed het Tijdelijk persbesluit terstond tal van vragen rijzen. Dagbladen waarvan na I januari '43 (die datum was nogal willekeurig gekozen) de productie was voortgezet, mochten niet langer verschijnen en alle illegale bladen mochten, als zij dat wensten, voortaan legaal uitkomen. Die laatste bepaling kon, als er in voldoende mate op werd gereageerd, een zekere gevarieerdheid van de pers bevorderen, evenwel: er was nauwelijks krantenpapier en daardoor dreigde die gevarieerdheid in het gedrang te komen.
XCEindhoven kende, toen Nederland werd bezet, twee plaatselijke dagbladen: het Eindhovens Dagblad en Het Dagblad van het Zuiden. De hoofdredacteur van het Eindhovens Dagblad, A. Jurriaan Zoetmulder, kwam in de zomer van '42 als gijzelaar in een van de Brabantse kampen terecht
, Rapport, 17 okt. 1944, van H. P. Linthorst Homan (MG, Staf, Sectie I, 1020).
(hij werd na zes maanden vrijgelaten) en de verschijning van het Eind hovens Dagblad moest per I november '42 gestaakt worden. Het Dagblad van het Zuiden daarentegen (eerst Eindhovense en Meierijse Courant geheten) kon de verschijning voortzetten. Zoetmulder had evenwel in Eindhoven zijn tegenstanders, vooral in katholieke kringen (zijn blad gold als liberaal en had geen kerkelijk raadsman oftewel moderator), en het leek die tegenstanders ongewenst dat het Eindhovens Dagbladna de bevrijding een monopoliepositie zou gaan innemen. Zij richtten derhalve een stichting op die met gebruikmaking van de technische installaties van Het Dagblad van het Zuiden (het drukkerijbedrijf daarvan zou dus voortgezet worden) een nieuw dagblad zou gaan uitgeven: Oost-Brabant; van het uit drie personen bestaande bestuur van die stichting was Beel voorzitter en de directeur van de Centrale Coöperatieve Boerenleenbank te Eindhoven, dr. G. W. M. Huysmans, een van de leden. Als hoofdredacteur trok dat bestuur Jef de Brouwer aan, vóór de oorlog en in de eerste bezettingsperiode een der ijverigste propagandisten van 'Brabantia Nostra' ('Ons Brabant'), nadien een vooraanstaand functionaris van de Nederlandse Unie - ook de Brouwer was gijzelaar geweest, langer zelfs dan Zoetmulder: ruim negen maanden.
XCOp 8 september nu had Radio Oranje een bekendmaking van minister Burger omgeroepen waarin de inhoud van het Tijdelijk persbesluit kort was weergegeven en waaruit dus duidelijk bleek dat de overheid er over had te beslissen, welke kranten wèl, welke niet zouden verschijnen. Daar niet op lettend stelden, zoals wij reeds in hoofdstuk 5 vermeldden, van Dijk (OD), Borghouts (LKP) en Hoekstra (RVV) op 13 september in Eindhoven vast dat na de bevrijding niet alleen het Eindhovens Dagblad maar ook Het Dagblad van het Zuiden (bedoeld: Oost-Brabant) zou mogen uitkomen.
XCDaags na de bevrijding van Eindhoven, 19 september, arriveerde er het hoofd van de subsectie-Pers van het Militair Gezag, kapitein J. A. van Houten (niet te verwarren met de BI-officier majoor mr. Charles van Houten!). Er lagen drie bevrijdingsedities gereed: van het Eindhovens Dagblad, van Oost-Brabant en van het weekblad Het Parool. Geen van de drie kon gedrukt worden; er was namelijk geen stroom. Aan van Houten bleek overigens dat de militaire commissaris van Eindhoven, majoor Verhoeff, op aandrang van burgemeester Verdijk al had goedgekeurd dat Oost-Brabant zou gaan verschijnen. Van Houten ging op onderzoek uit, constateerde dat Zoetmulder hoogst verontwaardigd was, maar kwam tot de conclusie dat, 'gezien de plaatselijke omstandigheden en de volledig nieuwe redactie en directie' (er was voor Oost-Brabant een aparte directeur 55
benoemd), de beslissing van majoor Verhoeff moest worden aanvaard.'
XCDe verschijning van Oost-Brabant drong in Londen tot minister Burger door. Die reageerde onmiddellijk en publiekelijk. Op 26 september deed Radio Oranje namens hem het volgende weten:
XC'Te Eindhoven (is) verschenen een nieuw dagblad, getiteld Oost-Brabant. Daar de verschijning van nieuwe dagbladen bij het Persbesluit verboden is en de nieuwsvoorziening voor het bevrijde deel van Brabant voldoende is verzekerd, dient de verdere verschijning van het blad Oost-Brabant terstond te worden gestaakt. Ter plaatse dient streng te worden toegezien dat dit verschijningsverbod niet wordt ontdoken.'
XCBurger had nagelaten, bij het Militair Gezag in Brussel te informeren waarom aan Oost-Brabant verlof was verleend om te verschijnen - KruIs die voorzag dat de naleving van het door de minister opgelegde verbod in Eindhoven tot deining zou leiden, legde de ministeriële uitspraak naast zich neer. Oost-Brabant blééf verschijnen en later in '44 hechtte Burger daar zijn goedkeuring aan nadat hem was gebleken dat het stichtingsbestuur de relaties met de drukkerij van Het Dagblad van het Zuiden had verbroken. AI met al was ook dit een vreemde gang van zaken geweest - wie in het betrokken deel van Noord-Brabant kennis nam van het ministerieel verbod van Oost-Brabant en vervolgens constateerde dat het blad rustig voortging te verschijnen, kon slechts tot de conclusie komen dat aan een verstandige coördinatie tussen de regering en het Militair Gezag veelontbrak en dat men in Londen blijkbaar niet in alle opzichten wist hoe het er in bevrijd gebied voorstond.
XCDat laatste bleek bij uitstek op een terrein waaraan wij straks ook nog een geheel hoofdstuk zullen wijden: het arrestatiebeleid.
XCToen wij de bevrijding van Maastricht en van Eindhoven beschreven, deden wij al uitkomen dat het bij het onmiddellijk arresteren van diegenen die 'fout' waren geweest, nogalongeregeld toeging. In Maastricht vonden die arrestaties, ca. vierhonderd binnen vier-en-twintig uur, plaatsJ.
I Brief, 29 sept. 1944, van A. van Houten aan A. Pelt (MG, Geheim archief, 271).
door de politie (de OD had een aparte arrestatieploeg gevormd van betrouwbaar geachte politiefunctionarissen) en door groepen uit de bevolking; voorts greep men er verscheidene 'Moffenmeiden' die men volledig kaalschoor of zodanig schoor dat de overgebleven stoppels een hakenkruis vormden. In Eindhoven werden de 'foute' elementen aanvankelijk hoofdzakelijk opgehaald door leden van de Partisanen-Actie Nederland; 'ze werden', zo citeerden wij een plaatselijk relaas,
XC'uit hun huizen gehaald, de Hitler-trawanten, en nu eens knielend, dan weer met de handen boven het hoofd, werden zij door de straten geleid, soms gedwongen te zingen 'Leve de Wilhelmien', op hun rug meedragend Volk en Vaderland ofhet portret van de Fûhrer, dat nu maar op hun achterwerk hing te bengelen. De dames en meisjes waren soms voorzien van een hoofddoek waarop vermeld stond: 'Nur [ür Wehrmacht'.'
XCOok de groepen uit de bevolking die in Maastricht aan het arresteren sloegen, waren gevormd door de OD die immers bevoegd meende te zijn het militair gezag uit te oefenen. Aan de voorbereidingen der arrestaties had nogal wat ontbroken - toen men eenmaal begon, NSB'ers en andere Duitsgezinden op te pakken, bleek men er niet voldoende krachten voor te hebben. Onmiddellijk werd de OD voor vrijwilligers geopend, trouwens ook om andere werkzaamheden uit te voeren dan het verrichten van arrestaties. Die vrijwilligers kwamen zich in groten getale aanmelden. Men gunde zich niet de tijd om hun anteeedenten behoorlijk te onderzoeken en er werden er verscheidenen aangenomen die van een twijfelachtige betrouwbaarheid waren.
XCWilde men de taken welke ten aanzien van die 'foute' elementen moesten worden uitgevoerd (wat wij hier schrijven, geldt niet alleen voor Maastricht en Eindhoven maar voor het gehele land), verrichten volgens de normen van de Nederlandse rechtsstaat, dan dienden de betrokkenen tijdens het overbrengen naar hun eerste detentie-oord tegen bespottingen en mishandelingen te worden beschermd, dan moesten zij in dat detentie-oord een redelijke verzorging krijgen, dan was het wenselijk aldaar zo spoedig mogelijk na te gaan of de arrestaties terecht hadden plaatsgevonden en dan was het eveneens wenselijk, de nodige zorg te besteden aan gezinsleden, kinderen bijvoorbeeld, die zij hadden moeten achterlaten, alsmede aan hun bezittingen, indien hun woningen leeg waren komen te staan. Van de toepassing van die normen kwam al in het bevrijde Zuiden niet veel terecht, in de eerste plaats door de enorme aggressiviteit welke in de loop van meer dan vier bezettingsjaren was gegroeid tegen allen
die zich met de gehate bezetter solidair hadden getoond, in de tweede plaats door de moeilijke materiële omstandigheden en in de derde door het feit dat wat met die 'foute' elementen stond te geschieden, aantrekkingskracht uitoefende op personen die zich ten koste van hen wilden verrijken of een zeker sadisme op hen wilden botvieren. Als gevolg van dit alles ging het overbrengen naar de eerste detentie-oorden vrijwel steeds met bespottingen en vaak ook met mishandelingen gepaard, liet de verzorging in die detentie-oorden vaak meer te wensen over dan in de moeilijke omstandigheden vlak na de bevrijding onvermijdelijk was, kwam van het schiften der arrestanten weinig terecht, liet men aanvankelijk de achtergebleven gezinsleden volledig aan hun lot over en werd van hun bezittingen veel gestolen. Wij komen op dit alles in een later hoofdstuk terug - hier concentreren wij ons op die eerste arrestaties.
XCWij hebben er, het zij erkend, geen volledig beeld van maar kunnen toch wel iets toevoegen aan wat wij over Maastricht en Eindhoven weergaven. Bespottingen en mishandelingen tijdens het overbrengen naar de eerste detentie-oorden (in de regel waren dat de politiebureaus) kwamen vrijweloveral voor; zij worden met name in de locale geschiedenissen van Oost Zeeuws-Vlaanderen gememoreerd maar wij zien geen enkele reden om aan te nemen dat de bevolking van de overige delen van het bevrijde Zuiden zich anders heeft gedragen dan die van Oost Zeeuws-Vlaanderen. Zo werd in Zaamslag op de bevrijdingsdag al 'recht uitgeoefend. Daar zat de NSB-troep op de knieën aan de kant van de weg. Bordjes om de hals met opschriften 'Landverrader', 'Winterhulp', 'V-I', 'V-2', enzovoort." In Axel werden in eerste instantie twee-endertig NSB'ers opgepakt en
XC'onder gejoel het stadhuis binnengehaald ... Het komt gelukkig niet tot daden van geweld, doch alleen tot bespotting. In twee groepen worden ze rondgeleid. Sommigen moeten de handen omhoog houden, een vrouw heeft op haar buik een groot papier gespeld, waarop de bekende spreuk: 'Duitsland wint op alle fronten'. Tot slot krijgen allen een spa en worden aan het werk gezet ... Ze worden ondergebracht in de openbare school."
XCdaar werd voor hun voeding (er was in het betrokken gedeelte van Zeeland voldoende voedsel) behoorlijk gezorgd, familieleden van de arrestanten mochten bovendien voor extra-voeding zorgen maar bij het
1 S. Wi sse-Scheele in p. 236. 2 T. C. Vink-van Vessem in a.v., p. 105-106.
overhandigen daarvan mocht na twee dagen geen woord meer worden gewisseld. In Hulst werden de 'Moffenmeiden' op de Grote Markt kaalgeschoren, waaraan, aldus een inwoner,
XC'burgers meededen die zich tijdens de bezetting deutschfreundlich getoond hadden ... ' Velen van de gearresteerden werden ... op onmenselijke wijze gehuisvest en behandeld, op een manier die wel van de Nazi's leek afgekeken. Burenruzies, familieveten en zakenjaloezie hebben ook hier een rol gespeeld, waardoor. . onschuldigen dagen-, ja wekenlang de verschrikking van de internering hebben moeten meemaken."
XCHier en daar deden plaatselijke autoriteiten onmiddellijk hun best, greep te krijgen op de wanordelijke situatie. In Maastricht werd al na twee dagen getracht, de uit de illegaliteit voortgekomen groepen geheel uit te schakelen, maar dat mislukte: protesten bij het Militair Gezag leidden er toe dat zij bij het arresteren betrokken bleven; een belangrijk argument daarbij was dat men die arrestaties toch bezwaarlijk exclusief kon toevertrouwen aan de politie die nog in het geheel niet was gezuiverd. Tussen die uit de illegaliteit voortgekomen groepen heerste overigens een niet geringe mate van naijver. Zij beschouwden zich alle als gemilitariseerd. 'Twee moeilijkheden deden zich hierbij voor', aldus majoor Schürmann in zijn verslag over de eerste vier dagen in bevrijd Maastricht, 'de eerste daarvan was, dat ... er geen militaire autoriteit aanwezig was die als bevelhebber ... kon optreden. De tweede moeilijkheid was dat de verzetsorganisaties niet over voldoende fondsen beschikten om de leden te honoreren.' Die tweede moeilijkheid werd snelopgelost: ten aanzien van diegenen die in loondienst waren, werd bepaald dat de werkgever voorlopig het loon moest doorbetalen en diegenen die niet in loondienst waren, kregen betaling van het Militair Gezag, 'de hiertoe benodigde fondsen worden', aldus Schürmann, 'door het Agentschap van de Nederlandse Bank van de rekening van het Militair Gezag ter beschikking gesteld." Dit kwam er op neer dat er voor diegenen die geen zin hadden in de voortzetting van hun normale werk of die in het geheelJ.'c.
, Het kwam veel vaker voor dat personen die wisten dat op hun gedrag tijdens de bezetting aanmerking te maken was, zich onmiddellijk na de bevrijding extra patriottisch gedroegen. Op de bevrijdingsdag van Bergen op Zoom werd genoteerd: 'Iedereen draagt oranje; speciaal de ergste pro-Duitsers.' p. 142) 2 P. Brand in p. 207. W. A.. Schürmann: 'Eerste verslag, 14-18 sept. 1944', p. 4·
geen werk om handen hadden, in Maastricht een eenvoudige oplossing bestond: zij trachtten tot een van de bovengronds geworden illegale groepen toe te treden en als dat lukte, kregen zij een bescheiden maar regelmatig inkomen.
XCEr waren in Maastricht onder de illegale werkers velen wier hartewens het was aan de Geallieerde militaire operaties te kunnen deelnemen. Die wens leefde vooral bij de leden van de Knokploegen. Hoe konden zij ingeschakeld worden? Ter bespreking van die vraag begaf de districtssabotage-commandant van de KP, B. J. C. ('Bep') van Kooten, zich op 17 of 18 september naar het hoofdkwartier van prins Bernhard. De prins deelde hem mee dat het zijn voornemen was, voormalige illegale werkers die daar voor voelden, te groeperen in gevechtseenheden, 'stoottroepen', en die eenheden aan de Geallieerde bevelhebbers ter beschikking te stellen. Hij benoemde van Kooten tot commandant van de StoottroepenLimburg. Op 19 september was deze in Maastricht terug waar hij onmiddellijk met het recruteren begon, trots op het feit dat hij, een KP'er, en niet een OD'er of RVV'er de zo belangrijke commandantsfunctie in de wacht had kunnen slepen. Hij deelde Zuid-Limburg in 'vakken' in, benoemde vak-commandanten en deed hun ruim een week na zijn terugkeer weten dat alle andere gewapende organisaties 'zo spoedig mogelijk ontbonden en ontwapend' moesten worden. 'Ik breng onder uw aandacht', schreef hij voorts, 'dat wij vanaf heden werken onder de naam 'Koninklijke Stoottroepen', mitsdien verzoek ik u, onverwijld alle andere namen op kleding, wapens, gebouwen, te doen vervangen door KS'! - hoe van Kooten aan dat begrip 'koninklijke' is gekomen, is niet duidelijk; aannemelijk is dat hij het niet gebruikte zonder dat de prins hem daartoe verlof had verleend, maar hoe dat zij, het gebruik werd na enige tijd verboden, vermoedelijk omdat men toen elders in het bevrijde Zuiden was gaan spreken van 'Binnenlandse Strijdkrachten'.J.J.
I Rondschrijven, 29 sept. 1944, van B. C. van Kooten, aangehaald in (ministerie van defensie, staf van de bevelhebber der landstrijdkrachten, sectie krijgsgeschiedenis) G. van OJ en jr. (1972), p. 247-48. Dit werk, deel z van hoofddeel IV in de serie 'De strijd op Nederlands grondgebied tijdens Wereldoorlog II', zal worden aangehaald als: Van Ojen:
XCDie Binnenlandse Strijdkrachten waren het die, gelijk in de titel van deze paragraaf vermeld, arrestatiebevoegdheid kregen. Voor wij beschrijven hoe dat in zijn werk is gegaan, dienen wij uiteen te zetten hoe de regering en het Militair Gezag aanvankelijk het probleem van de arrestaties van alle 'foute' elementen dachten op te lossen. Inderdaad een probleem, want men had beseft dat men, alom uitspattingen ('Bijltjesdag') te voorkomen, vele tienduizenden personen zou moeten arresteren. Dat deed twee vragen rijzen: wie moesten die arrestaties verrichten en wie moesten er precies worden gearresteerd?
XCHet antwoord op die vragen stond in de Eerste Algemene Lastgeving van het Militair Gezag welke Kruls op 12 september had uitgegeven.' Blijkens die instructie dienden de arrestaties verricht te worden door de 'normale' opsporingsambtenaren, laat ons zeggen: door de politie, die (wij herinneren er aan) door het Militair Gezag (met instemming van de regering) als eenheid was gehandhaafd en onder de controle was geplaatst van de procureurs-generaal bij de gerechtshoven. Gearresteerd moesten worden diegenen die verdacht werden van een misdrijf, vermeld in artikel u van het wetsbesluit Buitengewoon Strafrecht (bijvoorbeeld het verraden van illegale werkers); voorts diegenen die na 1 juli 1942 lid waren geweest van de NSB, de WA, de Germaanse SS of de Nationale ]eugdstorm dan wel in leidende functie werkzaam waren geweest voor vooraanstaande 'foute' dagbladen of tijdschriften; tenslotte moesten ook de hoofden en ambtenaren van Duitse diensten gearresteerd worden.
XCOp twee punten stond deze Eerste Algemene Lastgeving naast de werkelijkheid: het was onjuist gezien, het arresteren exclusief op te dragen aan de politie, en de kategorieën der te arresteren personen waren te beperkt geformuleerd.
XCWij beginnen met het eerste punt en moeten dan onderstrepen dat men er zich in Londen onvoldoende bewust van was geweest, welk een omstreden plaats de politie in de samenleving in bezet gebied was gaan innemen. Zij was niet alleen gelijkgeschakeld en landelijk en regionaal, vaak ook plaatselijk, onder 'foute' gezagsdragers geplaatst, maar zij was ook, en vooral, het orgaan geweest waarmee de bezetter de z.g. openbare orde had gehandhaafd. Bij de uitvoering van talrijke hatelijke maatregelen was telkens de politie betrokken geweest - publiekelijk -, zij had daarnaast talloze arrestaties ten dienste van de bezetter verricht en arrestanten vastgehouden en aan de 'SD' overgedragen. Zeker, de bezetter was van
1 Tekst: dl. V b, p. 383-84.
de politiekorpsen uit ook tegengewerkt, maar van die tegenwerking wist de brede massa niet af. Zij was de politie in veelopzichten gaan zien als een verlengstuk van het onderdrukkingsapparaat van de bezetter. Het gevolg was dat de politie als geheel bij de bevrijding haar gezag had verloren. Niet de uitgesproken 'foute' elementen in de korpsen vormden toen een probleem (die zouden opgepakt worden), maar diegenen die, zonder 'fout' te zijn geweest, een zo grote mate van dienstbaarheid aan de bezetter aan de dag hadden gelegd dat hun gedragingen onmiddellijk nader moesten worden onderzocht; anders gezegd: de politie moest gezuiverd worden en voordat zij naar behoren gezuiverd wàs, kon zij eigenlijk nauwelijks in het openbaar optreden. Deed zij dat laatste wel, dan deed zij dat overigens in de door de bezetter ingevoerde, als 'Duits' aangevoelde uniformen en in het bevrijde Zuiden zonder wapens; immers, gelijk eerder vermeld: begin september had de bezetter aan de politie in de zuidelijke provincies haar wapens ontnomen. Het kwam er alles tezamen op neer dat het instrument waaraan regering en Militair Gezag het uitvoeren van de arrestaties wilden toevertrouwen, voorshands onbruikbaar was. Op zichzelf was dat een groot nadeel, want de politiemannen waren gewend, met zekere ordelijkheid op te treden en tegen excessen te waken, en zij wisten dat van elke belangrijke handeling een aan vaste regels gebonden proces-verbaal moest worden opgesteld - van de betekenis en de zin van dat alles waren buitenstaanders niet zomaar doordrongen. Aangezien evenwel de arrestaties in het algemeen gesproken niet door de ongezuiverde politie konden worden verricht, moesten zij wel door buitenstaanders ter hand worden genomen, d.w.z. door leden van voormalige illegale groepen.
XCNu het tweede punt: de kategorieën der te arresteren personen.
XCDie kategorieën waren, gelijk gezegd, in de Eerste Algemene Lastgeving te beperkt geformuleerd. De datum van 1 juli 1942 was nogal willekeurig vastgesteld; dat de arrestaties, wat de opgesomde organisaties betrof, beperkt moesten blijven tot de NSB, de WA, de Germaanse SS en de Nationale ]eugdstorm, betekende dat geen rekening was gehouden met talrijke andere 'foute' organisaties waarvan men actieflid had kunnen zijn zonder bij een van de vier genoemde aangesloten te zijn geweest: bijvoorbeeld de twee NSNAP'en die zich in het begin van de bezetting bij uitstek kwalijk hadden gedragen, de hulppolitie, de Nederlandse Landwacht, de talrijke 'fronten' en 'gilden' van de NSB, de Winterhulp Nederland en de Nederlandse Volksdienst. Even onjuist gezien was het om, wat de Rijksduitsers betrof, alleen last te geven tot het arresteren van de hoofden en ambtenaren van Duitse diensten. En de Verwalter dan van
overgenomen bedrijven? En de leden van de NSDAP? Ja ruimer: was het niet verstandig om althans in eerste instantie alle Rijksduitsers (behalve diegenen onder hen van wie men wist dat zij 'goed' waren geweest) te arresteren? Gegeven de felle vijandschap die zich tegen alles wat Duits was, had ontwikkeld, zou geen hunner in het pas bevrijde gebied zijn leven zeker kunnen zijn. Er deugde dus niet veel van die Eerste Algemene Lastgeving en bij wat in het bevrijde Zuiden in de allereerste dagen geschiedde, 'spontaan' als het ware (men kende de lastgeving niet), werd met de twee punten die wij noemden, dan ook geen rekening gehouden: de politie speelde bij de arrestaties in Maastricht een nevengeschikte en in Eindhoven in het geheel geen rol en gearresteerd werden allen die, in welk verband en in welke mate ook, 'fout' waren geweest of als zodanig waren bestempeld.
XCMen moet onderscheid maken tussen de oprichting van de Binnenlandse Strijdkrachten (wij verstaan hier nu verder in dit deel alleen de Binnenlandse Strijdkrachten in het bevrijde Zuiden onder, niet die in het bezette Noorden) en de toekenning van arrestatiebevoegdheid aan die strijdkrachten; het eerste was een daad van prins Bernhard en speelde zich af in zijn hoofdkwartier, bij het tweede was hij slechts zijdelings betrokken - dat speelde zich af in Eindhoven.
XCWetend dat de prins tot bevelhebber van de Nederlandse strijdkrachten was benoemd, deden Borghouts, de gewestelijke sabotage-commandant van de Knokploegen, en Hoekstra, de commandant-Zuid van de Raad van Verzet, onmiddellijk hun best, tot hem door te dringen. Of zij overwogen hebben, van Dijk, de gewestelijke commandant van de 00, mee te nemen, weten wij niet, in elk geval bevond deze zich in Eindhoven toen Borghouts en Hoekstra opseptember, twee dagen na Eindhovens bevrijding, vervoer vonden naar het hoofdkwartier van de prins in België. Zij voerden er 's avonds een eerste bespreking met hem en deze werd de volgende dag voortgezet. De prins keurde goed, zoals hij al voor Zuid-Limburg had gedaan, dat de illegale werkers in NoordBrabant in 'stoottroepen' zouden worden gegroepeerd en aan de Geallieerden ter beschikking gesteld, de eerste vijfhonderd onder de aanduiding 'KP'; de prins verenigde zich er mee dat 'KP' als afkorting werd beschouwd van 'Koninklijke Patrouille'. Met een machtiging om voor
20
dat alles het nodige te verrichten, keerden Borghouts en Hoekstra op 21 september naar Eindhoven terug.
XCDaar hadden zich op 18, 19 en 20 september bij het arresteren van 'foute' elementen onverkwikkelijke dingen voorgedaan, met name doordat de Partisanen-Actie Nederland rijp en groen tot haar rijen had toegelaten. Op de zoste vernam Borghouts' adjudant, reserve-kapitein J. c. Gerritsen (de man die het 'Oorlogsdagboek' van Borghouts' hoofdkwartier had bijgehouden) dat een lid van de Pan bij een winkelier zonder machtiging goederen in beslag had genomen en dat een ander Pan-lid eenjaar tevoren nog had gediend bij de Waffen-SS ('zotter kan het niet"). Omtrent datgene wat er verder op die zoste in afwezigheid van Borghouts ('Peter') gebeurde, noteerde Gerritsen ('Tonny') het volgende:
XC'10 uur. Ontzettend veel aanloop van alle mogelijke mensen om informaties over gearresteerden en niet gearresteerden. Vrouwen, dochters, broers en verloofden betuigen in alle toonaarden de blanke onschuld van de schuldige. Geval voor geval afgehandeld. Loopt de hele dag door. Aardig is o.a. om te memoreren dat een Moffenmeid behalve de afgeknipte haren ook nog een plakkaat op haar hoofd geplakt kreeg, waarop' Wehrmachtübernachtungsheim' .
XC. . . 16 uur. Bespreking met de militaire commandant van Eindhoven" door Tonny in verband met afwezigheid Peter. De volgende punten dienen vastgelegd te worden:
XC1. wat betreft gevangenenkamp: Moffenmeiden vasthouden, vrouwen van NSB'ers, voorzover ze geen provocatrices zijn geweest, ontslaan; als richtlijn aannemen dat alleen de raddraaiers vastgehouden moeten worden. Tonny moet direct beginnen met de verhoren van alle gevangenen en een lijst maken van degenen die ontslagen zijn en van degenen die vastgehouden worden (voor deze laatsten de reden vermelden)' inderdaad ging Gerritsen zich de volgende dag, 21 september, aan die nieuwe taak wijden:
XC'Verhoren door Tonny vinden plaats in het gevangenenkamp van 8.00-11.00 uur en van 16.30-18.00 uur. In totaal vier-en-dertig gehoord' en hiervan zeven losgelaten. Die arrestaties zijn hopeloos geweest. Er zitten mensen tussen, die volkomen onschuldig zijn. Vooralook lui van de luchtbescherming die wel eens proces-verbaal hebben opgemaakt wegens uitstralend licht. Maar het geheel wil mij niet bevallen. De instructie: 'Alleen raddraaiers laten zitten', is veel te slap. Ik geloof dat ik er maar mee ophoud."
1 GSC-III: 'Oorlogsdagboek', p. 173. 2 Vermoedelijk werd de militaire commissaris bedoeld. 3 GSC-III: 'Oorlogsdagboek', p. 170-72. 4 Gemiddeld duurde elk ver hoor dus acht minuten. 5 GSC-III: 'Oorlogsdagboek', p. 174.
XCToen Borghouts en Hoekstra op de avond van de z r ste in Eindhoven terugkeerden, waren de wilde arrestaties nog in volle gang. De prins had al vóór 'Market-Garden' beseft dat het misschien niet gemakkelijk zou zijn, de illegale groepen in de eerste te bevrijden delen van Nederland tot samenwerking te bewegen; opdracht om die samenwerking in zijn naam te bevorderen had hij verstrekt, niet aan een officier van zijn eigen staf maar aan majoor van Houten die officier was van het Bureau Inlichtingen. Deze was het die op de ochtend van 22 september samenkwam met Borghouts (die door Gerritsen was vergezeld), Hoekstra en ODcommandant van Dijk. 'Peter' (d.w.z. Borghouts), aldus Gerritsens aantekeningen over deze bespreking,
XC'zet eerst het standpunt van prins Bernhard uiteen. De prins wenste eenheid in de ondergrondse organisaties en wel zodanig dat de verzetsgroepen ... verenigd worden tot stoottroepen van de Binnenlandse Strijdkrachten onder eigen commando. Daarnaast kunnen andere stoottroepen gevormd worden uit geschikte mensen van OD en RVV, doch ook onder commando van KP. Een en ander lokt enige discussie uit'
XCgeen wonder! Borghouts had Vla de prins voor de Knokploegen de leiding in de wacht gesleept - Hoekstra had zich daar al bij neergelegd (de RVV had maar weinig mensen) en van Dijk die notabene al duizend man OD-stoottroepen bijeen had, was voor een voldongen feit geplaatst dat geautoriseerd was door de prins, lid van de koninklijke familie niet alleen, maar ook bevelhebber van de Nederlandse strijdkrachten. Daar kon van Dijk, die het sterke gevoel had dat Borghouts en Hoekstra hem bewust hadden uitgeschakeld, niet tegenop. 'Uiteindelijk', aldus Gerritsens aantekeningen,
XC'komt de volgende regeling tot stand: er wordt vijfbonderd man stoottroepen gevormd uit KP (vierhonderd) en Pan (honderd) onder de naam KP. Betekent dan niet meer Knokploeg, doch de erenaam, door prins Bernhard gegeven, luidt dan: Koninklijke Patrouille.' Daarnaast zal aan RVV, Pan en OD gelegenheid gegeven worden hun mensen vrijwillig op te roepen en te selecteren voor een verdere kern stoottroepen. Verwacht wordt dat dit ca. achthonderd man zullen
I Op 29 september deed Borghouts aan van Bijnen in bezet gebied het volgende telegram toekomen: 'Verzoek u om, evenals dit in de bevrijde Nederlandse gebieden het geval is, de initialen KP in de toekomst te beschouwen als de afkorting van Koninklijke Patrouille en de naam Knokploegen niet meer te gebruiken.' (LOjLKP, 4 D) Van Bijnen legde dat verzoek naast zich neer.
worden. Dit geheel komt onder commando van Peter. Waarnemend commandant Hoekstra (RVV) ... Overigens wordt nog geregeld:
XC1. O'D blijft haar gewone taak als ordedienst vervullen, doch zonder uniform.
XC2. Wij als KP behouden daarnaast het recht om dat te doen wat wij nodig achten.
XC3. Wij krijgen Engelse battledress met boots en waarschijnlijk barets. Bovendien volop bewapening ... Er zullen geen rangen bestaan.
XC4. Wapens en kleding worden door KP gedistribueerd.
XC5. In de arrestatie van NSB'ers komt een radicale verandering. Had ik even een goede neus! Alles wordt weer gearresteerd, ook de ontslagenen, ook de NSB-vrouwen, ook de Moffenmeiden en bovendien allen die NSB'er geweest zijn. Laat ie fijn zijn ... Verhoren vinden plaats door de politie of door een aparte instantie. De arrestaties geschieden door een speciale ploeg van de KP. Wij hebben de bevoegdheid toch te arresteren, ook al wil de politie het niet. En als er eens een schot valt, is het ook niet erg.' I
XCEen belangrijke zin, die voorlaatste! 'Wij hebben de bevoegdheid toch te arresteren, ook al wil de politie het niet.' Kennelijk was 'de politie' bevreesd geweest dat bij die arrestaties door illegale werkers schoten zouden vallen - die vrees was overdreven geacht en de politie was bovendien geëlimineerd: 'De arrestaties geschieden door een speciale ploeg van de KP.' Dat was dus door van Houten als gevolmachtigde van de prins bepaald, zonder overleg met de prins, zonder overleg met generaal KruIs en ook zonder overleg met majoor Verhoeff, de militaire commissaris van Eindhoven.
XCNu daarmee aan de Knokploegen een bij uitstek uitgebreide taak was gegeven, leek het wenselijk, organisatorisch onderscheid te maken tussen diegenen die in de te vormen gevechtsformaties zouden worden opgenomen en diegenen die zich met het arresteren van alle 'foute' elementen zouden belasten en die (dat was een logische consequentie) ook belast zouden worden met het in bewaring houden van die elementen: de Binnenlandse Strijdkrachten werden gesplitst in Stoottroepen en Bewakingstroepen. Het was van Houten die (niet wetend dat prins Bernhard van Kooten al had benoemd tot commandant in Zuid-Limburg) op de zzste Borghouts benoemde tot 'commandant van de Stoottroepen der Binnenlandse Strijdkrachten bezuiden de grote rivieren' (en Hoekstra, tot waarnemend commandant van deze militaire formatie); het commando over de Bewakingstroepen droeg van Houten op aan van Dijk.
I GSC-III: 'Oorlogsdagboek', p. 180-82.
XCHet eerst nodige leek voorts, de Partisanen-Actie Nederland te ontbinden. Dat ging vlot. Alle leden, ca. vijfhonderd, werden op 24 september samengeroepen in Philips Ontspanningsgebouw en daar sprak Borghouts hen toe van het balkon af ('net Mussolini' , noteerde Gerritsen '). Hij deelde mee dat voortaan alleen diegenen die zich van begin september af voor de Pan hadden ingezet, tot de nieuwe formaties zouden worden toegelaten, de aanwezigen zouden over de Stoottroepen en de bewakingstroepen worden verdeeld (een dag later werd goedgevonden dat de ca. driehonderd Pan-leden die onder van Dijk werden geplaatst, een apart korps zouden vormen, 'De Blauwe Jagers' geheten).
XCInmiddels was nog een andere belangrijke regeling getroffen. De leden van de Stoottroepen zouden in feite militaire dienst gaan verrichten. Hadden zij dan niet recht op bezoldiging? Van Houten en Borghouts vonden in Eindhoven een andere oplossing voor dat probleem dan de militaire commissaris in Maastricht. In Eindhoven bevond zich nl. A. J. Gelderblom die ongeveer een jaar lang in de leiding had gezeten van het Nationaal Steunfonds, de 'bankier der illegaliteit', en in die kwaliteit grote bedragen onder zich placht te hebben; toen Eindhoven werd bevrijd, beschikte hij over ruim f 400000. Tot hem wendde zich van Houten, die als BI-officier van het werk van het Nationaal Steunfonds goed op de hoogte was: kon Gelderblom uit die ruim f 400000 niet de eerste gelden voorschieten die nodig waren om de mannen van de Stoottroepen een soort bezoldiging te geven? Gelderblom zei ja en stelde in eerste instantie f IQ 000 ter beschikking. Fluks werd een bezoldigingsregeling vastgesteld: leden van de Stoottroepen zouden twee gulden soldij per dag krijgen en alle inkomsten die zij zouden derven, zouden bovendien vergoed worden voorzover zij kostwinner waren; die regeling zou voor allen gelden, zowel voor commandanten als voor manschappen. Rangen werden er niet onderscheiden - men had immers in de illegaliteit ook geen rangen gekend. Uiteraard moest eveneens voor de Bewakingstroepen een regeling worden gemaakt: ook zij kregen, voorzover kostwinner, alle gederfde inkomsten vergoed en bovendien vijftig cent soldij, maar dat werd spoedig tot een gulden verhoogd. Een en ander betekende dat het buitengewoon aantrekkelijk werd om in de Binnenlandse Strijdkrachten te worden opgenomen: kostwinners behielden hun volledige inkomen en ontvingen bovendien één of twee gulden per dag. Zeker, de BS'ers moesten verwachten dat hun kleding en schoeisel extra te lijden
zouden krijgen (de leden van de Stoottroepen rekenden er natuurlijk op dat zij spoedig militaire kleding en schoeisel zouden ontvangen), maar daar stond weer tegenover dat zij er van konden uitgaan dat zij, voorzover dienst doend, militaire rantsoenen, althans aparte rantsoenen, zouden ontvangen.
XCOok deze regelingen werden door van Houten getroffen zonder overleg met Kruls, de regering of prins Bernhard. Veel er van werd in Eindhoven op schrift gesteld en onder de betrokkenen verspreid. Als 'Commandant der Stoottroepen der Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten in Nederland bezuiden de grote rivieren' gaf Borghouts er op 25 september een door 'de Speciaalgemachtigde van het Hoofdkwartier van ZKH Prins Bernhard' (van Houten) goedgekeurde nieuwe arrestatieregeling uit waarin hij zich uitdrukkelijk beriep op een opdracht van de prins (die nog van niets wist); die regeling was geformuleerd door van Dijk in samenwerking met Hoekstra, en van Houten zei later dat hij er met majoor Verhoeff over had gesproken, 'die het met mij eens was dat wat onzerzijds ondernomen werd, niet precies honderd procent volgens de regels was' (neen, het ging dwars tegen de Eerste Algemene Lastgeving in welke overigens aan van Houten onbekend was). 'Hij zei echter dat de situatie waarin wij ons bevonden, nooit was voorzien'! bedoeld was: een situatie waarbij zich dicht bij een stuk bevrijd Nederland nog Duitse troepen bevonden, zodat het veilig leek, al diegenen op te pakken die met voor de vijand bestemde mededelingen door de linies konden gaan. Zeker, op 20 september had 'de militaire commandant van Eindhoven' (de militaire commissaris, zoals wij vermoedden) het standpunt ingenomen 'dat alleen de raddraaiers vastgehouden moeten worden', maar op die zoste leek' Market-Garden' nog vrij vlot te gaan en op de z yste wist men dat de Duitse troepen die de 'Corridor' poogden af te snijden, gevaarlijk sterk waren.
XC'De arrestaties', zo stond in de door Borghouts en van Houten uitgegeven Instructie- te lezen, 'dienen te geschieden in samenwerking met de politie, voorzover deze door de Stoottroepen betrouwbaar wordt geacht.' Gearresteerd moesten worden allen die na 15 mei '40 lid van de NSB waren geweest, alle W A'ers, SS'ers en NSNAP'ers, alle leden van de hulppolitie, alle vrijwilligers in Duitse militaire dienst, 'leden der Duitse Weermacht', 'leden der Duitse politie en hun handlangers', 'pro
XCI Getuige eh. H. J. F. van Houten, Enq., dl. V c, p. 560-61. 2 Tekst: a.v., dl. V b,
vocateurs', 'zij die Joden, onderduikers, illegale werkers, enz. hebben aangebracht' (of 'opgelicht') en tenslotte ('punt p') 'zij die militair gevaar op kunnen leveren voor de Geallieerden'. Bovendien moesten, aldus Borghouts en van Houten, dan nog 'geïnterneerd' (en dus ook eerst gearresteerd) worden: alle Rijksduitsers, voorts 'mannen en vrouwen die nauwe relaties hebben onderhouden met een der onder 'te arresteren' genoemde groepen' (tot die 'rnannen en vrouwen' behoorden de 'Moffenmeiden'), de leden van de Fronten en Gilden der NSB, de leden van de Nederlandse Volksdienst en de 'medewerkers aan de Winterhulp.'
XC'Met uitzondering van leden der Duitse Weermacht en politie die', zo stond er verder in de Instructie, 'direct moeten worden uitgeleverd aan de Geallieerden, worden de gearresteerden en geïnterneerden in handen gesteld van de Nederlandse politie, welke verplicht is voor zekere bewaring zorg te dragen' (die politie had daar noch de ruimten noch de krachten voor). 'Is de politie ter plaatse niet volkomen betrouwbaar' ('volkomen betrouwbaar' was zij volgens de BS'ers vrijwel nergens), 'zo wordt deze taak overgenomen door de Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten of door een andere ... formatie' (het werden de Bewakingstroe- . pen van de BS welke zich met die taak belastten). 'Aan de bewakende instantie (dient) te worden doorgegeven dat hiervoor' (d.w.z. voor de bewaking) 'globaal de volgende regelen gelden' - die regels hielden in dat men in de detentie-oorden een humaan regime diende te volgen: 'niemand mag worden geslagen of mishandeld', 'gezorgd moet worden dat de gearresteerden voldoende voedsel, ligging en hygiënische verzorging hebben', enzovoort. 'Van iedere opgepakte', zo luidde het slot van de Instructie van Borghouts en van Houten,
XC'dient genoteerd te worden ... naam, adres, feit (zeer kort en precies als gehoord, bijv.: 'NSB'er', of: 'Bracht meneer zo en zo aan') (dus met namen!) waarom hij werd opgepakt en vooral naam en adres (liefst handtekening) van degene die deze feiten aan ons meedeelde. Deze gegevens gaan alle ... naar bovengenoemde Commandant en vandaar naar het Militair Gezag'
XCdie commandant was Borghouts.
XCDit alles kwam er op neer dat ten aanzien van het arresteren en vasthouden van de opgesomde groepen in wezen niet alleen de politie was uitgeschakeld maar ook het Militair Gezag. De Binnenlandse Strijdkrachten ressorteerden immers niet onder de chef-staf Militair Gezag maar onder de Bevelhebber der Nederlandse Strijdkrachten.
XCDeze laatste, de prins dus, werd op of kort voor 30
van Houten schriftelijk ingelicht over alle regelingen die in Eindhoven waren getroffen. Over de betalingsregeling was de prins niet enthousiast: 'Ik stel voor', schreef hij op de joste aan van Houten, 'dat de mensen gewoon legersoldij krijgen en kostwinnersvergoeding zoals leger. Anders grootste moeilijkheden.' Ten aanzien van de door Borghouts en van Houten uitgegeven arrestatie-instructie schreef de prins: 'Punt puit instructic' (dat betrof de laatste, d.w.z. na a t.e.m. 0 opgesomde groep: 'zij die militair gevaar op kunnen leveren voor de Geallieerden') 'uit te voeren door resistance a priori en zeer streng. Proces-verbaal of redenen opgeven bij aflevering in gevangenis. Hieronder vallen mensen' (bedoeld: sommige mensen) 'uit kategorieën a-o. Kategorieën a-o verder . totaal' (d.w.z. de overigen) 'laten opsluiten door burgemeesters en M[ilitair] G[ezag] met politie voor handhaving orde en rust. Wanneer geen politie voor arrestatie en bewaking aanwezig, kan beroep gedaan worden op mijn mensen' (de BS'ers) 'om hulp en steun. Ik geloof dat maakt alles klaar. MG hierin ook zo geïnstrueerd.'! Men ziet: de prins keurde zonder enig overleg met het Militair Gezag de door van Houten getroffen regelingen in wezen goed, maar trachtte de door de BS te verrichten arrestatietaak te beperken tot personen die uit militair oogpunt gevaarlijk waren; aangezien het evenwel zijn instemming had dat de BS voor alle arrestaties zorg droeg als de politie dat niet kon doen, mocht van Houten coneluderen dat hij ten aanzien van de belangrijke besluiten welke hij in Eindhoven had genomen (hij had er de BS een geheel nieuwe taak gegeven), de prins achter zich had. Maar het Militair Gezag? 'MG geïnstrueerd', had de prins geschreven - maar hij hàd geen instructies te geven aan het Militair Gezag en dat maakte Kruls hem ook onmiddellijk duidelijk. Officieren van de sectieJuridische Zaken van de staf Militair Gezag en van prins Bernhards staf staken vervolgens de hoofden bijeen. Kruls besefte dat zijn Eerste Algemene Lastgeving al in zoverre onuitvoerbaar was dat de arrestaties niet
XCen bloc door de politie konden worden verricht. Ook hij meende dat men ze in de gegeven omstandigheden beter aan de BS kon opdragen maar dan (behalve met betrekking tot diegenen die uit security-oogpunt een gevaar vormden) niet uit eigen bevoegdheid maar krachtens een bevoegdheid die hun door het Militair Gezag zou worden verleend; de prins zag daar de redelijkheid van in. Er gingen nu prompt nieuwe stukken uit.
XC1 Brief, 30 sept. 1944, van prins Bernhard aan Ch. H. J. F. van Houten (Collectie-van Houten, map 'BS-tijd').
XCOp 4 oktober stuurde Kruis een geheim rondschrijven aan alle officieren van het Militair Gezag' waarin hij hun meedeelde dat onder de prins Stoottroepen en Bewakingstroepen waren opgericht; deze waren 'uitsluitend bevoegd, diegenen te arresteren die voor de militaire operaties geacht kunnen worden gevaarlijk te zijn.' Kruis schreef verder dat arrestanten die buiten de in de Eerste Algemene Lastgeving opgesomde kategorieën vielen, alsnog aan het Militair Gezag dienden te worden overgedragen 'door het doen opmaken van het voorgeschreven proces-verbaal'; op last van het Militair Gezag zouden de Bewakingstroepen ook voortaan arrestaties kunnen verrichten (daarvoor zou hij een Tweede Algemene lastgeving opstellen, waarover meer in hoofdstuk 12). Kruis schreef tenslotte dat het met het eigenmachtig vorderen door BS'ers uit moest zijn, 'hij die onrechtmatig vordert, zal worden vervolgd'.
XCDit alles had de volledige instemming van de prins. Zijnerzijds zond deze aan Borghouts en van Kooten stukken die precies hetzelfde inhielden als wat Kruis aan de MG-officieren had doen weten. Een moeilijk probleem leek op bevredigende wijze opgelost.
XCWij hebben in het voorafgaande geschreven over wat men 'de binnenlandse aangelegenheden' van de in het Zuiden bevrijde gebieden kan noemen. Bevrijd waren overigens in de eerste twee, drie weken na de inzet van 'Market-Garden' slechts enkele, nogal ver uit elkaar gelegen streken: Zuid-Limburg, de 'Corridor' van Valkenswaard tot Nijmegen (met een uitloper in de Betuwe) en Oost Zeeuws-Vlaanderen, en het is dan ook begrijpelijk dat de aandacht van de bevrijde burgerij zich in de eerste plaats richtte op het verloop van de oorlogshandelingen. Objectief was wat in de eigen gemeente geschiedde, weinig belangrijk, vergeleken met de allesbeheersende vraag wanneer en hoe de rest niet van het Zuiden alleen maar van heel Nederland zou worden bevrijd. Het militaire aspect domineerde en deed dat zichtbaar en hoorbaar: uitgerust met gecompliceerd oorlogstuig zoals men dat van de Duitsers nooit had gezien, goeddeels gemotoriseerd (vooral de Amerikaanse jeeps leken een wonder van simpelheid en vernuft beide), deden Britse, Amerikaanse en Poolse
troepen hun intocht. Dag en nacht daverden bevoorradingsconvooien door de straten en langs de wegen. Geschut dreunde in de verte en keer op keer zag men de jagers en jagerbommenwerpers van de Second Tactical Air Force over vliegen.
XCWerd het als een probleem gevoeld dat men, wat het bestuur betrof, uit Engeland gekomen Nederlandse gemilitariseerde gezagsdragers boven zich had gekregen? Misschien door sommigen wel, maar door anderen bepaald niet. Velen waren er in de ruim vier jaren van de Duitse bezetting aan gewend geraakt om zonder enige vorm van inspraak bestuurd te worden, n1.krachtens verordeningen van de Reichskommissar en besluiten van de Nederlandse secretarissen-gerieraal. Nu waren er de wetsbesluiten van de Londense regering en de verordeningen van de chef-staf Militair Gezag. Er was een grote behoefte om zich onder Nederlandse autoriteiten weer veilig te voelen. Verheugend was het dat men prins Bernhard opnieuw kon zien (hij werd in Maastricht dat hij daags na de bevrijding bezocht, uitbundig toegejuicht) en dat hij nu een Britse in plaats van een Nederlandse militaire uniform droeg, werd geenszins als een bezwaar gevoeld, integendeel: die Nederlandse uniformen leken hopeloos ouderwets, de Britse betekenden dat wie ze droeg, deel uitmaakte van de gigantische macht welke het Derde Rijk zou verslaan.
XCDaar kwam dan nog bij dat zich in die allereerste bevrijdingsperiode al vrij scherpe tegenstellingen manifesteerden: de OD stond tegenover het Militair Gezag, er was animositeit tussen KP'ers en OD'ers, er was overal waar de gediscrediteerde politie ging arresteren, ontevredenheid dat zij dat deed, er was ten aanzien van vrijwel elke benoeming die moest worden gedaan, sprake van jaloezie en er waren ook de problemen van het dagelijks leven: de verbindingen waren verbroken, er was geen gas of electriciteit, er dreigden voedseltekorten, oorlogsslachtoffers moesten worden opgevangen. Tijd voor lange deliberaties ontbrak, er diende in samenwerking met de Geallieerden snel en effectief te worden ingegrepen. Het Militair Gezag deed dat: misschien niet zozeer in Eindhoven maar bepaald wèl in Maastricht, Nijmegen en Oost Zeeuws-Vlaanderen. Het nieuwe gezagsorgaan genoot in die eerste periode een ruime mate van goodwill: van de bevolking als geheel die het in uniform verschijnend gezagsapparaat associeerde met de bevrijdingslegers; van de zijde van diegenen die bevreesd waren geweest dat het bij de bevrijding tot links-extremistische woelingen-zou koinen en die nu het Militair Gezag beschouwden als een waarborg voor maatschappelijke rust; en ook van alle 'vernieuwers'; want zij die de angst koesterden dat de 'oude' gezags
dragers zonder uitzondering automatisch weer op het kussen zouden komen, vertrouwden graag dat het Militair Gezag zulks zou voorkomen - het had ruime zuiveringsbevoegdheden, het kon de weg naar de 'vernieuwing' open houden.
XC'De stemming der bevolking', zo schreef de militaire commissaris van Limburg, majoor Schürmann, op 8 oktober in zijn vierde verslag (hij bevond zich toen bijna vier weken in Maastricht),
XC'is in het algemeen goed te noemen, doch mede tengevolge van ondervoeding valt er bij zeer velen een merkwaardig gebrek aan energie, initiatief en activiteit waar te nemen.
XCEnerzijds is een ieder volgaarne bereid zich aan het Militair Gezag te onderwerpen en zijn instructies op te volgen; anderzijds verwacht men van het Militair Gezag tot in details nauwkeurige instructies; van opdrachten aan personen om bepaalde zaken naar eigen inzicht te regelen, komt in het algemeen niets terecht, en het blijkt telkens weer nodig dat het Militair Gezag zelf precies zegt hoe het moet. De bevolking zou niets liever willen dan dat het Militair Gezag dictatoriaal optrad.
XCBij de werkgevers houdt die wens verband met het verlangen dat het Militair Gezag alle communistische tendenzen zal keren; bij de werknemers met de hoop dat het Militair Gezag zal beletten dat al het oude weer terugkeert (de leidende figuren van vóór de oorlog, de partij-groeperingen, de bedrijfsorganisaties, de pers, etc.).
XCHet is nauwelijks mogelijk op welk gebied ook één figuur uit Limburg aan te wijzen, die niet door een of meer groepen voor een slecht vaderlander wordt uitgemaakt. Benoemingen in functies zijn daarom zeer moeilijk en verwekken grote afgunst. De autoriteit van onbekenden uit Londen wordt veel gemakkelijker aanvaard dan die van bekende persoonlijkheden uit Limburg.
XCHet spreekt vanzelf dat al hetgeen in het voorafgaande omtrent de mentaliteit en de stemming van het Limburgse volk is gezegd, overdreven is uitgedrukt en dat het verschil tussen de vrije en de thans bevrijde wereld niet zo groot is als aan de hand van het voorafgaande zou kunnen lijken. Het kwam mij echter nuttig voor, deze indruk in wat scherpe vorm weer te geven, opdat het Militair Gezag daarmede in andere gezagsgebieden rekening kan houden."
XCAannemelijk lijkt ons dat men aan dit beeld, het mag dan wat toegespitst zijn, zekere algemene geldigheid niet kan ontzeggen en in elk geval hadden de officieren van het Militair Gezag zelf, zowel de militaire commissarissen als de in Brussel aanwezige officieren van de staf, de
XC1 C. w. A. Schürmann: 'Vierde verslag, 3-8 okt. 1944' (8 okt. 1944), p. 5-6 (MG, Geheim archief,
overtuiging dat zij een bij uitstek nuttige arbeid verrichtten. Hoe kon men anders dan met een gemilitariseerd apparaat aan de eerste problemen welke zich in de bevrijde gebieden voordeden, het hoofd bieden? Het contact met de Shaef-Mission verliep vlot. Er werd hard gewerkt en Kruls, de chef-staf, meende te mogen constateren dat de organisatie welke hij, wantrouwen en tegenwerking ten spijt, van begin '43 af in Londen had opgebouwd, een slagvaardig instrument was gebleken.
XCOp 5 oktober vloog Kruls naar Londen. 'Reeds bij aankomst op het vliegveld Hendon bereikte mij', schreefhij in zijn memoires,
XC'het verzoek, eerst contact op te nemen met de heer van 't Sant. Deze vertelde mij dat 'de dame', zoals hij de koningin noemde, mij zo spoedig mogelijk wilde spreken. 's Avonds' werd ik door een auto met twee marechaussees afgehaald en na een lange, donkere tocht bereikten wij het huis bij Mortimer in de omgeving van Reading, waar de koningin zelf woonde.' Toen de deur was opengedaan, kwam de koningin zelf de hal in om mij te begroeten. Onmiddellijk nadat de kamerdeur achter mij gesloten was, zei zij spontaan: 'Generaal, ik ben erg blij dat u er bent. Wij hadden elkaar eerder moeten spreken. Het was mijn schuld dat het zo lang heeft geduurd.'
XCDeze spontane uiting had ik allerminst verwacht en verraste mij zo dat ik nauwelijks de draagwijdte van haar welkomstwoorden overzag. Eerst later heb ik goed beseft hoezeer dit een bewijs van de grootheid van karakter onzer landsvrouwe was. Mijn respect voor haar kon echter nauwelijks groter worden dan het al was.
XCDe koningin vertelde dat de prins haar had ingelicht over onze uitstekende samenwerking en dat zij goed had begrepen hoe belangrijk het werk van het MG was en nog verder zou zijn. In een enkele uren durend gesprek wisselden wij van gedachten over de toestand van land en volk en vooralover hoe het nu verder
I Van Lidth schreef op oktober in zijn dagboek dat Kruis 'hedenmiddag' door de koningin was onrvangen. Na de yde oktober heeft Kruis de koningin nog herhaaldelijk bezocht en daar zullen ook wel avondbezoeken bij zijn geweest. Wij nemen aan dat Kruis die zijn memoires uit zijn geheugen geschreven heeft, zich in het tijdstip van het bezoek op die yde oktober heeft vergist. 2 In deel 9 hebben wij abusievelijk geschreven dat de koningin, nadat het landhuis in Mortimer in februari' 44 bijna door een bom was getroffen, nadien in bij Maidenhead is blijven wonen; in werkelijkheid werd niet bijna getroffen maar een villa in South Mimms, even benoorden Londen. Naar die villa keerde de koningin niet terug - zij bewoonde Of Of
zou gaan en hoe het wel in de meer noordelijke provincies zou zijn. Toen ik mij tenslotte gereedmaakte om door de donkere nacht weer naar het door V-I'S en V-2'S geteisterde Londen terug te gaan, gaf de koningin mij vele goede wensen mee en droeg zij mij op om bij elk volgend bezoek aan Londen de heer van 't Sant aanstonds op de hoogte te brengen. 'Ik wil u zo veel zien als mogelijk is', waren haar afscheidswoorden." Het kon moeilijk positiever. En dan te bedenken dat het een maand tevoren de allergrootste moeite had gekost, de handtekening van de koningin te krijgen onder het besluit waarbij Kruls tot chef-staf van het Militair Gezag was benoemd, een apparaat dat de koningin, zo had zij toen tegen Gerbrandy gezegd, wilde 'vernietigen'! Kruls' zelfverzekerdheid werd door dit eerste lange gesprek (met geen der ministers wisselde de koningin in die tijd nog 'enkele uren' van gedachten 'over de toestand van land en volk') in belangrijke mate versterkt. Alle reden had hij om aan te nemen dat hij bij wat hij verder zou gaan ondernemen de koningin achter zich had en dat hij, raakte hij met de ministers in conflict, zeker kon zijn van haar steun. De koningin van haar kant moet wel beseft hebben dat zij in Kruls een chef-staf Militair Gezag bezat, die zich bij tegenstellingen tussen haar en het kabinet eerder aan háár zijde zou scharen dan aan die der ministers. Na zijn gesprek met de koningin zocht Kruls van Lidth op. 'Kruls terug uit Brussel', noteerde deze, 'met zeer interessante mededelingen. Hij is zowaar hedenmiddag door HM ontvangen die zich verontschuldigde dat zij hem niet eerder ontvangen had met de mededeling dat zij daarvoor geen aanleiding had gevonden voordat het apparaat MG in werking trad. De aanleiding zal in werkelijkheid wel geweest zijn dat de prins haar heeft ingelicht dat het MG inderdaad voortreffelijk werkt, waaromtrent HM altijd grote twijfel koesterde.
XCDit is een overwinning voor mij van niet geringe betekenis."
XCDat laatste zag van Lidth verkeerd. Kruls noch de koningin koesterde enige achting voor het tweede kabinet-Gerbrandy of voor hem; van Lidth mocht terecht constateren dat de door hèm bepleite opzet van het Militair Gezag nuttig was gebleken, maar het feit dat de koningin en Kruls elkaar hadden gevonden, betekende dat hij en zijn ambtgenoten geen 'overwinning' hadden behaald maar dat zich eerder een nederlaag ging aftekenen.J.
I H. KruIs: (1975), p. 98. 2 Van Lidth: 'Dagboek', 5 okt. 1944·
XCIn de periode van midden september tot midden oktober '44 was Burger de enige minister die het Militair Gezag min of meer dwarszat; hij deed dat op 16 september door in zijn radiotoespraak tot de burgemeester van Maastricht na te laten, deze er op te wijzen dat hij aan het Militair Gezag ondergeschikt was, hij deed het opnieuw tien dagen later toen hij gelastte dat Oost-Brabant niet langer mocht verschijnen - een blad welks publikatie, naar hij aannam of wist, door het Militair Gezag was toegelaten. Andere ministers vroegen zich wel af of alles goed ging maar bemoeiden zich niet met wat het Militair Gezag deed. Dat konden zij ook moeilijk want zij hoorden er vrijwel niets over, behoudens in persberichten. Nagelaten was, Kruls in zijn instructie de verplichting op te leggen, periodiek schriftelijk rapport uit te brengen aan de regering. Voor de militaire commissarissen gold de verplichting dat zij eens per week een verslag van hun werkzaamheden moesten doen toekomen aan de staf Militair Gezag - het was die staf dus heel wel mogelijk, in eigen rapporten aan de regering weer te geven wat in een bepaalde periode (een week, twee weken, een maand desnoods) was verricht, maar de regering had er niet om gevraagd en Kruls had geen behoefte om haar met regelmaat in te lichten. Dit was een van de factoren die bevorderden dat het al begin november tot een scherp conflict kwam tussen het kabinet en de chef-staf Militair Gezag - een eerste conflict slechts, dat inleiding werd tot een reeks welke voortduurde tot het tweede kabinet-Oerbrandy was verdwenen. Wij zullen die conflicten in hoofdstuk 13 ('Regering en Militair Gezag') beschrijven, waarbij wij nog opmerken dat aan dat hoofdstuk een hoofdstuk voorafgaat ('Arrestatiebeleid') dat weliswaar niet alléén gaat over de moeilijkheden welke zich terzake tussen de ministers en het Militair Gezag voordeden, maar waaruit toch wel zal blijken, ter inleiding als het ware op hoofdstuk 13, dat de verhouding tussen het kabinet en het Militair Gezag veel te wensen overliet. . Dit hoofdstuk, hoofdstuk 9, heeft een andere functie; het wil een beeld geven van wat het Militair Gezag in het bevrijde Zuiden heeft verricht, zulks evenwel met twee belangrijke uitzonderingen: zijn bemoeienissen 57
met het arresteren van de 'foute' elementen en met hun behandeling komen in hoofdstuk 12 aan de orde en zijn omvangrijke activiteiten ter bevordering van de hulpverlening, vlak na de bevrijding, aan die delen van Nederland benoorden de rivieren waar hongersnood heerste, zullen wij in deel 10 b beschrijven.
XCIn het begin van het vorige hoofdstuk wezen wij op de positie van Shaef en de Shaef-Mission. Hier willen wij met nadruk herhalen dat de lezer in het oog moet houden dat het Militair Gezag, optredend in het bevrijde Zuiden, óók optrad onder de verantwoordelijkheid van Shaef en dat het, wat de materiële bijstand betrof welke het aan de bevolking in het Zuiden wilde verlenen, volstrekt van Shaef afhankelijk was - afhankelijk in die zin dat Shaef zelf voor de nodige goederen diende te zorgen of, indien de Nederlandse regering die goederen kon leveren, diende goed te vinden dat zij naar het Continent werden overgebracht en daar te bestemder plaatse afgeleverd. Shaef nu had in de laatste maanden van '44 en de eerste van '45 zorgen van velerlei aard. Daar waren politieke zorgen bij (het kwam in november in België tot een gevaarlijke crisis welke wij nog zullen behandelen), maar de militaire stonden uiteraard voorop. In oktober en november bleef de bevoorradingsbasis van de Geallieerde strijdkrachten bedenkelijk smal en nauwelijks was Antwerpen in gebruik genomen of men werd (medio december) verrast door Hitlers Ardennenoffensief. Het duurde een maand voordat men de Duitsers had teruggedrongen - pas toen konden nieuwe Geallieerde offensieven in actieve voorbereiding worden genomen. Oorlog voeren is haast steeds worstelen met de tijd en worstelen met tekorten. Wapens zijn er zelden -, transportmiddelen (schepen, treinen, vrachtauto's) zijn er nooit genoeg, en elke maand, elke week, elke dag telt Uit die gehele situatie vloeit de noodzaak voort om te werken met strikte prioriteiten waarbij in beginsel de militaire prevaleren boven de civiele. Wie in oorlogstijd iets wil bereiken voor de burgerbevolking, moet dan ook in de eerste plaats de frictie overwinnen die van de oorlogvoering uitgaat. Primair is immers alle activiteit gericht op het front: dáár valt de beslissing.
XCDie V-I'S, hoofdzakelijk gelanceerd van verschillende plaatsen in Overijssel en de Achterhoek, volgden een koers die ze, wat de steden betrof, veelal Nijmegen, Den Bosch, Tilburg en Breda deed passeren. Bijna I 800 werden er geregistreerd door de Tilburgse luchtbeschermingsdienst (de corresponderende cijfers voor Nijmegen, Den Bosch en Breda zijn niet bekend) en van die bijna I 800 stortten er 37 op Tilburgs gebied neer; op het gebied van Breda was dat met 25 V-I'S het geval. Het is een redelijke schatting dat in totaal tussen de 100 en 200 V-I'S in de provincie Noord-Brabant tot ontploffing zijn gekomen en dat daarbij vele tientallen doden zijn gevallen (in Den Bosch alleen al door het neerstorten van één V-I kort voor Kerstmis negentien, in Kaatsheuvel in januari '45 een-en-twintig, in Waalwijk in februari zeventien) en enkele honderden lichtgewonden. Ook enige voor Antwerpen bestemde V-2'S stortten op Noord-Brabant neer. De V-I'S kwamen in de regel des nachts over. 'In Den Bosch', aldus Antoon Coolen, 'waar vele nachten er onrustig van zijn, hebben ze een schietgebedje tot de Zoete Moeder der stad: 'Och, Lieve Vrouwkefgeef hem nog een douwke!""
XCWij hebben de artilleriebeschietingen genoemd. Zij waren aan het front langs de grote rivieren een van de factoren welke tot evacuaties
I Antoon CooJen: p. 175-76.
leidden die wij nog zullen behandelen. De stad overigens die het veelvuldigst onder vuur lag: Nijmegen, werd niet geëvacueerd hoewel er, gelijk reeds vermeld, in die laatste oorlogswinter ca. duizend doden vielen. Nachten waren er waarin er honderden Duitse granaten neerkwamen, begin december werd de stad zelfs bijna drie etmalen achter elkaar beschoten. Velen gingen er in kelders wonen; de grootste daarvan kwamen onder toezicht van het Militair Gezag te staan en alleen al daarin huisden des nachts ca. tienduizend Nijmegenaren. Het dagelijks leven was er, mede door de verwoestingen t, moeilijker dan in de Brabantse steden en de stemming was er beter - wij zijn geneigd te schrijven: was er dus beter; men leefde nu eenmaal dichter bij de realiteit van de oorlog en had een duidelijker besef van wat in en door die oorlog gevergd werd van de Geallieerde militairen. Nergens in het bevrijde Zuiden bevonden zich ook zo lang zo veel Geallieerde militairen als juist in het Rijk van Nijmegen, eerst als gevolg van de gevechten in de Betuwe voordat deze onder water kwam te staan en vervolgens doordat er de grote BritsCanadese troepenmacht werd geconcentreerd die in februari '45, de linkervleugel gedekt door de Rijn, een groot offensief zuidwaarts zou inzetten, het Rijnland binnen.
XC'Hoewel ... de Geallieerde militairen zich niet altijd disciplinair gedroegen (vooral in de Betuwe zijn vele gevallen van diefstal in geëvacueerde gemeenten voorgekomen), was toch in het algemeen de verhouding met de burgerbevolking zeer hartelijk', aldus het officiële eindverslag van het Militair Gezag.' Dat is wel heel kort geformuleerd. Zoweloverde relaties met de Geallieerde militairen als over de plunderingen is meer te zeggen.
XCWat die relaties betreft, stellen wij voorop dat de Geallieerde strijdmacht in eerste instantie een overweldigende indruk maakte; zij werd toegejuicht en bovendien oprecht bewonderd. De vergelijking met de armelijk aandoende Wehrmacht viel zeer ten gunste van de Geallieerden uit. 'Niet alleen het gewapende leger', zo gaf Coolen zijn impressies uit de eerste maanden van '45 weer,
1 Van de 22000 panden welke Nijmegen telde, waren tenslotte 5 000 verwoest en bleven slechts 4 000 onbeschadigd. 2 p. 42.
'is geïndustrialiseerd, maar ook het bedrijf van bevoorrading, het herstelen opbouwbedrijf dat meegebrachte stalen bruggen slaat, puin sloopt, wegen maakt, verlegt, verbreedt, telefoonverbindingen tot stand brengt, de pijpleidingen voor de benzinetoevoer aanlegt tot aan de fronten en naar de vliegvelden, spoorwegen herstelt en meegebrachte treinen laat lopen de modernst uitgeruste Engelse Rode Kruis-treinen staan op het stationsemplacement in Eindhoven en fonkelnieuwe locomotieven en honderden en honderden wagons van de USA Transport Corporation rijden over de spoorwegnetten van Frankrijk, België, Zuid-Nederland. Dit alles kwam over de oceaan."
XCBewondering dus. Ook dankbaarheid. Op die dubbele grondslag ontstonden met name in de depotgebieden en in de steden die als verlofoorden gingen fungeren (van tijd tot tijd kregen de militairen die aan het front stonden, twee dagen verlof), hartelijke betrekkingen tussen Nederlandse burgers en hun Geallieerde bevrijders - betrekkingen die misschien (het is moeilijk hierover te generaliseren) iets gemakkelijker werden aangeknoopt met de Britten dan met de Amerikanen omdat die laatsten, hoewel ruimer in hun spullen waarin zij de burgerij konden laten delen", een cultuur en een leefpatroon meebrachten die verder van de Nederlandse cultuur en het Nederlandse leefpatroon waren verwij
XC, Antoon Coolen: Bevrijd vaderland, p. 90. 2 Een inwoner van Heerlen die tegenover een als recreatiehuis ingericht klooster woonde waar Amerikaanse militairen die in de buurt van Aken streden, hun twee dagen verlof kwamen doorbrengen, schreef begin februari '45 in een brief aan kennissen dat er onder die Amerikanen 'velen' waren die op het gefuif in het recreatiehuis niet zo gesteld waren; die kwamen bij zijn gezin eten. 'Sommigen brengen rantsoenen mee en anderen gaan in de Kweek-' school eten' (daar was een mess ingericht) 'of brengen hun eten vandaar naar hier en wij ruilen dan ... Af en toe brengen ze ook kleren mee; die zijn er genoeg in Aken en worden door de Yankees de ramen uitgegooid als ze in de weg liggen Gisteren kreeg M. Th. een Waterman vulpen en potlood, waar ik nu mee schrijf We leren alle Europese volken kennen'(nl. in de personen van naar de Verenigde Staten geëmigreerden of van afstammelingen van emigranten, die dienst hadden genomen); 'wij hadden op bezoek o.a. Ieren, Schotten, Engelsen, Indianen, Joden, Spanjaarden, Italianen, Portugezen, Grieken, Oostenrijkers, Polen, Noren, Finnen, Russen, Fransen en mengsels! Ik maak van een en ander mijn werk. Half boer (kippen, konijnen, kalkoen i), half soldatenvader. Ik heb nou werkelijk een gezellig leven, de eerste keer in mijn drie-en-dertigjarige loopbaan. Het mag van mij nog jaren duren, vooral nu wij voldoende te eten hebben.'
XCZijn vrouw voegde toe: 'Het klooster is recreatiehuis We hebben er een keer op een avond met een paar Amerikaanse gasten een kijkje genomen. Er komen twaalf tot vijftien meisjes dansen en er zijn dagelijks 'n tweehonderd soldaten. Dus je snapt 't, Je mag er naderhand wel eens met de wijwaterkwast doorheen gaan ... In Geleen komen er in elk gevalover enkele maanden vijftien jonge Yanks bij en dat is nog maar Geleen! Er blijven regimenten naderhand hier over. En de halfbloedjes doen de deur
derd. Opnieuw willen wij Coolen citeren, die weer in Waalre (bezuiden Eindhoven) had kunnen gaan wonen:
XC'Er is een grote vriendschap ontstaan tussen de Engelse soldaten uit Londen, uit Yorkshire, uit Kent, uit Wales en Schotland en de mensen van ons dorp. Waar ze in huis vertoeven, zijn ze voor onderdak gevraagd en voor de wederzijdse begeerde gezelligheid in een zij 't slechts schaars verlichte woning - waarvoor zij, de Engelsen, de petroleum meebrengen -, terwijl het buiten koud is of regent in de duisternis. Als er een piano is, wordt er piano gespeeld, waar geen piano is, speelt de Tommy harmonica of mondorgel, de Schot zijn bagpipe. Hij leert zijn liederen, hij leert de kinderen de Engelse kinderversjes en spelletjes of hij vertelt van zijn vrouw, zijn kinderen, zijn moeder ofverloofde en laat foto's rondgaan, terwijl het jongste kind, met zijn baret op, op zijn knie zit en hij zelf met een oranjemuts het hoofd heeft getooid. Al de jongens dragen Engelse distinctieven, die moeder op de mouw moet naaien. Er zijn honderden middelen om over de bezwaren van het taalverschil heen te komen en in het Engels-Brabantse discours begrijpt men elkaar van beide zijden. Inderdaad, de Engelsman is slechts gelegenheidssoldaat. Hij is vader, hij is echtgenoot, verloofde, zoon, hij heeft zijnjob, en nu moet hij vechten. Hij voelt niets voor deze oorlog, niets voor zijn lange diensttijd, maar hij ziet in, dat het noodzakelijk is deze oorlog voor het land te voeren, en daarom doet hij er zonder enig morren aan mee. Hij maakt een door en door gezonde indruk, en hij overstijgt als soldaat, als lid van het leger, zeker verre ons recrutenen kribbebijter-begrip van de Nederlandse soldaat. Hij ... staar in geaardheid en karakter dicht bij ons. In heel zijn huiselijk verkeer met ons is hij net als wij, met dezelfde familiezin en dezelfde hang naar huiselijkheid."
XCZo zijn er talloze kringen geweest, talloze gezinnen ook, waarin men' als in dat van Coolen de Geallieerde militairen graag als gasten zag komen zonder dat er iets gebeurde dat aanleiding gaf tot ontstemming. Elders kon die ontstemming wel degelijk ontstaan en bij menige mannelijke Nederlander was sexuele jaloezie er een belangrijke component van. 'Ooit er over gedacht, Bill Smith', aldus de kenmerkende uitbarsting van de Maastrichtenaar Martin W. Duyzings,
XC'wat de Amerikaan was, vergeleken bij die afgebeulde Europese man met zijn
dicht' (brief, 2 febr. 1945 van de fam. E. M. Govaert, Doe 1-564, a-r) - waarmee de buitenechtelijke kinderen van negersoldaten werden bedoeld. De aanwezigheid van die negersoldaten had in Zuid-Limburg ook als effect dat de kleine kinderen hun geloof in een uit Spanje gekomen Zwarte Piet verloren - Zwarte Piet was, zeiden zij, een Amerikaanse soldaat. , Antoon Coolen: p. 156-57.
vermagerd gezicht, zijn afgedragen kleren, de droevige ernst in zijn ogen en zijn leeggeroofde beurs? ... Daar stondjij: Je keurige vlotte uniform. Je athletische, weldoorvoede lichaam. Je jeugd, je kracht, je zonnige lach. Je overrompelende onverschilligheid voor de diepere dingen in dit leven. Je gezellige clubs. Je sigaretten. Je geld. Je dancings. Je theaters, met de nieuwste films en de beste artisten. Je drank. Je donuts. Je vrijheid van bewegen, en vooral: je vrijheid van opva ttingen.' 1
XCEr zou over het in Maastricht gevormde Rest-Center 'een boek te schrijven zijn. Het zou', vond Duyzings,
XC'geen prettig boek worden. En evenmin een complimenteus boek ... Vergeten, Maastricht? Vergeten, hoe de stad haar jonge meisjes zonder protest in Amerikaanse trucks liet laden? Nacht na nacht reden die trucks naar MönchenGladbach, even over de Duitse grens, waar de boys toen nog niet de Fräuleins tot hun beschikking hadden. Eén Amerikaans telefoontje uit Mönchen-Gladbach was voldoende: 'Veertig meisjes voor vanavond.' Er was een soort van comité in Maastricht, dat dergelijke bestellingen prompt en correct uitvoerde."
XCAan dit soort verschijnselen nam vooral de Zuidlimburgse geestelijkheid aanstoot, maar, aldus pater Munsters: 'Enkele pastoors, die aanmerking maakten, ... kregen moeilijkheden met de Amerikanen. Een andere goed bedoelde, doch overigens naïeve methode om 'alles in goede banen te leiden' door juist ook nog de beste meisjes in gevaar te brengen' (de bedoelde pastoors gaven zich blijkbaar moeite opdat slechts de meisjes die als de meest zedige golden, zich voor contact met de Amerikanen beschikbaar stelden) 'kon de zedelijke ellende slechts vermeerderen Overigens is er ongetwijfeld soms overdreven." Dat laatste zal wel juist zijn, maar heft het feit niet opdat, als men van de gepubliceerde Tilburgse cijfers uitgaat" het aantal buitenechtelijke geboorten in het bevrijde Zuiden in '45 ca. tienmaal zo hoog was als in '40 - vermoedelijk mag men Zeeland niet in die vergelijking betrekken; het viel althans de op ZuidBeveland ingezette Canadezen op, dat de mogelijkheden tot sexueel contact er aanzienlijk geringer waren dan- in Noord-Brabant: 'there was ... none of the badinage', schrijft Thompson, 'that had enlivened the troops in Dutch Brabant, no precocious, cheeky urchins in clogs, saying: 'niks in de winkel, kapitein ... tin o'bullybeef; kapitein! ... slapen met zuster', or even,
XC1 M. W. Duyzings: 'C1-Joe' kwam voorbij (1947), p. 68-69. 2 A.v., p. 129. 3 Pater Munsters in Limburg 1940-1945, p. ISS. 4 Gemeente Tilburg: Tilburg in de oorlogsjaren 1940-1945,
some of them:'met moeder?"1 Het' tin o'bullybeef" onderstreept het motief dat ook Duyzings noemde: 'Je sigaretten. Je geld. Je drank. Je donuts', of, zoals het in januari '45 beknopt op rijm werd uitgedrukt: 'De weg naar 't hart, naar 't lief/voert over corned beef. '2 Al die verschijnselen zouden zich in het bevrijde Noorden herhalen (wij komen er in deel 12 op terug), wat het westen des lands betreft overigens met dit verschil dat de Canadezen daar niet langer bevreesd hoefden te zijn dat zij de verschrikkingen der gevechten opnieuw te doorstaan zouden krijgen. Dat vooruitzicht was voor de Geallieerde militairen in het bevrijde Zuiden maar al te reëel. Het kweekte zo al niet bij allen dan toch bij velen hunner de behoefte het er nog eens van te nemen (het kon de laatste keer zijn) alsmede een zekere onverschilligheid die zich zowel in vernielzucht als in plunderzucht kon uiten.
XCPlunderen en vernielen kon men het gemakkelijkst in de geëvacueerde streken. Nu, daaraan was geen gebrek. Het viel nog te begrijpen dat de Amerikaanse parachutisten uit de verlaten huizen van Groesbeek alles haalden wat zij voor hun stellingen konden gebruiken (deuren, ledikanten, tafels, stoelen, kachels, fornuizen) maar daarnaast werden, aldus een plaatselijke geschiedenis, 'alle brandkasten ... opgeblazen en van hun inhoud beroofd. Ook van de kluis in de sacristie werd een muur weggehakt. Dat hier vaklui bezig waren geweest, bleek wel, want uit de monstrans waren alle edelstenen verdwenen." Dit was geen geïsoleerd verschijnsel. Eind '44 verzamelde een overste van de marechaussee die tot Phaffs missie bij Shaifbehoorde, E. M. A. Suylen, er in Nijmegen en omgeving de nodige gegevens over welke hij mede op raad van Kruls in een rapport samenvatte dat hij bij Shaef indiende; Eisenhower zond toen onmiddellijk een team mèt Suylen naar Nijmegen op nader onderzoek uit. Dat nadere onderzoek resulteerde in een contra-rapport waarin werd beweerd dat Suylen een overdreven voorstelling van zaken had gegeven - hij moest naar Londen worden teruggeroepen. 'Intussen', zo noteerde van Lidth eind januari, 'hebben de plunderingen wel degelijk plaatsgevonden, in ergere mate dan Suylen rapporteerde." En zij gingen door.
XCIn december was, gelijk eerder vermeld, een groot deel van de Betuwe door de Geallieerden ontruimd - medio februari waren er, zo rapporteerde de militaire commissaris van de Betuwe aan Kruls, 'alle huizen opengebroken, van onder tot boven ondersteboven gehaald en/of leeg
1 RW. Thompson: The p. 208. 2 'Dr. Moerdijk': p. 24. S. Ie Göb: (1946), p. 24. 4 Van Lidth: 'Dagboek', 24 jan. 1945·
gestolen.' I 'De plunderingen door Amerikaanse, Britse en Canadese troepen', berichtte Kruls aan de minister van oorlog,
XC'nemen ontstellende proporties aan; ook nu weer in de gebieden welke pas bevrijd werden (Mook en Gennep). Vrijwel geen huis ... blijft er vrij van. Als de inboedels niet worden weggehaald, worden zU opzettelijk vernield. Zo werden bij de burgemeester van Gennep twee antieke kasten met porcelein uit de ramen geworpen en vervolgens stukgeslagen. De klachten komen van alle kanten; de bevolking toont zich zeer verontwaardigd en verklaart, dat men zulke dingen zelfs van de Duitsers nooit ondervonden heeft ... De legerleiding schijnt er zich weinig om te bekommeren en geen kans te zien of niet bereid te zijn, krachtige preventieve of repressieve maatregelen te nemen.'2
XCTwee weken later, medio maart, bracht Kruls deze en andere klachten (die andere komen nog aan de orde) in een memorandum ter kennis van de Shaef-Mission. Brigadier de Cazenove berichtte hem toen prompt dat Montgomery persoonlijk maatregelen zou treffen, en deze zijn, aangezien in het bevrijde oosten, noorden en westen des lands niet over vernieling en plundering is geklaagd, kennelijk effectief geweest. Wij willen overigens opmerken dat in het zuiden ook door Nederlanders werd geplunderd (wij vermeldden dat al met betrekking tot Kerkrade) - zo druk zelfs, dat er eind februari bij wetsbesluit (F 15) 'zeer zware straffen', de doodstraf inbegrepen, op werden gesteld.
XCEr werd aan het wangedrag van de Geallieerde militairen geen enkele publiciteit gegeven (ook de Enquêtecommissie heeft er, hoewel haar de zojuist aangehaalde stukken bekend waren, over gezwegen) - dat het Militair Gezag nuttig werk heeft verricht door er op aan te dringen dat de Geallieerde legerleiding de troepen beter in de hand zou houden, spreekt vanzelf.
XCBij de overgang naar het Continent telde het Militair Gezag, gelijk eerder vermeld, honderdvijf-en-zeventig officieren en bijna zeshonderd andereJ.
1 Rapport, 20 febr. 1945, van de militaire commissaris Betuwe aan Kruls punt p, gestenc. bijl. 427). 2 Brief, 23 febr. 1945, van H. Kruls aan het dep. van oorlog (a.v., punten j en 0, gestenc. bijl. 375).
militairen; die laatsten waren hulpkrachten vooral voor administratie en transport, het beleidswerk werd door de officieren gedaan. Kruls had evenwel in Engeland niet meer dan een kern-organisatie opgericht welke, had deze zich eenmaal in bevrijd Nederland gevestigd, daar belangrijk zou moeten worden uitgebreid. In eerste instantie kreeg die kern-organisatie slechts te maken met drie van de elf provincies - zij bleek daar al te klein om bevredigend te kunnen functioneren. Vooral het aantal officieren moest worden uitgebreid, maar voor elke uitbreiding diende de toestemming van de Shaef-Mission te worden verkregen, immers: wie functionaris werd van het Militair Gezag, kreeg automatisch recht op velerlei hulp van de Geallieerde militaire organisaties. Medio november was het aantal in het War Establishment van het Militair Gezag opgenomen andere militairen met 11% gestegen, dat van de officieren daarentegen met meer dan 30%; er waren toen tweehonderdeen-en-dertig officieren. Kruls en zijn stafhadden toen ook een reëel denkbeeld, hoeveelofficieren en andere militairen er nodig zouden zijn als het gehele land zou zijn bevrijd: bijna negenhonderd officieren en bijna zes-en-twintighonderd andere militairen. Een aanvraag om dit uitgebreide War Establishment goed te keuren, wel te verstaan: alleen voor de bestuursorganisatie (de compagnieën voor grensbewaking en voor transport alsmede het uit Engeland overgekomen Vrouwen Hulp Korps vielen buiten die cijfers) werd aan Shaej voorgelegd - en niet aanvaard. Shaej stelde zich namelijk op het standpunt dat, als eenmaal heel Nederland was bevrijd, de Nederlandse regering maar voor haar eigen Militair Gezag-organisatie moest zorgen; was dat niet mogelijk, dan zou men verder zien, maar toezeggingen werden niet gedaan. Inmiddels had de Shaef-Mission wèl goedgevonden dat ook nog na november nieuwe Militair Gezag-officieren waren benoemd; eind maart '45 telde alleen al de staf (de militaire commissariaten dus niet meegerekend) ca. driehonderdvijftig officieren.
XCVrijwel alle officieren die tussen midden september '44 en eind maart '45 aan de organisatie van het Militair Gezag werden toegevoegd, waren uit het bevrijde Zuiden afkomstig. Trouwens, Kruls had in een 'Nadere bekendmaking betreffende de Bijzondere Staat van Beleg' d.d. 23 september welke in Maastricht en Eindhoven in de pers werd opgenomen I, de toezegging gedaan dat het Militair Gezag met personen uit het bevrijde deel des lands zou worden versterkt. 'Teneinde te bereiken', zo heette het in die 'Nadere bekendmaking',
1 Tekst: 30 nov. 1944, p. 18.
'dat de maatregelen van het Militair Gezag zoveel mogelijk in de geest van de bevolking zullen worden genomen en bovendien op grond van de omstandigheid dat de uit Engeland overgekomen staf aanzienlijke uitbreiding behoeft, zullen van stond af aan talrijke landgenoten, die gedurende de bezettingstijd in Nederland hebben vertoefd, bij de verschillende organen van het Militair Gezag worden te werk gesteld.'
XCOnder Kruls en de sous-chef, Posthumus Meyjes, waren de belangrijkste functies die van sectiehoofd en militair commissaris. Enkele sectiehoofden werden vóór mei '45 vervangen " maar niet door krachten uit het bevrijde Zuiden en er zijn, voorzover ons bekend, onder de militaire commissarissen in de periode september '44-april '45 maar twee geweest 'die gedurende de bezettingstijd in Nederland (hadden) vertoefd', twee OD 'ers: de militaire cornmissaris van het district Mijnstreek (ir. C. M. J. A. F. Nicolas) en die van het district Den Bosch (c. P. N. Thomas); de eerste kreeg zijn aanstelling in oktober '44, de tweede in januari '45. 'Van het begin af is het streven geweest', legde Kruls in '48 aan de Enquêtecommissie uit,
XC'dat de heren, komende uit het Militair Gezag-apparaat" te zijner tijd moesten terugtreden en zich moesten doen vervangen door anderen. Het is in het algemeen slecht gelukt, want de uiteindelijke toestand, toen het noorden bevrijd was, was dat de meeste provinciale militaire commissarissen mensen waren die uit Londen waren gekomen ... De overneming van de leiding is altijd heel moeilijk geweest. Om de top in een provincie te vervangen door iemand uit bezet gebied, heeft voortdurend moeilijkheden gegeven."
XCWaardoor kwam dat? Er waren, dunkt ons, drie factoren. De eerste was dat wie eenmaal in het Militair Gezag een verantwoordelijke functie bekleedde, zijn best deed om die functie te blijven uitoefenen; de tweedeJ.J.'46, zond de sectie ruim zeven-en-dertighonderd krachten uit. 2 D.W.Z.: uit het in Engeland gevormde apparaat. l Getuige H. J. Kruls, Enq., dl. V c, p.
1 Begin '45 werd nog een nieuwe sectie gevormd: een voor Oost en West-Indische zaken. Deze sectie, geleid door de generaal-majoor b.d. van het Koninklijk Neder lands-Indisch Leger C. Bongers, heeft zich hoofdzakelijk met Oostindische zaken beziggehouden: zij moest de in bevrijd Nederland aanwezige Indische verlofgangers (ambtenaren en personen uit het bedrijfsleven) aan transport naar Australië helpen alsook op verzoek van van Mook (hij had die nieuwe sectie doen oprichten) ca. zes-en-twintighonderd krachten recruteren die naast die verlofgangers aan de Indische 'regering' (luitenant-gouverneur-generaal van Mook en zijn departementshoofden) ter beschikking werden gesteld. In een jaar tijd, van begin maart '45 tot begin maart
dat de benoeming van 'nieuwelingen' onvermijdelijk met allerlei jaloezieën alsook politieke spanningen gepaard ging: de 'nieuweling' die door een bepaalde groep in het bevrijde Zuiden als 'haar' representant werd gezien, werd juist niet als zodanig beschouwd door andere groepen; en de derde factor was dat van een Militair Gezag-officier nogal wat scholing werd gevergd vooral in de beginselen van de Nederlandse staatsinrichting, in de Londense wetsbesluiten en in de verordeningen van de chef-staf Militair Gezag. Die kennis werd aan candidaat-officieren bijgebracht in cursussen die enkele weken duurden; die cursussen werden eerst in Brussel, vervolgens in Breda gegeven aan in totaal ca. driehonderd cursisten welke nagenoeg allen in de bevrijde delen des lands benoorden de rivieren werden ingezet.
XCNu zou het onjuist zijn het zo te stellen alsof het bevrijde Zuiden maandenlang nagenoeg uitsluitend is bestuurd door uit Engeland overgekomen officieren. KruIs had al in een vroeg stadium een college van commissarissen in het leven geroepen, bestaande uit personen uit het bevrijde Zuiden, aan welke hij het bepalen van het beleid op het gehele gebied van de economie had opgedragen - en overgelaten. 'Naar boven', d.w.z. jegens de Londense ministers, verdedigde hij zijn bevoegdheden met kracht, maar tegen delegatie van die bevoegdheden 'naar beneden' had hij geen enkel bezwaar, trouwens: de gehele opzet van het Militair Gezag was om de taken welke het in een noodsituatie toevertrouwd had gekregen, zo spoedig mogelijk aan de normale bestuursinstanties over te dragen.
XCNauwe samenwerking met dewas een eerste vereiste voor het werk van het Militair Gezag en dieop haar beurt was, gelijk eerder vermeld, tot eind december '44 ingevoegd in het hoofdkwartier van de Army Group. Dat hoofdkwartier bevond zich in Brussel; gevolg was dat deen KruIs met zijn staf ook in Brussel terechtkwamen. Er waren ook andere omstandigheden welke die locatie wenselijk maakten: Brussel had de beste huisvestingsmogelijkheden en, belangrijker nog: ten opzichte van de delen van het bevrijde Zuiden zat men er centraal; er was ook, als de weersomstandigheden het toelieten, een relatief snelle verbinding met Engeland: de in september ,44 in Londen opgerichte Nederlandse
(een dienst met een bescheiden capaciteit') kon met toestemming van de Geallieerde militaire autoriteiten gebruik maken van de vliegvelden te Brussel, Eindhoven en Parijs."
XCIn de Belgische hoofdstad kwam de staf van het Militair Gezag te werken in gebouwen van de universiteit, later mede in enkele andere gebouwen. Grote moeite kostte het om voldoende kantoorbenodigdheden bij elkaar te krijgen en er ging ook tijd verloren voordat men in de organisatie voldoende op elkaar was ingespeeld. De coördinatie bleek een groot probleem te vormen. Aanvankelijk was zij de speciale taak van de sous-chef, Posthumus Meyjes, maar deze werd zozeer met werkzaamheden overladen dat Kruis begin december de coördinatie overdroeg aan een stafbureau waarin Posthumus Meyjes mèt enkele sectiehoofden zitting had. Ja, men had in Engeland wel enige malen oefeningen gehouden maar de arbeid die men in Brussel te verrichten kreeg, was uitgebreider en gecompliceerder dan voorzien was (en moest in januari '45 door moeilijkheden met de stroomvoorziening enkele weken in de kou worden uitgevoerd) - bovendien was de vertraging welke uit de oorlogsomstandigheden voortvloeide, veel groter dan iemand had gedacht. De staf Militair Gezag was voor zijn werk volstrekt afhankelijk van de verbindingen met de militaire commissarissen, maar het duurde menigmaal twee weken of langer voordat een rapport van een militaire commissaris in Brussel binnenkwam en in de periode van midden december tot begin februari werd die termijn nog langer als gevolg van de vorst en de sneeuwval. Evenveel tijd kon verloren gaan wanneer de staf instructies wilde doen toekomen aan de militaire commissarissen. Vervoer was steeds moeilijk. De treinverbindingen waren schaars en van de 50 personenauto's waarover de staf Militair Gezag geleidelijk de beschikking kreeg, waren er eind maart' 45 (wij herinneren er aan dat toen ca. driehonderdvijftig officieren tot de staf behoorden) welgeteld 17 in rijdbare staat, 'de rest', aldus een rapport van Kruis, 'staat stil bij gebrek aan reparatiemogelijkheid (monteurs en onderdelen ontbreken)." Kruis van zijn kant deed van eind '44 af zijn best om de gehele staf,gevlogen, enkele malen per week naar Eindhoven en eens per week naar Parijs . .1 Weekrapport MG no. XVIII' (23-30 maart [945) (MG, Staf, secretariaat, doos
I De Militaire Luchttransportdienst bezat voor het verkeer met het Continent zes vrij kleine toestellen van welke vijf in totaal vijf passagiers konden vervoeren en één tien. De eerste vlucht werd op 23 september '44 gemaakt. In het laatste kwartaal van '44 werden ruim zevenhonderd passagiers en 60 ton vracht vervoerd, in het eerste kwartaal van '45 ruim duizend passagiers en 40 ton vracht. 2 Er werd dagelijks naar Brussel
ongeacht de bezwaren, naar het bevrijde Zuiden te verplaatsen (prins Bernhard had zich eind november met zijn staf in Breda gevestigd) - een van de factoren die Kruls daartoe stimuleerden, was dat in het bevrijde deel des lands 'het verhaaltje (ging) van 'de heren van het Militair Gezag vinden het leuker in Brussel."1 Hem werd evenwel, zo legde hij aan de Enquêtecommissie uit, in de enige provincie die voor de vestiging in aanmerking kwam, Noord-Brabant, door de Geallieerde militaire autoriteiten geen geschikte accommodatie aangeboden (in de grote gebouwen lagen er Geallieerde legereenheden of waren Geallieerde militaire diensten gevestigd). Begin '45 deden de Geallieerde autoriteiten hem weten dat zij bereid waren, in Tilburg een aantal villa's ten behoeve van het Militair Gezag te ontruimen maar 'het middel', zo vertelde KruIs aan de Enquêtecommissie, 'leek mij erger dan de kwaal " - die ontruiming zou bij de betrokkenen grote ontstemming hebben gewekt. In maart '45 drong het echter tot KruIs door dat de Britse militaire autoriteiten de gebouwen van de Koninklijke Militaire Academie te Breda eerder zouden verlaten dan oorspronkelijk in hun voornemen lag; die kans greep hij onmiddellijk aan en in de eerste dagen van april verhuisde de staf Militair Gezag naar Breda, waarheen door de Britten het nodige Duitse kantoormeubilair was overgebracht uit het Rijnland.
XCDe Enquêtecommissie achtte het, 'hoezeer zij ook overtuigd is van de grote moeilijkheden om in het bevrijde Zuiden een geschikt verblijf te vinden, bepaald een fout, zowel in psychologisch als in technisch en bestuurlijk opzicht, dat de overplaatsing niet veel eerder is geschied. Zonder enige twijfel zou zulk een overplaatsing op grote bezwaren gestuit zijn, doch ... (het) zou ... naar het oordeel van de commissie mogelijk zijn geweest om in Nederland onderdak te vinden, zij het dan op veel minder comfortabele wijze dan te Brussel."
XCWij zijn geneigd dit oordeel te onderschrijven; zonder dat wij zouden kunnen aangeven (dat heeft de Enquêtecommissie trouwens ook niet gedaan) wáár de staf Militair Gezag zich had kunnen vestigen voordat hij naar Breda vertrok (wij menen dat Kruls met de gevoelens van een aantal villabewoners in Tilburg heel wel minder rekening had kunnen houden), staat ook voor ons vast dat het onjuist is geweest dat de staf Militair Gezag, in tegenstelling tot die van de prins, meer dan zes maanden lang in Brussel is blijven zitten. Technisch was dat in veelopzichten een voordeel, maar psychologisch en dus bestuurlijk een nadeel. VergelekenJ.
I Getuige H. KruIs, dl. V c, p. r64. 2 A.v. :I A.v., dl. Va, p. 360.
met het bevrijde Zuiden was Brussel 'de andere wereld': een wereld met meer voedsel, meer brandstof, meer vertier. Ieder die uit het bevrijde Zuiden, al was het maar voor enkele dagen, een bezoek aan Brussel mocht brengen (dat was alleen mogelijk wanneer men er dringende aangelegenheden van algemeen belang te bespreken had en ook dan moesten talloze moeilijkheden worden overwonnen), beschouwde zich als bevoorrecht; alleen al het verblijf in Brussel drukte dan ook op de staf Militair Gezag het stempel van een geprivilegeerde groep.
XCWij zouden dat wat ruimer willen stellen: ieder die in het Militair Gezag was opgenomen, genoot niet te versmaden voorrechten. Hij kreeg als militair voldoende te eten, hij had verwarming, hij was tot op zekere hoogte mobiel. Gewone burgers moesten zien rond te komen met rantsoenen die de eerste maanden veel te krap waren, zij kregen geen brandstof en zij hadden geen vervoer. Majoor mr. F. J. H. Snijders, hoofd van de sectie-Juridische Zaken van de staf Militair Gezag, bracht begin oktober een kort bezoek aan Eindhoven. 'In drie dagen', schreef hij aan minister van Heuven Goedhart,
XC'ben ik 90 sigaretten kwijtgeraakt en twee stukjes zeep. Men zit daarom te springen Het (zal) wel gewenst zijn dat het MG over wat voorraden komt te beschikken, onze persoonlijke voorraden 1 en de 60 per week die we kunnen kopen, zullen wel gauw uitgeput zijn."
XCZestig sigaretten per week! Die konden allen die bij het Militair Gezag waren ingedeeld, bij de militaire can tines betrekken, zo ook tabak, zeep, scheerzeep, tandpasta, chocola en talloze andere artikelen welke in het bevrijde Zuiden maandenlang in geen enkele winkel te koop waren. Wanneer een officier van het Militair Gezag met andere overheidspersonen in het bevrijde Zuiden om een tafel zat om dringende problemen te bespreken, dan was hij in de regel de enige die er in materieelopzicht goed aan toe was. Zulk een situatie wekt altijd jaloezie - een jaloezie welke in dit geval werd geaccentueerd zolang de staf van de grote organisatie zich in Brussel bevond.
XCWij herinneren er aan dat wij dan twee belangrijke vormen van activiteit van het Militair Gezag niet hebben behandeld: het arrestatiebeleid en de voorbereiding van de hulp aan de slachtoffers van de hongerwinter. Desondanks zullen wij reeds aan het slot van dit hoofdstuk voldoende materiaal bijeen hebben gebracht om op het Militair Gezag als geheel iets dieper in te gaan.
XCUit hoofdstuk 7 ('De strijd in het Zuiden') bleek dat er verscheidene gebieden waren, grote en kleine, waaruit de burgerbevolking in verband met het oorlogsgeweld werd geëvacueerd op last hetzij van de Duitse, hetzij van de Geallieerde autoriteiten. Voorzover die evacuaties op last van die laatsten geschiedden, kreeg het Militair Gezag er als bemiddelende instantie mee te maken. De Geallieerden stelden transportmiddelen ter beschikking - taak van het Militair Gezag was, te bepalen naar welke gemeenten de evacué's zouden worden overgebracht en er zorg voor te dragen dat dezen aldaar door gemeentelijke en particuliere organen goed werden opgevangen, hetgeen in de eerste plaats betekende: goed ondergebracht. Voorzover die evacuaties plaatsvonden naar België, hield de bemoeienis van het Militair Gezag aan de Nederlandse grens op; in België werd de supervisie uitgeoefend door de vertegenwoordiging van het Regeringscommissariaat voor de Repatriëring die er onder leiding stond van mr. G. E. Schipper.
tienduizend personen) naar het aangrenzende deel van België geëvacueerd. Op Walcheren bleek het al in november noodzakelijk, de evacuatie ter hand te nemen van diegenen die in eerste instantie hadden geweigerd, hun onder water staande dorpen te verlaten. Het betrof hier ca. zevenduizend Zeeuwen. Een Civil Affairs-Detachment zorgde met dukws voor het vervoer te water, de Irene-brigade belastte zich met het verdere vervoer. De evacué's werden in Middelburg geconcentreerd waarheen men van Domburg uit gemiddeld zes uur onderweg was maar soms, als gevolg van de slechte weersomstandigheden, twee dagen. In Middelburg. verrichtte een groep van het Vrouwen Hulp Korps belangrijke diensten bij het opvangen van de evacué's' - ontredderde mensen waren het die zich afvroegen wanneer zij weer naar hun woonplaats zouden kunnen terugkeren. Uit die woonplaatsen werd nog veel bagage opgehaald door vrachtschepen waarvan de eigenaren bereid waren het risico te lopen dat hun schip op een mijn zou lopen. Ook vee en paarden werden in veiligheid gebracht. De meeste evacué's vonden een tijdelijke woonplaats op Zuid-Beveland waar er in totaal (eerder geëvacueerden meegeteld) zeventienduizend werden opgenomen.
XCGeëvacueerd werd in Noord-Brabant de bevolking van Willemstad en omgeving en van Moerdijk en omgeving en geëvacueerd werden voorts grote aantallen vluchtelingen uit de streek van de Maas en de Bergse Maas alsmede uit het gebied van de Peel en de streek ten oosten daarvan; uit Gelderland vonden grote evacuaties plaats die wij al vermeldden: uit Groesbeek en omgeving en uit de Betuwe.
XCIn Noord-Brabant werden de meeste evacué's ondergebracht in de streek van Oss (ca. dertienduizend) en in Tilburg (ca. negenduizend), elders op zijn minst ca. vijfduizend." De gemeentelijke diensten konden er het werk niet aan, er werden derhalve door de katholieke kerk parochiale comité's gevormd die zich met de zorg voor de evacué's belastten. 'De bevolking', aldus het Tilburgse Bureau voor de Statistiek,
XC'bleek in het algemeen gaarne bereid te zijn, de zwaarbeproefde landgenoten gastvrij te ontvangen. Speciaalonder de arbeidersklasse was dit het geval. Het was
I Het Vrouwen Hulp Korps werd in het bevrijde Zuiden hoofdzakelijk ingeschakeld bij de sociale en medische hulpverlening aan evacué's ; twee van de acht groepen waaruit het korps bestond, verleenden die hulp in België. 2 Het eindverslag van het Militair Gezag vermeldt cijfers voor Helmond, Valkenswaard en Heeze maar wij zijn er niet van overtuigd oat er niet nog meer gemeenten waren waarin evacué's werden ondergebracht.
geen uitzondering, wanneer een arbeidersgezin een gezin van drie tot vijf personen bij zich opnam. Door het gebrek aan brandstof was men genoodzaakt met allen samen te huizen in een kleine kamer of keuken ... Het moet worden gezegd dat de gastvrijheid bij de beter en goed gesitueerde bevolkingsgroepen veel geringer was. Het onderbrengen van evacué's in de grotere huizen stuitte als regel op tegenstand van de betrokkenen.' 1
XCZo kwamen dus door de zorgen van het Militair Gezag in NoordBrabant op zij n minst zeven-en-twintigduizend evacué's terecht. Naar België werden er ca. vier-en-twintigduizend overgebracht: ca. tienduizend uit West Zeeuws-Vlaanderen, ca. drieduizend uit Noord-Brabant, ruim duizend uit Limburg, ruim achtduizend uit de Betuwe en bovendien nog ca. tweeduizend verpleegden uit de krankzinnigengestichten te Venray. De meeste evacué's uit West ZeeuwsVlaanderen en de geëvacueerden uit Alphen, Baarle-Nassau, Gilze-Rijen en Reusel konden vrij spoedig naar hun woonplaats terugkeren, maar de evacué's uit de overige streken moesten op het einde van de oorlog wachten. Voor de in gestichten van de Broeders der Liefde en van de Zusters der Liefde verpleegde krankzinnigen uit Venray, die men tijdens beschietingen en bombardementen had moeten wegvoeren, werd in België gezorgd in gestichten van diezelfde kloosterorden, de grote groep uit de Betuwe werd ondergebracht in Geraardsbergen en omgeving, ca. 40 km ten westen van Brussel. Behalve tot deze groepen moest mr. Schipper met zijn medewerkers ook zijn zorgen uitstrekken tot een kleine zesduizend andere Nederlanders die in België en Noord-Frankrijk waren aangetroffen en die eveneens zo spoedig mogelijk naar Nederland wensten terug te keren.
XC1 Gemeente Tilburg, Bureau voor de Statistiek: Noden bij ell na de bevrijdillg. Tilburgs bijdrage aan de overgangstijd 1944-19';5 (z.j.),
geheel niets meer terecht doordat nagenoeg alle schoolgebouwen door de Geallieerde strijdkrachten werden gevorderd voor het onderbrengen van troepen; alleen in Zeeuws-Vlaanderen werden die gebouwen na enkele maanden weer vrijgegeven. De schoolgemeenschappen pasten zich zo goed mogelij kaan: de verschillende klassen kregen les in schuren, café's, winkels, garages en kerken, ook wel in particuliere woningen. Brandstoffen waren er niet; als het niet te koud was (dan bleven de leerlingen thuis), zat men op stoelen of banken met de jas of de mantel aan. Het Militair Gezag hielp wat het kon: liet uit België potloden en inkt komen, stelde brandstoffen ter beschikking toen deze in februari '45 begonnen te arriveren en drong er bij de Geallieerden op aan, de schoolgebouwen zo spoedig mogelijk te ontruimen.
XCToen dat laatste na de inzet van de grote offensieven in het Rijnland (eind februari '45) mogelijk bleek, stond het er met die gebouwen droevig voor. Wat was na de vordering geschied? 'De goede Engelsen', aldus een der inspecteurs in het district Eindhoven,
XC'stookten de banken op. Gordijnen, lessenaars, stoelen, telefoontoestellen, natuurkundige instrumenten en gymnastiekbenodigdheden verdwenen evengoed als lampen, ladders, kranen, vuilnisbakken, deurklinken en kapstokhaken. Landkaarten en wandplaten dienden ... ter vervanging van glas, dat nagenoeg in alle scholen ontbrak. Electrische en centrale verwarmingsinstallaties werden vernield of raakten stuk, rioleringen en toiletten raakten verstopt. Plafonds, muren en gangen werden zwart bewalmd van het stoken met benzineketels. Vloeren zijn er stukgesrookt.'
XCEen moeilijkheid was ook dat het onderwijs, vooral het voortgezet onderwijs, veel mannelijke leerkrachten verloor. 'Tolk te kunnen worden bij de Geallieerde legers of verbindingsofficier bij een Civil-Affairs Detachment, een functie te kunnen vervullen bij het Nederlandse Rode Kruis ofhet Militair Gezag, waren', aldus het eindverslag van het Militair Gezag, 'verleidingen waaraan velen na vier jaren bezetting geen weerstand konden bieden." Desniettemin: het lager en het voortgezet onderwijs gingen door, aan de Katholieke Universiteit in Nijmegen die bijna al haar gebouwen in vlammen had zien opgaan, werden van maart '45 af in enkele verspreide kamers weer colleges gegeven (soms door de do59
, Min. van onderwijs, kunsten en wetenschappen: 1944,1945 1946, dl. II (1949), p. 538. p. 626.
centen in hun eigen woning) en ca. zeshonderd van de ca. tweeduizend studenten die bij de bevrijding in het Zuiden aanwezig bleken te zijn, konden van april '45 af colleges gaan volgen aan een Tijdelijke Academie welke met veel initiatief in Eindhoven was opgericht en waar hoger onderwijs werd gegeven in de theologie, de medicijnen, de wis- en natuurkunde, de veeartsenijkunde, de techniek en de landbouwkunde. Door de zorgen van die Tijdelijke Academie werden met het oog op de vervoersmoeilijkheden ook colleges gegeven in Maastricht, maar daar alleen in de medicijnen. I
XCBescherming van de bevolking tegen het oorlogsgeweld vormde een belangrijke taak van het Militair Gezag. Zelf had het er niet de krachten voor maar het diende er zorg voor te dragen dat de brandweer en de luchtbeschermingsdiensten weer bevredigend zouden functioneren. In de leiding van beide diensten waren nogal wat 'foute' figuren terechtgekomen - die bleken, toen het Zuiden werd bevrijd, gevlucht te zijn of moesten worden gearresteerd. Bovendien bleek dat de bezetter op grote schaal de beste brandweerauto's had weggevoerd. Het Militair Gezag slaagde er in, aanvulling uit Engeland te krijgen, trouwens ook voor de luchtbescherming die in de loop van de bezetting vrijwel al haar auto's had zien verdwijnen.
XCDringend nodig was voorts dat er betere kleding en beter schoeisel kwamen voor het personeel van brandweer en luchtbescherming. Beide diensten moesten voorts belangrijk worden uitgebreid, nl. met meer dan tweeduizend nieuwe krachten. Het was moeilijk, die krachten te vinden (de militaire dienst had veel meer aantrekkingskracht dan het werken bij brandweer en luchtbescherming) - het Militair Gezag moest de keuringseisen verlagen. Ook diende men die nieuwelingen grondig te scholen, hetgeen betekende dat men eerst hun instructeurs een deugdelijke op59
I Ten behoeve van die Tijdelijke Academie was een stichting opgericht met prof. dr. B. van der Pol als voorzitter. De colleges werden in Eindhoven O.m. gegeven in toneel en danszalen van café's en in kerkgebouwen maar ook in de ruimten van Philips Natuurkundig Laboratorium. Er waren ca. zeventig docenten. Later in '45 organiseerde de Tijdelijke Academie ook nog cursussen in Nijmegen (medicijnen), in Heerlen en Geleen (technische vakken) en in Bergen op Zoom (landbouwkunde). De Tijdelijke Academie heeft tot december 1945 gefunctioneerd.
leiding moest geven. Dat laatste geschiedde in Engeland; de aldaar opgeleide instructeurs konden er vervolgens zorg voor dragen dat alle gemeentelijke brandweeren luchtbeschermingsdiensten in het bevrijde Zuiden op peil werden gebracht. Er werden daar bovendien drie goed uitgeruste mobiele brandweercolonnes gevormd die later in Nijmegen tot één mobiele colonne werden samengevoegd ter sterkte van ca. tweehonderd man. Ook een mobiele luchtbeschermingscolonne werd gevormd. Beide colonnes werden, zodra het oosten van Nederland werd bevrijd, daarheen gedirigeerd.
XCDe luchtbescherming kreeg met de talrijke overvliegende Duitse V-J'S veel te stellen en de brandweer was in streken en steden die maandenlang onder Duits artillerievuur lagen (Nijmegen!), vrijwelonophoudelijk in touw. Grote aanvallen van de Luftwaffe op de steden in het bevrijde Zuiden bleven achterwege maar daar kon men, zolang de oorlog duurde, niet zeker van zijn. Het luchtbombardement van Eindhoven op de avond van 18 september '44 was een onaangename verrassing geweest - er konden zich meer van die verrassingen voordoen.
XCZoals wij al bij de beschrijving van de gebeurtenissen te Eindhoven deden uitkomen, had de OD zich moeite gegeven, zulks in samenwerking met de douanedienst en de marechaussee, om voor een deugdelijke grensbewaking te zorgen. Kapitein van Dijk, de gewestelijke OD-commandant, had er in Eindhoven ca. zevenhonderd man voor bijeengebracht; dezen werden in eerste instantie door het Militair Gezag afgewezen aangezien het MG in Londen een volledige eigen organisatie voor de grensbewaking had ontworpen. Er zouden ontvangposten worden ingericht, meestal op plaatsen waar zich de doorlaatposten van de douane bevonden. Aan die ontvangposten zou de identiteit worden nagegaan van allen die Nederland zouden willen binnenkomen. Dezen zouden ook geregistreerd worden en personen die 'fout' waren of verdacht leken, zouden naar een bewaringskamp worden overgebracht. Het gehele grensgebied moest ook worden bewaakt, enerzijds om te verhoeden dat personen elandestien Nederland zouden binnenkomen (hetgeen, als zij aan een besmettelijke ziekte leden, gevaren zou kunnen opleveren voor de volksgezondheid), anderzijds om tegen te gaan dat figuren die voor berechting in aanmerking kwamen, elandestien het land zouden verlaten. Om dit 59
alles te bereiken, meende het Militair Gezag genoeg te hebben (wel te verstaan: voor de gehele grens, niet slechts voor die in het Zuiden) aan het douanepersoneel, aan zestienhonderd man van de politie en aan 36 grenswacht-compagnieën; die compagnieën, tezamen ca. achtduizend man tellend, zouden (aldus het plan) gerecruteerd worden uit de vooroorlogse lichtingen.
XCBij aankomst in het Zuiden bleek dat de gemeentelijke registers van dienstplichtigen ontbraken (die waren in '43 door de Duitsers in beslag genomen) en dat men op de politie nauwelijks een beroep kon doen. Afgezien van het douanepersoneel moest de grensbewaking dus vrijwel geheel met vrijwilligers worden opgebouwd. Die opbouw geschiedde nogal haastig zodat ook onbetrouwbare of anderszins ongeschikte krachten werden aangenomen. Vrijwilligers waren er aanvankelijk voldoende: wie tot een grenswacht-compagnie toetrad, meende gevoed te worden als militair en spoedig de beschikking te krijgen over een uniform en over een deugdelijk wapen. Dat viel allemaal tegen en de animo om grenswacht-soldaat te worden, nam dus af. Hoeveel moeite het Militair Gezag zich ook gaf, de Shaef-Mission kon aanvankelijk geen uniformen of wapens ter beschikking stellen, militaire rantsoenen werden wèl toegezegd (nogal beperkte overigens en de sigaretten ontbraken) maar de grenswacht-compagnieën moesten zelf voor transportmiddelen zorgen. Begin februari '45 rapporteerde de commandant der grensbewaking aan Kruls dat de compagnieën in het bevrijde Zuiden nog niet op sterkte waren, dat de gehele dienst slechts de beschikking had over drie geleende vrachtauto's ('de voedselvoorziening en andere nodige transporten dreigen telkenmale spaak te lopen') en dat kleding- en uitrustingsstukken nog steeds niet waren ontvangen. 'Het gevolg is', aldus de bedoelde commandant, 'dat de manschappen thans aan de grens staan als schooiers, in meerdere gevallen op klompen; bij strenge koude en nat weer is het voorgekomen dat in het geheel geen buitendienst kon worden gedaan.'! Korte tijd later arriveerde de eerste grote zending kleding uit Engeland: vijfduizend uniformen; daarvan was evenwel een deel van te kleine maten.
XCMen moet intussen bij dit weinig opwekkend relaas bedenken dat vóór mei '45 van de dienst der grensbewaking naar verhouding niet zo veel werd gevergd; de grote stroom van repatriërenden kwam pas in die maand opzetten en pas toen bleek de betekenis van wat het Militair Gezag
XC1 Brief, 8 febr. 1945, van de commandant der grensbewaking aan Kru ls (Enq., punt p, gcstenc. bijl. 430).
tevoren had verricht: men wist nu welke richtlijnen men te volgen had, kreeg ook de nodige hulp van de ShaeJ-Mission en kon door dat alles de honderdduizenden repatriërenden opvangen. Zulks betekende dat zij persoon voor persoon onderworpen werden aan een veiligheidsonderzoek, ontluisd, medisch gekeurd en, als zij toegelaten werden, in het bezit gesteld van een tijdelijk persoonsbewijs en van distributiebescheiden meer over dat alles in deel 12.
XCOp het gebied van de militaire veiligheid traden de Geallieerden in het Zuiden aanvankelijk rigoureus op. Verboden werd dat de burgerij de gemeente van inwoning verliet; men wilde voorkomen dat personen met voor de Duitsers bestemde berichten door de linies zouden gaan. Uiteraard moest óók voorkomen worden dat achtergelaten V-Miinner uit het gebied van de 'Corridor' berichten deden toekomen aan de Duitsers elders in Noord-Brabant of in Limburg. Interlocale postverbindingen waren er niet meer, maar nu werden ook alle telefoonen telegraafverbindingen verbroken en die verbrekingen breidden zich uit, naarmate grotere delen van het Zuiden werden bevrijd.
XCVooral de onmogelijkheid om briefkaarten of brieven te verzenden, hinderde de burgerij in hoge mate: men was verstoken van alle nieuws omtrent het lot van familieleden of bekenden die in andere delen van het bevrijde gebied woonden. Het Militair Gezag wees er op hoe ongewenst die toestand was, en bereikte dat langzamerhand iets van communicatie werd toegestaan. Per I december '44 werd verlof verleend tot het per post verzenden van Rode Kruis-berichten en per 18 december kon men in Eindhoven, maar alleen voor bestelling in het postdistrict Eindhoven, weer brieven aan de post toevertrouwen. Die dienst werd geleidelijk uitgebreid. Van eind januari '45 af mocht men uit het bevrijde Zuiden ook weer briefkaarten (en van eind maart '45 afbrieven) naar het Geallieerde buitenland sturen. Het telegraferen bleef voor particulieren verboden. Alles wat aan de posterijen werd toevertrouwd, werd gecensureerd, maar een grote censuurdienst (begin '45 waren er ca. honderd personen werkzaam) was al in werking voordat er weer 'nieuwe' briefkaarten en brieven uit en naar het Zuiden kwamen. In de door de Duitsers ontruimde steden waren namelijk grote hoeveelheden poststukken aangetroffen welke de posterijen niet hadden kunnen bezorgen of expedië
ren en veel van die niet-bezorgde poststukken waren uit Nederland benoorden de rivieren afkomstig. Zij werden zorgvuldig doorgelezen en men trof er een menigte waardevolle gegevens in aan over civiele en militaire toestanden alsook bewijsmateriaal voor de 'foute' opvattingen en gedragingen van enkele duizenden personen.
XCHet feit dat men binnen het bevrijde gebied en vandaar met het Geallieerde buitenland niet mocht corresponderen, leidde er toe dat tallozen naar wegen en middelen gingen zoeken om onder dat verbod uit te komen. Personen die tot de Geallieerde strij dkrachten ofhet Militair Gezag behoorden, mochten wèl corresponderen (via de militaire dienstpost) - wat was simpeler dan hun te vragen, berichten in hun eigen correspondentie op te nemen, dan wel brieven of andere stukken aan hen toe te vertrouwen wanneer zij op dienstreis of met verlof het bevrijde Zuiden verlieten? Dergelijke ontduikingen kwamen veelvuldig voor, ook nadat Kruls ze, wat de leden van het Militair Gezag betrof, uitdrukkelijk had verboden. Wat dat Militair Gezag aangaat, merken wij nog op dat de bepaling in het wetsbesluit op de Bijzondere Staat van Beleg krachtens welke de correspondentie van leden van het Koninklijk Huis, van de ministers en van leden van de Hoge Colleges van Staat niet onder enige censuur vielen, door de Shaef-Mission onder verwijzing naar wat in Engeland en de Verenigde Staten gebruikelijk was, niet werd aanvaard; Shaef reserveerde voor zich het recht, alle brieven te openen, en wat de telefoongesprekken aanging, werd slechts goedgevonden dat gesprekken welke door de koningin persoonlijk werden gevoerd, buiten de censuur vielen, d.w.z. niet zouden worden beluisterd.
XCShaef hield zich dus aan strakke regels. Dat bleek ook in alle N oordbrabantse gemeenten die aan het Hollands Diep, de Bergse Maas en de Maas lagen, en op Walcheren en Noord- en Zuid-Beveland. Met betrekking tot al deze gebieden werd door Shaef gevergd dat het Militair Gezag er zorg voor zou dragen dat alle er aanwezige burgers aan een veiligheidsonderzoek zouden worden onderworpen. Dit werd aldus uitgevoerd dat die burgers zich apart moesten komen aanmelden om hun persoonsbewijzen te laten afstempelen (wie geen geldig persoonsbewijs meer had, kon onder borg van twee getuigen een nieuw persoonsbewijs krijgen, tenminste zolang die voorradig waren ').
I Als gevolg van overvallen in de bezettingsperiode had men in veel gemeenten in het Zuiden een tekort aan blanco persoonsbewijzen en dat tekort werd nog groter doordat het Bureau Inlichtingen die blanco persoonsbewijzen bij talrijke bevolkings registers liet ophalen om ze via de illegale verbindingen door de Biesbos naar het
XCDat veiligheidsonderzoek was door Shaef nodig geacht omdat diverse Geallieerde militaire instanties meenden dat zich, alle arrestaties ten spijt, nog steeds 'foute' elementen bevonden onder de locale bevolking. Wàs dat zo? Over het algemeen bepaald niet. Security-officieren hebben steeds de neiging, het zekere voor het onzekere te nemen, en aan alle fronten in de tweede wereldoorlog is licht dat toevallig uitstraalde, gehouden voor een voor de vijand bestemd lichtsignaal. Men bedenke ook dat in de streken waar het veiligheidsonderzoek werd uitgevoerd, patrouilleactiviteit van de Duitsers voorkwam of werd gevreesd; dat droeg bij tot de behoefte alle risico's uit te schakelen. Duitse geheime agenten of personen die op welke wijze ook met de vijand in contact stonden, werden bij al dat onderzoek in de 'grensgebieden' van Zeeland en Noord-Brabant niet ontdekt, althans: het eindverslag van het Militair Gezag maakt er geen melding van.
XCHebben de Duitsers dan niet getracht, geheime agenten naar het bevrijde Zuiden te sturen teneinde daar de nodige observaties te verrichten? Natuurlijk wel. Van één maakten wij al melding: Cornelis Verloop, de man die vertelde dat Lindemans Abwehr-agent was. Hoeveel Abwehr agenten in totaal in het bevrijde Zuiden zijn ontdekt en gearresteerd, weten wij niet; wèl dat er drie tot de doodstraf zijn veroordeeld en drie tot vijftien jaar gevangenisstraf (enkele anderen, onder wie Verloop, zijn pas later berecht). De doodvonnissen zijn uitgevoerd - verzoeken om gratie werden in maart '45 door de koningin, conform de adviezen van de Nederlandse rechtbank te Londen en onder verantwoordelijkheid van de minister van justitie (dat was opnieuw Gerbrandy), afgewezen.
XCDe vonnissen waren geveld door een Krijgsraad te velde die begin november '44 door Kruls in het leven was geroepen. Zulk een Krijgsraad werd ook ingesteld door prins Bernhard als bevelhebber der Nederlandse strijdkrachten. Uit praktische overwegingen vervulden van de aanvang af
bezette Noorden te zenden. Binnenlandse Zaken liet in Londen begin maart '45 wetsbesluiten uitvaardigen waarin richtlijnen werden aangegeven voor de reeonstruc tie der bevolkingsregisters en voor het invoeren van tijdelijke persoonsbewijzen, maar die richtlijnen sloegen, aldus de betrokken sectie van de staf Militair Gezag, niet voldoende op de praktijk.
bij de twee krijgsraden dezelfde personen de functie van president, auditeur-militair (officier van justitie), officier-commissaris (rechtercommissaris) en secretaris (griffier), later ook van lid van de krijgsraad (er waren twee leden) in feite kwam er dus één krijgsraad. H~ hield regelmatig zitting in een reeks steden en plaatsen en toen men bemerkte dat veelal weinig belangrijke zaken moesten worden berecht, werd (dat geschiedde begin maart '45) de mogelijkheid geschapen om militaire politierechters te benoemen. Er kwamen twee van die functionarissen en z~ deden in een half jaar tijd uitspraak in ruim I 000 zaken. Toen het Militair Gezag in maart '46 werd opgeheven, waren door de militairrechterlijke instanties in totaal ca. 2 500 vonnissen gewezen tegen burgers en bijna 8000 tegen militairen - hoeveel van die vonnissen zijn gewezen in de periode waarin alleen maar het Zuiden was bevrijd, weten wij niet. In het algemeen nemen wij evenwel aan dat men in die periode strenger optrad dan na mei '45, immers: het was oorlog.
XCUit die oorlogstoestand vloeide de noodzaak van perscensuur voort. De subsectie-Perscensuur van de sectie-Voorlichting van het Militair Gezag had daar richtlijnen voor opgesteld welke geheel gebaseerd waren op het censuursysteem dat in Engeland uitstekend had blijken te werken. Grondslag daarvan was dat inzake de militaire operaties en in het algemeen inzake de oorlogsinspanning niets in de pers verscheen dat niet tevoren aan de censuur-instanties was voorgelegd en door deze was goedgekeurd. Er was dus vóórcensuur. De bedoeling was dat in het bevrijde Zuiden die vóórcensuur zou worden uitgeoefend door officieren van de Press Censorship-afdeling van Shaef maar in feite lieten dezen de censuur aan de subsectie-Perscensuur over, een sectie overigens die niet alleen over de pers maar ook over de in Eindhoven gevestigde radioomroep 'Herrijzend Nederland' een wakend oog liet gaan.
XCWeinig secties van het MG hadden bij de uitvoering van hun plannen zoveel moeilijkheden te overwinnen als sectie XI, de sectie- Voorlichting. Gebrek aan onderwerpen waarover voorlichting kon worden gegeven, was er niet, maar het papier ontbrak. 'De intensiteit der voorlichting werd', aldus het eindverslag van het Militair Gezag, 'omgekeerd evenredig aan de teleurstellingen welke het moest verklaren." Daags al na de
bevrijding van Eindhoven was, gelijk reeds in het vorige hoofdstuk vermeld, voor de sectie- Voorlichting kapitein J. A. van Houten ter plekke aanwezig en hij trof er, gelijk iedereen die uit 'Londen' kwam, een ontzaglijke honger naar nieuws aan; hij had die honger enigermate kunnen stillen indien hij de in Londen vervaardigde, gestencilde AnepAneta-bulletins alsmede de dagelijkse overzichten van de Radioluisterdienst regelmatig toegezonden had gekregen, maar de verbindingen ware{l zo slecht dat het een volle maand duurde voordat hij de eerste exemplaren van die bulletins en overzichten ontving. Van Houten drong onmiddellijk bij Pelt op toezending van meer gedrukte en gestencilde informatie aan. 'Indien u kans ziet', schreef hij voorts, 'om bij het materiaal dat sectie XI naar bevrijd Nederland gaat verschepen, in te sluiten een hoeveelheid kaarsen, dan zou dat van buitengewoon nut zijn. Niet alleen heb ik ze nodig voor privé gebruik, maar ook voor onze kantoorwerkzaamheden.'!
XCDit alles betekende dat men, wat de nieuwsvoorziening betrof, in het bevrijde Zuiden een maand lang aangewezen was op de BBC en Radio Oranje. De situatie was in dit opzicht geen haar beter dan in de bezettingstijd! Geruime tijd ontbraken ook alle middelen om aan een wijder publiek duidelijk uiteen te zetten wat de bevoegdheden van het Militair Gezag waren. Twee maanden was dat MG al aan het werk toen, overigens in een veel te kleine oplaag, het eerste nummer van het Publicatieblad van het Militair Gezag verscheen met daarin de teksten van reeksen verordeningen welke al die tijd van kracht waren geweest, bekend aan de ~fIicieren die ze moesten toepassen en aan diegenen met wie dezen in contact kwamen, maar onbekend aan buitenstaanders. Eind '44 arriveerden uit Londen ook recente exemplaren van de Nederlandse Staatscourant en van het Staatsblad (alweer: te weinig), maar dat betekende niet dat er voldoende informatie was over de 'terugkeer' -wetgeving want de belangrijkste wetsbesluiten waren opgenomen in nummers van het Staats blad die in september waren uitgekomen. Het werd begin maart '45 (rijkelijk laat, dunkt ons) voordat het Militair Gezag opdracht gaf aan drukkerijen in Maastricht om voortaan van het Publicatieblad 20000 exemplaren te drukken, om de voordien verschenen nummers in een oplaag van 17000 exemplaren te herdrukken en om van de belangrijkste 'terugkeer' -wetten een uitgave te maken in een oplaag van 2 500 exemplaren.
XCDe sectie-Voorlichting had inmiddels, telkens in een oplaag van een
XCI Brief, 19 okt. 1944, van J. A. van Houten aan A. Pelt (MG, Geheim archief,
kwart miljoen exemplaren, gratis enkele brochures verspreid waarvan de no.'s 2, 3 en 4 (no. I was niet meer dan een selectie uit persartikelen, Anep-Aneta-bulletins en radiovoordrachten) de volgende veelzeggende titels droegen: 'Wie is de baas en waarom?', 'Waarom het zo langzaam gaat' en 'Hoedt u voor de kater', Van maart af ging de sectie- Voorlichting er voorts toe over om in de belangrijkste dagbladen series advertenties te plaatsen; de eerste serie had als onderwerp: 'Wat is MG?' Kennelijk was dat een klein half jaar na het begin der bevrijding aan velen nog volmaakt onduidelijk.
XCWij maakten al melding van de radio-omroep 'Herrijzend Nederland'. Daarover nu iets meer.
XCBevreesd dat de Duitsers bij hun terugtocht uit Nederland de daar aanwezige radiozendapparatuur zouden vernielen, had de Nederlandse regering medio '43 in de Verenigde Staten drie verplaatsbare middengolfzenders besteld, elk bestaande uit drie vrachtauto's: een auto met de zender, een met een studio-ruimte en een met een generator. In september '44 waren die middengolfzenders nog niet gereed (rwee van de drie werden in de zomer van '45 afgeleverd en behoefden toen niet in gebruik te worden genomen I), maar het Bureau Inlichtingen had begin augustus '44 vernomen dat ingenieurs en technici van Philips in Eindhoven clandestien een eigen zender hadden gebouwd met een vermogen van 7 tot 8 kilowatt; veel was dat niet, maar men zou er een groot deel van Nederland mee kunnen bestrijken. De leiding van het omroepbedrijf dat van die zender gebruik zou gaan maken, kwam te berusten bij kapitein H. J. van den Broek ('de Rotterdammer' van Radio Oranje) in zijn kwaliteit van hoofd van de subsectie-Radio van de staf Militair Gezag; van den Broeks problemen werden aanzienlijk vergemakkelijkt door het feit dat hij voorlopig niets te maken zou krijgen met de 'oude' omroepveremgmgen.
XCOp 3 oktober, ruim twee weken dus na de bevrijding van Eindhoven, kwam 'Herrijzend Nederland' in de lucht. Van den Broek had de nodige medewerkers kunnen aantrekken; de meesten hunner (het werden er in
XCI Die twee werden gedemonteerd; of de derde ook nog is gearriveerd, weten wij niet.
totaal ca. honderd) waren Philips-employé's. 'Herrijzend Nederland' zond slechts een beperkt aantal uren per dag uit (de periode van vijf uur 's middags tot kwart over tien's avonds was de belangrijkste) en vulde een groot deel van die uren met grammofoonmuziek (vrijwel alle platen waren door particulieren ter beschikking gesteld); daarnaast werden korte toespraken en na enige tijd ook bescheiden reportages uitgezonden. Wat van den Broek vooral verheugde was dat hij met 'Herrijzend Nederland' de vooroorlogse verzuiling zelfs op religieus gebied had weten te overkoepelen. Hij had in Eindhoven enkele priesters en de predikanten van de belangrijkste protestantse groeperingen bijeengeroepen en hun gezegd dat hij zendtijd wilde vrijmaken voor godsdienstige uitzendingen, bestemd niet voor het bevrijde Zuiden alleen maar voor heel Nederland, doch met de verdeling van die zendtijd en de selectie van de sprekers wilde hij zich niet bezig houden. 'Nog geen acht-en-veertig uur later', zo schreef hij na de bevrijding,
XC'was de zaak niet alleen in principe beslist, doch lag reeds, voor een gehele maand, een rooster met spreekbeurten gereed. Zonder enige moeite waren priesters en predikanten van alle geloofsrichtingen, geen uitgezonderd, bereid gevonden aan de geschetste opzet mede te werken. De kwestie van de verdeling van de beschikbare zendtijd had men opgelost door de cijfers van de laatste volkstelling te raadplegen ; de enige overeengekomen afwijking was dat de kleine kerkgenootschappen iets meer zendtijd zou worden toegekend dan waarop deze, strikt gesproken, volgens het schema recht konden doen gelden. Nooit is deze samenwerking door één enkele wanklank verstoord"
XCzo was het de praktijk van 'Herrijzend Nederland' die van den Broek en nagenoeg zijn gehele staf doordrong niet alleen van de wenselijkheid van een nationaalomroepbestel maar vooralook van de mogelijkheid daarvan. De nieuwe omroep kon overigens door het geringe vermogen van de zender niet overal in het bevrijde Zuiden goed beluisterd worden (benoorden de grote rivieren was de ontvangst eveneens nogalonzeker) maar waar dat wèl mogelijk bleek, verwierf 'Herrijzend Nederland' zich als 'eigen' Nederlandse stem in de aether een ruime mate van goodwill. In Noord-Brabant werd er spoedig zo druk naar geluisterd dat er, naar men constateerde, teveel stroom werd verbruikt. 'Herrijzend Nederland' spoorde nadien in elke uitzending de luisteraars aan, alle lampen in hun woning uit te doen wanneer zij hun radiotoestel inschakelden. DieJ.
, H. van den Broek: p. 280.
aansporingen hielpen niet voldoende en een tijdlang gold vervolgens een verbod voor particulieren om na vijf uur 's middags naar 'Herrijzend Nederland' te luisteren (in localiteiten die daarvoor geschikt waren, kwamen toen 'luisterclubs' bijeen). Men kan hier een treffend symptoom in zien van de energiecrisis die misschien wel het duidelijkst de economische ontreddering onderstreepte waarin het Zuiden na de bevrijding kwam te verkeren.
XCDe gehele bezettingstijd door had de bevolking zich bij het begrip 'bevrijding' voorgesteld dat wat dan nog aan tekorten zou blijken, spoedig zou worden opgeheven. Men verwachtte niet anders dan dat de Londense regering daartoe het nodige had voorbereid. Radio Oranje had er trouwens enkele malen van gerept dat die regering grote hoeveelheden voedsel had aangekocht en begin februari '44 had de minister van economische zaken, Kerstens, via de regeringsomroep meegedeeld dat ook de Geallieerden het als hun taak zagen, onmiddellijk in de belangrijkste noden van bevrijd gebied te voorzien. 'Ons is', zo had hij gezegd, 'door de bevoegde instanties de garantie gegeven dat bij de bevrijding van Nederland de noodzakelijke behoeften, allereerst voedsel en geneesmiddelen, er zullen zijn en wel onmiddellijk." Niet iedereen had die wel zeer stellig klinkende uitlating gehoord, maar wie het wel had gedaan, gaf haar aan anderen door - ze bevestigde wat de meesten uit zichzelf al hadden verondersteld.
XCInderdaad, het was de taak van de Civil Affairs-Division van ShaeJ om er zorg voor te dragen dat de burgerij in de bevrijde gebieden althans een minimaal voldoende hoeveelheid voedsel kreeg, maar die taak bleek in het bevrijde Zuiden van Nederland moeilijker dan elders. In de toevoercrisis die pas werd opgelost toen de haven van Antwerpen in de loop van december in gebruik werd genomen, moest alles wat de legers nodig hadden voor hun offensieven (offensieven die veel moeilijker bleken dan men had voorzien) prioriteit krijgen. Zeker, Zeeland en Noord-Brabant waren belangrijke landbouwgebieden, maar dat beteken
XC, Wij herinneren er aan dat dit, zoals wij in ons vorige deel uiteenzetten (in de paragraaf 'Kerstens in moeilijkheden' van hoofdstuk J6), een uitlating van Kerstens is geweest die niet verantwoord was.
de niet dat uit die gebieden voldoende voedsel naar de bevrijde steden en grotere plaatsen kon worden overgebracht. Mede door het slechte weer (een droog voorjaar en een natte zomer) was de graanoogst ver bij de verwachtingen achtergebleven. Erger nog was dat er geen vervoersmogelijkheden waren. Er reden geen treinen, de belangrijkste bruggen waren door de Wehrmacht opgeblazen, alle kanalen waren dus versperd en wegen welke die kanalen kruisten, waren slechts bruikbaar als de Geallieerde genie er Bailey-bruggen had geslagen.
XCHet gehele Nederlandse distributie-apparaat was in de zomer al gaan haperen. In de periode welke aan de bevrijding voorafging, hadden talrijke burgers in het Zuiden de officiële rantsoenen kunnen aanvullen door de boer op te gaan en op het platteland, veelal tegen een acceptabele prijs, zelf levensmiddelen te kopen, vooral melk en aardappelen, maar dergelijke tochten waren, zolang er bezuiden de grote rivieren werd gevochten (tot begin december dus), onmogelijk doordat men, gelijk reeds vermeld, op last van de Geallieerde security-autoriteiten de gemeente van inwoning niet mocht verlaten. Een en ander betekende dat de voedselvoorziening in het bevrijde Zuiden althans in de steden en grotere plaatsen volledig afhankelijk werd van wat er ten tijde van de bevrijding aan voorraden was (die waren gering) en van wat door de Geallieerden werd aangevoerd of werd toegelaten.
XCToegelaten, omdat de Nederlandse regering op 21 september '44 (' Market-Garden' was nog gaande) het Britse Foreign Office om toestemming verzocht, een aanvang te mogen maken met het transport naar Nederland van de voorraden welke het in New York gevestigde Voedselaankoopbureau had opgeslagen; de regering wilde daartoe de vrije beschikking krijgen over tien tot vijftien van haar koopvaardijschepen en een (ongespecificeerd) aantal kustvaarders. Zij had evenwel in haar brief aan het Foreign Office geschreven dat haar verzoek pas behoefde te worden ingewilligd, 'as soon as the military situation should allow.' I Nu, die militaire situatie bleef in de rest van '44 zorgelijk en de regering was bovendien met haar verzoek aan het Foreign Office aan het verkeerde adres geweest; zij had zich tot Eisenhower moeten wenden.'
XCHet Militair Gezag gaf zich van meet af aan grote moeite, de Gealli
I Brief van 21 sept. 1944 als weergegeven in Gerbrandy's memorandum aan Eisen hower d.d. 7 jan. 1945 in Gerbrandy: p. 159. 2 Het antwoordde pas meer dan twee maanden later dat het het verzoek van de Nederlandse regering aan Eisenhower had voorgelegd met een aanbeveling het in welwillende overweging te nemen.
eerde staven te stimuleren tot het zenden van voldoende voedsel naar de eerst-bevrijde gebieden: Oost Zeeuws-Vlaanderen, het gebied van de 'Corridor' en Zuid-Limburg. Organisatorisch bleek dat een moeilijk geval, behalve in Oost Zeeuws-Vlaanderen waar men slechts met het Canadese Eerste Leger te maken had. Voor een deel van het gebied van de 'Corridor' was namelijk, zoals in hoofdstuk 7 uiteengezet, eerst het Britse Tweede, vervolgens het Amerikaanse Eerste en daarna weer het Britse Tweede Leger verantwoordelijk - die legers waren het die het transport van de voor de burgerij bestemde goederen voor hun rekening moesten nemen. Voorts werd de Shaej-Mission, zoals in dit hoofdstuk vermeld, eind september aan het hoofdkwartier van de 21St Army Group toegevoegd - nadien kon die Mission niet meer rechtstreeks in contact treden met het Amerikaanse Eerste Leger dat Zuid-Limburg had bevrijd, en dat leger kreeg in en bij Aken zo zware gevechten te leveren dat het wekenlang aan transporten van voor de Zuidlimburgse bevolking bestemde goederen in het geheel niet toekwam. 'De levensmiddelenvoorziening', zo schreefbegin oktober een inwoner van Heerlen in een brief, 'is allerellendigst. In geen drie weken boter, groente, melk, vlees, etc. gegeten. 't Is overal 't zelfde.' Een week later: 'Nog steeds geen boter, melk, groente, vlees etc., mosterd op 't brood.' Nogmaals een week later (z t oktober):
XC"t Is hier zowat hongersnood: geen melk, aardappelen, boter, vet enz .... Hoe zou 't nu zitten met de levensmiddelen die al drie jaar geleden voor ons werden opgeslagen en direct bij [de] bevrijding hier zouden aankomen? 't Is maar een vraag! Bevrijd is fijn, maar dan van honger sterven is toch ook niet leuk, wel?"
XC'Overal kon men horen', aldus kapitein H J. van den Broek ('overal', d.w.z. niet alleen in Eindhoven waar van den Broek zat), 'dat Londen voor onmiddellijk na de bevrijding een overvloed van levensmiddelen en andere artikelen had beloofd en dat, in plaats daarvan, het bevrijde gebied schandelijk in de steek werd gelaten." Zeker, in tegenstelling tot het Amerikaanse Eerste Leger droeg het Britse Tweede van een vroeg stadium af (d.w.z. van begin oktober af) zorg voor de aanvoer van meel, vet, vlees, gecondenseerde melk, suiker, erwten, chocola en koffie, maar de totale hoeveelheden van dat alles waren in oktober veel te klein enJ.6 0
I Brief, 22 sept.-21 okt. 1944, van E. M. Govaert, p. 5, 6, 7-8 (Doe [-564, a-r). 2 H. van den Broek: p. 220. I Brief, 22 okt. 1944, van dr. Jos Specken, dr. P. Slooff en dr. Mooy aan C. Verhoeff (MG, Staf, Sectie VI, doos I, no. 4). 2 In januari '45 werd het I 507, in februari J 726. p.412)
de distributie over de kleinhandel nam vrij veel tijd in beslag. Voordat die extra goederen waren aangevoerd, had een Civil Affairs-Detachment van het Britse Tweede Leger in Helmond, Deurne en Gemert bij tezamen acht families (zes arbeiders-, twee middenstandsgezinnen) nauwkeurig nagegaan wat in een bepaalde week de gemiddelde dagelijkse calorische waarde was geweest van het voedsel dat het gemiddelde gezinslid had geconsumeerd (min of meer 'zwarte' aankopen bij boeren en bij handelaren in levensmiddelen meegeteld); per gezinslid was dat uitgekomen op iets meer dan 1600 calorieën (2 000 geldt in het algemeen als minimum voor volwassenen die normaal werk doen). Er is evenwel reden om aan te nemen dat een niet onaanzienlijk deel daarvan uit de 'zwarte' aankopen was voortgevloeid die voor inwoners van steden als Eindhoven en Den Bosch nauwelijks mogelijk waren, want toen de drie Eindhovense medici die het artsenverzet ter plaatse hadden georganiseerd, op 22 oktober een noodkreet richtten tot majoor Verhoeff, de militaire commissaris, schreven zij dat 'de thans beschikbare, volkomen onvoldoende voeding' (d.w.z. de voeding die officieel verkrijgbaar was) een verbrandingswaarde had van 'hoogstens 1200 calorieën'.' Voor Zuid-Limburg was dat cijfer niet hoger: daar hadden de dagelijkse rantsoenen voor de burgerbevolking in oktober een calorische waarde van 1153 en in november van 1146; pas in december (de door de Amerikanen aangevoerde voorraden waren toen in distributie gekomen) tekende zich een stijging af: het gemiddelde werd toen 1445. 2 Het Militair Gezag werd in oktober en november overstroomd met klachten dat het met de voedselvoorziening zo niet kon doorgaan. Het gaf die klachten aan de Shaef-Mission door, officieren van die Mission bespraken ze met stafofficieren van het Britse Tweede Leger en dezen maakten duidelijk dat de operationele behoeften absolute prioriteit moesten hebben. Er was dus beraad op hoger niveau nodig - de regering werd van de noodtoestand in kennis gesteld. Albarda, minister van waterstaat, onder wie ook de KLM ressorteerde, opperde in oktober het denkbeeld om personeel van de KLM te gebruiken teneinde met vier Amerikaanse transporttoestellen dagelijks hoeveelheden voedsel naar Eindhoven te vliegen - dat plan verzandde in moeilijkheden met het Britse Air Ministry dat eerst eiste dat de vier transporttoestellen met hun bemanningen inJ.
Transport Command van de Royal Air Force zouden worden opgenomen, en vervolgens dat Transport Command dan ook zou kunnen beslissen, voor welke taken die toestellen zouden worden gebruikt. Op 31 oktober werd een speciale ministeriële commissie ingesteld (de Booy, van den Broek, van Lidth, Michiels en van den Tempel) om iets te doen aan, aldus de Booy, de minister van scheepvaart in zijn dagboek, 'the terrible food conditions in liberated Holland ... If, at this late hour, anything can be achieved it can only be by attacking Shaef and, if necessary, telling the world how we have been let down.'! Major-General Edwards, het hoofd van de Shaef-Mission, werd naar Londen ontboden en deed er de toezegging dat hij de klachten van de Nederlandse regering persoonlijk aan Shaefzou overbrengen. De pressie van de regering had succes en zulks in tweeërlei opzicht. Ten eerste besloot het Britse War Office, een commissie in te stellen die zich moest verdiepen in de urgente voorzieningsproblemen welke zich bij de bevrijding van Nederland benoorden de rivieren zouden voordoen", en ten tweede bereikte de Shaef-Mission dat beloofd werd dat in november voldoende voorraden naar het bevrijde Zuiden zouden worden vervoerd om een dagelijks distributie-rantsoen van 1 600 calorieën te halen - het zouden er in december 1800 moeten worden. 'De toestand', zo schreef van Lidth, die zich naar Brussel had begeven, aan Gerbrandy (9 november), 'laat zich iets minder 'bedonderd' aanzien dan enige dagen geleden. Ben niet ontevreden over de gang van zaken ... Er bestaat over de ganse linie het ernstige streven to make the best of it. Er zijn enige lichtpunten in de duisternis." Lichtpunten wel, maar ze waren toch niet zo helder als van Lidth meende te mogen hopen: in november werden de 1600 calorieën niet gehaald en in december de I 800 evenmin.
XCTegen die achtergrond kwam het op dinsdag 21 november in Eindhoven tot een demonstratief protest van een groot aantal employé's van Philips. Inderdaad, de burgerij was er diep teleurgesteld, verbitterd zelfs. Aan die gevoelens was een tiental dagen eerder uitdrukking gegeven in een telegram dat de Eindhovense Fabrikantenkring samen met de Raad van Overleg der plaatselijke vakcentrales (dat waren de centrales van RKWV, CNV en NVV) via het Militair Gezag had gericht tot deJ.
1 M. de Booy: 'Dagboek', 31 okt. 1944. 2 Begin december kwam het tot de conclusie dat die voorziening een verantwoordelijkheid was van de er werd toen besloten dat in Brussel een commissie zou worden ingesteld (het z.g. waarin Nederland zou zijn vertegenwoordigd - wij komen op die commissie nog terug. 3 Brief, 9 nov. 1944, van van Lidth aan Gerbrandy (AOK, map 'Voorbereiding reliifWest-Nederland').
koningin I: 'Roepen eerbiedig uw hulp in daar voedseltoestand katastrofaal stop sinds bevrijding daling van 1 600 calorieën tot 600 calorieën' (het werkelijke cijfer lag hoger). 'Zuigelingensterfte neemt onrustbarend toe stop bevolking radeloos.' De Fabrikantenkring en de Raad van Overleg hadden het er nogal dik opgelegd en toen kort voor de z r ste tot beide colleges doordrong dat talrijke employé's van Philips voornemens waren, met een in werkuren te houden optocht te onderstrepen dat er verbetering moest komen in de voedselsituatie en in staking te gaan als die verbetering niet werd toegezegd, leek het hun verstandig, zich niet tegen de uitvoering van dat voornemen te verzetten.
XCGeneraal Kruls had enkele weken tevoren een College van Algemene Commissarissen voor Landbouw, Handel en Nijverheid in het leven geroepen alsmede een Voedselcommissaris benoemd, ir. A. H. Boerma, onder wie (steeds binnen de grenzen van hetgeen de Geallieerde militaire autoriteiten mogelijk maakten) de distributie ressorteerde. Boerma maakte deel uit van het College van Algemene Commissarissen. Min of meer nu op voorstel van de Fabrikantenkring en de Raad van Overleg besloot Boerma in een vergadering van het College op de ochtend van de z t ste, d.w.z. nog voordat de optocht had plaatsgevonden, dat in Eindhoven voor kinderen tot vier jaar een blik gecondenseerde melk en voor kinderen tot twaalf een reep chocolade in distributie zouden komen, en toen na afloop van de demonstratie (deze was rustig verlopen) bleek dat officieren van het Militair Gezag, teneinde de aangekondigde staking te voorkomen, bovendien hadden toegezegd dat per persoon éénmaal 125 gram vlees en 125 gram suiker zouden worden gedistribueerd, restte Boerma ('anders geen voorstander van een dergelijk toegeven aan min of meer revolutionaire betogingen', aldus de notulen van deze bijeenkomst") weinig anders dan die beloften te honoreren - hij breidde ze nog ietwat uit ook in dier voege dat het hem billijk leek, dezelfde extra rantsoenen toe te kennen aan het zwaargetroffen Nijmegen. In Eindhoven hadden de demonstranten inmiddels besloten, de staking niet te laten doorgaan.
XCDe demonstratie, gelijk gezegd, was rustig verlopen. Om twaalf uur was een stoet geformeerd (ook de bij Philips aanwezige directieleden hadden toen het bedrijf verlaten') en deze had zich begeven naar het
1 Tekst in MG, Staf, Sectie VI, doos I, no. 4. 2 Exemplaar in a.v., doos 12, no. 53. 'Twee dagen later vond in Eindhoven de eerste vergadering plaats van afge vaardigden van de in het bevrijde Zuiden gevormde Fabrikantenkringen; ir. Frits Philips zei daar: 'Het standpunt van de arbeiders was volkomen begrijpelijk. In Engeland en Amerika zou men zeker al vier weken geleden in opstand zijn gekomen
bureau van de militaire commissaris in het stadhuis. Majoor Verhoeff was bevoegd geweest, de optocht te verbieden, maar van die bevoegdheid had hij geen gebruik willen maken; hij en andere officieren van het Militair Gezag zagen het als nuttig dat aan de Geallieerde militaire instanties duidelijk werd gemaakt dat zij voor een grotere aanvoer dienden te zorgen. Verhoeff had wèl de politie opdracht gegeven te patrouilleren. Hij had een delegatie uit de betogers ontvangen; aan die delegatie had hij mededeling gedaan van de extra rantsoenen. Een toeval wilde dat tijdens dit onderhoud bij Verhoeffs bureau de eerste 50 militaire vrachtauto's arriveerden van 300 welke Boerma en een deskundige op het gebied van de volksgezondheid (dr. C. van den Berg'), enkele dagen tevoren in Brussel eindelijk hadden losgekregen bij de 21St Army Group ten behoeve van de voedseltransporten naar en in bevrijd gebied. Het zien van die vrachtauto's was voldoende om de rust volledig te doen terugkeren. Wat Verhoeffhad gezegd, werd namens de delegatie die met hem had gesproken, in een toespraak aan de demonstranten overgebracht. Daarvan werd met instemming kennisgenomen, maar aangezien de middag toen al vrij ver was voortgeschreden, werd het werk op die dag niet meer hervat. 'Ik heb gisteren', schreef twee dagen later, 23 november, het hoofd van de sectie-Economische Zaken van de staf Militair Gezag, de officier van administratie eerste klasse van de Koninklijke Marine-Reserve, mr. H. van Blankenstein, aan Kruis, 'zonder zelf vragen te stellen, eens geluisterd wat men in Eindhoven te zeggen had over het gebeurde. Daarbij kan ik vooropstellen dat iedereen zeer verheugd is over de verruimde rantsoenen. Aan de andere kant heb ik nog niemand gesproken die de demonstratie als serieus opvatte. Dikwijls had men er zelfs niets van gemerkt, als men er niet in de krant over had gelezen of door de radio over had gehoord. Het gehele stadsbeeld maakt trouwens niet de indruk van spanning Voorts heb ik van alle kanten de indruk gekregen dat de demonstratie zich beperkte tot het personeel van Philips."
XCVooral doordat zich in diezelfde periode grote spanning voordeed in
XC. Natuurlijk moeten de mensen nu niet denken dat als ze maar demonstreren, ze wel krijgen wat ze hebben willen, bijv. hogere lonen.' (Notulen der eerste verg. der Fabrikantenkringen uit bevrijd Nederland ... , 23 november 1944, Doc II-I049, a-I) , Van den Berg, de in '42 door de bezetter ontslagen directeur-generaal van de volksgezondheid, had op 22 september bezuiden Tiel de Waal kunnen oversteken en was in Oss beland vanwaar hij zich met een auto van de OD naar Eindhoven had kunnen begeven. 2 Brief, 23 nov. 1944, van H. van Blankenstein aan H. J. KruIs (MG, Staf, Sectie VI, doos I, no. 4).
Brussel waar linkse groepen uit het verzet weigerden hun wapens in te leveren, bracht wat in Eindhoven was gebeurd, een schok teweeg bij de Nederlandse autoriteiten in Brussel en Londen. De eerste berichten van Anep waren ietwat overdreven geweest. Ze worden weerspiegeld in wat Radio Oranje op de avond van 21 november berichtte:
XC'De arbeiders van alle fabrieken in Eindhoven, de fabrieken van Philips inbegrepen, hebben vandaag om twaalf uur de werkplaatsen verlaten voor een proteststaking van twaalf uren ter ondersteuning van hun eisen voor meer voedsel. Ook de directie verliet de fabrieken uit sympathie voor de demonstratie van de arbeiders. De arbeiders kwamen tezamen op het van Eeden-plein waar toespraken werden gehouden. Morgen zullen zij, hoewel verdere actie wordt overwogen, naar hun werk terugkeren. Zij beseffen dat er transportmoeilijkheden zijn maar zijn van oordeel dat de situatie verbetering behoeft.'
XCIn het bezette Noorden waar de rantsoenen gevoelig waren gedaald en de Duitsers harder optraden dan ooit, vernamen velen dit alles met verbazing, ja met ergernis. 'Het gebruik van zulk een middel' (staken), 'dat in directe zin schade toebrengt aan de Geallieerde oorlogvoering' (een dergelijke schade was in Eindhoven niet toegebracht) 'is te allen tijde ongeoorloofd', vond Trouw.' 'De spoorwegstaking is onze glorie, de Philips-staking is onze smaad', oordeelde Je Maintiendrai. 2 Slaet op den Trommele schreef:
XC"Nu durven ze weer!' is de eerste reactie op het domme optreden van de stakers, die misschien voor kort nog gedeeltelijk voor de Moffen werkten en het toen niet durfden. Dom, omdat deze staking zelf de voedselpositie niet kan verbeteren, integendeel: nu moet er vlak achter het front gewerkt worden voor onze zaak en iedere stilstand in dit werk verlengt de oorlog en dus ook de voedselnood.
XCLaf is deze speldeprik in de rug van de Geallieerde soldaten ... Wij schamen ons! Verontwaardigd Nederland vraagt van onze regering een sterke hand om deze onverkwikkelijkheden tegen te gaan."
XCHet Parool schreef milder ('Ook al is de staking 'niet kwaad bedoeld', zij lijkt ons geen fraai gebaar"), Vrij Nederland herinnerde aan het stakingsrecht (maar: 'De nood moet wel zeer hoog gestegen zijn en men moet absolute zekerheid hebben dat het anders kan, om vlak achter de meest
II, 18 (dec. 1944), p. 5. 2 V, 6 (dec. 1944), p. I. 3 48 (26 nov. 1944), p. 2. 4 75 (28 nov. 1944), p. 2.
verbitterde gevechten van dit recht gebruik te maken en in staking te gaan' 1) en De Waarheid schaarde zich volledig achter de stakers. Het communistische blad schreef:
XC'De regering is er, ondanks haar herhaaldelijk terzake afgelegde verklaringen, niet in geslaagd, in de twee maanden dat Eindhoven weer in vrijheid leeft, een behoorlijke distriburie tot stand te brengen en een minimum aan aanvoer te verzekeren. De bevolking heeft tenslotte tot het middel der staking en demonstratie gegrepen om haar tot energieker optreden te manen."
XCWel, niet de regering of het Militair Gezag hadden die aanmaning nodig maar de Geallieerde militaire autoriteiten welker primaire verantwoordelijkheid niet werd beseft in bezet gebied (en trouwens, door de meesten, evenmin in het bevrijde Zuiden). Zoals wij al schreven, hadden die autoriteiten kort voor de Eindhovense demonstratie 300 militaire vrachtauto's toegezegd die uitsluitend voor de voorziening van de bevolking in het Zuiden zouden worden gebruikt. Afgezien van transporten welke daar 'intern' moesten plaatsvinden (in West-Brabant en Oost Zeeuws- Vlaanderen was men aan de bietencampagne toe en in ZuidLimburg lag veel fruit), dienden uit België aardappelen, vetten, slachtvee, suiker, zeep en geneesmiddelen te worden ingevoerd - grote aankopen waren dat waarvoor het Militair Gezag via de Belgische autoriteiten zorg droeg, maar, zo rapporteerde Kruis over de situatie welke eind november was ontstaan: 'Het transportvraagstuk is (hoewel verbetering merkbaar is) nog steeds de belangrijkste bottLe-neck der voedselvoorziening."
XCOp I december (de ministers-'kwartiermakers' waren toen sinds kort uit Londen gearriveerd) kon Kruis rechtstreeks overleg plegen met de ministers van den Broek, Burger, van Heuven Goedhart en van Lidth (Gerbrandy was afwezig). Men wist toen dat Shaefzich op het standpunt stelde dat het voldoende was indien de bevolking via de distributie 1600 calorieën per dag kreeg (dat was de norm waar in geheel bevrijd Europa naar werd gestreefd) en dat 400 in plaats van 300 vrachtauto's ter beschikking werden gesteld. Bij die norm legden de ministers zich noodgedwongen neer en wat de vrachtauto's aanging, werd besloten dat Kruis er in totaal 2000 zou vragen. Dat was meer dan de Geallieerden konden missen, maar er kwamen in december enkele honderden militaire vrachtauto's bij (wij hebben het juiste aantal niet kunnen traceren) en bovendienJ.
I V, 6 (I dec. 1944), p. 6. 2 29 nov. 1944, p. 4. J Rap port, J dec. 1944, van H. KruIs aan van Lidth dl. V b, p. J29).
werden er toen tijdelijk 300 ter beschikking gesteld uitsluitend voor het vervoer van de suikerbieten (die leverden 35 000 ton suiker op). Het Militair Gezag beschikte toen voorts over de 80 eigen vrachtauto's die eindelijk uit Engeland waren gearriveerd, en het had in het gehele bevrijde Zuiden nog 600 burger-vrachtauto's of andere auto's die voor vrachtvervoer konden worden gebruikt, weten te vinden.
XCOver al deze transportmiddelen kon het Militair Gezag rechtstreeks beschikken. Om ze zo effectief mogelijk te gebruiken werd een Centraal Transportbureau opgericht dat nauw samenwerkte met de afdeling vervoer van het bureau van het College van algemene commissarissen. De bevordering van het effectieve gebruik was overigens geen simpele zaak. 'Een grote moeilijkheid die zich bij de coördinatie van het transport voordoet', aldus het College in een terugblik op de maanden november en december, 'is het gebrek aan communicatiemiddelen, met name gebrek aan telefoon, telegraaf en post.' 1 Bevredigend kon men 'de voedselsituatie in het bevrijde Zuiden omstreeks de jaarwisseling '44-'45 nog niet noemen- maar de crisis die zich in oktober en november had voorgedaan, was in elk geval bezworen. De rantsoenen bleven er krap, maar er werd geen honger meer geleden.
XCVoordat wij de verdere transportproblemen in het bevrijde Zuiden alsmede het daarmee samenhangende energietekort (tekort aan steenkolen, gas en electriciteit) gaan behandelen, is het nodig dat wij iets schrijven over het lichaam dat wij 'reeds enkele malen noemden en dat er in opdracht van het Militair Gezag voor moest zorgen dat een zo verstandig mogelijk economisch beleid werd gevoerd: het College van algemene commissarissen voor landbouw, handel en nijverheid. Het heeft zin,
XCI 'Kort verslag over de werkzaamheden van het College van algemene commissarissen voor landbouw, handel en nijverheid over de maanden november-december 1944' (12 april 1945), p. 7-8 (MG, Staf, Sectie VI, doos II, no. 48). 2 Toen op 5 december in een vergadering van de in Londen achtergebleven ministers een brief was voorgelezen waarin vrouwen uit Eindhoven, menend dat de voedselnood aan het falen van het kabinet te wijten was, het voorstel hadden gedaan dat de ministers maar eens moesten trachten uit te komen met de Eindhovense rantsoenen, zei de Booy dat het effectiever zou zijn indien generaal Edwards, hoofd van de Shaef-Mission, op die rantsoenen werd gezet.
daaraan dan iets toe te voegen over de verdere overheidsorganisatie op economisch gebied in het bevrijde Zuiden.
XCFormeel werd het College van algemene commissarissen voor landbouw, handel en nijverheid door Kruis ingesteld bij verordening van IS november '44, maar in feite waren die commissarissen al enkele weken eerder, op 3loktober namelijk, door hem benoemd en waren zij op 2 november met hun werkzaamheden begonnen, en wel in Tilburg dat enkele dagen eerder was bevrijd. Het college instellend handelde Kruis volgens de richtlijn dat hij taken welke daarvoor in aanmerking kwamen, zo spoedig mogelijk aan instanties in bevrijd gebied moest overdragen. Dat hij daar op het gebied van de economie enige tijd mee had gewacht, is begrijpelijk: zolang' Market-Garden' gaande was, mocht hij hopen dat hij binnen afzienbare tijd contact zou kunnen opnemen met de centrale bestuursinstanties ('de departementen') benoorden de grote rivieren, en pas het nogal trage verloop van de Geallieerde militaire acties in de maand oktober deed vermoeden dat vooreerst slechts Nederland bezuiden de grote rivieren zou worden bevrijd - een gebied waarin geen centrale bestuursinstanties waren gevestigd en dat, zulks was duidelijk, voor geheel eigen problemen kwam te staan. Duidelijk was óók dat niet slechts het oplossen maar zelfs al het stellen van die problemen deskundigheid vergde en een nauwkeurig inzicht in wat in bevrijd gebied wel of niet mogelijk was. Voorgelicht door het hoofd van zijn sectie-Economische Zaken, mr. van Blankenstein, besloot Kruis, zijn gehele directe bestuurstaak op economisch gebied aan een college van deskundigen over te dragen hetwelk in het bevrijde Zuiden als het ware de plaats zou innemen van de twee Haagse departementen welke door Hirschfeld werden geleid: handel en nijverheid, en landbouw, visserij en voedselvoorziening. Als deskundigen koos hij uit ir. Boerma, die wij reeds noemden, drs. ]. H. Gispen, een van de directeuren van de Organon-fabrieken te Oss, en mr. B. ]. M. van Spaendonck, directeur van het rijksbureau voor wol en lompen, en boven die drie plaatste hij als voorzitter prof. de Quay, in '4°-'41 lid van het Driemanschap van de Nederlandse Unie, in juli '42 gegijzeld en in de zomer van '43 vrijgelaten teneinde zich als reserveofficier te melden voor krijgsgevangenschap in Duitsland - dat had de Quay nagelaten; hij was geruime tijd ondergedoken in Sevenum en had van daaruit allerlei contacten onderhouden met illegale groepen, vooral met de LO en met het katholieke illegale blad Christofoor.
XCDat de Quay in het Zuiden was bevrijd, drong omstreeks 20 oktober tot de ministers in Londen door. Van Heuven Goedhart die van mening was dat aan de leden van het Driemanschap van de Nederlandse Unie
voorlopig geen enkele gezaghebbende overheidspositie mocht worden toevertrouwd, nam toen onmiddellijk contact op met enkele ambtgenoten (in elk geval met van den Broek, wellicht ook met Gerbrandyen anderen) en daaruit vloeide voort dat van den Broek als minister van handel, nijverheid en landbouw ad interim op 27 oktober aan van Lidth, die zich in Brussel bevond, een brief zond waarin hij deze verzocht,
XC'enige voorzichtigheid te betrachten ten aanzien van professor de Quay: over het feit dat hij vroeger één van het Driemanschap van de Nederlandse Unie was, wil de regering in geen enkelopzicht een oordeel uitspreken, maar zij ziet zich gedwongen een afwachtende houding aan te nemen ten aanzien van hen die in deze organisatie een leidende rol hebben gespeeld."
XCVan die brief zond van den Broek een afschrift aan Kruls maar dat afschrift had deze nog niet bereikt toen hij de voorzitter en de leden van het College van algemene commissarissen benoemde. Van die benoemingen stelde hij de regering in kennis. Van den Broek deed hem toen in een brief d.d. 10 november weten dat hij van de aanwijzing van de Quay 'met verwondering' had kennis genomen 'en deze verwondering wordt gedeeld door mijn eveneens bij deze aangelegenheid betrokken ambtgenoten.' 'Ik zou u thans willen verzoeken', schreef van den Broek, 'professor de Quay in overweging te geven, zich voorlopig terug te trekken als voorzitter van het college ... Het zou verder nodig zijn, de andere leden onder het oog te brengen dat hun aanwijzing uiteraard als een voorlopige moet worden beschouwd. Definitieve beslissingen ... zouden eerst kunnen worden genomen, wanneer de betrokken ministers ter plaatse zich een gevestigd oordeel hebben kunnen vormen."
XCKruIs legde het ministerieel verzoek naast zich neer. Hij had, antwoordde hij van den Broek, de Quay en de drie commissarissen benoemd voordat hem het afschrift van de brief aan van Lidth had bereikt. 'Een snelle beslissing', schreef hij voorts (een concept volgend dat van Blankenstein had opgesteld),
XC'was ... onvermijdelijk, niet alleen omdat het in het belang van de Nederlandse volkshuishouding nodig was, dat er een overkoepelend orgaan van voldoende gezag tot stand kwam, doch bovendien ook omdat de Geallieerde militaire autoriteiten duidelijk te kennen hadden gegeven dat zij, bij het ontbreken van zulk een orgaan, de zaken zelf in handen zouden nemen.
XC, Inhoud van de brief van 27 oktober 1944 als weergegeven in de brief, 10 nov. 1944, van van den Broek aan Kruis (CSMG, Zeer geheim archief, VI, 327). 2 A.v.
XCAfgezien hiervan heb ik gemeend te mogen afgaan op de erkende bekwaamheden van prof. de Quay. Inderdaad ben ik daarin niet teleurgesteld. De ontvangst van de benoeming van prof. de Quay is allerwegen gunstig geweest"
XCdat laatste was juist, want de Quay had in het bevrijde Zuiden een uitstekende naam, ook bij de meeste illegale werkers. Slechts in één opzicht hield Kruls rekening met de brief welke hij uit Londen had ontvangen: toen hij op 15 november het College van algemene commissarissen formeel bij verordening instelde, sprak hij van het 'Tijdelijke college'.
XCIr. Boerma, lid van het college, was, gelijk reeds vermeld, algemeen commissaris voor de voedselvoorziening. Onder hem kwamen plaatselijke voedselcommissarissen te ressorteren. Boerma's apparaat ging na, wat in elke te bevrijden streek of plaats de eerste voedselbehoeften waren; deze werden dan aangevoerd door bemiddeling van de Civil Affairs Detachments welke met de troepen oprukten. Boerma reorganiseerde voorts de Crisis-controle-dienst, benoemde een hoofdambtenaar voor de tuchtrechtspraak en gaf aan het Centraal transportbureau op, welke latere transporten naar welke plaatsen dienden te geschieden. Hij werkte met de verschillende instanties van het Militair Gezag uitstekend samen.
XCDat gold ook voor het College van algemene commissarissen als geheel, welks arbeid door het Militair Gezag met veel waardering werd gevolgd. Het college riep een groot aantal instanties in het leven die de tegenhanger waren van die welke van '40 af van Den Haag uit waren opgericht: een aan- en verkoopbureau voor de voedselvoorziening, agrarische bedrijfsschappen. een aparte accountantsdienst, een dienst voor de prijsbeheersing, een centraal distributiekantoor en zeventien rijksbureaus voor handel en nijverheid. Zo hield de overheid dus een vaste greep op het gehele bedrijfsleven in het bevrijde Zuiden. Gegeven de schaarste aan grond- en hulpstoffen alsmede aan transportmiddelen was het noodzakelijk dat het gehele vergunningenstelsel dat ten dele al vóór maar vooral tijdens de bezetting was ingevoerd, gehandhaafd bleef. Dat had zijn nadelen. Een daarvan was dat het door de veelheid van instanties en de trage postverbindingen buitensporig lang kon duren voordat vergunningen werden verkregen om bepaalde goederen te gaan produceren; doordat het economisch dirigerend apparaat in Noord-Brabant werd gevestigd, kreeg bovendien het zakenleven in Zeeland en Zuid-Limburg het extra moeilijk. 'Alle belanghebbenden', zo rapporteerde begin maart '45
XC, Brief, 13 nov. 1944, van KruIs aan van den Broek (a.v., 328). 6 1
de economisch adviseur van het provinciaal militair cornmissariaat Zeeland, dr. P. J. Bouman,
XC'zijn praktisch gedwongen naar de rijksbureaus te reizen om de ambtenaren ter plaatse hun wensen kenbaar te maken. Meestal hebben de lange en kostbare reizen niet veel resultaat. De bezoekers moeten lang wachten of worden 'van het kastje naar de muur gestuurd', zodat zij teleurgesteld en verbitterd naar hun woonplaats terugkeren."
XCKlachten waren er ook over het feit dat soms niet de urgentste bedrijven werden ingeschakeld maar dat gewiekste directeuren of bedrijfsleiders bepaalde voordelen in de wacht wisten te slepen. Dat waren allemaal nadelen die nagenoeg onvermijdelijk uit het stelsel van de strikt geleide economie voortvloeiden. Had evenwel die leiding ontbroken, dan zou zich een free for all hebben ontwikkeld waaruit een maatschappelijke onrust zou zijn voortgevloeid die voor de Geallieerde militaire autoriteiten onaanvaardbaar zou zijn geweest.
XCWij zien het vooral als een grote verdienste van het College van algemene commissarissen dat het in de nauwelijks te overziene noodtoestand die zich na de bevrijding aftekende, een helder inzicht had in wat het eerste nodig was. Onmiddellijk na de oprichting kwam het college tot de conclusie dat de vervoerssector met prioriteit moest worden aangepakt. De situatie was zo, aldus het college in een terugblik,
XC'dat de gehele cirkelgang der [volks Jhuishouding zich op zeer laag niveau beweegt. Een injectie.. onverschillig waar gegeven, zalogenblikkelijk doorgegeven worden in de andere sectoren en de gehele cirkelgang op hoger niveau brengen. Zo zou bijv. een vermeerdering van de benzinetoewijzingen het vervoer ten goede komen; dit zou weer gunstig werken op de voorziening van de voedselvoorzieningsbedrijven met brandstoffen, wat de voedselrantsoenen zou kunnen verhogen. Dit zou weer gunstige invloed hebben op de productiviteit der mijnen en dit weer op de mogelijkheid voor transport per spoor van benzine enz. Toch is in deze keten de zwakke schakel kennelijk het vervoer. Wilde men de geheleJ.
, Rapport, II rnaart 1945, van P. Bouman aan de militaire commissaris voor Zeeland (MG, Staf, Sectie VI, doos I I, no. 48).
kringloop wederom op gang brengen, dan moest men allereerst deze verstevigen en vooral hier ingrijpen. Voor het vervoer van massa-artikelen (kolen, aardappelen, graan) werd vóór de bevrijding hoofdzakelijk gebruik gemaakt van vervoer te water en per spoor. Dit verkeer is nu praktisch uitgevallen'!
XCvervoer langs de weg was de enige oplossing. Inderdaad, van het College van algemene commissarissen ging de eerste impuls uit om van de Geallieerden honderden militaire vrachtauto's extra te krijgen. Het college becijferde in november dat er voor de allernoodzakelijkste voorziening 800 nodig waren. Zoals wij eerder deden uitkomen, werd in december een situatie bereikt waarbij het Centraal transportbureau een aantal militaire vrachtauto's rijdende had dat vermoedelijk niet ver beneden de 800 lag. Met dat al bleef het vervoer een zwakke stee vormen. In december beschikte men welopnieuwover een groot aantal binnenvaartschepen (veel schepen die door de Wehrmacht tot zinken waren gebracht, had men gelicht en zo goed en kwaad als het ging gerepareerd), maar die konden zich niet buiten bepaalde kanaaltrajecten begeven doordat deze waren versperd èf door vernielde bruggen öf door de Bailey-bruggen van de Geallieerden waar men niet onderdoor kon varen." Het wegverkeer kreeg in februari weer andere moeilijkheden toen het zware Geallieerde materieel na het invallen van de dooi enorme schade toebracht aan de wegen (bij het allernoodzakelijkst herstel werden niet minder dan tienduizend krachten tewerkgesteld) - de Nederlandse autoriteiten gingen toen wèl over meer vrachtauto's beschikken dan enkele maanden eerder. In de laatste maanden van '44 was het in Londen gevestigde Netherlands Officejor Relief and Rehabilitation er namelijk toe overgegaan, grote aantallen tweedehands Engelse militaire vrachtauto's op lend-Iease-voorwaarden over te nemen en de eerste daarvan werden begin maart '45 in Calais, Antwerpen en Ostende aan de wal gezet; zij werden daar door Nederlandse chauffeurs opgehaald en gedeeltelijk toegewezen aan de eigen transportorganisatie van de staf Militair Gezag, gedeeltelijk verhuurd aan particuliere ondernemers", dat laatste evenwel op voorwaarde dat die ondernemers zich met hun gehuurde wagen ter beschikking zouden stellen voor vervoer benoorden de rivieren.
XCAlles wat aan 'Nederlandse' auto's reed voor het Militair Gezag of in
! 'Kort verslag over de werkzaamheden van het College van algemene commissarissen voor landbouw, handel en nijverheid', p. 6. 2 In totaal waren in het bevrijde Zuiden ca. 250 Bailey-bruggen gelegd. 'Zij werden verhuurd en niet verkocht omdat niemand nog een denkbeeld had van de prijs die bij verkoop gevraagd moest worden.
ander militair verband (onder de staf van prins Bernhard werden eind '44 drie compagnieën Aan- en Afvoertroepen gevormd die geheel door de Shaef-Mission werden uitgerust), kon voor benzine en smeerolie een beroep doen op de Geallieerde militaire depots, maar ten behoeve van particulieren (eigenaren of huurders van vrachtauto's die een rijvergunning hadden, en diverse bedrijven) moesten óók aardolieproducten worden ingevoerd. Tot begin mei '45 beliep die invoer in totaal nog geen 9000 ton, hoofdzakelijk benzine en gasolie. Die gasolie was nodig om bedrijven die geen steenkolen konden krijgen, toch aan het werk te zetten, en die steenkolen ontbraken doordat de productie laag was, aanvoer per schip onmogelijk bleek en het herstel van de eerste spoorwegverbindingen vele maanden vergde.
XCToen wij in hoofdstukhet uitbreken van de Spoorwegstaking beschreven, wezen wij er op dat aan Goudriaan, de door de bezetter ontslagen president-directeur van de Nederlandse Spoorwegen, in de eerste maanden van '44 zowel door Hupkes die in feite zijn plaats had ingenomen, als door de voorzitter van de raad van commissarissen was meegedeeld dat de directie en de raad zich er tegen zouden verzetten dat hij na de bevrijding weer als president-directeur zou optreden. Goudriaan was geen ogenblik voornemens, zich daarbij neer te leggen. Hij besefte dat het voor hem wenselijk was, zo spoedig mogelijk persoonlijk in contact te treden met de regering. Eind augustus was hem duidelijk dat de Geallieerde bevrijdingslegers met grote snelheid België en dus ook Nederland naderden - hij verliet op 3 september, nog vóór het bericht van de bevrijding van Brussel, zijn woonplaats Hilversum en reisde per trein naar Eindhoven; in de buurt daarvan, in Aalst, vond hij onderdak bij een hem bekende ingenieur. Op 18 september zag hij er de Geallieerde tanks passeren, maar toen hij zich daags daarna naar het station Eindhoven wilde begeven, deed hij een ongelukkige val op de trap met een lichte hersenschudding als gevolg. Pas op de ('Market-Garden' was mislukt) kon hij voor het eerst weer naar Eindhoven gaan. Snel werd hem daar duidelijk dat hij, wilde hij de leiding van de spoorwegen in de bevrijde gebieden van het Zuiden in handen krijgen en bij de regering aandacht vinden voor zijn problemen, een eerste gesprek moest voeren met de chef-staf Militair Gezag. Majoor Verhceff stelde hem in de
6 joste
gelegenheid naar Brussel te gaan. Daar had hij een lang onderhoud met Kruis die spoedig naar Londen zou vertrekken. Kruis droeg hem op, voorlopig in het bevrijde Zuiden leiding te geven aan wat aan werkzaamheden tot herstel van de spoorwegen moest worden verricht, en zei dat hij met de regering overleg zou plegen over de formele kant van Goudriaans positie. Die had Goudriaan inmiddels aan de orde gesteld in een brief aan minister Albarda welke hij nog in Aalst had geschreven; in die brief had hij gevraagd, hersteld te worden in de functie waarin hij in '38 was benoemd: directeur van de Nederlandse Spoorwegen. Dat schrijven gaf hij evenwel niet aan Kruls mee - het is vermoedelijk van Eindhoven uit rechtstreeks door iemand anders naar Londen meegenomen.
XCHet was KruIs bekend dat er binnen de Spoorwegen sterke weerstanden tegen Goudriaan waren gegroeid en dat met name Hupkes en van Rijckevorsel, de twee overgebleven directeuren, niet wensten dat Goudriaan in zijn oude functie zou worden hersteld. Hoe die kennis tot Kruis is doorgedrongen, weten wij niet precies. In Londen wist men van die weerstanden niet af maar het standpunt van Hupkes en van Rijckevorsel zal wel doorgedrongen zijn tot de hoogste spoorwegfunctionarissen in Eindhoven en verder kende daar iedere spoorwegman het verhaal dat Goudriaan op de avond van 13 mei '40 zijn gezin met een aparte trein in veiligheid zou hebben gebracht; vast staat dat KruIs inlichtingen had gekregen van 'vroegere medewerkers' van Goudriaan, van spoorwegfunctionarissen dus' Hoe dat zij, Kruis sprak in Londen over dat alles met Albarda, zei aan deze dat hij Goudriaan had belast met het herstel van de spoorwegen in het Zuiden, maar dat het hem niet wenselijk leek, hem opnieuw tot directeur te benoemen, gezien de berichten die hem hadden bereikt. Albarda was het daar geheel mee eens.
XCKruis vertrok weer naar Brussel en Albarda deed van zij n beslissing mededeling aan zijn ambtgenoten (ambtgenoten bij wie de papieren van Goudriaan zo hoog genoteerd stonden dat zij enige tijd tevoren besloten hadden, hem te doen benoemen tot burgemeester van Amsterdam). Albarda kreeg de wind van voren (de kabinetsnotuien zwijgen over de discussie) en nu hij ook de inmiddels ontvangen brief van Goudriaan had gelezen, besloot hij, aldus zijn beschikking d.d. 3r oktober, 'prof. dr. ir. J. Goudriaan te herstellen in zijn functie als directeur van de Nederlandse Spoorwegen', zulks 'in afwachting van de gelegenheid om de Raad van
I De term 'vroegere medewerkers' komt voor in de brief van Kruis aan Albarda d.d. 15 november 1944 punten j en 0, gestene. bijl. 367).
Commissarissen ... te horen." Hij zond die beschikking aan Goudriaan en een kopie ervan aan Kruls die er met ergernis en met verbazing kennis van nam; met ergernis omdat zijn beleid zonder nader overleg met hem door een der ministers was gedesavoueerd, en met verbazing omdat Albarda nu iets deed wat hij nog geen drie weken tevoren hoogst onverstandig had geacht. Schriftelijk herinnerde Kruls Albarda er aan dat deze de terughoudendheid die Kruls had willen betrachten, uitdrukkelijk had goedgekeurd. 'Inderdaad', zo verdedigde Albarda zich in een brief aan Kruls,
XC'scheen het mij bij het onderhoud dat ik met u mocht hebben, mogelijk, ten aanzien van de wederaanstelling van prof. Goudriaan als directeur van de Spoorwegen voorlopig een afwachtende houding aan te nemen. Dit werd mij echter onmogelijk doordat ik van prof. Goudriaan een brief ontving waarin hij herstel in zijn functie vroeg. Tegenover een zodanig verzoek van een functionaris die algemeen hoogachting geniet en gedurende de bezettingstijd veel onrecht en leed heeft doorstaan, kan de regering niet aarzelend staan.
XCHebben sommigen kritiek gehad op het beleid van de heer Goudriaan als directeur der Spoorwegen, dan moet worden bedacht dat die kritiek in gewone omstandigheden zeker niemand tot zijn ontslag zou hebben bewogen. Het zou zijn een misbruik van de abnormale omstandigheden, indien hij nu wegens kritiek niet in zijn functie werd hersteld. Prof. Goudriaan zou hierdoor worden getroffen op een wijze die hij zich zeker als een belediging zou mogen aantrekken.
XCHet besluit is genomen, nadat ik terzake het oordeel van de raad van ministers heb ingewonnen die zich daarmee ten volle verenigde.
XCHeden ontving ik bericht dat de in het bezette gebied gevestigde directie der Spoorwegen een met name genoemde ingenieur als hun vertegenwoordiger naar het bevrijde gebied heeft afgevaardigd. Ik twijfel niet, of de verhouding tussen die ingenieur en prof. Goudriaan zal op bevredigende wijze kunnen worden geregeld"
XCnu, dat laatste was wel heel naïef. De ingenieur die door Hupkes zuidwaarts was gezonden, ir. H. C. A. van Eldik Thieme, had namelijk opdracht, bezwaar te maken tegen de herbenoeming van Goudriaan die door 'Herrijzend Nederland' was bekendgemaakt, en met eenzelfde opdracht, gegeven door de voorzitter van de Personeelraad, ]oustra, was H. Leeuw, een socialistische machinist, die lid was geweest van de illegale groep-Hamelink en nadien steun had verleend aan het verzeiswerk vant
I Beschikking van Albarda d.d. 31 okt. 1944: (RvO) Collectie-J. Goudriaan, 108. 2 Brief, 20 nov. 1944, van Albarda aan Kruls punten j en 0, gestenc. bijl. 367).
de groep-Emmen Riedel, naar het zuiden gestuurd.' Samen met een aantal Airbornes trachtten van Eldik Thieme en Leeuw in de nacht van 23 op 24 november over de Rijn de Betuwe binnen te komen - dit was ontsnappingsoperatie Pegasus II waarover wij in deel 10 b meer zullen vertellen. Pegasus II mislukte evenwel, de meeste Airbornes en ook van Eldik Thieme werden door de Duitsers gearresteerd, Leeuw kwam met veel moeite de Rijn over, werd voor een kort herstel in een ziekenhuis te Nijmegen opgenomen, trok vandaar naar Eindhoven en werd prompt doorgestuurd naar Brussel waar hij, wat hij te zeggen had, aan Kruls meedeelde. Leeuw had, zo lichtte Kruls minister van Lidth in (aan wie hij tegelijk afschriften van zijn correspondentie met Albarda stuurde), opdracht mee te delen,
XC'dat prof. Goudriaan niet teruggewenst wordt als directeur, voornamelijk op de volgende gronden:
XCa. hij zou de zeer innige samenwerking in de Personeelraad hebben verstoord;
XCb. hij zou extra verlof hebben gegeven bij de begrafenis van Peter Ton";
XCc. hij zou in mei 1940 een trein hebben gereed gehouden om zich en zijn familie in veiligheid te stellen;
XCd. hij zou tijdens zijn gijzeling de Duitse commandant een kist sigaren hebben aangeboden.'
XC'Volledigheidshalve' voegde Kruls hieraan nog toe dat hem van andere zijden berichten hadden bereikt dat ]oustra (de voorzitter van de Nederlandse Vereniging van Spoor- en Tramwegpersoneel die in '40 nogal naar de 'Nieuwe Orde' had gelonkt) óók het object was van veel kritiek en dat Hupkes 'een veel (niet steeds gunstig) besproken figuur' zou zijn. 'Uwe Excellentie', aldus het advies van Kruis, 'moge dus Hare Ambtgenoot van Waterstaat waarschuwen voor de glibberigheid van het terrein dat hier betreden zou moeten worden') - hoe glibberig het was, zou61
1 Leeuw moest daarnaast contact zoeken met de z.g. correspondenten van de Perso neelraad in het bevrijde Zuiden opdat daar zo spoedig mogelijk weer afdelingen van de 'oude' vakcentrales zouden worden opgericht. 2 Peter Ton was de eerste W A man die in '40 bij straatrellen het leven verloor (Den Haag, 7 september '40). Inderdaad had Goudriaan toen bepaald dat personeelsleden van de Spoorwegen die zijn begra fenis wensten bij te wonen, een dag verlof zouden kunnen krijgen met behoud van loon of salaris; de secretaris-generaal van Waterstaat had dat verlof beperkt tot het in Den Haag gestationeerde spoorwegpersoneel. ., Brief.a dec. 1944, van Kruis aan van Lidth punten j en 0, gestenc. bijl. 367).
overigens niet Albarda te merken krijgen maar diens opvolger ir. Th. P. Tromp.
XCGoudriaan stond voor een op het eerste gezicht onmogelijke opgave. Hij bracht in de maand oktober (dat was de maand waarin van de 'Corridor' uit geleidelijk heel Noord-Brabant werd bevrijd) grondige inspectiebezoeken aan de stations in alle delen van het bevrijde Zuiden alsmede aan de Centrale Werkplaatsen van de Spoorwegen te Tilburg; hij had een auto tot zijn beschikking en deze was aanvankelijk tegelijk zijn directiekantoor.' In een nota d.d. 9 november" vatte hij zijn indrukken en denkbeelden samen. Van zijn bezoek aan Brussel waar hij met Kruls had gesproken, had hij gebruik gemaakt om de directeur-generaal van de Belgische Spoorwegen te bezoeken en wel was deze spoedig nadien wegens collaboratie geschorst en vervolgens ontslagen, maar Goudriaan had ook met zijn opvolger een goed contact kunnen leggen. Begin november waren in België, dat vóór de Duitse bezetting ca. 3 500 locomotieven had bezeten (Nederland 860), weer ca. 750 'onder stoom', zoals het heette (andere bevonden zich nog in de reparatiewerkplaatsen) - in het bevrijde Zuiden waren er toen ongeveer 30, van welke welgeteld 8 'onder stoom' waren: 4 'gewone' locomotieven en 4 rangeerlocomotieven, waaronder 3 gehuurde: I van de Zinkfabriek te Budel en 2 van de Staatsmijnen. Voorts bevonden zich nog 45 locomotieven in Nijmegen maar daar had men weinig aan doordat de spoorbrug in de lijn NijmegenDen Bosch was vernield. Hier en daar, vooral in Zuid-Limburg, stonden bij de stations nog personenen goederenwagons (enkele honderden gesloten goederenwagons en ca. 1200 kolenwagons), meestal onbeschadigd - er viel niets mee te vervoeren al bij gebrek aan bedrijfsklare locomotieven. De ruim 20 locomotieven die door de Duitsers waren vernield, konden niet op korte termijn worden hersteld: geen bedrijf in het Zuiden was door de Wehrmacht zo"grondig vernield als de Centrale Werkplaatsen van de Spoorwegen. Vernield waren voorts alle bruggen, alle kruisingen en wissels op de emplacementen, alle seinhuizen, alle draaischijven en alle -installaties om de locomotieven van water enJ
I Later in november kreeg Goudriaan een bureau in Eindhoven. 2 Goudriaan: 'Stand NS en enkele belangrijke verkeersproblemen d.d. 8 november T944' (9 nov. punt p, gestenc. bijl, 404 en Collectie-Goudriaan, 109).
steenkool te voorzien; tenslotte waren de grote stationsgebouwen van Nijmegen en Den Bosch volledig uitgebrand.'
XCHet was Goudriaan duidelijk dat hij zonder grootscheepse Geallieerde hulp niets zou kunnen bereiken. Die vroeg hij via het Militair Gezag onmiddellijk aan en die hulp werd ook verleend, immers: al voor hun eigen transporten moesten de Geallieerde strijdkrachten gebruik kunnen maken van het Nederlandse spoorwegnet. Dat betekende intussen niet dat alle Nederlandse wensen werden vervuld, want de Geallieerden waren eigenlijk alleen geïnteresseerd in de Zuidlimburgse lijnen en in de doorgaande lijn uit België naar Nijmegen; die lijnen waren bij uitstek nodig ter voorbereiding van de grote offensieven in het Rijnland. In die lijnen werden alle bruggen (ook die over de Maas in de lijn Den Bosch-Nijmegen en de Maasbrug te Maastricht) door de Geallieerde genie hersteld, de overige bruggen werden hersteld door de Spoorwegen zelf in samenwerking met enkele grote machinefabrieken.
XCEind november '44 was Maastricht weer per spoor verbonden met Sittard en Heerlen en waren ook in het zuiden van Noord-Brabant de spoorverbindingen hersteld (Den Bosch was toen nog onbereikbaar) - al die verbindingen, ook de Zuidlimburgse, waren enkelsporig. Eind oktober reden in Brabant weer de eerste personentreinen: uitsluitend op de trajecten Eindhoven-Helmond en Eindhoven-Best, en zij werden hoofdzakelijk gebruikt voor het vervoer van werklieden. De eerste' echte' personentrein ging pas weer medio maart '45 rijden, t.W. op het traject Eindhoven-Den Bosch-Tilburg-Breda-Roosendaal-Bergen op Zoom. Later in maart (de spoorbrug over het kanaal door Zuid-Beveland was toen hersteld) werd die lijn doorgetrokken tot Vlissingen.
XCIn Zuid-Limburg was, eveneens van eind oktober '44 af, weer enig personenvervoer mogelijk. Eind december gingen de eerste Geallieerde
J Wat hij in het bevrijde Zuiden zag, vervulde Goudriaan met grote bezorgdheid voor het Noorden. Wat, als de Duitsers dáár het spoorwegriet op gelijke wijze zouden vernielen en de kanalen onbevaarbaar maken? Hij gaf in zijn nota van 9 november Kruls in overweging er voor te zorgen dat de Nederlandse autoriteiten zo spoedig mogelijk de beschikking kregen over 'I 000 vrachtwagens van 5 ton', 'met 5000 ton laadvermogen'. Kruls legde dit denkbeeld aan de regering voor en het gevolg was dat het in de Verenigde Staten 1000 vracht auto's bestelde met een eigen gewicht van 5 ton: de z.g. welke, toen zij na de bevrijding werden afgeleverd, te zwaar bleken voor de Nederlandse wegen en bruggen. Goudriaan liet overigens ook voor Nederland benoorden de grote rivieren ca. 15000 ton aan spoorwegherstelmateriaal bestellen.
treinen via het Zuidlimburgse net Duitsland binnen. De bediening van die treinen werd meer en meer door personeel van de Spoorwegen overgenomen. Zij reden bijzonder frequent. Van maart '45 af passeerden dagelijks enkele honderden militaire treinen Maastricht.
XCGelijk eerder weergegeven, beschikten de Spoorwegen begin november '44 slechts over 4 'gewone' locomotieven die 'onder stoom' waren, en was toen aan Goudriaan niet méér bekend dan dat er in het gehele Zuiden, voorzover toen bevrijd, omstreeks 75locomotieven waren (daarvan 45 in Nijmegen), Wij moeten wel aannemen dat vooral in Limburg beoosten de Maas dat de Duitsers nogaloverhaast moesten ontruimen, aanzienlijk meer locomotieven zijn aangetroffen, althans: in het verslag d.d. 31 mei '45 dat Goudriaan aan de raad van commissarissen van de Spoorwegen uitbracht', vermeldt hij dat in het Zuiden in totaal 179 locomotieven waren aangetroffen van welke toen 110 'onder stoom' waren en 64 andere zouden kunnen worden gerepareerd. In maart en april '45 waren dus in het bevrijde Zuiden veel meer treintransporten mogelijk dan in oktober en november '44. Men was toen vooralook niet in staat geweest, de Zuidlimburgse steenkolen naar Noord-Brabant en Zeeland te transporteren.
XCIn september '44 hadden de Duitsers voldoende tijd gehad om de Zuidlimburgse mijnen onder water te laten lopen, maar zij hadden dat nagelaten en de productie kon dus vrijwelonmiddellijk na de bevrijding van het mijngebied worden hervat. Uiteraard was het wenselijk dat zoveel mogelijk steenkool werd gedolven; kon deze niet in voldoende mate worden afgevoerd, dan konden in elk geval bij de mijnen grote voorraden worden gevormd die in een later stadium getransporteerd konden worden naar de grote verbruikers en distribuanten: naar de gas- en electricitertsbedrijven (deze hadden in '42 en '43 ongeveer een kwart van alle gedolven steenkool afgenomen), naar de industrie en naar de groot- en kleinhandel.
XCVóór de bezetting werd in de Limburgse mijnen per dag ca. 40000 ton steenkool gedolven. De productie was, ondanks het feit dat de zondags
1 Collectie-Goudriaan, I I I.
arbeid was ingevoerd, van '41 af enigszins gedaald; arbeidsonlust had daarbij een rol gespeeld en ook de toeslagen op de rantsoenen (de mijnwerkers werden tot de arbeiders gerekend die 'zeer zware arbeid' verrichtten) hadden niet kunnen voorkomen dat de arbeidskracht verminderde. Voorts was het ziekteverzuimpercentage: 8,5 in '38, geleidelijk gestegen; in augustus '44 bedroeg het 25,4. Vóór de oorlog waren er twee-en-dertigduizend mijnwerkers geweest - in '44 waren er tienduizend meer, maar desondanks was de dagproductie in de zomer van '44 niet boven de 34000 ton gekomen.
XCVerschillende factoren deden die productie na de bevrijding katastrofaal dalen, in eerste instantie tot minder dan een kwart: 7500 ton, en dat cijfer ging wel geleidelijk stijgen, werd I 1000 in de maand december en kwam eind februari '45 bij de 13000 te liggen en in maart-april bij de 15000, maar dat was (tot grote teleurstelling van de autoriteiten) nog niet de helft van wat in het laatste stadium van de bezetting was geproduceerd. Vanwaar die daling?
XCZij was gevolg van materiële en van psychologische alsmede sociaalpolitieke factoren. Als groep waren de mijnwerkers ten tijde van de bevrijding fysiek nogal uitgeput en in plaats dat zij nu grotere rantsoenen kregen, kregen zij in de eerste maanden kleinere. 'De angstwekkend slechte voedselpositie', aldus begin oktober de militaire commissaris voor Limburg in zijn vierde weekverslag, 'werkt verlammend op de werklust der mijnwerkers, die acht uren ondergronds moeten werken en daartoe hun voedsel meebrengen. Zij hebben niets anders dan enige sneden droog brood ofwat aardappels." De mijnwerker 'had vaak', schreefin '45 pater H. Minderop,
XC'in volle overtuiging gezegd: 'We hebben er een paar maanden droog brood voor over om de Moffen kwijt te raken'; hij had niet verwacht dat de droogste boterham zou komen als de Duitsers weg waren, omdat zij nog van alles slachtten, stalen, roofden wat zij roven konden, zodat de mijnwerker zonder vlees zat, zonder vet, zonder melk, zonder boter, ten dele ook zonder stroop, en even daarna wekenlang zonder het belangrijke volksvoedsel: aardappelen."
XCEr was verder een tekort aan mijnhout - en was óók een tekort aan vervoermiddelen waardoor de mijnwerkers niet dan met grote moeite
I C. W. A. Schürmann: 'Vierde verslag, 3-8 okt. 1944', p. 3. 2 H. Minderop: 'De mijnen na de bevrijding', I (1945), p. 122.
de plaats konden bereiken waar zij werkten. Er waren maar weinig fletsen waarmee men kon rijden (nieuwe banden waren niet te krijgen) en van de 65 autobussen die tot de bevrijding gebruikt waren om mijnwerkers te vervoeren, waren er maar 27 over; die waren steeds overbelast. 'Vaak', aldus het verslag van de Nederlandse Katholieke Mijnwerkersbond, 'konden aan een of andere halte zestig à zeventig mijnwerkers niet vervoerd worden. Des avonds na beëindiging van het werk kwam het bovendien meer dan eens voor dat de bus uren op zich liet wachten'l in arren moede ging men dan huiswaarts lopen, soms over grote afstanden. Voorts waren kleding en schoeisel van de meeste mijnwerkers versleten, maar nieuwe werkkleding en nieuwe waterdichte laarzen konden niet worden verstrekt (er waren er die met blote knieën in de mijnschachten werkzaam waren). Tenslotte was er een tekort aan mijnlampen.
XCAl deze materiële factoren belemmerden de productie, maar daarnaast waren er de psychologische en sociaal-politieke.
XCIn de bezettingsjaren hadden de mijnwerkers zich opgejaagd gevoeld en hadden velen een go-slow-tactiek trachten toe te passen. Het was moeilijk, zich opeens eigener beweging wèl te gaan inspannen - talrijke mijnwerkers, vooral de jongere, hadden trouwens genoeg van de moeizame en zware ondergrondse arbeid. Ingrijpende sociale verbeteringen werden vurig gewenst - en tegelijk was er de vrees dat alles bij het oude zou blijven. Gevolg van al deze omstandigheden was dat zich een massale 'vlucht uit de mijnen' voordeed, zulks terwijl het mijnwerkersbestand toch al was verminderd doordat de Duitsers die in de Nederlandse mijnen hadden gewerkt, waren verdwenen en alle 'foute' mijnwerkers waren geïnterneerd. Een maand na de bevrijding waren niet veel meer dan vijftienduizend mijnwerkers regelmatig in de mijnen aan het werk. Hun aantal was in december gegroeid, maar toen stond ook vast dat niet minder dan tienduizend mijnwerkers voorlopig de mijnen vaarwel hadden gezegd: zij hadden zich aangemeld als oorlogsvrijwilliger. Anderen verdienden in de zwarte handel het beetje geld dat zij nodig hadden. Nog anderen werkten slechts af en toe.
XCHet is moeilijk, de materiële en de psychologische en sociaal-politieke factoren die wij noemden, tegen elkaar af te wegen maar wij zijn geneigd, die laatste als de belangrijkste te zien, want toen in de materiële behoeften van de mijnwerkers geleidelijk werd voorzien (vooral van maart '45 af,J.
I (Ned. Kath. Mijnwerkersbond) P. Kaanen: (z.j.), p. 206.
toen zij bij beslissing van het Militair Gezag een geprivilegeerde positie kregen'), verbeterde het werkklimaat in de mijnen toch niet wezenlijk. Een reeks arbeidsconflicten had daartoe bijgedragen.
XCPater Minderop heeft in dat werkklimaat drie perioden onderscheiden: de eerste 'die van de achterdochtloze verwachting' (wij betwij felen of die achterdocht ooit volledig heeft ontbroken); de tweede 'een van klachten en steeds groeiend wantrouwen'; en de derde was 'helaas getuige van een steeds verder van elkaar vervreemden en een steeds fellere kritiek' waarbij in een enkel blad (de Zuidlimburgse editie van Het Parool) met betrekking tot het beleid van sommige directies al weer uitdrukkingen werden gebruikt als 'ploertig schaakspel' en 'gehaaide donders'."
XCWat werd in die eerste periode verwacht? Antwoord: verbetering in de werkvoorwaarden en (de meeste arbeiders beseften heel wel dat de mijndirecties, vooral die van de particuliere mijnen, zich tegen die verbetering zouden verzetten) een vorm van medezeggenschap. Welke verbeteringen wenste men ? Vóór alles een betere pensioenregeling; dan: loonsverhoging voor bepaalde kategorieën mijnwerkers; verder: een verlaten van (Minderop) 'het jaag- en aandrijfsysteem' en van 'de Feld Ulebel-vloek-en snauwmethodes door personen in overheidsdienst.') Wat de medezeggenschap betrof, werd onmiddellijk na de bevrijding het verlangen geuit naar het instellen van een bedrijfsraad - de directies wezen die bedrijfsraad, ja elke vorm van medezeggenschap af, zeggend dat zij niet wilden vooruitlopen op wat de regering terzake zou voorstellen.
XCDe betere pensioenregeling (daar zat natuurlijk veel aan vast) werd niet toegezegd maar onmiddellijk na de bevrijding werden de werkvoorwaarden door de directies op een aantal andere punten verbeterd: de zondagsarbeid werd afgeschaft, de dagelijkse werktijd ondergronds van acht uur drie kwartier tot acht uur teruggebracht (met vrijwel volledig behoud van loon), de werktijd op zaterdag verkort, en dan, aldus Minderop, 'de6 2
, Het rantsoen van de normale consumenten had toen een waarde van ruim i 700 calorieën per dag en het was de bedoeling dat het tot 1800 zou worden maar Kruis (hij was zich bewust dat om in de minimale steenkoolbehoeften van geheel bevrijd Nederland te voorzien, een dagproductie van 26000 ton noodzakelijk was) bepaalde dat de bovengrondse mijnwerkers (zij hadden allen recht op dubbele rant soenen) 4000 en de ondergrondse 5000 calorieën per dag zouden krijgen; bovendien werd van de weinige artikelen die ingevoerd of in het Zuiden geproduceerd werden, een groot deel naar de mijnstreek gezonden, 0.111. schoenen, 30000 fietsbanden, 240 autobanden, vitaminen, 70000 kg zeep, 50000 kg carbid en huishoudelijke artikelen. 2 H. Minderop in I (1945), p. 87. .1 A.v., p. i22.
voornaamste, misschien wel van alle' verbeteringen: er werden commissies van bijstand ingesteld waarin telkens drie arbeiders zaten naast twee beambten.' Een zwak punt in deze opzet was dat er geen sprake was geweest van verkiezingen: die arbeiders en beambten waren benoemd door de directies. Dit hing hiermee samen dat er op vakverenigingsgebied (meer hierover in ons volgend hoofdstuk) grote onduidelijkheid heerste en dat, voorzover er duidelijkheid bestond, talrijke arbeiders naar een eenheidsvakbond bleken te verlangen - een perspectief waarvan de besturen van de 'oude' vakbonden allerminst waren gecharmeerd. Dat was ook gebleken: bij de benoeming van leden van de commissies van bijstand hadden zij er zorg voor gedragen dat vooral kaderleden van de 'oude' vakbonden waren aangewezen; teneinde sterker te staan tegenover de eenheidsvakbond, de Nederlandse Bond van Werkers in het Mijnbedrijf, waren die 'oude' vakbonden ook federatief gaan samenwerken en zij waren het die eind oktober samen met de directies een Voorlopig Orgaan van Samenwerking in het Mijnbedrijf oprichtten (de eenheidsvakbond kreeg er één zetel in); voorzitter hiervan werd een van de directeuren van de Staatsmijnen, dr. ir. Th. Groothoff, ondervoorzitter de voorzitter van de Nederlandse Katholieke Mijnwerkersbond, tegelijk ook van de inmiddels gevormde Federatie, Fr. Dohmen.
XCWerd het nu rustig? Neen. Afgezien van de algemene ontevredenheid wegens de slechte materiële voorzieningen, ontstond van oktober af telkens weer deining wanneer bleek dat de directies leidinggevende personeelsleden die zich vóór en tijdens de bezetting extra gehaat hadden gemaakt door hun 'jaag- en aandrijf-systeem' en hun 'Feldwebel-vloek en snauwmethodes', de hand boven het hoofd hielden; soms werden dezulken voor korte tijd op nonactief gesteld maar het gebeurde ook wel dat de directies hen eenvoudig naar een andere afdeling overplaatsten. Kaderleden van de eenheidsvakbond lieten niet na, onder verwijzing naar deze en dergelijke misstanden agitatie te bedrijven. Begin december riepen zij tot staking op - de militaire commissaris voor de mijnstreek, majoor ir. Nicolas, liet enkelen hunner arresteren, hetgeen de ontevredenheid deed toenemen. Het kwam tot een kortstondige staking bij een van de particuliere mijnen, de Willem Sophia-mijn.
XCOntevreden waren veel arbeiders óók omdat de zuivering zich wel uitstrekte tot laaggeplaatsten maar niet tot directieleden die naar het oordeel der arbeiders te ver waren gegaan in hun samenwerking met de
I A.v., p. 89.
Duitse Beaufiragte voor de mijnen. De eenheidsvakbond won door dat alles terrein en zijn positie werd aanzienlijk sterker toen de communist die de bond had opgericht, W. van Exter, zich er uit terugtrok, waarna men niet langer van communistische invloed in het bestuur kon spreken. Gevolg van dit alles was dat de directies de neiging gingen vertonen, de 'oude' vakbonden die in het Voorlopig Orgaan van Samenwerking waren vertegenwoordigd, te laten vallen. Dohmen nam hier aanstoot aan en liet een artikel plaatsen in het Limburgs Dagblad waarin hij uiting gaf aan zijn misnoegen wegens de gang van zaken in het Voorlopig Orgaan - gevolg was dat Groothoff prompt het voorzitterschap neerlegde.
XCEnige weken vóór die breuk (deze deed zich op 18 januari voor), had de regering ingegrepen. De mijnen hadden haar om een krediet gevraagd - ze had zich bereid verklaard, dat krediet te verstrekken maar had behoefte aan toezicht op de besteding. Met opdracht dat toezicht uit te oefenen benoemde zij op voorstel van Albarda, geheel buiten het Militair Gezag om, de oud-president-directeur van de Staatsmijnen, mr. dr. W. F. J. Frowein, tot 'regeringscommissaris', aangezien deze aldus Albarda, 'in Limburg het algemeen vertrouwen heeft'.' Het zag er naar uit alsof Frowein alles te zeggen zou krijgen. Dat wekte groot verzet bij de arbeiders bij wie hij in het geheugen was blijven hangen als een 'harde' werkgever, alsook bij de 'oude' vakbonden die in Froweins benoeming niet waren gekend. Alle 'oude' vakbonden protesteerden binnenskamers en bovendien, maar dat laatste met uitzondering van de twee protestantschristelijke bonden, in het publiek." 'Weet men', zo heette het in het publieke protest, 'in Londen en Brussel dan zo weinig van de gisting onder de mijnwerkersbevolking dat men denkt over de mijnwerkers en beambten zonder hen te kunnen beslissen?' Majoor Nicolas waarschuwde Albarda, de voor Froweins benoeming verantwoordelijke minister. 'Inderdaad', zo schreef de militaire commissaris van de Mijnstreek,
XC'bestaat er zeer grote onrust onder mijnwerkerskringen omtrent het beleid van de mijndirecties Ofschoon de publieke opinie veelal de directies over één kam scheert, hoort men toch vrij algemeen klachten tegen een drietal personen. Ik vraag me af of het landsbelang niet medebrengt dat deze heren verzocht worden, zich verder van de leiding der mijnen te onthouden . . Het punt dat alle gemoederen hier in beweging houdt, is dat een zuivering is doorgevoerd in de lagere rangen, maar dat deze zich niet heeft uitgestrekt tot de directies. De arbeiders kunnen ook geen vertrouwen meer stellen in
XCI Ministerraad: Notulen 27 dec. 1944. 2 Tekst in (Neder!. Katholieke Mijnwerkersbond) P. J. Kaanen: Verslag 1940-1946, p. 295-96. 62
directeuren, die door hun asociaaloptreden in de oorlog getoond hebben, de werknemers niet te begrijpen. In dit verband moge ik u opmerken dat de benoeming van de heer mr. dr. W. F. J. Frowein in werknemerskringen grote onrust en ontevredenheid gewekt heeft."
XCIn februari stelde majoor Nicolas een Adviescommissie voor het mijnbedrijf in; hij was daar zelf voorzitter van en hij had de vertegenwoordigers van de directies en van de arbeiders benoemd - er was dus wéér van verkiezingen geen sprake geweest. Medio maart kwam het opnieuw tot stakingen, vooral wegens het wederom tewerkstellen van enkele gehate opzichters, nu bij de mijnen 'Wilhelmina' en 'Laura'. Om ze tegen te gaan gebruikte majoor Nicolas het zwaarste machtsmiddel dat hij bezat: hij vorderde de arbeidskracht van de mijnwerkers; dezen gingen vervolgens weer aan het werk - mèt al hun onlustgevoelens.
XCEr werd, gelijk uiteengezet, door de mijnen weinig geproduceerd. Het enige gunstige aspect dat aan die lage productie vastzat, was dat de voorraden welke men moest opslaan, niet onhanteerbaar groot werden. Van afvoer van de gedolven steenkool was namelijk in de eerste weken na de bevrijding geen sprake. Begin oktober was die afvoer wèl weer mogelijk maar toen was het gedeelte van Noord-Brabant dat was bevrijd, voor kolentransporten uit Zuid-Limburg onbereikbaar. De spoorbrug over de Maas te Maastricht was vernield - niet die te Luik, maar die brug was slechts opengesteld voor Amerikaanse militaire goederentreinen. Goudriaan kwam toen op het vernuftige denkbeeld, dat een ruilovereenkomst met de Belgische regering gesloten zou worden, krachtens welke Zuidlimburgse steenkolen geleverd zouden worden aan het industriegebied bij Luik en steenkolen voor huisbrand uit de Belgische Kempen aan bevrijd Noord-Brabant en Zeeland. België zou in novemberton en in decemberton leveren - in werkelijkheid leverde het slechts een derde daarvan, ten dele steenkool van zo inferieure kwaliteit dat men er weinig aan had. Ook Nederland leverde minder dan overeengekomen (in plaats vantonwaarvanrechtstreeks aan hetJ.
38000 82 000 100000 60000, 24000 I Brief, 23 jan. 1945, van C. M. A. F. Nicolas aan Albarda (MG, Geheim archief, 242).
Eerste Amerikaanse Leger); dat kwam in hoofdzaak doordat de Belgische Spoorwegen onvoldoende kolenwagons naar Zuid-Limburg zonden. Zo werd die eerste overeenkomst geen succes' en dat had in ZuidLim burg tot gevolg dat de voorraden opgeslagen steenkool steeds groter werden (medio januari '45 lagen er bij de mijnen voorraden van bijna 350000 ton) en in Noord-Brabant dat men er in de eerste maanden na de bevrijding met heel weinig steenkool en dus ook met heel weinig energie zat - en zonder brandstof voor de burgerij, want de gas- en electriciteitscentrales en de belangrijkste industriële bedrijven moesten op het gebied van de steenkoolvoorziening voorgaan.
XCDe oorlogshandelingen en de Duitse vernielingen hadden grote schade toegebracht aan de electrische centrales en gasfabrieken in het bevrijde Zuiden. In de grootste Brabantse centrale, die te Geertruidenberg, waren de generatoren geheel, in de gemeentelijke centrale te Tilburg waren zij gedeeltelijk vernield en voorts waren vernielingen aangebracht in de gemeentelijke centrales van Den Bosch, Helmond, Breda en Roosendaal; de centrales te Nijmegen en Boxtel waren daarentegen ongehavend en in die te Vlissingen en Westdorpe (Oost Zeeuws-Vlaanderen) was slechts geringe schade aangebracht. Tenslotte waren bij negentien van de vijftig gasfabrieken de gashouders zwaar beschadigd.
XCHet Militair Gezag gaf zich met inschakeling van particuliere bedrijven grote moeite om al die schade te herstellen maar het duurde in de moeilijke omstandigheden van eind '44 geruime tijd voordat dit herstel op gang kwam. Die gasfabrieken welke nog gas konden produceren, moesten zich, toen zij door hun beperkte steenkolenvoorraden heen waren, hoofdzakelijk behelpen met steenkolen die zij met machtiging van het Militair Gezag konden weghalen bij industriële bedrijven welke toch niet aan de slag konden gaan. Er kon aan de burgerij maar gedurende enkele uren per dag (de perioden waarin werd gekookt) gas worden geleverd.
I In januari '45 had België nog een leveringsachterstand van 30000 ton. Eind januari werd de overeenkomst geannuleerd (er was toen weer transport uit Zuid-Limburg naar Noord-Brabant mogelijk). België heeft na de bevrijding van geheel Nederland achterstand ingehaald.
XCHoe minimaal de hoeveelheid electriciteit was die aan elk gezin ter beschikking werd gesteld, bleek de lezer al toen wij het over 'Herrijzend Nederland' hadden: de zender spoorde alle luisteraars aan, de lampen in hun woning uit de doen wanneer zij hun radiotoestel aanzetten. Inderdaad, het vermogen dat in de Brabantse centrales kon worden opgewekt, was zeer aanzienlijk gedaald (tot ca. 8 %). Al die centrales waren tevoren onderling verbonden geweest en van die verbindingen kon weer gebruik worden gemaakt toen de hoogspanningslijnen waren hersteld. Daar waar de centrales toen nog niet in gebruik konden worden genomen, werden de kleine eigen centrales van industriële bedrijven ingeschakeld, bij elkaar een zeventigtal. Al die kleine centrales moesten evenwel van steenkool worden voorzien en het vermogen dat zij opwekten, was gering. Men kwam er in Noord-Brabant pas wat beter voor te staan toen (maart '45) het Brabantse net met Geallieerde hulp een koppellijn had gekregen naar de centrale te Nijmegen, en vervolgens (april '45) toen een koppellijn was gereedgekomen naar een Belgische centrale bij Antwerpen. Voordien had men aan de industrie slechts een minieme hoeveelheid stroom kunnen leveren (in december '44 was de electriciteitstoewijzing aan de Tilburgse bedrijven 7% van wat ze in de herfst van '40 was geweest) en voor de burgerij gold een strikte, uiterst krappe rantsoenering. Dat laatste betekende dat men electrische kacheltj es evenmin kon gebruiken als gaskachels, zulks terwijl de meeste mensen ook al geen steenkolen in huis hadden.
XCAlleen in Zuid-Limburg had men na de bevrijding geen gebrek aan huisbrand (de voorraden steenkoollagen dichtbij) maar overal elders in het bevrijde Zuiden kwam de burgerij in de kou te zitten. Dat was in de bij uitstek natte maanden oktober en november al hoogst onaangenaam maar toen medio december de vorst inviel en wekenlang aanhield, ontstond een noodtoestand. Wat bij de bevrijding nog aan voorraden bij de groothandel aanwezig was, werd door het (geïmproviseerde) Rijkskolenbureau geblokkeerd: er waren ziekenhuizen en andere instellingen die persé verwarming moesten krijgen - daar gingen de voorraden naar toe. Huisbrand werd aan de burgerij pas weer in februari '45 toegewezen toen de steenkooltransporten uit Zuid-Limburg zowel per trein als per schip weer op gang waren gekomen. Vóór die eerste nieuwe toewijzing had men zichzelf moeten zien te redden. Zeer velen hadden dat gedaan 63
door bomen te kappen en het hout in stukken te zagen. Dit leidde, aldus het College van algemene commissarissen, tot 'een massale ontbossing' welke door de autoriteiten, met name door het Staatsbosbeheer, wel met verdriet werd gadegeslagen maar waartegen niet werd opgetreden, daar, had men dat wèl gedaan, 'de roverijen', aldus weer het College, 'ongetwijfeld in een oproer zouden zijn omgeslagen.'!
XCNiet alleen de bossen, ook kolenwagons werden geplunderd. 'Vandaag', zo noteerde Antoon Cool en op 15 januari '45 (het had toen al onafgebroken drie weken gevroren),
XC'was ik in Eindhoven en zag mensen, die een rangerende kolentrein plunderden. Zij wisten klaarblijkelijk het uur van deze dagelijkse trein, die kolen aanvoert voor de ziekenhuizen, de gas- en electriciteitsbedrijven in het bevrijde gebied. Ze hadden met schoppen en spaden, met kitten, emmers, zakken, oude kinderwagens, kisten op wieltjes en sleeën - want de wegen zijn glad - staan wachten: het volk trok uit met zijn honderden primitieve hulpmiddelen. Ze zijn een zwerm op en om de trein, en zulk een haast en zulk een menselijke ijver ziet men zelden. Als razenden scheppen ze met spade en blik de kolen in en naast de gereeden opengehouden zakken en schieten langs de wagons naar beneden .
XC. . . De treinconducteurs wandelen er langs. Enige politie-agenten, op de wagons geklommen, trachten de mensen eraf te duwen: wie aan de ene kant eraf glijdt, kruipt onder de wagon door aan de andere kant er weer op. Plotseling klinken schoten, dat doen mannen met een band om de arm, die een geweer hebben. Het schijnt er bij te horen, niemand trekt zich iets aan van deze schoten in de lucht. De mensen zijn hun laatste rem kwijt. Een dief zou gaan lopen bij het verschijnen van de politie - en dat is de eigenlijke macht van de politieman. Hier gaat niemand lopen voor de politie, en daarmee maakt men haar machteloos. De hongerige, die, zo men hem geen eten geeft, een brood neemt, dat het zijne niet is, steelt niet, hij verschaft zich recht. Koude in de bittere winter is niet minder erg dan honger: deze mensen, die niet willen bevriezen, verschaffen zich recht. Zo moet onder hen het gevoelen zijn, en de menigte verontschuldigt de enkeling: ze doen het allemaal en wat ik niet pak, pakt een ander.
XC... In een ongelooflijk korte tijd zijn drie, vier wagons volkomen leeg, dertig à veertig ton kolen! Een man met een breedgerande hoed kruit vier zware zakken weg, en iemand, die naast mij is komen staan, zegt: die man haalt elke dag vier zulke volle zakken! Hij maakt of een voorraad voor zichzelf, of een voorraad voor een handeltje. Natuurlijk, waarom ook het laatste niet?'263
! 'Kort verslag over de werkzaamheden van het College van algemene commissarissen voor landbouw, handel en nijverheid', p. 16. 2 Antoon Coolen: p. I77-78.
XCMeer dan vier jaar bezetting hadden in heel Nederland en dus ook in het bevrijde Zuiden grote tekorten doen ontstaan op voorzieningsgebied. Wij schreven hier reeds over in de aanhef van hoofdstuk 2 waarin wij er een beeld van gaven hoe het er in bezet Nederland in de zomer van '44 voorstond. De bevrijding was, gelijk eveneens reeds eerder opgemerkt, in de geest van de meeste mensen gekoppeld aan de verwachting dat al die tekorten spoedig zouden worden opgeheven. Ten aanzien van de levensmiddelen bleek dat niet het geval te zijn, integendeel, maar ook in talrijke andere opzichten was van zulk een opheffing geen sprake. In theorie waren er drie mogelijkheden waardoor weer goederen ter beschikking konden komen van de burgerij: eigen productie, verdeling van oorlogsbuit en aanvoer van buiten Nederland.
XCWij beginnen met de eigen productie.
XCDe lezer zal bevroeden dat deze eigen productie door het gebrek aan steenkool en het daaruit voortvloeiend gebrek aan energie althans tot maart-april '45 weinig om het lijf had. Er waren wel bedrijfstakken waar men grond- en hulpstoffen in voorraad had, de katoen- en wolindustrie bijvoorbeeld, maar de stroom ontbrak om de meeste spinnerijen en weverijen aan het werk te zetten. Voorzover de beschikbare steenkolen niet naar de gasfabrieken, de electrische centrales en de ziekenhuizen enz. toegingen, liet het College van algemene commissarissen ze toewijzen aan enkele voedselvoorzieningsbedrijven : deze ontvingen in totaal ruim 20 000 ton aan steenkool waarvan alleen al 15 000 ton nodig was voor de sui ketraffinaderij en. Drie raffinaderij en waren zwaar beschadigd maar vier (één in Breda, één in Roosendaal, twee in Sas van Gent) konden in bedrijf worden gesteld - de suikercampagne die het Militair Gezag telkens weer voor nieuwe moeilijkheden plaatste', leverde, gelijk reeds vermeld, ca.63
I In Noord-Brabant moest men het transport van de bieten uitstellen bij gebrek aan vrachtauto's. De bieten werden ingekuild (een deel bevroor) en hoofdzakelijk pas in maart '45 vervoerd door extra-hulp van de Geallieerden. De suikerfabrieken in Sas van Gent hadden, aldus het eindverslag van het Militair Gezag, 'gebrek aan hout, kalksteen, olie, vetten, zakken, filterdoeken enz.' p. 365) en ook hier was het transport hoogst bezwaarlijk. Het ving begin decem ber aan maar moest, zodra zich het Ardennen-offensief aftekende, worden stopgezet - nadien werd de bieten campagne nog eens zesmaalonderbroken. De zojuist gememoreerde kalksteen moest naar Sas van Gent worden overgebracht uit Namen, maar elke trein met kalk kruiste de aanvoerlijnen van het Negende en het Eerste Amerikaanse, van het Tweede Britse en van het Eerste Canadese Leger. In
35000 ton suiker op. Alle overige industriële bedrijven moesten het samen stellen met nog geen 17000 ton steenkool. Slechts enkele bedrijven, de meest rationeel werkende, kregen vergunning om de productie te hervatten: bedrijven van de textiel-, schoen-, machineen papierindustrie en enkele kleinere chemische bedrijven. Een kleine toewijzing brandstof ontvingen voorts de wasserijen en drukkerijen, de schoenmakers, de kleermakers en de kappers. De voor Brabant zo belangrijke tabaksindustrie kwam maar langzaam op gang - in maart '45 werden de eerste rookartikelen weer op distributiebonnen 1 beschikbaar gesteld (één pakje van twintig sigaretten of het equivalent daarvan per week) en toen kon ook voor het eerst weer zeep in de winkels worden gekocht; die zeep was overigens niet uit Nederlandse bedrijven maar uit voorraden van ShaeJ afkomstig.
XCEr bleken bij de weer in bedrijf gestelde industrie, afgezien van het tekort aan grond- en hulpstoffen en aan energie, nog twee andere tekorten een rol te spelen: een tekort aan geld en een tekort aan geschoolde arbeiders.
XCWat het eerste tekort betreft, was van belang dat de directies van nagenoeg alle banken welke grote kredieten hadden kunnen verschaffen, in bezet gebied waren gevestigd. Op voorstel van het Militair Gezag sprong de regering in de bres: zij verleende aanzienlijke kredieten aan de Staatsmijnen (wij maakten daar al melding van), aan de Spoorwegen, aan de suikerfabrieken te Dinteloord (voor hun herstel) en aan de Philipsfabrieken.
XCWat het tweede tekort aangaat: de arbeidsinzet had er toe geleid dat talrijke bedrijven een groot deel van hun arbeiders voor werk in Duitsland hadden moeten afstaan maar na de bevrijding verloren zij nog méér krachten: velen trachtten opgenomen te worden in de Binnenlandse Strijdkrachten; men ontving dan, gelijk in het vorige hoofdstuk uiteengezet, het tevoren verdiende loon benevens nog een toeslag daarop, had, als men bij de Bewakingstroepen werd ingedeeld, weinig te doen en kreeg beter te eten dan de burgerij; anderen werden in dienst genomen door de Geallieerde strijdkrachten. Wij herinneren er aan dat deze alleen al voor het herstel van de wegen tienduizend arbeiders aantrokken, maar
XCmaanden waarin de militaire aanvoer prioriteit had, leverde alleen al één zulk een transport puzzles op die van het Militair Gezag veel tijd vergden. I Het Militair Gezag moest deze en de andere distributiebonnen in België laren drukken aangezien er in het bevrijde Zuiden geen drukkerij was die voor waardedrukwerk kon zorgen.
die waren maar een deel van een veel groter geheel: in totaal waren in het bevrijde Zuiden in de winter '44-'45 drie-en-twintigduizend Nederlanders bij de Geallieerden in loondienst' en niet dat loon was het belangrijkste maar wat men nog méér ontving: elke dag een goede warme maaltijd. Aan diegenen die in de openlucht werkten (niet alleen aan de wegen maar vooralook bij het herstel van bestaande en de aanleg van nieuwe vliegvelden), werd bovendien in februari '45 een militaire overjas verstrekt en, aldus ir. Frits Philips in zijn memoires:
XC'bij de Geallieerden viel er ook gemakkelijk een extraatje af in de vorm van sigaretten, thee, koffie, nylonkousen en zulke voor de Nederlandse bevolking hoogst zeldzame artikelen Niet minder dan 46 verschillende instanties probeerden Philipspersoneel aan te trekken en wij hadden dan ook met een ware uittocht te kampen. Voor veel Philipsmensen die jarenlang geen echt werk meer hadden gedaan, was het een verademing dat zij weer eens konden aanpakken."
XCHet bedrijfsleven verloor dus krachten. Het kreeg er nauwelijks nieuwe bij. Duizenden die door zwarte handel of met een elandestien bedrijfje de paar tientjes per week hadden verdiend welke nodig waren om met hun gezin in leven te blijven, voelden er niets voor om, nu de bevrijding er was, regelmatig emplooi te zoeken. Zolang het geld niet was gezuiverd, konden zij hun gescharrel voortzetten. 'De arbeidersteams bij de fabrieken', zo rapporteerde het College van algemene commissarissen over de glas- en keramische industrie (het lag elders niet wezenlijk anders),
XC'hebben niet alleen kwantitatief geleden (tot minder dan de helft gereduceerd) maar ook kwalitatief. De verhouding van leeftijden is geheel veranderd; alleen de zeer jonge en zeer oude arbeiders zijn overgebleven. De hierdoor ontstane lacune is zeer ernstig in een industrie waar men met bijzonder gespecialiseerde kwaliteitsarbeid werkt. Gespecialiseerde arbeidskrachten zijn zeer schaars. Een der fabrieken kan slechts beschikken over één bordenrnaker.'
I Onder die drie-en-twintigduizend bevonden zich vijftienhonderd die korte of lange tijd als rolkaan de Geallieerde strijdkrachten waren verbonden. Die tolken (velen hunner tolken voor Duits die de Geallieerde strijdkrachten naar Duitsland vergezel den) waren in een apart Korps Tolken samengevoegd dat in november '44 op initiatief van prins Bernhard was opgericht. Begin oktober '44 was bij wetsbesluit bepaald dat men het Nederlanderschap niet verloor wanneer men zonder verlof van de Kroon in krijgs- of staatsdienst ging bij een bondgenoot. 2 F. Philips: p. 220-21. 'Kort verslag over de werkzaamheden van het College van algemene commissarissen voor landbouw, handel en nijverheid', p. 15.
XCZo kon in het bevrijde Zuiden althans tot maart-april '45 de industrie niet in het tekort aan goederen voorzien. Ook de oorlogsbuit leverde weinig op.
XCIn Londen had het departement van buitenlandse zaken van '43 af besprekingen gevoerd met de Britse autoriteiten hoe de in Nederland aan te treffen buit zou worden verdeeld, maar terzake bestond in de herfst van '44 nog geen enkele regeling. Hier vloeiden moeilijkheden uit voort die het Militair Gezag moest oplossen. Het deed dit door als grondslag de regeling aanvaard te krijgen welke Shaef eind september '44 had getroffen met de Franse autoriteiten. Krachtens die regeling werden wapens en andere goederen, van welke aard ook, die bestemd waren voor militair gebruik, eigendom van de Geallieerden. Dat leek een simpele formule maar in de praktijk deed zich veelonzekerheid voor en als dat het geval was, kozen de Geallieerden de eenvoudigste en voor hen voordeligste oplossing: zij bestempelden de bedoelde goederen tot goederen voor militair gebruik en namen ze in beslag; onder 'oorlogsbuit' werden, aldus het eindverslag van het Militair Gezag, 'niet alleen begrepen ... alle goederen in Duitse handen aangetroffen, doch ook veel door de bezetter bestelde fabrikaten en hulpfabrikaten in fabrieken en opslagplaatsen en al hetgeen door de bezetter was gevorderd of in beslag genomen." Gevolg hiervan was dat goederen aan de Nederlandse volkshuishouding onthouden bleven die men bitter miste- - Kruls hield niet op, tegen deze gang van zaken te protesteren en er bij de regering op aan te dringen dat zij op regeringsniveau een voor Nederland gunstiger regeling zou treffen.
XCAls gevolg van dit alles had vóór de bevrijding van het Noorden de aan het Militair Gezag overgedragen oorlogsbuit, aldus het eindverslag (het geeft geen cijfers), 'een betrekkelijk geringe omvang'; die buit bestond 'voornamelijk uit op vliegvelden aangetroffen goederen, landbouwwerktuigen, zaden, kunstmeststoffen en dergelijke. Verder schroot
p. 279. 2 Soms vorderden de Geallieerden ook goederen uit de Nederlandse productie. In november '44 bijvoorbeeld werden bij de steenfabrieken te Udenhout en Gilze-Rijen enorme hoeveelheden gereedliggende stenen gevorderd door het Canadese Eerste Leger in verband met de aanleg van nieuwe startbanen op de vliegvelden; hetzelfde was al eerder gebeurd bij de steenfabrieken in de buurt van Eindhoven.
en enige in Nederland aangetroffen ladingen van uit België afkomstige schepen met Duitse bestemming" - die uit België afkomstige ladingen werden of naar dat land geretourneerd of overgenomen en met de Belgen verrekend.
XCDe aanvoer van buiten af was, zoals eerder in dit hoofdstuk uiteengezet, in de eerste periode na de bevrijding volstrekt onvoldoende. Vandaar de veel te lage rantsoenen. Er kwam van december af enige verbetering in maar wat de burgerij aan voedingsmiddelen kreeg, was krap bemeten. Van maart '45 af kon men voorts per week, gelijk vermeld, één pakje sigaretten kopen. Materialen om de woningen te herstellen ontbraken. In december '44 werd opgeteld dat er in het bevrijde Zuiden ca. honderdduizend woningen waren die geen andere schade hadden opgelopen dan dat er geen ruit meer heel was en er soms gaten zaten in het dak en in de muren; er werd toen een noodplan opgesteld teneinde te bereiken dat in die woningen althans één kamer weer glasdicht zou worden gemaakt en de rest van de woning zo goed mogelijk waterdicht. Daarvoor waren nodig vensterglas, asbestplaat, triplex, kalk, hout, metselstenen, dakpannen (zes miljoen), enz. enz. - evenwel: 'de voorhanden zijnde materialen zijn', aldus het College van algemene commissarissen, 'nog niet voor IQ % voldoende om in elk huis één kamer te herstellen"; hervatting van de productie was voorlopig niet mogelijk en invoer uit het buitenland was er niet want andere goederen bezaten een nog hogere prioriteit.
XCWij vermeldden al dat het Militair Gezag er naar streefde, de bevolking een dagelijks rantsoen te verstrekken van I 800 calorieën (groente en fruit vielen buiten de rantsoenering). Hoog op de lijst van urgente voorzieningen stonden voorts kleding en schoeisel; het Militair Gezag ging er van uit dat er voor een half miljoen van de twee miljoen in het bevrijde Zuiden woonachtige personen iets van kleding en schoeisel moest worden aangevoerd. Dat lukte niet. Er werden in de eerste maanden van '45 via de Shaef-Mission textielgoederen ontvangen, maar die waren, constateerde het College van algemene commissarissen, 'van meer dan schan
p. 392. 2 'Kort verslag over de werkzaamheden van het College van algemene commissarissen voor landbouw, handel en nijverheid', p. 20.
dalige kwaliteit, het zijn een slecht soort lompen.'! Er was intussen, nl. in januari, ouder voorzitterschap van generaal Clark, het nieuwe hoofd van de Shaef-Mission, een commissie opgericht waarin vier instanties waren vertegenwoordigd: Shaef en de regeringen van Nederland, de Verenigde Staten en Engeland. Taak van dit (reeds eerder genoemde) Four Party Supply Committee was, er zorg voor te dragen dat de bevoorrading van het bevrijde Zuiden beter werd geregeld en vooralook dat de rnancos die daar gebleken waren, zich niet zouden herhalen in het Noorden zodra dat zou zijn bevrijd. De commissie kwam vóór de bevrijding van het Noorden vijfmaal bijeen en nadien tot medio juli (toen eindigde de verantwoordelijkheid van Shaej) nog eens viermaal. De Nederlanders ciie aan de besprekingen in de commissie deelnamen (een lid van de sectie-Economische Zaken van de staf Militair Gezag en mr. N. A. de Gaay Fortman, directeur van het Netherlands Officejol' Relief and Rehabilitation oftewel het Norri, drongen er keer op keer op aan dat de aanvoer naar Nederland zou worden vergroot, maar zij bereikten maar weinig. De regering wenste via Shaej van maart af voor een periode van zes maanden ruim 430000 ton aan eerste levensbehoeften (vooral voedsel en zeep) te ontvangen (Shaej wilde niet verder gaan dan tot 220000 ton) en bijna 300000 ton aan import voor het bedrijfsleven (Shaej wilde niet verder gaan dan tot bijna 60000 ton). Werden die toezeggingen van Shaej nu volledig gehonoreerd? Neen. Telkens weer traden dezelfde knelpunten op: het tekort aan scheepsruimte en de moeilijkheid om in Engeland, de Verenigde Staten en Canada aan goederen te komen. Voor alles wat men aanvroeg, waren vergunningen nodig van Brits-Amerikaanse instanties als de Combined Boards te Washington en van 'nationale' instanties van Engeland, de Verenigde Staten en Canada, waarmee telkens veel tijd verloren ging.
XCToen het Four Party Supply Committee op 3 mei '45 (daags vóór het bericht van de capitulatie van de Wehrmacht in Noordwest-Europa) voor zijn vijfde vergadering in Londen bijeenkwam, was eindelijk iets meer scheepsruimte beschikbaar maar goederen waren nog steeds niet in voldoende mate geleverd. Wat voedingsmiddelen betrof, had de Nederlandse regering in november '44 haar verlangens kenbaar gemaakt - ze had slechts te horen gekregen dat er een algemene voedselschaarste was; ten aanzien van hout had zij een half procent van de gecombineerde Amerikaanse-Canadese productie willen kopen - ze was naar Zweden
XCI Notitie, 23 maart 1945, van een officier van Sectie VI van de staf Militair Gezag (MG, Staf, Sectie VI, doos J J, no. 48).
verwezen dat niets had kunnen beloven aangezien Engeland nog met Zweden aan het onderhandelen was over grote leveranties. Bouwmaterialen waren, aldus het verslag van de vergadering', 'very hard to obtain in the United States or the United Kingdom'. Wat textielgoederen, huiden en leer betrof, werd genotuleerd: 'The position is most difficult.' Fiets banden had men evenmin ter beschikking kunnen stellen, maar Engeland had drie ton natuurlijke rubber kunnen leveren; daarmee had men weinig kunnen doen, want het canvas ontbrak. Enzovoort, enzovoort.
XCDeze momentopname aan de vooravond van de bevrijding van het Westen onderstreept opnieuw dat de aanvoer in het bevrijde Zuiden hoogstens in de eerste levensbehoeften had kunnen voorzien. Teneinde het economisch herstel te bevorderen waren door het College van algemene commissarissen onder het Norr ressorterende inkoopbureaus opgericht in Brussel en Parijs maar deze hadden vóór mei '45 nog maar weinig kunnen inkopen. Voorzover van buiten af aanvulling nodig was op hetgeen Shaef ter beschikking stelde, kwam dat in hoofdzaak uit Engeland door de zorgen van het Norr, zulks met grote moeilijkheden op transportgebied. Afgezonden goederen bleven vaak lang in aanvoerhavens als Antwerpen en Ostende liggen, waar diefstal veelvuldig voorkwam.
XCOp het gebied van de verkoop aan het publiek moest het Militair Gezag op bepaalde sectoren nieuwe oplossingen bedenken. Stelde men het weinige dat werd aangevoerd, aan een of twee detaillisten ter beschikking, dan zouden deze in hoge mate bevoordeeld worden boven hun concurrenten. Het Militair Gezag richtte in zulke gevallen liever een centraal verkooppunt in; de winst werd dan onder de detaillisten verdeeld op basis van hun omzetten tijdens de bezettingsjaren.
XCUit het voorafgaande bleek dat, zolang de oorlog met Duitsland nog gaande was, aan herstel van de oorlogsschade niet te denken viel. Daarop was één uitzondering: Walcheren; uitzondering dan in zoverre dat, hoewel beseft werd dat in de winterniets kon worden gedaan aan het dichten van de vier enorme bressen die in de dijken waren
'44-'45
XC1 Exemplaar in MG, Staf, Sectie VI, archief J. c. A. Faure,
geslagen, toch ook werd begrepen dat men het dijkherstel moest gaan voorbereiden, wilde men het vóór de herfststormen van '45 voltooien. De in Den Haag gevestigde centrale directie van de Rijkswaterstaat kon aan die voorbereidingen geen leiding geven. De hoofdingenieur-directeur voor de provincie Zeeland was te bejaard om er zorg voor te dragen, zijn collega voor Noord-Brabant zat in Utrecht afgesneden en zijn collega voor Limburg, ir. C. J. Witteveen, had de handen vol met de problemen van de waterstaat in zijn eigen provincie - hij was vooral bevreesd dat de Wehrmacht de stuwen in de Maas zou vernielen, waaruit zou voortvloeien dat men voor het steenkolentransport uit Zuid-Lim burg een jaar lang geen gebruik zou kunnen maken van binnenvaartschepen. Het Militair Gezag stelde Witteveen in staat, die zorgen in Brussel aan de z t st Army Group voor te leggen (de bedoelde stuwen werden niet vernield) en Witteveen vernam daar dat de Geallieerde legerleiding er hoge prijs op stelde indien de droogmaking van Walcheren onverwijld in voorbereiding werd genomen. Kruis zegde zijn steun toe en Witteveen gaf vervolgens aan een hem goed bekende ingenieur van de rijkswaterstaat, J. Ph. jansen, die in Breda woonde (Jansen bereidde daar de afsluiting van de Biesbos voor), opdracht, zich naar Walcheren te begeven en daar een Dienst Drooglegging Walcheren op te richten.
XCVoor Witteveen en jansen stond vast dat de gaten in de Walcherse dijken (zij werden in de winter '44-'45 van maand tot maand groter) op de oude, beproefde wijze moesten worden gedicht: er moesten zinkstukken van rijshout worden gevlochten welke, met stenen verzwaard, bij dood tij in de gaten tot zinken zouden worden gebracht; boven op zulk een 'mat' zou men dan, steeds bij dood tij, voldoende stenen en zand storten om een 'wal' te doen ontstaan die uiteindelijk boven water zou komen. Waar rijshout te vinden? De Biesbos was ontoegankelijk maar er konden grote partijen gekapt worden in de buurt van Helmond. Opnieuw met hulp van het Militair Gezag wist ir. Witteveen die partijen voor Walcheren gereserveerd te krijgen; de Geallieerden namen het transport voor hun rekening. De eerste hoeveelheden stortstenen kwamen uit België (België gaf er een krediet voor van f I '/2 mln), de Belgische autoriteiten leenden een grote zandzuiger uit (een kleine werd gelicht in de Oester-Schelde), uit Engeland arriveerden een baggermolen, sleepboten en bokken. Intussen had ir. jansen, werkend vanuit een klein kantoor te Middelburg, de eerste ploegen arbeiders aan het werk kunnen zetten. Hij had de komst van het rijshout niet eens afgewacht; het eerste zinkstuk dat werd vervaardigd (bij Veere), bestond uit gewone takken die men omvlochten had met telefoondraad.
XCHet beleid van het Militair Gezag, gericht als het was op het bevorderen van de stabiliteit in de samenleving, diende dat doel bij uitstek na te streven op de sociaal-economische sector; minister van den Tempel had daar in de vorm van diverse wetsbesluiten de nodige aanwijzingen voor gegeven. Tot de belangrijkste behoorden dat de prijzen niet mochten worden verhoogd zonder verlof van de prijsbeheersingsautoriteiten en dat, als tegenhanger daarvan, de lonen niet mochten worden verhoogd zonder verlof van het College van rijksbemiddelaars. Het college moest dan eerst heropgericht worden (Seyss-Inquart had het in '42 vervangen door een Gemachtigde voor de arbeid). Die heroprichting was in het bevrijde Zuiden nog niet aan de orde, wel ging daar per I november '44 één Rijksbemiddelaar fungeren, jhr. dr. ir. W. J. J. de Muralt.
XCHet College van algemene commissarissen voor landbouw, handel en nijverheid had gewenst dat er een overeenkomstig college zou komen op de sociale sector maar van den Tempel, die zo min mogelijk nieuwe organen in het leven wilde roepen, laat staan organen die onder het Militair Gezag ressorteerden, had de benoeming van de Muralt voldoende geacht. Hirschfelds departementen hadden, gelijk eerder betoogd, in het College van algemene commissarissen een weerspiegeling gevonden en van dat college kon dus de nodige leiding uitgaan. Zodanige leiding kwam op de sociale sector te ontbreken. KruIs legde zich daarbij neer. Daarbij was een belangrijke factor dat op de sociale sector, die als een intern-Nederlandse werd gezien, veel minder contact met de Shaef Mission nodig was dan op de economische. Gevolg was evenwel dat wat op de sociale sector aan maatregelen werd genomen, een nogal verbrokkeld karakter kreeg.
XCEen van de eerste vragen die in het bevrijde Zuiden aan de orde kwam, was wat er nu met de lonen diende te geschieden. Mede door het verdwijnen van het College van rijksbemiddelaars had niemand daar een duidelijk overzicht van. Pas enkele jaren na de bevrijding becijferde dr. B. Pruijt in zijn studie Prijsbeheersingspolitiek dat zich medio '44, vergeleken met 10 mei '40, in de tarieflonen der arbeiders gemiddeld een stijging had voorgedaan van 30 % de werkelijke stijging was nog iets groter geweest doordat Pruijt de zwarte lonen, de vergoedingen in natura en de gratificaties slechts ten dele had kunnen meetellen. 'Nemen wij aan', schreven wij in deel 7 (hoofdstuk I, in de paragraaf 'Vermogensjlnkomens'), 'dat de werkelijke totale stijging 40% bedroeg, dan bevond zij
van levensonderhoud in arbeidersgezinnen' - die kosten waren narnelijk ook met 40 % gestegen, maar daarbij moet bedacht worden dat men met dat 40% hogere bedrag in de zomer van '44 minder goederen kocht dan vier jaar tevoren; het distributiepakket was narnelijk ingekrompen. Anders gezegd: ondanks de algemene loonstijging van 40% was er sprake van een reële achteruitgang.
XCDe Muralt nu bepaalde eind november '44 dat het loonpeil voortaan 125 % zou zijn van het vooroorlogse peil. Die stijging van 25 % moeten wij vergelijken met de gemiddelde stijging van 30% welke zich in de tarieflonen had voorgedaan. De Muralts maatregel had twee belangrijke implicaties: de eerste was dat de tarieflonen, voorzover nog niet opgetrokken, beneden de gemiddelde stijging bleven liggen, de tweede dat het sociaal-economisch beleid in de eerste bevrijde delen van Nederland er op werd gericht dat de arbeiders in beginsel niet méér loon zouden ontvangen dan zij nodig hadden om op de simpelste wijze met hun gezin in leven te blijven. Die lonen zouden, als het economisch leven weer ietwat op gang gekomen was, voldoende zijn om de huur te betalen, de gas- en electriciteitsrekening te voldoen, levensmiddelen aan te schaffen en enkele noodzakelijke gezinsuitgaven te doen, maar meer zouden zij niet mogelijk maken. Men zou kunnen zeggen dat van overheidswege de achteruitgang welke zich in de arbeidersgezinnen had voorgedaan, als het ware werd geÜxeerd.
XCHad die fixering succes? Slechts ten dele.
XCWie bij de Geallieerde strijdkrachten tewerk werd gesteld, kreeg een hoger loon en het tekort aan geschoolde arbeiders dat wij reeds memoreerden, leidde er menigmaal toe dat zwarte lonen werden betaald.' Desondanks bleek reeds eind '44 aan het College van algemene commissarissen dat men, hoe weinig ook te koop was, in een aanzienlijk deel van de gezinnen, vooral in de kinderrijke, welke in het Zuiden frequent voorkwamen, eenvoudig niet kon rondkomen met het weekloon. Op voorstel van het college werd toen een Prijsegalisatiefonds ingesteld hetwelk van de regering een krediet kreeg van f 10 mln. Uit dat fonds werden uitkeringen gedaan aan groothandelaren en producenten zodat zij hun waren voor een lager bedrag dan de kostprijs konden afleveren.bevoegdheid naast diegenen die deze bevoegdheid reeds bezaten krachtens het Wet
1 Van den Tempel had in het desbetreffende wetsbesluit geen opsporingsbepaling opgenomen; in die lacune werd eind december door een apart wetsbesluit (E 157) voorzien: de directeuren van de gewestelijke arbeidsbureaus kregen toen opsporings
Niet alleen van sommige levensmiddelen (met name de levensmiddelen in blik welke door Shaef werden aangevoerd) werd alsdus de prijs gedrukt maar vooralook van de huisbrand die de consumenten in het gehele bevrijde Zuiden van februari '45 af weer konden betrekken, in zeer bescheiden hoeveelheden overigens. De kostprijs van I ton steenkolen bedroeg aan de mijnen f19,50 - dat bedrag werd door een bijdrage uit het Prijsegalisatiefonds tot f13,50 verlaagd; de verlaging hield de erkenning in van het feit dat het gemiddelde arbeidersgezin, hetwelk de gehele winter door niets voor brandstof had behoeven te betalen (die was, behalve in Zuid-Limburg, niet verkrijgbaar geweest), niet in staat was, brandstoffen te kopen tegen de kostprijs.
XCLoonsverhogingen werden in het bevrijde Zuiden slechts aan twee groepen arbeiders toegekend: aan de landarbeiders en aan de arbeiders in werkverschaffmg. In de landarbeid werden de minimumlonen vastgesteld op 50 cent per uur, hetgeen, aldus het naoorlogse verslag van de bij het NVV aangesloten Nederlandse Bond van Arbeiders in het Landbouw-, Tuinbouwen Zuivelbedrijf, 'een belangrijke verbetering' was; de arbeidsdag van de landarbeiders werd voorts op negen uur bepaald, zij kregen een week betaalde vacantie per jaar en zij behoefden voortaan op zaterdagmiddag niet te werken ('wie had dat voor mogelijk gehouden? Een landarbeider een vrije zaterdagmiddag, neen', zo leest men in datzelfde verslag, 'dat kon niet bestaan"). Wat de arbeiders in werkverschaffmg betreft: het Militair Gezag richtte in Noord-Brabant een Dienst Uitvoering Werken op (de Duw). Er waren werklozen, er waren ook wachtgelders: arbeiders, in dienst bij een bepaald bedrijf, voor wie door de transportmoeilijkheden en het grondstoffentekort geen werk was en die in plaats van loon wachtgeld ontvingen. Het Militair Gezag wilde beide groepen aan het werk zetten maar dat was alleen mogelijk door te bepalen dat de lonen bij de Duweven hoog zouden zijn als in het bouwvak. Het tekent de sociale achterstand welke de landarbeiders zelfs na hun loonsverhoging nog hadden, dat het gevolg van die voor de Duw geldende regeling was dat talrijke landarbeiders zich in de werkverschaffing lieten plaatsen; dan ontvingen zij enkele guldens per week meer.
XCWij hebben over de wachtgelders nog iets te schrijven.
XCBehalve de vaststelling van de lonen was een belangrijk punt wat, gelijk1945-1946 en een overzie/u van de werkzaamheden over de periode 1 januari 1940-5 mei 1945
I Ned. Bond van Arbeiders in het Landbouw-, Tuinbouw en Zuivelbedrijf:
gezegd, met die industrie-arbeiders diende te geschieden voor wie in hun bedrijven voorlopig geen werk was. De fabrikanten waren er hogelijk in geïnteresseerd, hen aan hun bedrijven te 'binden' - ontslag zou betekenen dat zij bij duizenden naar de gemeentelijke diensten voor Maatschappelijk Hulpbetoon zouden worden verwezen van welke zij slechts een lage uitkering zouden ontvangen; daarvan zou maatschappelijke onrust het gevolg kunnen zijn. Besloten werd, de bedoelde arbeiders allen op wachtgeld te plaatsen en op voorstel van de Muralt en het Militair Gezag keurde minister van den Tempel goed dat dat wachtgeld 80 % van het tariefloon zou bedragen. Die wachtgelden werden geput uit een fonds waarvoor de gelden goeddeels door de regering ter beschikking werden gesteld: aan de bedrijven werd over de eerste drie maanden 70% van de uitgekeerde wachtgelden gerestitueerd, nadien 80 %.
XCHadden al die maatregelen nu tot gevolg dat wie tot productieve arbeid in staat was, inderdaad die arbeid ging verrichten? Neen. Men behoefde in het bevrijde Zuiden maar om zich heen te zien om te constateren dat er tallozen waren die er in slaagden zich staande te houden zonder productieve arbeid te verrichten. Uiteraard gold dat voor diegenen die wachtgeld ontvingen, maar er waren ook anderen. Begin '45 poogde het Militair Gezag tweemaal, alle arbeidskrachten te registreren, de tweede maal met de strafbepaling er bij dat wie voortaan geen registratiebewijs kon tonen, geen distributiebescheiden zou krijgen. Tegen die maatregel (een herhaling van wat Rauter begin '44 in bezet gebied had trachten te bereiken door de invoering van de Tweede Distributiestamkaart en van het controlezegel op het persoonsbewijs) reeszoveel verzet dat de strafbepaling werd ingetrokken en in plaats daarvan verordonneerd werd dat wie geen registratiebewijs kon tonen, aan het gewestelijk arbeidsbureau zou worden opgegeven. Ook dat haalde niets uit. Kennelijk maakte de samenleving het mogelijk om het bedrag dat men nodig had om in leven te blijven, buiten elke controle om wekelijks bijeen te krijgen en dan op een wijze die minder inspanning vergde, althans als aangenamer werd gevoeld, dan regelmatige arbeid in de bedrijven, op het land of bij de Duw. Er was geen gebrek aan zwarthandelaren, niet zozeer grote zwarthandelaren (daarvoor waren er te weinig goederen), maar eerder kleine: scharrelaars die hier en daar wat hadden weten op te pikken, vooral bij de Geallieerde dumps, of die uit België goederen Nederland binnen smokkelden, met name tabak en jenever. Elke Geallieerde militair kon wekelijks zestig sigaretten kopen maar lang niet allen rookten of rookten zo veel. Wie sigaretten over had, kon ze altijd wel tegen betaling aan een Nederlander kwijt en die had dan geen moeite om er kopers voor te
vinden. De samenleving als geheel was arm aan goederen maar degenen die iets zwart wilden kopen, hadden geen gebrek aan papiergeld.'
XCEen geldzuivering was door de Londense regering niet voorbereid; zij had op monetair gebied enkele besluiten genomen die meer van goede wil getuigden dan van inzicht in de wetten van de economie. Zij had namelijk nieuw zilvergeld en nieuwe munten bankbiljetten laten vervaardigen en het Militair Gezag had de taak gekregen, die nieuwe betaalmiddelen in circulatie te brengen; dat laatste deden ook de Geallieerde militairen die elk over h6 aan die betaalmiddelen beschikten. Naast 'slecht' geld (de door de bezetter ingevoerde zinken munten en de 'oude' munten bankbiljetten) kwam dus 'goed' geld in omloop terstond manifesteerde zich de al in de zestiende eeuw in Engeland geconstateerde regel, de z.g. Wet van Gresham: 'Bad money drives out the good'. Wie de nieuwe munt- en bankbiljetten dan wel de nieuwe zilveren munten in handen kreeg, hield ze vast; de munten werden ook wel tegen een flinke toeslag verkocht aan opkopers die ze naar België smokkelden waar ze werden omgesmolten, of aan zilversmeden die er sieraden mee maakten. Aan nieuwe munten brachten het Militair Gezag en de Geallieerde militairen tot een waarde van f 2 mln in omloop (ze waren tot een waarde van bijna f 200 mln aangemaakt) en aan nieuwe munten bankbiljetten tot een waarde van f88 mln (deze waren tot een waarde van meer dan f 500 mln vervaardigd).
XCMerkwaardig was overigens dat zich in tamelijk wat steden in het zuiden een tekort aan 'oude' bankbiljetten maar va oral oak aan 'oude'
1 Naast de zwarte markt ontstond in het bevrijde Zuiden ook een 'grijze' van aanzienlijke omvang. Daarmee werden de aankopen bedoeld van levensmiddelen bij de boeren, waartoe, gegeven de lage rantsoenen, velen overgingen. 'Slechts 60% van de melk kwam binnen', aldus het eindverslag van het Militair Gezag p. 409) - 40 % werd dus niet afgeleverd aan de zuivelfabrieken maar rechtstreeks aan consumenten verkocht. Daarbij werden evenwel in het algemeen slechts matige' prijzen bedongen. Het Militair Gezag nam derhalve geen maatregelen tegen die 'grijze markt'. De was het daarmee eens; de had geconstateerd dat de voedselvoorziening in het bevrijde Zuiden bepaald beter geregeld was dan in België en Frankrijk waar zich tijdens de bezetting een zeer omvangrijke zwarte markt had ontwikkeld die na de bevrijding vrijwelongewijzigd in stand bleef
muntbiljetten voordeed. Dat laatste was ten dele gevolg van het feit dat het publiek de nieuwe vasthield (zulks vooralook in de verwachting dat die nieuwe biljetten buiten een latere geldzuivering zouden vallen en dus hun waarde zouden behouden), ten dele kwam het doordat men aannam dat de geldzuivering zich slechts tot de bankbiljetten zou uitstrekken (biljetten met een waarde van f ro of hoger) en dat men er dus verstandig aan deed, zoveel mogelijk bankbiljetten tegen muntbiljetten in te wisselen. Ook was van belang dat de postcheque- en girodienst van de P1T niet functioneerde zodat de rekeninghouders voor talrijke betalingen papiergeld moesten gebruiken.' Manifesteerde zich schaarste aan dat papiergeld, dan droeg het Militair Gezag er zorg voor dat voldoende hoeveelheden nieuwe munt- en bankbiljetten naar de betrokken plaatsen werden gezonden.
XCHet was tevens taak van het Militair Gezag, de Nederlandse overheidsorganen de beschikking te geven over de gelden die zij voor hun uitgaven nodig hadden. Daar kwamen nieuwe posten bij. Diegenen bijvoorbeeld die een pensioen genoten, ontvingen na de scheiding tussen Zuid en Noord niets meer doordat alle pensioenfondsen van boven de grote rivieren werden geadministreerd. Nadat eerst in Limburg, NoordBrabant en Zeeland onderling verschillende regelingen waren toegepast, werd in november '44 bepaald dat de gemeentebesturen voor de uitbetaling der pensioenen moesten zorgen; óók betaalden die gemeentebesturen de salarissen en wachtgelden uit, welke sommigen van benoorden de rivieren plachten te ontvangen. Deze en alle andere uitgaven van de overheidsorganen werden door het Militair Gezag mogelijk gemaakt. Het kon daartoe zijnerzijds beschikken over de opbrengst van de belastingen welke door de ontvangers gestort werden bij de Agentschappen van de Nederlandsche Bank op rekening van het Militair Gezag. Het Militair Gezag ging dus (een van de taken die niemand had voorzien) fungeren als Generale Thesaurie voor het bevrijde deel des lands. In dat kader kreeg het in januari '45 de bevoegdheid, schatkistbiljetten te verkopen; deze verkocht het in april tot een waarde van f2I mln - het had toen overigens al de bevoegdheid verworven om in totaal voor f 200 mln te verkopen. Wie ook geld tekort kwam, niet de overheid.
XC! In overleg met enkele bankiers improviseerde het Militair Gezag begin '45 een bankgiro-systeem waarbij het Agentschap van de Nederlandsche Bank te Tilburg als girocentrale fungeerde.
Wij willen nog bij twee punten stilstaan: bij de volksgezondheid en bij de hulp aan de opgedoken onderduikers en aan de gezinnen van verdwenen illegale werkers.
XCOver de volksgezondheid zelve kunnen wij kort zijn: er deden zich op dat gebied, toen eenmaal de eerste voedselnood was gelenigd, in het bevrijde Zuiden geen bijzondere verschijnselen voor, mede doordat uit Zweden en Zwitserland grote hoeveelheden geneesmiddelen werden ontvangen en van Shaef door bemiddeling van het Militair Gezag eveneens geneesmiddelen maar bovendien enkele duizenden babypakketten, voorts allerlei medische instrumenten, twee Röntgen-installaties, zes mobiele waterreinigingsinstallaties en tenslotte hospitaal-uitrustingen, voldoende om er acht ziekenhuizen met elk 200 bedden mee in te richten.
XCMen had op de sector van de volksgezondheid het voordeel dat, gelijk eerder vermeld, de directeur-generaal van de volksgezondheid, dr. C. van den Berg, zich naar Eindhoven had kunnen begeven. Hij vestigde er begin oktober, zoals hij later schreef, 'het eerste departement in bevrijd gebied' door er aan de ingang van een pand een bord te plaatsen met opschrift 'Departement van sociale zaken, afdeling Volksgezondheid'.'Mijn hele outillage bestond', aldus van den Berg, 'uit enkele schrijfbureaus en wat schrijfpapier. Mijn enige assistentie was mijn achttienjarige zoon. Gelukkig kwam er op die eerste dag reeds ... een in Eindhoven gestrande ambtenaar van het departement ... zijn diensten aanbieden ... Een dame die op haar kantoor niets te doen had, kwam zich aanmelden als typiste en bracht gelukkig een schrijfmachine mee'] - zo kon van den Berg aan de slag gaan. Hij droeg er zorg voor dat overal plaatselijk een commissie werd gevormd die de medische toestand scherp in het oog hield. Een geneeskundig inspecteur of diens plaatsvervanger was er voorzitter van en onder de leden bevond zich steeds een vertegenwoordiger van het Medisch Contact (de illegale organisatie der artsen welke eind '4I was ontstaan). Eens in de week kwamen voorts de geneeskundige inspecteurs met van den Berg samen en op hun vergadering volgde er dan een met het hoofd van de sectie-Volksgezondheid van het Militair Gezag en met vertegenwoordigers van het Canadese Eerste en het Britse Tweede Leger en van de Shaef-Mission. Dit was een bij uitstek geslaagde vorm van coördinatie waarbij zich tussen van den Berg en het Militair Gezag geen moeilijkheden voordeden, behoudens dan dat hij het niet toejuichte dat
XCI C. van den Berg: 'September 1944-mei 1945. Volksgezondheid in bevrijd Nederland', overdruk uit Katholieke Gezondheidszorg (nov. en dec. 19ó5, jan. tçöö),
het Militair Gezag het plan van van den Tempel steunde om kinderen uit het bevrijde Zuiden enige tijd in kampementen in Engeland te laten vertoeven opdat zij daar weer op krachten zouden komen. Van den Berg meende (naar ons oordeel terecht) dat de nood in het bevrijde Zuiden geenszins zo hoog was gestegen dat die kinderuitzendingen noodzakelijk waren en hij achtte bovendien het transport overzee niet vrij van gevaren. Van den Tempel evenwel was niet van het plan af te brengen waarvan hij de verwezenlijking, zo voelde hij het, op de koningin had bevochten, Begin februari' 45 vertrokken de eerste tral:sporten en in totaal brachten tot eind juli '45 bijna vier-en-twintighonderd kinderen een periode van vier weken in Engeland door.
XCNu de hulp aan de onderduikers en aan de gezinnen van verdwenen illegale werkers.
XCVoor hen allen hadden in het Zuiden vooral de LO en het Nationaal Steunfonds gezorgd, Voormannen uit beide organisaties kwamen begin oktober in Eindhoven bijeen en, concludeerden dat' het niet wenselijk was, diegenen die zij tijdens de bezetting hadden bijgestaan, nu te verwijzen naar de gemeentelijke diensten voor maatschappelijk hulpbetoon. Zij besloten dus het steunwerk voort te, zetten en richtten daartoe een nieuwe organisatie op: Landelijk Herstel. 'Elk gebied dat vrij kwam, werd', aldus Het Grote Gebod,'onmiddellijk vanuit het gewestelijke bureau' (dat was het bureau te Eindhoven)
XC'bezocht, soms onder de moeilijkste omstandigheden. Zodoende verrezen binnen korte tijd in geheel Brabant, Zeeland en Zuid-Limburg bureaus Landelijk Herstel die door het gewestelijk bureau werden geïnstrueerden van materiaal voorzien. En het liep! Het liep zelfs voortreffelijk! Bijna in alle nood kon worden voorzien. Meer dan roo 000 stuks kleding en schoeisel werden uitgereikt,' Via advertenties en aanplakbiljetten stroomden de gegadigden naar de bureaus LH en als een grondig onderzoek uitwees dat de betrokkene betrouwbaar was en dat de nood verband hield met het verzetswerk", dan kwam geen enkele tevergeefs. Op de diverse bureaus werden duizenden onderduikers geregistreerd en weer voorzien van legale legitimaties en distributiebescheiden."
XCLandelijk Herstel bevorderde door dit alles dat de gewezen onderduikers en illegale werkers een ietwat aparte plaats gingen innemen in de samenleving, Er manifesteerde zich binnen de nieuwe organisatie de
XC, Naar wij aannemen: uit voorraden waarover Landelijk Herstel met machtiging van het College van algemene commissarissen kon beschikken, 2 Hiermee werd ook de onderduik bedoeld. 'A, W. Vingerboers in Hel Crote Gebod, dl. II, p. 559,
neiging, een pressiegroep te vormen die speciaal op het gebied van de zuivering actief zou worden. In een van de districten werd daartoe aan de tekst van het 'algemene' aanplakbiljet van Landelijk Herstel de volgende passage toegevoegd:
XC'Het is de bedoeling van Landelijk Herstelom, in samenwerking met het gehele Nederlandse volk, voor het te laat is, een waarlijk rechtvaardige samenleving op te bouwen. Iedere gegronde, met bewijzen gestaafde klacht wordt door ons gaarne 'aanhoord' en wij doen een beroep op alle goede Nederlanders, van hun hart geen moordkuil te maken, maar hun klachten mee te delen, opdat alle inlichtingen, in één hand verzameld, een machtig en waarlijk democratisch middel zullen zijn om tot de door iedereen verlangde zuivering te geraken.
XCNederlanders, kankert. Maar doet het bij ons."
XCHoe verliep die 'door iedereen verlangde zuivering'?
XCHet door de ministers vastgestelde, in januari '44 door de koningin ondertekende Zuiveringsbesluit regelde de zuivering van de Raad van State en de Algemene Rekenkamer, van de gemeentelijke en provinciale besturen, van de rechterlijke macht en van de staatsbedrijven en rijksinstellingen. Bij die zuivering kon bevolen worden dat men de uitoefening van een bepaalde functie staakte of dat men als functionaris werd geschorst en daarop zou later een gedwongen ontslag kunnen volgen. Ontslag ging het verst en schorsen ging verder dan staken. Staken kwam er op neer dat de betrokkene zijn functie moest neerleggen maar hij behield vooralsnog zijn salaris - het was, zou men kunnen zeggen, een maatregel welke de mededeling inhield: 'Uw geval moet nader onderzocht worden.' Zag de instantie die tot de zuivering bevoegd was, dat geval a priori als ernstig aan, dan werd niet de staking maar de schorsing uitgesproken; wie geschorst werd, verloor zijn salaris maar zou voorlopig wekelijks een bedrag ontvangen voor het noodzakelijk levensonderhoud; ten aanzien van ontslag was bepaald dat dit slechts zou worden verleend nadat de betrokken minister de voorlichting had ontvangen van een Commissie van Advies. Voor wij nu verder gaan, wijzen wij er op dat een volledige
toepassing van het Zuiveringsbesluit in het bevrijde Zuiden al op deze twee moeilijkheden stuitte dat voor de wekelijkse uitkeringen aan de geschorsten geen regels waren vastgesteld en dat de daags voor Dolle Dinsdag in Londen ingestelde Commissie van Advies (deze was als een landelijke commissie gedacht) nauwelijks kon bijeenkomen.' In de praktijk kreeg men dus in het bevrijde deel des lands hoofdzakelijk met stakingsbevelen te maken.
XCVan wie konden die bevelen uitgaan?
XCHet Zuiveringsbesluit bepaalde dat zij voor functionarissen van de rijksoverheid gegeven zouden worden door de minister onder wie zij ressorteerden, voor functionarissen van de provinciale overheid door de minister van binnenlandse zaken en voor functionarissen van de gemeentelijke overheid door de betrokken commissaris der koningin; leden van de gemeentepolitie zouden evenwel alleen door de minister van justitie, leden van gemeentelijke onderwijsinstellingen alleen door de minister van onderwijs, kunsten en wetenschappen gezuiverd kunnen worden. Al die stakings- en schorsingsbevelen zouden echter óók kunnen uitgaan van het Militair Gezag.
XCDe zuivering kwam in al haar vormen neer op een wijziging in de arbeidsverhouding tussen de gezuiverde en het orgaan bij wie hij of zij in dienst was. A fortiori waren die wijzigingen ook nodig bij al diegenen die in een arbeidsverhouding tot de overheid stonden en tegelijk politiek delinquent waren. Politieke delinquenten moesten gearresteerd en berecht worden maar daarnaast ook ontslagen en dat ontslag (het kon gepaard gaan met geheel of gedeeltelijk verlies van pensioenrechten) was een zuiveringsmaatregel. Wij merken daarbij op dat de zuivering, wat de politieke delinquenten betreft, zonder wrijving is verlopen. Een aantal functionarissen van de overheid had zich na mei '40 bij de NSB aangesloten; voorts hadden NSB'ers die tot burgemeester of commissaris van een provincie waren benoemd, zich in de regel moeite gegeven om zoveel mogelijk andere NSB'ers aanstellingen te geven in de gemeentelijke of provinciale organen en diensten - dat al die NSB'ers, die in afwachting van hun berechting waren geïnterneerd, daarenboven werden ontslagen, sprak vanzelf. Moeilijk bleek de zuivering slechts ten aanzien van diegenen die niet 'fout' waren geweest maar door hun beleid of hunA;.
, Van die commissie was Beelaerts voorzitter en de secretaris-generaal van financiën, jhr. mr. M. van Asch van Wijck plaatsvervangend voorzitter, maar van de vij f leden plaatsvervangend leden (KruIs, Linthorst Homan, Six, Sluijscr en Snijders) be vonden zich vier vrijwel voortdurend op het Continent.
gedragingen zoveel aanstoot hadden gegeven dat voorshands moest worden aangenomen dat zij het vertrouwen, nodig voor de verdere uitoefening van hun functie, hadden verloren. Wij gaven al twee voorbeelden: Quarles, de commissaris der koningin in Zeeland, en van Rijckevorsel, de commissaris der koningin in Noord-Brabant. Aan beiden werd gezegd dat zij gestaakt waren. Quarles had, zo gaven wij weer, onmiddellijk na de bevrijding van Middelburg van de militaire commissaris van Zeeland, Slot, te horen gekregen dat hij de uitoefening van zijn functie niet mocht hervatten en Slot had hem daarbij gezegd, 'dat daarin vooral niets onterends mocht worden gezien.' Nu, dat was goed bedoeld en in zoverre ook juist dat staking een voorlopige maatregel was die ongedaan kon worden gemaakt (dat geschiedde ook in het geval van Quarles na diens persoonlijk protest te Londen), maar het spreekt vanzelf dat elke functionaris aan wie meegedeeld werd dat hij voorshands terzijde was geschoven, die mededeling als in hoge mate onterend voelde. Even vanzelf spreekt het dat die gestaakten en geschorsten, voorzover niet 'fout', er de hoogste prijs op stelden dat het in hun geval zo spoedig mogelijk tot eeri definitieve uitspraak zou komen waarbij zij er in de regel op vertrouwden dat die te hunnen gunste zou zijn zodat zij de uitoefening van hun functie zouden kunnen hervatten.'
XCWat de zuivering van de bestuursorganen betreft, willen wij vooral over de zuivering van de burgemeesters schrijven. Die beperking lijkt ons mede daarom zinvolomdat, wanneer een bepaalde gemeente was bevrijd, de eerste vraag waarvoor de betrokken militaire commissaris kwam te staan, veelal was, wie er als burgemeester moest gaan fungeren. Beantwoording van die vraag was trouwens ook voor de Geallieerde strijdkrachten van belang. In de betrokken gemeente dienden zij hulp te ontvangen - zij moesten er ook hulp laten distribueren en zij hadden dus behoefte aan een burgemeester die aan dat alles effectief leiding kon geven; leek extra spoed geboden, dan gebeurde het wel dat in een bepaalde gemeente, nog voor het Militair Gezag was gearriveerd, door een Geallieerde commandant werd bepaald wie als burgemeester moest optreden. Menigmaal gebeurde het ook dat burgemeesters door het Militair Gezag werden aangewezen zonder overleg met de betrokken commissaris der koningin, zulks tot ergernis van deze laatste, maar inde president van het Bossche hof en de burgemeester van Tilburg; deze commissie had in mei '45 nog geen rapport
1 Ten aanzien van van Rijckevorsel riep minister Burger eind '44 een commissie van onderzoek in het leven, bestaande uit van Rijckevorsels ambtgenoot van Sons beeck,
situaties waarin spoed was geboden,. kon vaak niet anders gehandeld worden en de verbindingen waren nu eenmaal bedroevend slecht.
XCIn het wetsbesluit-Tijdelijke voorziening bestuur provincies en gemeenten (het op 'Dolle Dinsdag' door de koningin ondertekende en op 17 september uitgegeven besluit E 86) was bepaald dat in beginsel weer burgemeester zou worden (of burgemeester zou blijven) wie op IQ mei '40 burgemeester was geweest; was dat niet mogelijk (de betrokkene kon zijn overleden of, in geval van ontslag, elders vertoeven), dan trad de oudste wethouder als burgemeester op, maar de minister, de commissaris der koningin en het Militair Gezag waren bevoegd, van die 'autornatische' regeling af te wijken en heel andere personen als tijdelijk burgemeester aan te wijzen (als wethouders zouden in beginsel de 'oude' wethouders optreden, met recht van ingrijpen louter van de commissaris der koningin). Burger had als minister van binnenlandse zaken aan dit alles nog een belangrijke bepaling toegevoegd, nl. dat alle burgemeesters die tijdens de bezetting voor de eerste maal waren benoemd, in beginsel (uitzonderingen waren mogelijk) moesten worden gestaakt.'
XCVan het recht burgemeesters aan te wijzen moest het Militair Gezag in een aanzienlijk aantal gevallen gebruik maken. Wij beschikken over nadere gegevens met betrekking tot de bevrijde delen van Zeeland met uitzondering van Oost Zeeuws-Vlaanderen en Zuid-Beveland. Wat Oost Zeeuws-Vlaanderen betreft kunnen wij evenwel vermelden dat de militaire commissaris, Slot, er zich pas op loktober naar toe kon begeven en dat er toen in de vijftien gemeenten die er waren bevrijd, reeds personen waren die, steunend op het vertrouwen van de burgerij en vooralook van de (goeddeels met de OD samenvallende) illegaliteit, als burgemeester fungeerden. Linthorst Homan, hoofd van de sectie-Binnenlandse Zaken van de staf Militair Gezag (Sectie I), bracht op 8 oktober van Brussel uit een eerste bezoek aan Slot. 'Wij bespraken alle betrokkenen kort', rapporteerde hij,
XC'de oplossingen lijken mij bevredigend, al moest onvermijdelijk in enkele gevallen van automatiek worden afgeweken wegens ontbreken andere goede oplossing. Maatregelen en ontwikkeling geven volledig vertrouwen in goede gang van zaken. Uitstekende verhouding burgerij, overheid en m[ilitaire] c[ ornmissaris] ter plaatse zeer duidelijk merkbaar."
I Deze bepaling werd in april '45 door Beel, minister van binnenlandse zaken in het derde kabinet-Gerbrandy, ingetrokken. 2 H. P. Linthorst Homan: Rapport, 9 okt. 1944 (MG, Staf, Sectie I, doos 1 I, no. 1020).
XCWest Zeeuws-Vlaanderen, Walcheren, Noord-Beveland en Tholen bieden het volgende beeld.' Deze delen van Zeeland telden tezamen 42 gemeenten. In 14 gemeenten was de burgemeester gehandhaafd die op 10 mei '40 die functie had bekleed en haar de gehele bezetting door was blijven bekleden. In 4 gemeenten was degeen die op 10 mei burgemeester was geweest, in die functie hersteld. In 24 gemeenten had het Militair Gezag een andere oplossing moeten kiezen; daarbij was in 8 gemeenten degeen die op IQ mei '40 loco-burgemeester was geweest (in de regel was dat de oudste wethouder) tot tijdelijk burgemeester benoemd, in 2 gemeenten omdat de burgemeester van 10 mei '40 niet aanwezig was, in 2 omdat hij 'fout' was gebleken, in 4 omdat hij ongeschikt was geoordeeld (in één geval vanwege zijn hoge leeftijd); 16 gemeenten bleven dus over waar het Militair Gezag een 'nieuwe' oplossing moest kiezen (dan werd vaak een arts, een schoolhoofd of een notaris tot tijdelijk burgemeester benoemd). Een en ander betekende dat van die 42 burgemeesters 22 waren gestaakt of geschorst.
XCDat het niet zo simpel was geweest, geschikte burgemeesters te vinden, bleek aan Homan toen deze medio oktober een eerste inspectiereis kon ondernemen naar de gemeenten die in de 'Corridor' lagen. In Valkenswaard had het XXXth Corps, toen het er op 17 september binnentrok, geen enkele Nederlandse autoriteit kunnen vinden die voldoende vertrouwen inboezemde, en het betrokken Civil Affairs-Detachment had toen maar een burger die capabelleek, als burgemeester aangewezen: hij was door het Militair Gezag gehandhaafd. In Megen (bij Oss) was de burgemeester gestaakt, waren de wethouders ongeschikt geacht om als burgemeester te fungeren en was als zodanig de gemeente-ontvanger benoemd. 'Nog enkele dergelijke gevallen deden zich voor, welke thans', zo rapporteerde Homan, 'bij de overbezette en personeelloze C[ommissaris] d[er] K[oningin] in onderzoek zijn' - Homan bedoelde de waarnemend commissaris, Smits van Oyen, die de grootste moeite had om dat onderzoek uit te voeren, want hij had geen auto. In Deurne was de burgemeester ondanks bezwaren van een deel van de burgerij gehandhaafd, in Veghel was hij op grond van dergelijke bezwaren gestaakt en voorlopig vervangen door een commies van de gemeentesecretarie te Helmond, 'daar geen geschikte wethouder disponibel.' In Bakel (bij Helmond) had men een waarnemend burgemeester door een burger moeten vervangen, 'de beide wethouders (oud 71 en 64 jaar) zijn tegen
I Gegevens in a.v., doos 13, no. 1I90.
deze tijd niet opgewassen (doet zich ook elders veelal voor)' - zij hadden zich teruggetrokken. In Gemert (eveneens niet ver van Helmond) had de OD een burgemeester aangesteld, deze had inmiddels plaats gemaakt voor de 'oude' burgemeester. 'Hier zij vermeld', schreef Homan nog, 'dat in vele plaatsen de bevolking uitermate teleurgesteld is, dat 'de oude koeien weer uit de sloot gehaald worden' (veel gebruikte term), terwijl men had gehoopt op optreden van M[ilitairJ C[ ezag] om fris bloed te krijgen. Zeer dikwijls zou Hoofd Sectie I gaarne ingrijpen en enkele oude functionarissen doen vervangen door flinkere krachten; volstaan wordt echter alsdan met er op te wijzen dat wij teruggekeerd zijn in democratische verhoudingen en dat zulks tot de uitsluitende competenrie van de regering behoort."
XCOok in Zuid-Limburg bleek de door de regering vastgestelde bestuursregeling in zoverre niet te voldoen dat de regel: wordt een burgemeester gestaakt, dan wordt de oudste wethouder zijn vervanger, vaak niet kon worden toegepast. De kabinetschef van de commissaris der koningin zei in december tegen een van Homans officieren,
XC'dat in de kleine Limburgse plattelandsgemeenten de wethouders slechts eenvoudige lieden waren en de meesten van hen een leeftijd hadden, die hen in deze drukke overgangstijd minder geschikt maakt om op te treden als waarnemend burgemeester. Sommigen van hen hebben, toen ze aangezocht werden, direct gevraagd iemand anders te benoemen ... Anderen kwamen helemaal niet in aanmerking omdat zij tijdens de bezetting gecompromitteerd zijn, terwijl weer anderen een zodanige ontwikkeling hebben dat zij helemaalongeschikt geacht moeten worden."
XCHet was voor de militaire commissarissen natuurlijk verre van gemakkelijk om in gevallen waar onzekerheid heerste, te bepalen wie de nieuwe burgemeester zou zijn. Voor diepgaand overleg ontbrak de tijd. Een militaire commissaris kon slechts weinigen raadplegen en moest dan op hun kompas varen. Hij moest doortastend zijn en mocht niet te snelonder de indruk komen van de verontwaardigde protesten van diegenen die, zoals de tijdens de bezetting benoemde burgemeesters, in beginsel terzijde geschoven moesten worden. Eén militaire commissaris, de commissaris voor Gelderland, majoor mr. H. van Everdingen, bracht die
1 H. P. Linthorst Homan: Rapport 'Bezoek Brabant en Gelderland, 15-17 okt. 1944' (17 okt. 1944) (a.v.). 2 P. Wijbenga: 'Verslag van de besprekingen gevoerd op 27 nov. 1944 te Maastricht' (a.v., doos 13, no. rrSo).
doortastendheid niet in voldoende mate op. Hij identificeerde zich volledig met de 'oude' burgemeesters, benoemde zonder overleg met Brussel of Londen een waarnemend commissaris der koningin in Gelderland (mr. E. H. J. baron van Voorst tot Voorst) en raakte mede door dat alles in een aantal conflicren verwikkeld met de militaire commissaris voor Nijmegen, de energieke Blaauw; er ging een reeks van klachten naar Brussel, o.m. inhoudend dat van Everdingen, aldus een uit eind oktober daterend rapport van Homan, 'nog niemand gezuiverd' had.' KruIs zond toen zijn sous-chef, Posthumus Meyjes, op onderzoek uit. Gevolg was dat van Everdingen naar Londen werd teruggestuurd waar hij als een diepgegriefd man aankwam, en dat Blaauw tevens militair commissaris voor Gelderland werd.
XCMede doordat in de meeste gemeenten de 'oude' wethouders gehandhaafd werden of terugkeerden, stuitte de zuivering van de gemeentepersonelen, voorzover het leden van die personelen betrof die niet 'fout' waren geweest, op grote moeilijkheden. Bevoegd tot die zuivering waren de commissarissen van de koningin maar zij droegen die bevoegdheid aan de gemeentebesturen over. In de praktijk betekende dat veelal dat burgemeesters en wethouders van wie tijdens de bezetting op verzetsgebied weinig was uitgegaan, voor die zuivering moesten zorgdragen. Talrijke illegale werkers, toch al teleurgesteld door het feit dat er krachtens de Londense regeling weinig fris bloed in de gemeentebesturen was gekomen, namen hier aanstoot aan en liepen met hun klachten naar het Militair Gezag. In een poging, verdere verdeeldheid te voorkomen, bevorderde het Militair Gezag vervolgens dat voor de zuivering commissies werden benoemd waarin telkens mede plaatselijk goed bekende illegale werkers waren opgenomen. Daarmee waren alle moeilijkheden niet opgelost. De zuiveringscommissies waren afhankelijk van de verstrekte informatie en 'de klachten die van de zijde van het publiek moesten komen, kwamen', aldus het eindverslag van het Militair Gezag,
XC'zeer spaarzaam binnen. 'Men' wilde geen aanklager zijn. Als redenen werden hiervoor aangevoerd: a. afkeer van het stelsel van spioneren en aanbrengen; b.
1 H. P. Linthorst Homan: 'Memorandum voor de Chef Staf', 25 okt. 1944 (a.v., doos II, no. 1020).
gemakzucht; c. misplaatst medelijden; d. vrees voor rancunes (vooral in ambtenarenkringen is deze factor dikwijls van invloed geweest) ... Het publiek, hoezeer ook geneigd tot veroordelen, waagde zich niet dan ongaarne aan de indiening van schriftelij ke klachten.' I
XCMet name in de plattelandsgemeenten speelde die terughoudendheid ten aanzien van de zuivering een rol en zij werd maar al te vaak door de burgemeesters aangewakkerd. 'Vele burgemeesters', zo concludeerde het Militair Gezag,
XC'(lieten) zich liever op dit gebied onbetuigd ... dan zich vijanden te maken, nog daargelaten dat bepaalde burgemeesters naar het oordeel van grote groepen der ingezetenen c.q. der betrokken militaire commissarissen zelf veeleer voor zuivering in aanmerking kwamen. Verschillende burgemeesters stelden zuiveringscommissies in, welke zij lieten presideren door afdelingschefs en wethouders. Zij wensten dikwijls geen vertegenwoordigers van de illegaliteit in deze commissies op te riemen."
XCVan de verschillen in samenstelling van al deze commissies was het gevolg dat de normen die bij de zuivering werden toegepast, van gemeente tot gemeente gingen verschillen. Dit bezwaar was niet onoverkomelijk: alle zuiveringsbevelen welke van het Militair Gezag uitgingen, droegen een voorlopig karakter en in de definitieve uitspraken kon naar uniformiteit worden gestreefd. Daartoe was wenselijk dat alle dossiers bij één instantie samenkwamen. Die instantie werd in april '45 geschapen in de vorm van het CentraalOrgaan voor de Zuivering van Overheidspersoneel. Dat orgaan werd geleid door een commissie waaronder een administratieve staf ressorteerde die (maar pas na de bevrijding van het Westen) de beschikking kreeg over de documentatie welke in Londen door de bureaus Documentatie en Zuivering was opgebouwd"; voorzitter van die commissie werd van Boeyen die als minister bij de vorming van het derde kabinet-Gerbrandy was afgetreden, en leden werden mr. Hus
XClOverzicht MG, p. !OS. 2 A.v., p. !O4. l Door het Bureau Documentatie waren in Londen alle gegevens met betrekking tot 'foute' personen verzameld, door het Bureau Zuivering alle gegevens met betrekking tot 'foute' en niet-'foute' personen, voorzover dezen in dienst van de overheid waren. Het Militair Gezag had er van eind '44 af op aangedrongen dat de verzamelde documentatie naar bevrijd gebied werd overgebracht, maar een daartoe strekkend besluit werd pas genomen toen Burger in januari '45 ad interim was opgevolgd door van Boeyen. De bureaus werden per I maart '45 gecombineerd en dat gecombineerde bureau ving op I maart '45 in Tilburg met zijn werkzaamheden aan.
tinx, burgemeester van Nijmegen, en mr. S. H. F. Bloemers, vice-president van de rechtbank te Middelburg. Vóór de bevrijding van het Westen kwam dat CentraalOrgaan nog niet aan werk van enige omvang toe en dat betekende dat de ca. tweeduizend niet-'foute' overheidsfunctionarissen die sinds de bevrijding van het Zuiden door voorlopige zuiveringsmaatregelen waren getroffen, toen al maandenlang (tot zeven maanden toe) in onzekerheid verkeerden of de jegens hen getroffen maatregel zou worden bevestigd dan wel ingetrokken - Kruls sprak in het onderhoud dat hij op 9 mei '45 in het pas bevrijde Den Haag met het College van Vertrouwensmannen had, van een 'drama'.'
XCWij wezen er reeds op dat bij de bevrijding van het Zuiden bleek dat de politie als geheel haar gezag had verloren en dat als gevolg daarvan in september door majoor van Houten als gemachtigde van de prins was bepaald dat de arrestaties van 'foute' elementen door de Binnenlandse Strijdkrachten zouden worden verricht - een ingrijpende regeling die begin oktober zowel door de prins als door Kruls en zijn staf werd aanvaard. Niet dat men blind was voor de nadelen! Arrestatles kon men immers op zichzelf beter toevertrouwen aan een geschoold korps als de politie. Maar (daarmee was ieder het eens): die politie moest dan eerst gezuiverd worden.
XCWU komen op die zuivering, welke dus in rechtstreeks verband stond met het arrestatiebeleid, terug in het hoofdstuk dat wij aan dat arrestatiebeleid zullen wijden. Hier willen wij volstaan met er op te wijzen dat het algemene oordeel van de militaire commissarissen was dat het bij uitstek moeilijk bleek, de zwakke elementen uit de politie te verwijderen. De meeste politiemannen wisten vrij nauwkeurig van elkaar welke hatelijke opdrachten zij in de meer dan vier bezettingsjaren hadden uitgevoerd; ook diegenen die in '43 en '44 naar vermogen waren gaan saboteren, hadden menigmaal in de eerste bezettingsjaren (zulks conform de in '40 door het Haagse departement gegeven aanwijzingen) diensten aan de bezetter verricht waarop zij eerder met schaamte dan met voldoe
XCI 'Verslag van de vergadering van 9 mei 1945 van Vertrouwensmannen en het Militair Gezag',
ning moesten terugzien. Als dan bepaald moest worden, wie voorlopig uit het korps moest verdwijnen, was de neiging sterk, elkaar de hand boven het hoofd te houden. 'Vooral in het Zuiden des lands', aldus het eindverslag van het Militair Gezag, 'vond aanvankelijk de zuivering op zeer trage en weinig afdoende wijze plaats, tengevolge waarvan de politie haar zelfvertrouwen en het vertrouwen der bevolking niet snel genoeg herwon."
XCDie trage zuivering had nog een tweede gevolg: het Militair Gezag ging zich grote zorgen maken over de situatie welke men op dat punt in de nog te bevrijden delen van Nederland zou aantreffen. Hoe zou men er de orde kunnen handhaven wanneer ook daar een ontwapende en gedemoraliseerde politie zou worden aangetroffen? Het zinde Kruls en zijn staf niet om dan in dat opzicht volledig afhankelijk te zijn van de Binnenlandse Strijdkrachten welker optreden in het bevrijde Zuiden veel kritiek had uitgelokt. Wensel~k leek het, een mobiel politiekorps op te richten dat, waar nodig, benoorden de rivieren aan de plaatselijke politie bijstand zou verlenen. Dat mobiele korps kwam in februari '45 tot stand in de vorm van de Politiereserve Nederland. De ca. vijfhonderd leden van dat korps (het heeft tot september '45 gefunctioneerd) werden door bemiddeling van de Shaef-Mission voorzien van uniformen, wapens en transportmiddelen.
XCOp het gebied van de zuivering van de rechterlijke macht kwam het in het bevrijde Zuiden tot een bij uitstek spectaculaire maatregel: het volledig stopzetten van de werkzaamheden van de Hoge Raad.
XC's Lands hoogste rechtscollege was in het kader van de dislocatie van de centrale overheidsdiensten uit Den Haag in '43 in Nijmegen beland. Het college had in '40 een weinig weerbare houding ingenomen, hetgeen met name gebleken was uit het feit dat het bij het verzet tegen de eerste anti-Joodse maatregelen van de bezetter verstek had laten gaan, niet alleen publiekelijk maar zelfs binnenskamers; tegen de verwijdering, wegens Joodse afkomst, van zijn voorzitter, mr. L. E. Visser, had het niet eens geprotesteerd en ook was elk protest achterwege gebleven toen een pro-Duitse figuur, prof. mr. J. van Loon, Vissers zetel innam. Aan een
p. 109.
NSB'er die in die tijd tot raadsheer werd benoemd, viel het bij zijn intrede op, 'dat van Loon door de grote meerderheid van de leden van het college met beleefdheid en zelfs met onderscheiding werd behandeld' - slechts twee raadsheren gedroegen zich zeer gereserveerd. Van geringe weerbaarheid had voorts de Strafkamer van de Hoge Raad getuigd (het college kent Kamers voor strafzaken, voor civiele zaken en voor belastingzaken) toen zij op 12 januari' 42 de uitspraak deed dat elke 'door de bezettende macht genomen maatregel van wetgevende aard' (d.w.z. o.m. alle verordeningen van Seyss-Inquart) 'onder de huidige omstandigheden het karakter van wet in de zin der Nederlandse wetgeving niet kan worden ontzegd'; zij moesten dus nageleefd worden en op overtreding stond, aldus de Strafkamer van de Hoge Raad, terecht straf. 'Niet ten onrechte werd', schreven wij in deel 6 (aan het slot van de paragraaf 'Hoge Raad' in hoofdstuk 8), 'het arrest van 12 januari '42 door een Groninger jurist als 'het arrest van de volledige overgave' aangeduid. Wie zich in de wereld van het recht bewoog, las het of hoorde er van en wie in die wereld enig begrip had voor het feit dat Nederland in een dodelijke strijd om zijn historisch volksbestaan gewikkeld was, voelde zich, niet door de Strafkamer van de Hoge Raad alléén, maar door 'de Hoge Raad' in de steek gelaten, ja in de rug aangevallen. 'Zo'n Hoge Raad kunnen wij na de vrede natuurlijk niet houden', schreef Vrij Nederland in '43, 'de heren moeten de laan uit. Wij hebben een Hoge Raad voor het recht, maar niet voor het onrecht!' '1 Zo werd over het algemeen in de illegaliteit gedacht en met name ook door van Heuven Goedhart. Hij meende mèt van Randwijk en vele anderen, die tot verzet aanspoorden, dat het college als zodanig zijn goede naam had verspeeld en dat dus, al had in '40 binnenskamers een minderheid wèl op een weerbare houding aangedrongen en al was het beruchte arrest van januari '42 slechts door één van de drie Kamers gewezen, ten aanzien van de Hoge Raad een nieuw begin moest worden gemaakt, hetgeen uiteraard pas mogelijk zou zijn als het gehele land zou zijn bevrijd.
XCNa de inzet van 'Market-Garden' (17 september) werd enkele dagen lang vertrouwd dat die volledige bevrijding niet lang op zich zou laten wachten. Van Heuven Goedhart had in Londen aan zijn hoofdambtenaar mr. F. J. H. Snijders, die in de rang van majoor hoofd van de sectieJuridische Zaken van de staf Militair Gezag was geworden, doen weten dat hij wenste dat de werkzaamheden van de Hoge Raad voorshands
XCI Vrij Nederland, IV, I (28 aug. 1943), p.
volledig zouden worden stilgelegd. Majoor Blaauw, de militaire commissaris van Nijmegen, had dat vóór zijn vertrek uit Londen (12 september) bij geruchte vernomen. Na Blaauws vertrek werden in Londen op 20 september de bevelen ondertekend waarbij van Loon, twee 'foute' raadsheren van de Hoge Raad, twee anderen die eveneens door de bezetter waren benoemd (een van die twee was ook 'fout', maar dat wist men in Londen niet) en ook de lang voor de oorlog benoemde raadsheer mr. L. A. Nypels (van Heuven Goedhart had in bezet gebied vernomen dat vooral deze op een vriendelijke bejegening van van Loon had aangedrongen), door het Militair Gezag werden geschorst en de negen resterende raadsheren gestaakt. Drie dagen later, 23 september, ging van Heuven Goedhart nog een stap verder: van Loon en de twee raadsheren die als 'fout' bekend waren, werden door hem ontslagen.
XCDe stukken waarin al deze besluiten waren neergelegd, werden naar Brussel doorgegeven maar hadden majoor Blaauw nog niet bereikt toen deze enkele dagen na zijn komst te Nijmegen (Blaauw arriveerde daar op 2 I september) vernam dat de Hoge Raad in de middag van de volgende dag wilde samenkomen om zich te beraden over de rechtsbedeling in het bevrijde deel van Nederland. Van Loon en een van de 'foute' raadsheren waren toen gevlucht, op de 17de al. Met de herinnering aan wat hij in Londen had gehoord, besloot Blaauw onmiddellijk in te grijpen. De procureur-generaal bij de Hoge Raad was niet aanwezig (deze had met het oog op de gevechten Nijmegen verlaten en had onderdak gevonden in een steenfabriek in de Betuwe) maar Blaauw trof in het gebouw dat door de Hoge Raad werd gebruikt, de advocaat-generaal aan, aan wie hij zei dat de vergadering niet kon doorgaan aangezien het gehele college een bevel tot staking zou krijgen. 'De volgende dag', aldus majoor Snijders in een kort nadien geschreven verslag,
XC'verscheen de advocaat-generaal ten burele van majoor Blaauw en maakte ernstig bezwaar tegen de staking van alle leden. Als zodanig gaf hij op: r e dat er geen verschil werd gemaakt tussen diegenen van de leden die NSB'er waren, en de rest; en ze dat de voorgenomen stap een schok zou zijn voor de gerechtelijke wereld en het gezag van de rechterlijke macht in de wortel zou aantasten.
XCMajoor Blaauw had daarop geantwoord, voor het eerste bezwaar iets te voelen. Het tweede wees hij van de hand onder de verklaring dat een grondige zuivering het enige middel was om nog iets van het reeds zo zwaar aangetaste gezag van de rechterlijke macht te redden.' I
XC1 Rapport, 18 okt. 1944, van F. J. H. Snijders aan Kruis (MG, Staf, Sectie II, doos 29, no. 220).
XCEen van Blaauws officieren had inmiddels de procureur-generaal weten te vinden. Deze kwam samen met de advocaat-generaal tegen het ingrijpen van het Militair Gezag protesteren en gaf daarbij te verstaan dat hij de rechtmatigheid van het gehele optreden van de regering in twijfel trok. Majoor van Everdingen die bij dit gesprek aanwezig was, repliceerde toen, 'dat men beter gedaan had, zich wat eerder over de wettigheid van maatregelen te bekommeren." Aan de procureur-generaal en de advocaat-generaal werd verzocht, zich tien minuten te verwijderen; in die tien minuten werd besloten, van Loon en de vier door de bezetter benoemde raadsheren te schorsen en alle overige te staken (de twee 'foute' die nog in Nijmegen waren, zouden bovendien geïnterneerd worden). Slechts op één punt weken deze besluiten af van de (Blaauw niet bekende) instructies van van Heuven Goedhart: mr. Nypels werd gestaakt in plaats van geschorst. Van Heuven Goedhart maakte hier groot bezwaar tegen en de . staking van Nypels werd op 13 oktober alsnog in een schorsing omgezet.
XCNiet alle gestaakte raadsheren waren op 17 september, toen 'Market Garden ' werd ingezet, in Nijmegen aanwezig geweest; enkelen bevonden zich in het westen des lands. Op 13 oktober nu werd in een uitzending van Radio Oranje meegedeeld dat van Loon en twee 'foute' raadsheren door de minister van justitie waren ontslagen, 'na verkregen advies van de commissie die omtrent het ontslag van ambtenaren van advies dient' (dat advies was in het Zuiveringsbesluit in geval van ontslag voorgeschreven en de cornmissie-Beelaerts was daartoe bijeen geweest, wij weten niet in welke samenstelling), dat drie raadsheren, onder wie Nypels, waren geschorst, aangezien 'van hen op grond van hun houding tijdens de bezetting niet de getrouwe medewerking aan het herstel van het vaderland kan worden verwacht', en dat de overige raadsheren allen waren gestaakt. Nypels en mr. N. C. M. A. van den Dries, een van de gestaakte raadsheren, hoorden dit persoonlijk via de radio. 'Als men', schreef van den Dries kort na de bevrijding, 'welhaast vij f-en-twintig jaar zij n land als lid van het hoogste rechtscollege heeft gediend ... , dan moet het toch pijnlijk treffen, uit de aether een bevel tot staking van zijn werkzaamheden te moeten incasseren. Men voelt zich dan als getroffen door een Zeus, die van de onbereikbare hoogten van de Londense Olympus toornig zijn banflitsen slingert naar Nederlandse bodem."
XCOok anderen vonden het ingrijpen van van Heuven Goedhart, met
XC'A.v. 2 N. C. M. A. van den Dries: De Hoge Raad der Nederlenden tijdens de bezelling (1945), p. 7J.
name het in één adem noemen van Nypels met enkele 'foute' figuren, niet gelukkig. Nypels' schorsing had bovendien, meende mr. S. J. R. de Monehy, de in '40 door de bezetter ontslagen burgemeester van Den Haag, 'als straf niet mogen zijn uitgesproken zonder dat de betrokkene zich behoorlijk kon verweren.'] Donner die begin '44 aan Seyss-Inquart had meegedeeld dat hij zijn taak als raadsheer (hij zat in de Kamer voor belastingzaken) wenste neer te leggen en vervolgens was ontslagen, vond voor zijn bezwaren tegen de gehele gang van zaken gehoor bij het Vaderlands Comité waar hij lid van was, en ook bij anderen, en toen het westen des lands werd bevrijd (van Heuven Goedhart was toen al enkele maanden geen minister meer), was aan de top van het nu weer onder secretaris-generaal Tenkink fungerende departement van justitie het algemeen gevoelen dat de Hoge Raad al terwille van de gehele rechtsbedeling onmiddellijk aan het werk moest gaan. Het Militair Gezag hief de staking van de gestaakte leden van de Hoge Raad nog geen twee weken na de bevrijding op (van den Dries ging als waarnemend president fungeren) en de schorsing van Nypels vijf weken later." In welke mate Gerbrandy, die toen de portefeuille van Justitie beheerde, persoonlijk bemoeienis heeft gehad met deze maatregelen, weten wij niet; er was in elk geval niet het laatste woord mee gezegd ten aanzien van de zuivering van de Hoge Raad. Meer hierover in deel 12.
XCVan de moeilijkheden die zich in het bevrijde Zuiden voordeden bij de toepassing van het Tijdelijk persbesluit, hetwelk de zuivering van de dagbladpers regelde, gaven wij al een voorbeeld in het vorige hoofdstuk toen wij het gebeurde met Oost-Brabant behandelden. Er rezen meer problemen. Burger had in het persbesluit de zuivering toevertrouwd aan een Perscommissie van ten minste zeven leden. Om te beginnen moesten alle na I januari '43 nog verschenen dagbladen en periodieken gezuiverdJ.
] S. R de Monchy: 'Dagboek', 28 okt. 1944. 2 Op grond van deze schorsing werd aan van Heuven Goedhart, toen hij in '51 voor de Partij van de Arbeid lid werd van de Eerste Kamer, het lidmaatschap van de Haagse sociëteit 'De Witte' geweigerd; hij deelde dit 101 met N. G. Pierson aan wie in de jaren '90 van de vorige eeuw dat lidmaatschap was geweigerd omdat hij als minister van financiën de inkomstenbelas ting had ingevoerd.
worden voordat zij weer zouden mogen verschijnen, maar er zou ook aan dagbladen en periodieken welke vóór die datum hadden opgehouden te verschijnen, verlof tot herverschijning geweigerd kunnen worden indien de Perscommissie van oordeel was dat deze schadelijk zou zijn voor wat in het besluit 'een gezond perswezen' heette - geweigerd 'onder meer omdat met de uitgaven ... uitsluitend het maken van winst wordt beoogd dan welomdat door de uitgave niet in een bestaande behoefte wordt voorzien.' Tegen beslissingen van de Perscommissie zouden belanghebbenden bij de Kroon in beroep kunnen gaan en zolang de commissie niet was ingesteld, konden die beslissingen door de minister van binnenlandse zaken of door het Militair Gezag worden genomen.
XCHet was dus weer het Militair Gezag dat ingreep. Redres bleek niet mogelijk want de perscommissie die als een landelijk orgaan was gezien, werd door Burger niet ingesteld en evenmin door zijn opvolger Beel, Bovendien bleek het Persbesluit moeilijk hanteerbaar. Sommige dagbladen die vóór I januari '43 waren opgehouden te verschijnen, hadden in de eerste bezettingsjaren de bezetter grotere diensten bewezen dan andere die waren voortgezet - die laatste mochten nu in beginsel niet opnieuw uitkomen, die eerste wèl. Een praktische moeilijkheid was dat het krantenpapier ontbrak om er alle dagbladen die recht op herverschijning hadden, alsmede de illegale bladen die nu èf als legaal dagblad èf als legaal weekblad wilden uitkomen, van te voorzien. De Shaef-Mission had I JOo ton krantenpapier toegezegd maar er werd slechts 200 ton ontvangen. Strikte rantsoenering was dus geboden. Daarmee belastte zich een bureau van de sectie-Binnenlandse Zaken van het Militair Gezag hetwelk geleid werd door majoor J. Sikkema, een vroegere functionaris van de Arbeiderspers, die in de Meidagen van '40 naar Engeland was ontkomen en in Londen werkzaam was geweest bij het weekblad Vrij Nederland. Hij constateerde dat er in het bevrijde zuiden een enorme leeshonger was. De kranten die mochten verschijnen, waren overigens miniem klein in gezinnen die daartoe de financiële middelen hadden, abonneerde men zich op drie of meer kranten tegelijk. Gevolg was dat er veel te veel papier werd aangevraagd. Sikkema moest tot een billijke verdeling overgaan en zag geen andere mogelijkheid dan de losse verkoop te verbieden en geen hogere oplagen toe te staan dan in de betrokken streken noodzakelijk was. Wat de illegale bladen betrof, bepaalde hij dat de bladen die uitsluitend gestencild waren uitgekomen (in hoofdzaak waren dat de nieuwsbladen welke na de confiscatie van de radio's als paddestoelen uit de grond waren geschoten), geen legale voortzetting mochten krijgen, de gedrukte illegale bladen wèl.
Per maand kreeg Sikkema gemiddeld dertig aanvragen om een nieuw week- of maandblad te mogen uitgeven - veruit de meeste moest hij afwijzen. Een bijkomend groot probleem bleek nog te zijn dat eigenaren van kranten die geen verlof tot herverschijning of voortzetting hadden gekregen, zich moeite gingen geven hun bedrijfskapitalen te redden door tersluiks te participeren in de uitgave van illegale bladen die legaal dagblad mochten worden.
XCOok deze materie bleek aanzienlijk gecompliceerder en weerbarstiger dan men in Londen had voorzien. Als bezwaar van de geldende regeling werd vooralook beschouwd dat het twijfelachtig was of een verboden blad dat in een later stadium met succes bij de Kroon in beroep ZOLl gaan, nog wel voldoende debiet zou kunnen vinden. 'De krant die verboden wordt', zette Sikkema enkele dagen na de bevrijding van het Westen uiteen, 'is plotseling zonder verspreidingsgebied. Hierdoor ontstaat een leemte. Wie moet deze leemte aanvullen? Daarbij zij n in het Zuiden zeer onrechtvaardige dingen gebeurd ... Soms treedt een nieuw blad tijdelijk in de plaats van het oude. Krijgt het oude blad toestemming om weer te verschijnen, dan trekt het nieuwe blad zich terug maar soms ook draait het nieuwe blad het oude volledig de nek om."
XCHet Zuiveringsbesluit en het Tijdelijk persbesluit bestreken lang niet alle sectoren van de samenleving maar méér zuiveringsbesluiten waren er niet; de zuivering van kunstenaars, uitgevers en boekhandelaren, studenten en bioscoopeigenaren was door de Londense regering niet voorbereid, evenmin bestond er een regeling tot zuivering van het bedrijfsIeven."
XCWat de kunstsector betreft: 'reeds bij het eerste optreden van muzieken toneelensembles', aldus het eindverslag van het Militair Gezag, 'regende het protesten bi] de chef-staf Militair Gezag tegen het optreden van collaborateurs'", bijvoorbeeld tegen het opnieuwoptreden van ensembles die op bijeenkomsten van 'foute' organisaties en instellingen hadden gespeeld. Het Militair Gezag kon de betrokkenen geen verbod
I 'Vergadering van de sectie Perswezen op woensdag 9 mei T945', p. 3 punten j en 0, gestenc. bijl. 577). 2 Op een regeling tot zuivering van het bedrijfsleven had, wat de ministers betrof, alleen Burger aangedrongen. p. I I 5.
tot optreden opleggen - het kon wèl de 'openbare bijeenkomsten' verbieden waarin dat optreden zou plaatsvinden. Dat deed het dan ook menigmaal.
XCTegen uitgevers en boekhandelaren waren geen maatregelen mogelijk.
XCWat de studenten aan de Katholieke Universiteit te Nijmegen en de Tijdelijke Academie te Eindhoven betrof: in Nijmegen waren er geen moeilijkheden doordat vrijwel niemand in april '43 de door secretarisgeneraal van Dam gevergde loyaliteitsverklaring had getekend, maar in Eindhoven bleek het nodig, de aangemelde studenten te schiften. Dat deed een commissie van toelating waarin twee docenten, twee studenten en een lid van het bestuur zitting hadden: alle studenten-'tekenaars' werden geweerd omdat het billijk geacht werd dat zij geen voordeel zouden ontlenen aan het feit dat zij na april '43 hun studie hadden voortgezet; bepaald werd verder (de commissie van toelating besefte dat haar gegevens onvolledig waren) dat toelating tot de Tijdelijke Academie niet betekende dat men nu ook automatisch toegelaten zou worden tot de universiteiten en hogescholen benoorden de rivieren wanneer die hun werkzaamheden zouden hervatten.
XCEr werd verschil gemaakt tussen bioscoopeigenaren van wie bekend was dat zij op allerlei wijzen verzet hadden geboden, en de anderen. Bioscopen welke de gehele bezetting door niet anders dan Duitse fllms hadden vertoond, werden door het Militair Gezag voorlopig onder beheer geplaatst - zij bleven open, maar de eigenaar stond onder toezicht van een beheerder en de inkomsten werden op een geblokkeerde rekening gestort. Men zou, wat op die bioscoopsector gebeurde, als een voorlopige bedrij fszuivering kunnen beschouwen, maar dan wel als een heel simpele. Zij was mogelijk doordat een bioscoop zich op het algemene publiek richtte en dat publiek in het algemeen wist, welke diensten een bepaalde bioscoopeigenaar aan de bezetter had bewezen. Op de andere, grotere sectoren van het bedrijfsleven waren de verhoudingen veel gecompliceerder en ook veel moeilijker te overzien. Een groot deel van het bedrijfsleven had Duitse opdrachten uitgevoerd, ook opdrachten op militair gebied. Dat gold voor talloze kleine bedrijven, maar ook voor grote als Philips en de scheepswerf'De Schelde'. Daar kon veel tegenover staan: denkbaar was dat diezelfde bedrijven bij het werk aan die Duitse opdrachten (opdrachten waarbij steeds ook de rijksbureaus voor handel en nijverheid betrokken waren geweest) een vertragingstactiek hadden toegepast of dat zij op allerlei wijzen en al van
een vrij vroeg stadium af steun hadden verleend aan het verzet (bijvoorbeeld door onderduikers in di enst te nemen) en aan het illegale werk. Waar was die collaboratie in zulk een omvang geschied en waar stond er zo weinig tegenover dat zuivering van de directie en eventueel ook van de raad van commissarissen geboden was? Wij zijn in hoofdstuk I van deel 7 van ons werk op de problematiek van de economische collaboratie dieper ingegaan. 'Had men', zo schreven wij, 'collaboratie in de zin van het op enige wijze bijdragen tot de versterking van het Duitse oorlogspotentieel strafbaar gesteld, dan had men na de oorlog vrijwel het gehele Nederlandse volk voor de rechter moeten dagen - een absurd en trouwens ook onbillijk denkbeeld'; onbillijk omdat er in ruime mate sprake was geweest van de harde dwang der economische feiten. 'Tot een billijke beoordeling van elk rijksbureau, van elke bedrijfstak, ja van elk bedrijf komt men alleen', schreven wij verder, 'wanneer men het tijderis de bezetting gevoerde beleid nauwkeurig nagaat en het vergelijkt met het beleid dat door verwante rijksbureaus, verwante bedrijfstakken en verwante bedrijven gevoerd is.' Hoeveel hieraan vastzat, zullen wij in deel 12 uiteenzetten; hier willen wij er allereerst op wijzen dat de Londense regering gemeend had, op dit gebied geen taak te hebben; zij had niets voorbereid en het Militair Gezag dus ook geen wettelijke basis gegeven voor emg lngnJpen.
XCDit leidde in het bevrijde Zuiden tot aanzienlijke spanningen - spanningen die bijvoorbeeld ontstonden toen de Geallieerde strijdkrachten voor allerlei werkzaamheden die met de grootst mogelijke spoed moesten worden uitgevoerd, hier en daar aannemers gingen inschakelen die op grote schaal voor de Wehrmacht werkzaam waren geweest. Zeker, er waren aannemers die zich op allerlei wijzen aan zulk werk hadden onttrokken of het zelfs hadden geweigerd - zij waren een groot deel van of zelfs al hun werkmateriaal kwijtgeraakt en hadden vele arbeiders elders emplooi zien zoeken. Werkmateriaal was bij de ccllaborateurs aanwezig en aan arbeiders hadden dezen nooit gebrek gehad. Wanneer dus een bestaand vliegveld moest worden hersteld of een nieuwaangelegd, dan gunden de Geallieerde officieren zich soms de tijd niet om na te gaan wat de voor het werk in aanmerking komende aannemers tijderis de bezetting hadden gedaan, en dat interesseerde hen ook nauwelijks. Het vliegveld moest af komen - er konden dan aannemers ingeschakeld worden die in de betrokken streek hun goede naam waren kwijtgeraakt. De bevolking ergerde zich er aan en de illegale werkers ergerden zich dubbel, maar men kon tegen zulk een gebeuren aanvankelijk niets ondernemen. De ontevredenheid steeg dus. Bedrijven waar een sterke
verbondenheid bestond tussen directie en arbeiders (Philips kan als voorbeeld gelden), kregen daar geen last van, maar in die bedrijven waar men de productie had trachten op te jagen, althans waar sommigen onder de directeuren en het leidinggevend personeel zich bij de arbeiders gehaat hadden gemaakt, rezen moeilijkheden. Wij vermeldden die al toen wij over de mijnen schreven. Bij de Staatsmijnen was de zuivering wèl mogelijk. De directies lieten zich daarbij adviseren door de eerder genoemde, door hen samengestelde commissies van bijstand. 'De zuivering', aldus het eindverslag van het Militair Gezag, 'is echter niet verlopen zoals men wenste' (talrijke adviezen werden door de directies terzijde gelegd). 'De hogergeplaatste personen bleven hun oude functies bekleden of werden gestaakt met behoud van salaris, brandstoffen enz., terwijl de arbeiders en lagere ambtenaren onmiddellijk ontslagen werden." Natuurlijk kon men ook in particuliere bedrijven tot zuivering overgaan in dier voege dat werknemers die 'fout' waren geweest, werden ontslagen (NSB'ers konden krachtens een van van den Tempels wetsbesluiten ontslagen worden zonder verlof van het gewestelijk arbeidsbureau). Maar welke organisaties hadden een volslagen 'fout' karakter gedragen en bij welke lag de zaak niet zo simpel? Bij Philips werd door de directie een Commissie van onderzoek ingesteld die onder leiding stond van een hoge Philips-functionaris: ir. Z. Fetter, directeur arbeidszaken. De Commissie nam ca. zeshonderd personeelsleden onder de loupe, In beginsel werden allen die lid waren geweest van een 'foute' organisatie, alsmede de 'Moffenrneiden', ontslagen, maar zij die alleen maar lid waren geweest van het Nederlands Arbeidsfront of van de Technische Noodhulp dan wel vrijwillig hun arbeidsdienstplicht hadden vervuld, werden geval voor geval bekeken. In een van de eerste vergaderingen van deze commissie werd voorts besloten, geen eonsequenties te verbinden aan het lidmaatschap van Arnold Meijers Nationaal Front. In diezelfde vergadering werd ook 'de vraag gesteld', aldus het verslag, 'welk standpunt ingenomen dient te worden wanneer bij de commissie klachten tegen leden van het Directorium mochten worden gemaakt. De voorzitter' (een van de directeuren dus) 'zegt, van de veronderstelling uit te gaan dat de directie er de voorkeur aan zal geven, dergelijke gevallen zelf te behandelen."
XClOverzicht MG, p. 115. 2 N.V. Philips: 'Beknopt verslag van de vergaderingen der Commissie van Onderzoek op 5 en 6 oktober 1944', p. 4 (MG, Staf, Sectie I, groep [I, doos 25, no. 11000).
XCDergelijke 'interne' bedrijfszuiveringen (zuiveringen van personelen dus, de directies bleven buiten schot) vonden in het bevrijde Zuiden ook bij andere bedrijven plaats en toen eind november in Eindhoven een eerste vergadering werd gehouden van afgevaardigden van de Fabrikantenkringen welke naar het voorbeeld van Eindhoven inmiddels in alle industrieplaatsen in het bevrijde Zuiden waren gevormd, werd onder voorzitterschap van ir. F. J. Philips uitvoerig over die zuivering van gedachten gewisseld. Daarbij bleek dat in Tilburg een ander systeem zou worden gevolgd: niet de directies zouden daar zuiveringscommissies vormen, maar er zou (naar wij aannemen: door het Militair Gezag) een commissie van drie tot vijf leden worden benoemd, 'eerlijke en goede burgers', zei mr. van Spaendonck, een van de Algemene gemachtigden voor landbouw, handel en nijverheid, 'waarop', aldus de notulen, 'de heer Philips de vraag stelt of deze wel op de hoogte zijn. De heer van Spaendonck vervolgt dat men natuurlijk mensen moet nemen die oog hebben voor de industrie. Men achtte het niet geschikt, hiervoor ook arbeidersleiders te nemen' (bestuurders van vakbonden werden dus op afstand gehouden). Een andere aanwezige vroeg toen, 'of deze zuivering' (de Tilburgse) 'ook gaat om de bedrijven als zodanig' (de Tilburgse wollenstoffenindustrie had van '40 af op grote schaal Duitse orders uitgevoerd en niemand wist dat beter dan van Spaendonck die directeur was van het rijksbureau voor wol en lompen en deze orders had verdeeld). 'De heer van Spaendonck antwoordt dat de commissie kwesties van personen behandelt, over de bedrijven zelf zullen andere personen oordelen, waarop de heer Philips opmerkt dat er een verordening komt omtrent de zuivering der bedrijven" - een regeling dus van het Militair Gezag, geen wetsbesluit.
XCZulk een regeling leek mede daarom wenselijk omdat in enkele plaatsen illegale groepen en de Binnenlandse Strijdkrachten tot actie waren overgegaan tegen fabrikanten die, zo meenden zij, opgesloten dienden te worden. In Deurne bij Helmond richtte die actie zich tegen de gebroeders H. J. en W. A. van Doorne, directeuren van van Doorne's Automobielfabriek, welke als nagenoeg alle andere daarvoor in aanmerking komende bedrijven bij de Duitse oorlogsproductie ingeschakeld was geweest (in het geval van de Daf had dit vooral productie betroffen van militair transportmaterieel). Eerst trokken de 'Blauwe Jagers' (het naar de
1 'Notulen der eerste vergadering der Fabrikamenkringen uit bevrijd Nederland. 23 november r944' (Doc II-Io49, a-r),
Bewakingstroepen van de BS overgegane deel van de Partisanen-Actie N ederland) de Daf-fabriek binnen, namen er de administratie in beslag en zetten een accountant aan het werk; vervolgens liet een (niet nader bekend) onderdeel van de BS en tenslotte nog het hoofd van de afdeling Politieke Zaken van de Binnenlandse Strijdkrachten een onderzoek instellen - onderzoekingen die kennelijk onvoldoende materiaal opleverden om de gebroeders van Doorne in hechtenis te nemen en die hen zeker niet deden dalen in de achting van hun collega's-fabrikanten (H. J. van Doorne was een van de afgevaardigden van de Kring Eindhoven en omgeving op de eerste bijeenkomst van de Fabrikantenkringen in het bevrijde Zuiden), maar die wèl onderstreepten dat een algemene regeling wenselijk was.
XCKruis gaf in november '44 opdracht aan twee juristen, mr. A. M. C. J. Steinkühler en mr. J. H. Passtoors, om na te gaan welke wettelijke maatregelen nodig waren Oll1 de zuivering van het bedrijfsleven te bevorderen. Medio december adviseerden zij, 'de aanvankelijke zuivering, die vooruitloopt op hetgeen later zal geschieden door de Tribunalen en de Raad voor het Rechtsherstel, te bepalen tot de notoire gevallen waarin ... ingrijpen in's lands belang noodzakelijk is' - daarmee was ingrijpen tegen personen bedoeld, want voor de 'zuivering [van) gehele bedrijven' ('op dit terrein heerst verwarring') stelden zij de oprichting voor van aparte zuiveringscommissies.' Aangezien Steinkühler en Passtoors slechts in Noord-Brabant hun licht hadden opgestoken (o.m. bij Beel die inmiddels adviseur Sociale Zaken van het Militair Gezag was geworden), legde Kruls hun rapport nog aan de militaire commissaris in Limburg voor die hem op 12 februari' 45 de reacties toezond van mr. dr. L. F. H. Regout, voorzitter van de Kamer van Koophandel te Maastricht, en van het bestuur van de Maastrichtse Fabrikantenkring. Regout voelde niets voor de door Steinkühler en Passtoors voorgestelde commissies; 'speciaal voor wat de directies der grotere ondernemingen betreft, zijnde ongetwijfeld het moeilijkste geval, directies wier vroegere houding thans aan kritiek blootstaat, geloof ik niet', schreef hij, 'dat een zuiveringscommissie veel zou kunnen uitrichten.' Het bestuur van de Maastrichtse Fabrikantenkring ging nog verder: het achtte een 'aparte zuivering van het bedrijfsleven onnodig. De z.g. zware jongens zijn reeds overal uit deJ.J.
\ A. M. C. Steinkühler en H. Passtoors: 'Rapport omtrent de zuivering van het Nederlandse bedrijfsleven' (15 dec. 1944), p. 2, 9 (MG, Staf, Sectie groep I I, doos 25, no. 11000).
bedrijven vertrokken of verwijderd. Voor de lichtere gevallen is de bestaande wetgeving voldoende.' I
XCOp 22 februari, tien dagen nadat deze reacties waren verstuurd, kwam in Eindhoven de Centrale Opsporingsraad bijeen welke inmiddels door Kruls was ingesteld teneinde op arrestatiegebied de coördinatie te bevorderen. 'Naar voren gebracht wordt de vraag', aldus de notulen,
XC'hoe het gaat met het aanpakken van de grote collaborateurs, zoals fabrikanten. Het probleem is namelijk, dat er hier in de verschillende districten verschillend wordt opgetreden, al naar gelang de persoonlijke inzichten zijn. Bijvoorbeeld mensen die in andere plaatsen huisarrest krijgen, worden in Nijmegen gearresteerd. In Tilburg is aan fabrikanten huisarrest opgelegd"
XCeen van de leden van de Centrale Opsporingsraad vond dat 'een vreemde figuur, aangezien deze mensen geheel niet staatsgevaarlijk zijn', waarop tenslotte de waarnemend hoofdinspecteur van de raad herinnerde aan wat majoor Verhoeff, de militaire cornmissaris van Eindhoven, placht te zeggen: 'Ik houd mij alleen aan de Eerste en Tweede Lastgeving' (de arrestarie-instructies van het Militair Gezag waarin de kategorie der economische collaborateurs ontbrak) 'en begin niet aan gevallen die daarbuiten vallen. Ik doe daaraan niets, tenzij op nadere instructie uit Brussel."
XCWij betwijfelen dat er elders wèl veel aan gedaan is, want onder de bevolking groeide de ontevredenheid op dit punt. Bij 'De Schelde' ontstonden moeilijkheden doordat de arbeiders weigerden het gezag van de directie langer te erkennen. Begin maart kwamen officieren van verschillende secties van de staf Militair Gezag bijeen om zich over de(J. J.
I Militaire commissaris Limburg: Rapport 'Zuivering Nederlands bedrijfsleven' (12 febr. [945), p. [-2 (a.v.) 2 Een officier van het Militair Gezag die in Tilburg op onderzoek was uitgegaan, noteerde in die tijd: 'Naar schatting heeft Tilburg ongeveer fabrikanten, tegen veertig waarvan iets gedaan zou moeten worden. De methode van werken is op het ogenblik dat bewijzen gezocht worden nauw geestelijk contact [met Duitsers] (diners, jachtpartijen, te bewijzen na verklaringen dienst boden, koks en uit jachtboeken). Daarna volgt het zeer tijdrovende onderzoek naar de leveranties van de Duitsers.' De rapporteur meende overigens dat verscheidene van de met al die onderzoekingen belaste rechercheurs 'onvoldoende onafhankelijk staan van fabrikanten'; een hunner had met de leider der onderzoekingen willen 'wedden dat hij geen der fabrikanten te pakken zou kunnen krijgen.' de Jong: 'Bezoek aan Tilburg op 8 en 10 maart 1945.' (MG, Staf, Sectie I, doos 60, map 5)) J Sectie II: 'Notulen de Centrale Advies-Commissie' (ook wel Centrale Opspo ringsraad geheten), 22 febr. 1945, p. 3-4 (a.v., doos 60, no. 3).
zuivering van het bedrijfsleven te beraden. Die zuivering werd, meenden zij, 'zeer dringend. De bevolking vraagt om maatregelen tegen collabo rateurs-captains of industry"; besloten werd, KruIs te adviseren tot het instellen van Districtskamers voor de zuivering van het bedrijfsleven welke hun gegevens moesten ontvangen van gemeentelijke commissies. 'In principe', aldus deze aanbevelingen,
XC'lijkt het juist, allereerst hen aan te pakken, die zuiver oorlogsmaterieel (wapens, instrumenten) hebben gemaakt. Ook daarbij dient dan echter, zo enigszins mogelijk, te worden vastgesteld hoe en wanneer het eerste contact met de Duitse opdrachtgever tot stand kwam. Een beslissing op zeer korte termijn lijkt uiterst wenselijk voor het handhaven van de orde en rust in het bevrijde gebied en ter hantering in het Noorden onmiddellijk na de bevrijding.'!
XCKruIs nam dat advies in zoverre over dat hij bepaalde dat fabrikanten van wie men kon vaststellen dat zij veel persoonlijk contact met Duitsers hadden gehad, opgepakt moesten worden - een verdergaande beslissing nam hij niet, of beter: hij meende (terecht, naar ons oordeel) dat het de regering was die die beslissing moest nemen. Deze was daar, toen Nederland benoorden de rivieren werd bevrijd, nog niet aan toegekomen.
XCWij moeten nu bij twee individuele gevallen stilstaan: die van prof. de . Quay en van mr. van Spaendonck, van wie eind oktober '44 de eerste door KruIs tot voorzitter van het College van algemene commissarissen van landbouw, handel en nijverheid was benoemd en de tweede tot een der leden. De Quay's benoeming leidde, gelijk reeds vermeld, in het Zuiden niet tot protesten - wèl waren er bezwaren in de kring der ministers, met name bij van Heuven Goedhart, fel tegenstander van de Nederlandse Unie; intussen erkende ook deze eind november in een vergadering van de ministers-'kwartiermakers' dat er geen reden was, de Quay te weren uit een functie waarin hij geen politieke verantwoordelijkheid droeg.
XC! A.v.: 'Notulen bespreking 2 maart
XCTen aanzien van van Spaendonck lag het anders. Hij stond in het Zuiden bekend als een uiterst bekwaam organisator. Niet alleen was hij directeur geweest van het (in Tilburg gevestigde) rijksbureau voor wol en lompen, maar ook secretaris van de diocesane werkgeversverenigingen in Noord-Brabant en Limburg en secretaris van de Tilburgse Kamer van Koophandel. Hij had evenwel (dat was in Tilburg aan velen bekend) de wollenstoffen-industrie srerk gestimuleerd tot het leveren van uniformlaken aan de Wehrmacht . Zodra zijn benoeming bekend werd, maakte de georganiseerde Tilburgse illegaliteit haar bezwaren kenbaar aan de militaire commissaris; deze gaf ze aan Kruls door en Kruls gaf vervolgens de militaire commissaris van de provincie Noord-Brabant, de van der Schueren, opdracht, terstond een onderzoek in te stellen in overleg met de inmiddels gevormde Provinciale Raad van Vertrouwensmannen der Illegaliteit. Kruls bood aan, van Spaendonck onmiddellijk uit zijn functie te ontheffen, maar dat achtten de Tilburgse illegale werkers niet nodig.
XCDe commissie inzake van Spaendonck (de van der Schueren werd voorzitter en er waren vijfleden onder wie twee vertegenwoordigers van de illegaliteit') kwam eind december voor de eerste maal bijeen. Te harer beschikking stond een dossier met o.m. alle circulaires die van van Spaendoncks rijksbureau waren uitgegaan; zij raadpleegde voorts de rector magnificus van de Katholieke Economische Hogeschool en de praeses van het Tilburgse Studentencorps en zij ontving tenslotte een schriftelijke uiteenzetting van van Spaendonck persoonlijk. Haar in maart '45 geformuleerde conclusie was dat deze niet op duidelijke wijze aan het verzet had deelgenomen en dat hij, 'pogende te redden voor het Nederlandse bedrijfsleven en voor de Nederlandse arbeiders wat hij kon, zo ver (is) gegaan dat men niet aan de indruk kan ontkomen dat zijn toegeeflijkheid te groot is geweest.' De commissie erkende dat van Spaendoncks aftreden 'een zware slag' zou zijn voor het College van algemene commissarissen, maar was toch, 'al deze overwegingen zorgvuldig tegen elkaar afwegend, van mening dat het algemeen belang door het handhaven van mr. van Spaendonck ernstiger zal worden geschaad dan dit door zijn aanblijven kan worden gediend, waarom de commissie u adviseert, het aftreden van mr. van Spaendonck te bevorderen."J.J. J.J.J.woordigden de Noordbrabantse illegaliteit. 2 Rapport, 13 maart 1945, van de Commissie-van Spaendonck (CSMG, Zeer geheim archief,
I Leden waren dr. F. S. P. van Buchem, prof. dr. Cobbenhagen, mr. A. M. Houben, Pot en dr. ir. N. A. Voorhoeve; van Buchem en Voorhoeve vertegen
XCDat bevorderen van het aftreden bleek formeel geen eenvoudige zaak. Van Spaendenek moest, zou men kunnen zeggen, gestaakt worden als lid van het College van algemene commissarissen, maar het was twijfelachtig of het Zuiveringsbesluit voor dat college gold. Het gold in elk geval wèl voor de Kamers van Koophandel en KruIs koos dus als oplossing dat hij van Spaendonck als secretaris van de Tilburgse Kamer staakte. Van Spaendenek nam toen ontslag als algemeen commissaris, niet zonder verbittering jegens KruIs en jegens de nieuwe minister van economische zaken, Gispen, die door KruIs van zijn beslissing in kennis was gesteld en nota bene maandenlang zijn collega was geweest. Het college, nu bestaande uit prof. H. A. Kaag, waarnemend voorzitter (de Quay was minister van oorlog geworden), Boerma en mr. Steinkühler (van Spaendoncks vervanger), deed KruIs weten dat het voor hetgeen met van Spaendenek was geschied, 'geen enkele verantwoordelijkheid (aanvaardde)."
XCDit was slechts een voorproefje van de moeilijkheden waartoe, na de bevrijding van het gehele land, de toepassing van het Zuiveringsbesluit op de economisch-organisatorische sector zou leiden.
XCKruis, die als hoofd van het Bureau Militair Gezag de schepper van het Militair Gezag was en als chef-staf de leider ervan, is nuchter genoeg geweest om van de aanvang af te beseffen dat zijn organisatie, eenmaal optredend, aan velerlei kritiek zou blootstaan. Hij had, zoals wij al in ons vorige deel vermeldden, in de Londense opbouwperiode het Militair Gezag wel vergeleken met 'een spons die al het vuile water moet opzuigen en dan uitgeknepen wordt" - beter achtte hij het dat de kritiek zich zou richten op zijn tijdelijke organisatie dan op de regering, zulks al met het oog op de positie van de door hem hogelijk vereerde koningin. Nu, 'vuil water' kreeg het Militair Gezag al in het bevrijde Zuiden in ruime mate op te zuigen en 'uitgeknepen' in de zin van 'negatief beoordeeld' is het daar al betrekkelijk spoedig. Hoe kwam dat?handel en nijverheid aan Kruis (MG, Staf, Sectie VI, doos 13, no. 59). 2 H. J. Kruis: Generaal in Nederland, P:
I Brief, 6 april 1945, van het College van algemene commissarissen voor landbouw,
XCW~ zien als voornaamste factor dat, gegeven het feit dat bij het gros der bevolking de verwachtingen ten aanzien van wat na de bevrijding zou geschieden, in de loop van de bezetting steeds hoger waren gespannen, teleurstelling onvermijdelijk was en zich even onvermijdelijk richtte op de eerste Nederlandse autoriteiten die het centraal gezag vormden; daar kwam in het Zuiden dan nog bij dat, afgezien van alles wat uit de aanwezigheid van de Duitse bezetter was voortgevloeid, de levensomstandigheden in de eerste paar maanden, wel verre van snel te verbeteren, slechter werden dan zi] ooit waren geweest. Kritiek op de Geallieerden kon men zich innerlijk niet veroorloven (zij waren tenslotte de feitelijke bevrijders) - kritiek op de verantwoordelijke Nederlandse autoriteiten wèl. Als object van die kritiek was de regering ver weg en het Militair Gezag dichtbij.
XCEen korte periode was er waarin men dat Militair Gezag met vreugde had begroet, maar die vreugde duurde niet lang. In een rapport over de stemming van de Eindhovense bevolking medio november '44, aangehaald door drs. J. L. G. van Oudheusden en drs. J. A. M. Verboom in hun waardevolle studie Herstel en vernieuwingsbeweging in het bevrijde Zuiden. Eindhoven, 's-Hertogenbosch en Waalwijk 1944-1945 (I977), wordt vermeld dat er bij 'het publiek' een 'zeer begrijpelijke verwarring' heerste ten aanzien van het Militair Gezag - 'begrijpelijk omdat de naam' (Kruls had vergeefs naar een andere naam gezocht) 'verschijnselen suggereert waaraan men tijdens de bezetting gewend was geraakt: show, hakkengeklap, kortom krachtsvertoon. Verreweg het grootste deel der bevolking denkt dat de militaire commissaris hetzelfde is als de Duitse Ortskommandant was": een vreemde autoriteit dus, met vage maar vèrgaande bevoegdheden. Wat die bevoegdheden precies waren en wat hun ratio was, drong tot de meeste mensen niet door; er was al geen papier genoeg om het hun duidelijk te maken. Had het Militair Gezag in zijn rijen uitsluitend verstandige en energieke officieren gehad, dan nog zou het al na de aanloopperiode kritiek hebben ontmoet, maar niet alle officieren wáren verstandig en energiek; niet allen waren opgewassen tegen een situatie waarin zij, gegeven de traag werkende verbindingen (het kon, gelijk eerder vermeld, een maand duren voor een militaire commissaris op een bepaalde vraag antwoord uit Brussel kreeg), in hoofdzaak op eigen wieken moesten drijven. Als vreemden hun intocht doende in een bepaalde plaats of streek, geraakten zij daar soms tezeer onder de invloedJ.J.
1 Aangehaald in L. G. van Oudheusden en A. M. Verboom: p. 41-42.
van bepaalde personen, voerden een onevenwichtig beleid en moesten beslissingen herzien, hetgeen aan hun gezag afbreuk deed. Trouwens, de eerste oriëntatie ter plekke vergde soms al meer tijd dan de ongeduldige burgerij kon goedvinden en er kon niets misgaan ofhet werd met graagte rondverteld. Eind '44-begin '45 werden de letters MG door velen in het bevrijde Zuiden de afkorting genoemd van 'het Malle Geva!', 'Malle Gevallen' (titel van een in die tijd nogal bekende roman van de hand van Hans Martin), 'het Militair Gelach' of'Militair Gezigzag'. Eén militaire commissaris die fout op fout stapelde, bedierf veel voor collega's die in de moeilijke omstandigheden waarin al die militaire commissarissen waren geplaatst, heel wel of zelfs uitnemend voldeden.
XC'Ik had de indruk', rapporteerde ik persoonlijk medio maart '45 aan Gerbrandy nadat ik, niet in uniform maar in burger, met diens verlof een bezoek van twaalf dagen had gebracht aan Noord-Brabant en Zeeland,
XC'dat er een bedenkelijke afstand bestaat tussen het Militair Gezag-apparaat en de massa der bevolking. Deze massa voelt het Militair Gezag niet aan als het 'eigen' bestuursapparaat. ZU ziet in de leden van het Militair Gezag een bevoorrechte kaste, beschikkend over beter voedsel, betere kleding, beter vervoer - een kaste welker bevoorrechte positie niet gerechtvaardigd wordt door haar prestaties of bijzondere risico's ...
XCHet is alsof het Militair Gezag het midden houdt tussen een eigen regering en een Duits bezettingsapparaat. Deze indruk wordt versterkt doordat er in de praktijk geen enkele mogelijkheid is om tegen de beslissingen van het Militair Gezag appèl aan te tekenen. Men voelt zich aan die beslissingen overgeleverd, zonder dat men er door eigen gekozen vertegenwoordigers enige invloed op kan hebben of kritiek op kan uitoefenen. 'WU weten nu pas wat demoeratie is', zei men mij te Eindhoven waar over het gebrek aan openbaarheid sterk werd geklaagd. Op Walcheren was de algemene opinie van de ingenieurs met wie ik sprak: 'Schaf in's hemelsnaam dat Militair Gezag af. Geef ons enkele verbindingsofficieren en laat ons verder onze eigen boontjes doppen. WU kunnen het veel beter.'
XCBehalve in individuele gevallen leek mij de stemming niet een te zijn van verbittering. Zo ver was men nog niet. Wel voelt men een toenemende wrevel en onwil tegen dit apparaat dat alsmaar nieuwe mensen aantrekt, alsmaar nieuwe bureaus opricht en een verwarrende staat in de staat gaat vormen.
XCRevolutionair was de stemming in genen dele."
1 L. de Jong: 'Rapport aan prof. Gerbrandy betr. een reis in het bevrijde Zuiden, 2-13 maart 1945' (r8 maart 1945), p. 4-5 (RvO, Londense collecties, L 22).
XCPeilingen van de publieke opinie hebben ten aanzien van het Militair Gezag in het bevrijde Zuiden niet plaatsgevonden, maar wij stellen ons voor dat Kruls zelf niet zou hebben verwacht dat, waren zij wèl gehouden, een overwegend gunstig oordeel uit de bus zou zijn gekomen. Een goede naam liet het Militair Gezag niet na en wij beschouwen het dan ook geenszins als bevreemdend dat het door de Parlementaire Enquêtecommissie overwegend negatief is beoordeeld. Niet dat de commissie het werk van het Militair Gezag in al zijn aspecten heeft onderzocht - zij richtte, wat de periode vóór mei '45 betrof (wij gaan zelf voorshands niet verder'), haar kritische aandacht op slechts twee punten: de verhouding tussen het Militair Gezag en de regering en het arrestatiebeleid ; daaraan werden in het in '50 verschenen vijfde verslag van de commissie meer dan 200 pagina's gewijd, culminerend in een scherpe kritiek die wij nog zullen weergeven en in nadere beschouwing zullen nemen. De commissie was zich er van bewust dat zij daarmee een onevenwichtig beeld had vastgelegd. Er was, erkende (en waarschuwde) zij in de inleiding tot dat vijfde deel, door het Militair Gezag 'veel verricht ... , dat tot geen kritiek aanleiding geeft. Op verschillende terreinen heeft het instituut inderdaad nuttig werk gedaan? - maar die terreinen, stuk voor stuk in het verslag van de commissie niet behandeld, werden niet eens opgesomd of ook maar aangeduid.
XCOnzerzijds hebben wij het wenselijk geacht, eerst een algemeen beeld te geven van het Militair Gezag en van de problemen waarvoor het kwam te staan. Noch de verhouding tussen het Militair Gezag en de regering, noch het arrestatiebeleid kan men daarvan isoleren - trouwens, alvorens die twee onderwerpen te behandelen, moeten wij op de politieke ontwikkelingen in het bevrijde Zuiden dieper ingaan: óók een onderwerp dat de Enquêtecommissie niet in systematische beschouwing heeft genomen. Deze opmerkingen makend, ontkennen wij uiteraard geenszins dat het baanbrekend onderzoek van de Enquêtecommissie van eminente betekenis is geweest voor het vaststellen van de feiten ten aanzien van de twee genoemde onderwerpen en dat de commissie, zich op die onderwerpen concentrerend, gedaan heeft wat men als de primaire taak van een parlementaire commissie mag zien - een historicus evenwel dient die onderwerpen in een ruimer verband te plaatsen.
XCI Het Militair Gezag is tot begin maart 1946 blijven functioneren; over zijn activiteiten benoorden de grote rivieren zullen wij schrijven in deel 12. 'Enq., dl. V a, p. 9.
Goudriaan die behalve directeur van de Spoorwegen adviseur was geweest van het Militair Gezag, schreef in zijn memoires:
XC'Er is veel kritiek geweest op het Militair Gezag. Ik heb er zelf deel van uitgemaakt, vrijwel van het begin der bevrijding af tot eind mei 1945 en ik ben dus misschien niet onbevooroordeeld. Maar ik kan niet anders zeggen dan dat ik het een uiterst nuttige, ja onder de gegeven omstandigheden onmisbare instelling heb gevonden. De militarisatie van de uitvoerders van tal van burgerlijke diensten was noodzakelijk om de vereiste hulp en samenwerking te krijgen van de Geallieerde legerautoriteiten en ook om deze uitvoerders de nodige vrijheid van beweging te verschaffen in een gebied dat maandenlang vlak achter het front heeft gelegen ... Aan de belangeloze toewijding en aan de geest van kameraadschappelijke samenwerking in het MG bewaar ik de allerbeste herinneringen."
XC'Een uiterst nuttige, ja onder de gegeven omstandigheden onmisbare instelling' - wij onderschrijven die formulering. Het Militair Gezag was in Londen gezien als een apparaat dat gedurende niet al te lange tijd heel Nederland moest besturen - het is door het vastlopen van de Geallieerde offensieven het apparaat geworden dat een maand of zes, zeven het bevrijde Zuiden heeft bestuurd. Hoe had men daar anders voor moeten zorgen? De Geallieerde Civil Affairs-instanties bezaten er noch de krachten noch de deskundigheid voor en had men in het Zuiden een Nederlands militair gezagsapparaat moeten gaan improviseren, dan zou kostbare tijd verloren zijn gegaan en, zo vrezen wij, een apparaat zijn samengesteld dat onvoldoende was ingesteld op de noodzakelijke vitale samenwerking met de Geallieerde militaire autoriteiten. Die samenwerking was door Kruis en zijn staf al in Londen zorgvuldig voorbereid. Trouwens, de Nederlandse wetsbesluiten welke door het Militair Gezag dienden te worden toegepast, vormden geen eenvoudige materie. Had men die toepassing aan personen toevertrouwd die er vreemd tegenover stonden, dan zouden, vrezen wij, eerst recht brokken zijn gemaakt. Een feit was (Goudriaan kon dat uit eigen ervaring onderstrepen) dat men in het oorlogsgebied Zuid-Nederland alleen iets voor de burgerbevolking kon bereiken wanneer men gemilitariseerd was, anders gezegd: wanneer men de Geallieerde militaire autoriteiten niet om medewerking behoefde te vragen maar wanneer men op die medewerking recht had. Voor ieder die buiten het Geallieerde militaire apparaat stond, was het vrijwel onmogelijk, de obstakels te overwinnen die de een na de ander voor hem oprezen wanneer hij die gigantische bureaueratie trachtte binnen te dringen.
XC, J. Goudriaan: Vriend ell vijand, p.
XCBoerma, de algemeen gemachtigde voor de landbouw, had medio november aan een ambtenaar, J. P. L. L. A. Burg, opgedragen, in Oisterwijk een bureau te vestigen van waaruit de directie van de landbouw weer zou kunnen gaan functioneren. Burg had ter plaatse aan de Heisteeg een pand kunnen vorderen. Eind december bezat hi] nog geen auto - hij had slechts een flets. 'Ik wil u er nogmaals op opmerkzaam maken', schreef hij in die dagen aan Boerma,
XC'dat ik hetgeen u mij gevraagd hebt te doen, nl. de directie van de landbouwaan het draaien te brengen, op deze manier niet kan vervullen. Ik u/eiger positief nog langer met dit weer en met de mij ter beschikking zijnde kleding met een fiets elke keer opnieuw naar Tilburg, Den Bosch, Vught, Boxtel enz. te trappen. Ik heb mijn goede wil tot belachelijk toe getoond doch nu stop ik.
XCTer i llustratie van mijn moeilijkheden het volgende: zodra het huis in de Heisteeg voor mij gevorderd was, ben ik bezig gegaan om kolen voor de verwarming te krijgen. Eerst naar het distributiekantoor. Van het distributiekantoor naar de heer Elzinga, voedselcommissaris. Van de heer Elzinga naar gasfabriek Oisterwijk. Van gasfabriek naar Elzinga. Van Elzinga naar 'Bos en Ven'.' Van 'Bos en Ven' naar Elzinga. En nog geen kolen. Eerste Kerstdag kwam 's middags de eigenaar van het huis bij mij met de boodschap dat zijn verwarming aan het bevriezen was, hij kon hem niet aftappen want er is geen waterleiding om hem opnieuw te vullen. Dus Eerste Kerstdag er weer op uit. Eerst naar Elzinga, van Elzinga naar 'Bos en Ven', van 'Bos en Ven' naar de gasfabriek, van de gasfabriek naar Elzinga, van Elzinga naar een kolenboer en met heel veel moeite kon ik I \I, mud cokes lenen. Daarmede was de verwarming's nachts gered. Op de Tweede Kerstdag wederom hetzelfde liedje. Vandaag 500 kilo hout gekocht en wat gruis losgekregen om vannacht de zaak weer vorstvrij te houden. Vanmorgen nog in Tilburg geweest bij de gasfabriek, brandstoffencommissie, resultaat nihil. Ik behoef u verder niet te vertellen wat er op deze manier van mijn werk terecht moet komen. Maar zolang ik dergelijke dingen met een fiets moet afdoen, kom ik nooit aan werken toe, bovendien kan ik het personeel niet anders laten doen dan naar huis laten gaan.
XCMet mijn meubilair ging het precies zo. Er was mooi Duits bureaumeubilair hier in Oisterwijk achtergebleven. Met de burgemeester had ik afgesproken dat ik dat in bruikleen kon krijgen. Toen ik het huis eindelijk had en hem vroeg wanneer ik het kon laten halen, kreeg ik de boodschap 'dat kan niet meer, de Engelsen hebben het in beslag genomen.' Op de fiets naar Tilburg naar majoor de Lange.' Hij kon er niets aan doen, ik moest het zelf maar zien af te handelen.
XC1 Dit was het hotel in Oisterwijk waar de ministers-'kwartiermakers' verbleven. 2
Terug naar Oisterwijk. De burgemeester zei mij dat het vermoedelijk een Engels officier uit Boxtel is geweest. De andere dag naar Boxtel, eerst naar de Town Major, hij wist er niets van, misschien was het iemand van Civil Affairs; dus naar Civil Affairs. Een der officieren had inderdaad opdracht gehad van een Division Headquarters om het meubilair in beslag te nemen. Dat Division Headquarters zat in Vught. In Vught na lang zoeken het HQgevonden en eindelijk bij een kolonel terecht die de opdracht had verstrekt, doch in opdracht van de Second Army HQ. Hij zou een ordonnans daarheen zenden om toestemming te vragen om mij dat meubilair ter beschikking te stellen, doch tot op heden nog geen bericht, alhoewel het al weer 8 dagen geleden is.
XCIk heb ook geen zin om nu weer eens naar Vught te gaan fietsen. Ik heb er op deze manier schoon genoeg van. Ik kan ook niet verder zo. Met veel moeite heb ik 2 schrijfmachines kunnen lenen, ze zijn me althans toegezegd, doch ik kan ze op een flets niet laten halen. Contact met de verschillende consulenten en het op gang gaan brengen van hun apparaat, daar is geen sprake van. En zo is het met alles.' I
XCMaar Boerma, ontvanger van deze typerende klacht (talloze Nederlandse ambtenaren ondervonden vergelijkbare moeilijkheden), had zelf klachten te over. Hij zond begin december aan een van de officieren van de staf Militair Gezag in Brussel de volgende 'kleine opsomming':
XC'a. Ofschoon mij vorige week te Brussel uitdrukkelijk werd toegezegd dat men zich met de z ist Army Group in verbinding zou stellen voor de uitbreiding van de huisvesting van mijn bureau, heb ik van enig resultaat van deze démarche nog steeds niets bespeurd. Momenteel is de toestand zó, dat er tenminste tien leidende personen van mijn dienst zijn, die niet over een eigen kamer beschikken (laat staan hun personeel) en dientengevolge regelmatig bij de enkele gelukkigen, die wel een kamer hebben, rondhangen.
XCb. Met ingang van hedenavond zijn ca. vijftien ambtenaren van mijn dienst, die in Hotel Suisse te Tilburg waren ingekwartierd, aan de deur gezet omdat het gehele hotel door een Canadese legereenheid in beslag genomen is. Voor de meesten van deze personen is tot op dit ogenblik nog geen nieuwe huisvesting gevonden. Vermoedelijk zullen zij dus de nacht in mijn kantoor moeten doorbrengen.
XCc. Hoewel de heer van Blankenstein ' heeft voorgesteld de wel zeer povere voeding van onze mensen door beschikbaarstelling van wat Army rations te verbeteren, is hiervan nog niets gekomen. Het gevolg was dat het deze weekJ.doos 12, no. 35). 2 Deze was, gelijk reeds gezegd, hoofd van de sectie-Economische
1 Brief, 29 dec. 1944, van P. L. L. A. Burg aan A. H. Boerma (MG, Staf, Sectie VI,
enkele keren is voorgekomen dat er ambtenaren zijn, die zonder ontbijt naar hun werk moesten gaan.
XCd. Hoewel wij bij de Rijksverkeersinspectie en bij de militaire instanties steeds hebben gewezen op het feit dat ons voor onze dienst veel te weinig auto's ter beschikking staan, is het ons niet mogen gelukken, op dit gebied enig resultaat te verkrijgen. Tot nu toe beschikken wij slechts over een 'wagenpark' van 2 bruikbare auto's, waarvan, naar mij mondeling werd medegedeeld, er nog één dezer dagen zal worden gevorderd ten behoeve van de Nederlandse regering te Oisterwijk.
XCe. Ons wagenpark gebruikte als garage het automobielbedrijf Knegtel te Tilburg. Van deze garage ontvingen wij bericht dat op maandag I I december deze garage in haar geheel door de Carl. Army was gevorderd. Het is mij tot op heden niet mogen gelukken een nieuwonderdak voor mijn auto's te vinden.
XCf. Hoewel ik meerdere malen heb voorgesteld een benzinedepot te vormen speciaal voor mijn dienst, is hiervan nog steeds niets gekomen. Het gevolg is dat wij gedurende een week minstens 2 à 3 dagen geheel zonder benzine zitten. Zo moest ik gisteren mijn chauffeur de laatste 10 liter benzine ter beschikking stellen om daarmede naar Eindhoven te gaan teneinde aldaar persoonlijk de voor mijn reis naar Brussel benodigde benzine te halen.' 1
XCMen kan natuurlijk de vraag stellen: waarom was een belangrijke dienst als die van ir. Boerma niet gemilitariseerd? Het antwoord is dat de Shaef-Mission, welke op haar beurt afhankelijk was van de medewerking van Shaef en van de hoofdkwartieren van de legergroepen en legers, de omvang van het Militair Gezag beperkt wenste te houden. Kruls kreeg een minimum aan krachten - daarmee moest hij rondkomen. Hij en zijn officieren hadden veel goodwill bij de Shaef-Mission, maar die Mission kon ook geen ijzer met handen breken. Er was nu eenmaal tekort aan alles; dat kon evenwel moeilijk rondgebazuind worden. Van het gehele raamwerk waarbinnen het Militair Gezag zich van zijn opdracht moest kwijten, was de burgerij in het bevrijde Zuiden zich niet of nauwelijks bewust. Zij kende de beperkingen niet waaraan het Militair Gezag, functionerend binnen het geheel van de Geallieerde bevrijdingslegers, onderworpen was.
XCWat heeft het Militair Gezag, al de beperkingen ten spijt, in de beschreven periode tot stand gebracht?
XCHet heeft (wij vatten de gegevens uit dit hoofdstuk in de volgorde van behandeling samen) uiteindelijk met succes geprotesteerd tegen de plunderingen en vernielingen door Geallieerde troepen; bevorderd dat de
1 Brief, 9 dec. 1944, van A. H. Boerma aan R. E. Laan (a.v., no. 53).
tienduizenden evacué's in het Zuiden goed werden opgevangen; aan het onderwijs materiële hulp geboden; brandweer en luchtbescherming weer op peil gebracht en mobiele colonnes gevormd voor de inzet benoorden de rivieren; de grensbewaking een solide organisatorische grondslag gegeven; het herstel van de PTT-verbindingen bevorderd en een deugdelijk censuurapparaat geschapen; aan voorlichting gegeven wat ondanks het tekort aan papier mogelijk was; het beschikbare papier aldus verdeeld dat weer een redelijk gevarieerde pers ontstond; in de vorm van 'Herrijzend Nederland' een gewaardeerde omroeporganisatie geïmproviseerd; de pers en 'Herrijzend Nederland' op een verstandige wijze gecensureerd; de Geallieerden gestimuleerd om minimaal voldoende hoeveelheden voedsel, zeep en medicamenten naar het bevrijde Zuiden te zenden; terecht prioriteit gegeven aan de noden van de mijnwerkers; bevorderd dat er een minimaal voldoend aantal vrachtauto's kwam en deze via het Centraal Transportbureau zo efficiënt mogelijk gebruikt; de Geallieerden gestimuleerd tot het weer bevaarbaar maken van de kanalen en het herstel van de spoorwegen; het College van algemene commissarissen voor landbouw, handel en nijverheid in het leven geroepen hetwelk door middel van talrijke lagere overheidsorganen leiding heeft gegeven op economisch gebied en op dat gebied controle uitgeoefend; het herstel van de gasfabrieken en de electrische centrales bevorderd; wat aan energie en grondstoffen ter beschikking kwam, zo goed mogelijk gedistribueerd; de Nederlandse belangen bevorderd bij het verdelen van de oorlogsbuit; de aanvoer van door het Nederlandse Voedselbureau en door het Netherlands Office for Relief and Rehabilitation aangekochte voorraden en goederen op gang gebracht; een eerste grondslag helpen leggen voor het droogmaken van Walcheren; de stabilisatie van lonen en prijzen en het afkondigen van een royale wachtgeldregeling bevorderd; werklozen opgenomen in een nieuwe dienst: de Dienst Uitvoering Werken; voor voldoende circulerend geld gezorgd; de financiering van het gehele overheidsapparaat geregeld; zelf de overheidsorganen gezuiverd dan wel die zuivering door het doen instellen van talrijke commissies bevorderd; een politiereserve gevormd, alweer: voor de inzet benoorden de rivieren. En wat het gebied benoorden de rivieren betreft, herinneren wij er aan dat wij van de omvangrijke werkzaamheden van het Militair Gezag ter voorbereiding van de daar te bieden hulp pas een beeld zullen geven in deel IQ b (en van zijn bemoeienissen met de arrestaties pas in een later hoofdstuk van dit deel, IQ a).
XCDe billijkheid gebiedt voorts er op te wijzen dat het Militair Gezag, hetwelk in materieelopzicht niet verder kon gaan dan de Geallieerde
militaire autoriteiten permitteerden, formeel gebonden was aan de door de regering vastgestelde regelingen. Die regelingen waren onvolledig: ze ontbraken voor de zuivering van kunstenaars, uitgevers en boekhandelaren, bioscoopeigenaren en studenten en wat veel méér wrevel wekte: er was óók geen regeling om de economische collaborateurs aan te pakken. Evenmin was er een ten aanzien van de Nederlandse Arbeidsdienst; ja, deze was opgeheven verklaard maar in Londen was niet aangegeven wat er met de (leegstaande) kampen diende te geschieden het Militair Gezag moest er een oplossing voor vinden.
XCHoudt men nu in het oog dat de staf van de organisatie, voordat Nederland benoorden de rivieren werd bevrijd, niet meer dan enkele honderden officieren telde (eind maart '45 ca. driehonderdvijftig) en dat aan de staven van de militaire commissarissen in het Zuiden ook niet meer dan enkele honderden officieren waren verbonden (er zijn geen precieze cijfers), dan is duidelijk dat het met name die officieren niet aan werk heeft ontbroken - werk bovendien dat in Brussel soms en elders in de regel in moeilijke omstandigheden moest worden verricht. De verhoudingen binnen de organisatie waren goed; de indeling van de staf en de gehele opzet voldeden en Kruls bleek een chef die, waar nodig, met beslistheid ingreep.
XCVolgens de verklaring welke de heer Ganshof van der Meersch voor de commissie heeft afgelegd, heeft deze regeling zeer goed voldaan en hebben zich in België bij en na de bevrijding niet de moeilijkheden voorgedaan die men in Nederland heeft gezien." Nu, dat klinkt idyllisch. Maar wat zijn de feiten? Om te beginnen menen wij dat een vergelijking tussen hetgeen in België en in Zuid-Nederland 'bij en na de bevrijding' is geschied, nauwelijks zin heeft: de verhoudingen in België stonden diametraal tegenover die in het bevrijde Zuiden. België was, zou men kunnen zeggen, étappegebied, het bevrijde Zuiden frontgebied, in België was door de Duitsers maar weinig schade aangericht (daar hadden zij de tijd niet voor gehad), in het bevrijde Zuiden waren hele streken verwoest en waren alle verbindingen verbroken. Wij erkennen (daar komen wij in hoofdstuk 13 nog op terug) dat het een fout in de Nederlandse opzet is geweest om te bepalen dat ministeriële aanwijzingen aan het Militair Gezag alle via dat ene kanaal van de minister van oorlog moesten worden gegeven, maar had de Nederlandse regering gedaan wat de Belgische deed, d.w.z. het herstel van het binnenlands bestuur en de handhaving van de openbare orde toevertrouwd aan twee personen, elk met een eigen staf (ook onder Ganshof van der Meersch en Tschoffen ressorteerden staven van officieren), die lid waren van de Nederlandse militaire missie bij Shaef, dan zou het die twee al door het gebrek aan cornmunicatiemogelijkheden moeilijk zijn gevallen om voldoende greep op de situatie te krijgen. Bovendien: herstel van het bestuur, d.w.z. zuivering van de bestuursorganen, en handhaving van de openbare orde, d.w.z. zuivering van de politie en, voorzover nodig, opbouw of inschakeling van organisaties welke ongeregeldheden moesten voorkomen o.m. door alle 'foute' elementen op te pakken, waren niet de enige taken die moesten worden verricht - wij wijzen op onze samenvatting van wat het Militair Gezag in het bevrijde Zuiden heeft gedaan.
XCEen wezenlijk verschil tussen de situatie in België en het bevrijde Zuiden was voorts dat in België vrijwelonmiddellijk weer een regering kon gaan functioneren die in Brussel een normaal departementaal apparaat tot haar beschikking had. In België evenwelontbrak een gemilitariseerde organisatie die in haar contacten met de voor België gevormde Shaef-Mission (deze stond onder leiding van de Britse Major-General G. W. E. J. Erskine) voor de belangen van de burgerbevolking kon opkomen. Gevolg was dat de Geallieerde strijdkrachten in België alles vorderden wat zij nodig hadden zonder dat er sprake was van overleg met een Belgische militaire gezagsorganisatie; zo stond ook de pers in België niet onder een door Belgen maar onder een door de Shaef-Mission uitgeoefende censuur. Dat directe ingrijpen van de Geallieerden heeft er tot een reeks klachten geleid.
XCDe geschiedschrijving van België in de periode '44-'45 is helaas ernstig verwaarloosd maar de Enquêtecommissie had in '50 al kunnen weten dat, zo zich tussen Ganshof van der Meersch en Tschoffen enerzijds en de Belgische regering anderzijds niet de conflicten hebben voorgedaan die er aan Nederlandse kant wèl kwamen tussen het Militair Gezag en de ministers, zich in België andere moeilijkheden hadden gemanifesteerd; het handhaven van de openbare orde had er tot grote strubbelingen geleid, ja een gezagscrisis doen ontstaan van een scherpte als Nederland niet heeft gekend.
XCGeven wij daar een overzicht van 1, dan merken wij in de eerste plaats op dat in België tijdens de bezetting naast een veelheid van kleinere illegale organisaties twee grote waren ontstaan, een 'linkse' en een 'rechtse', die elkaar met wantrouwen bekeken. De 'linkse' was het Front de l'Indépendance (het Onafhankelijkheidsfront), dat in maart '41 was opgericht en waartoe korte tijd later de illegale Belgische Cornrnunistische Partij was toegetreden. Een van de oprichters van het Front, Fernand Demany, werd toen ook communist; binnen de organisatie bleven de communisten overigens een minderheid vormen. De organisatie deed talrijke illegale bladen en oproepen verschijnen (de communisten gaven ook eigen illegale bladen uit) en verrichtte in België werk dat men kande Survey of International Affairs 1939-1946 ([955), een uitgave van het Royal Institute
1 Zulks in hoofdzaak aan de hand van F. S. V. Donnison: 1944-1946 (in 1961 verschenen in de van de officiële Britse Henri Bernard: ([969) en het door Chilston geschreven hoofdstuk over België in
vergelijken met wat de LO en de KP in Nederland deden. Het KP-werk werd verricht door de Croupes d'Action FI (de Actiegroepen van het Onafhankelijkheidsfront) die later gedeeltelijk opgingen in de meer communistisch georiënteerde Armée Beige des Partisans Arrnés (het Belgisch Leger der Gewapende Partisan en) waarvan veel oud-Spanjestrijders deel uitmaakten; daarnaast werden, speciaal ter voorbereiding van een algemene opstand, in '43-'44 door de leiding van het Front de l'Indépen dance de Miliees Patriotiques (de Patriottische Milities) in het leven geroepen waarin maar weinig communisten een plaats vonden. Na de bevrijding werden in België (er vond daar een officiële registratie van illegale werkers plaats) ca. dertienduizend Belgen 'erkend' als oud-leden van de Armée Beige des Partisans Armés en ca. twee-en-twintigduizend als oudleden van de Miliees Patriotiques.
XCDe 'rechtse' organisatie, in '40 ontstaan, was geheel met de Nederlandse OD te vergelijken: het was een organisatie, geleid door beroepsen reserve-officieren, welke zich het bedrijven van illegaal werk en ordehandhaving bij de bevrijding ten doel had gesteld. Van sterke autoritaire sympathieën verdacht werd zij enkele jaren lang door de in Londen gevestigde regering-Pierlot vrijwel genegeerd maar eind '42 kwam er een betere verstandhouding en de regering bevorderde vervolgens dat niet alleen aan het Front de l'Indépendance maar ook aan deze 'Belgische OD' hulp werd verleend door de Special Operations Executive. Begin '44 nam die 'Belgische OD' de naam aan van Arrnée Secrète (het Geheime Leger). Zij kreeg toen ook steun van enkelen van de Belgische secretarissengeneraal. Als oud-leden van de Armée Secrète werden na de bevrijding ca. vier-en-vijftigduizend Belgen 'erkend'.
XCPrecies als in Frankrijk en in Nederland trachtte ShaeJ op de semimilitaire verzetsgroepen in België greep te krijgen door ze te verenigen in de Forces Belges de l'Intérieur, bevelhebber daarvan werd generaalmajoor Ivan Gérard, die commandant van de Armée Secrète was geweest voor hij naar Engeland was ontkomen. Veel effect had die overkoepeling niet: het Front de l'Indépendance en de Armée Secrète bleven tegenover elkaar staan. In dat kader ging de Armée Secrète een overnemen van de macht voorbereiden; toen generaal Erskine als hoofd van de Shaef-Mission to Belgium op 4 september Brussel bereikte, bleek door de Armée Secrète een Militaire Missie te zijn gevormd die jegens Shaef de Belgische staat wilde representeren. Op 5 september arriveerde Tschoffen; deze wist, niet zonder moeite, te bereiken dat de Militaire Missie van de Armée Secrète in de zijne opging. Vier dagen later, 9 september, gaf Eisenhower een
bij hèm lag, en verscheen tevens een proclamatie van de regering-Pierlot: zij bleef aan de macht, de vóór 10 mei '40 afgekondigde staat van beleg werd gehandhaafd, het 'oude' parlement (gekozen in april '39) zou spoedig bijeenkomen. Wat de regering met dat alles bekend maakte, wekte levendige gevoelens van teleurstelling en toen Pierlot en zijn ministers op I I september naar Brussel werden overgevlogen, toonde de bevolking geen spoor van enthousiasme. Op de rede kwam in Brussel het parlement bijeen, eigenlijk om slechts één taak te vervullen: koning Leopold III moest worden vervangen. Hij had de sympathie van een groot deel van de Belgen, met name van de Walen, reddeloos verspeeld door, terwijl hij in '40 bij de capitulatie had aangekondigd dat hij zich voortaan als krijgsgevangene beschouwde, in '41 in het huwelijk te treden met de dochter van de gouverneur van W est- Vlaanderen; over de vraag of hij als koning nog acceptabel was, behoefde men zich niet onmiddellijk uit te spreken, want in de lente van '44 was Leopold op bevel van Hitler als gevangene naar de buurt van Salzburg overgebracht. Op voorstel van de regering-Pierlot nu keurde het Belgische parlement goed dat 's konings broer, prins Karel, als regent zou optreden. Het parlement werd huiswaarts gezonden en Pierlot kwam aan de geuite kritiek tegemoet door aan zijn kabinet van acht ministers acht nieuwe toe te voegen, onder wie drie communisten (een van die drie was Demany); met die communisten was evenwel geen overleg gepleegd bij het opstellen van het regeringsprogram.
XCHet nieuwe kabinet was als geheel van noga] conservatieve signatuur en had slechts een beperkt gezag. Het liep spaak met de voedselvoorziening (de zwarte markt bleef in stand), er werden veel klachten geuit dat de economische collaborateurs niet werden aangepakt en het nemen van maatregelen tegen de ca. driehonderdduizend Belgen die in meerdere of mindere mate 'fout' waren geweest, ging met veelongeregeldheden gepaard. Een aantal werd zonder vorm van proces doodgeschoten (cijfers zijn niet bekend), andere geweldplegingen en plunderingen deden zich op tal van plaatsen voor. Van belang was daarbij dat de Duitsers zowel de politie als de gendarmerie hadden ontwapend en dat, precies als in Nederland, beide formaties veel van hun gezag hadden verloren. Afgezien van de kleine Belgische Brigade waren aanvankelijk in bevrijd België de leden van het Front de l'Indépendance en van de Armée Secrète de enige Belgen die wapens (de door SOE geleverde wapens) in handen hadden.
XCEind september werden in grote haast nieuwe SOE-wapens, ca. ö 000, naar België overgebracht, nu bestemd voor de politie en de gendarmerie. Ook werd een begin gemaakt met de vorming van nieuwe legerbataljons.
Eisenhower riep de illegale werkers op, hun wapens in te leveren en tot de nieuwe bataljons toe te treden. De groepen van de Armée Secrète deden dat, maar het Front de l'Indépendance maakte bekend dat de Partisans Armis en de Milices Patriotiques pas ontbonden zouden worden als de regering het politieke program van het Front, waarin o.m. ingrijpende sociale hervormingen werden geëist, had aanvaard. Erskine waarschuwde Eisenhower dat in België een chaos dreigde - Eisenhower toog naar Brussel, sprak daar op 9 november het parlement toe en maakte het binnenskamers de regering duidelijk dat zij ter voorkoming van ongeregeldheden de verzetsgroepen diende te ontwapenen. Op 13 november verscheen toen een decreet van de minister van oorlog waarin werd bepaald dat alle wapens binnen vijf dagen moesten zijn ingeleverd en waarin voorts werd meegedeeld dat in het nieuwe leger plaats was voor in totaal veertigduizend oud-illegale werkers. Prompt traden de drie communisten uit de regering. Generaal Erskine riep hen bij zich en zei hun dat niet geduld kon worden dat de Partisans Armés en de Mi/ices Patriotiques hun wapens behielden - de drie zegden toen toe dat de wapens inderdaad zouden worden afgegeven, niet evenwel aan Belgische autoriteiten maar aan de Geallieerden. Bij hun volgelingen drongen de drie er op aan, zich bij het gebeurde neer te leggen en geen verdere moeilijkheden te maken, maar dat was teveel gevraagd. Aanhangers van het Front de l'Indépendance besloten, op 25 november in het regeringscentrum te Brussel een grote protestdemonstratie te houden. Op die z yste werd het regeringscentrum afgezet door de gendarmerie die van de regering opdracht had gekregen, tot elke prijs te verhinderen dat demonstranten tot de regeringsgebouwen zouden doordringen; in de nabijheid van het centrum werden Britse pantserwagens in reserve gehouden. Die pantserwagens kwamen niet in actie maar de gendarmerie achtte zich genoopt te vuren op een stoet die 'Demany aan de macht!' riep; vijf-en-veertig demonstranten werden gewond. Dat leidde tot oproepen tot een algemene staking die op 28 en 29 november vooral bij de openbare nutsbedrijven en in de steenkolenmijnen werden opgevolgd. Notabene. de oorlog was nog in volle gang en in het pasbevrijde België was geen gas en geen electriciteit en werd gestaakt in de bron van de energievoorziening: de mijnen. De publieke opinie keurde in grote meerderheid de stakingen af, de regering, door Shaef gesteund, week niet - de stakers keerden naar hun werk terug. De ontevredenheid evenwel, tijdelijk op de achtergrond gedrongen door Hitlers Ardennen-offensief, bleef bestaan, vooral als gevolg van een toenemende voedselnood (het kwam ook tot een staking van de havenarbeiders te Antwerpen) - in februari '45 besefte Pierlot dat zijn kabinet
niet bij machte was, het land effectief te besturen. Hij diende het ontslag van het kabinet in, waarna de socialistische leider Achiel van Acker, die actief aan het verzet had deelgenomen, op verzoek van prins Karel een nieuw kabinet vormde; daarin namen de communisten (dezen hadden in november '44 hun kracht ernstig overschat en bovendien een beleid gevoerd dat bezwaarlijk door Stalin kan zijn goedgekeurd) opnieuw de drie hun aangeboden portefeuilles aan.
XCWij menen te mogen coneluderen dat, vergeleken met België onder zijn regering (als men die vergelijking persé wil maken), het bevrijde
XCVan 'een merkwaardig gebrek aan energie, initiatief en activiteit' had Schürmann, de militaire commissaris van Zuid-Limburg, gerept in het verslag dat hij enkele weken na zijn komst te Maastricht had opgesteld en dat wij aan het slot van hoofdstuk 8 aanhaalden. 'De bevolking', had hij verder geschreven, 'zou niets liever willen dan dat het Militair Gezag dictatoriaaloptrad.' Hij had intussen erkend dat hij dat alles 'in wat scherpe vorm' had weergegeven - onzerzijds voegden wij er aan toe dat het aannemelijk was dat aan dit beeld, het mocht dan wat zijn toegespitst, zekere algemene geldigheid niet kon worden ontzegd. De bevolking was door de ondervoeding welke zich speciaal van begin '44 af had afgetekend, verzwakt, het met energie reageren viel velen dus zwaar en bovendien moest men wennen aan de vrijheid. Meer dan vier jaar lang was er geen enkele vorm van inspraak geweest - aan die inspraak hadden in eerste instantie slechts weinigen behoefte. Dat viel niet alleen Schürmann op. Homan, hoofd van de sectie-Binnenlands Bestuur van de staf Militair Gezag, kreeg in die eerste tijd dezelfde indrukken. In het al eerder door ons geciteerde rapport dat hij begin oktober na een bezoek aan Nijmegen schreef, vermeldde hij:
XC'Nergens enige tendens nog geconstateerd tot bijeenkomen gemeenteraden. Is haast angstwekkend hoezeer verreweg de meesten gewend aan bezettingsregime: nog van geen enkele persoon die ik sprak, is noemenswaardige belangstelling gebleken voor herstel vertegenwoordigende lichamen. Zal gelegen zijn aan grote zorgen; het blijkt echter ook in dit opzicht m.i. hoogste tijd dat bezetting eindigt']
XCHoman maakte zich dus bepaald zorgen over de mate waarin de burgerij er zich bij neerlegde dat alle beslissingen over haar levensomstandigheden door derden werden genomen.
XCNoord-Brabant toonde, aldus Homan, hetzelfde beeld. 'Ik merk op', rapporteerde hij medio oktober,
XC] H. P. Linthorst Homan: 'Rapport inzake bezoek aan Nijmegen op 6 en 7 okt. 1944' (7 okt. 1944), p. 4·
'(niet voor de eerste maal) hoe zwak de wens van het m.i. merendeel der bevolking blijkt te zijn, naar onze oude vertrouwde dem[ocratische] verhoudingen terug te keren. Vier jaren bezetting leverden het ontstellend resultaat op, dat men louter vraagt naar een 'sterk gezag' (kan niet schelen door wie uitgeoefend); voorts dat men gaarne gedecreteerd (sic) ziet, hoe moet worden gehandeld, in plaats van zelf de koe bij de horens te vatten en te handelen, althans met voorstellen te komen."
XCNu gaat actieve belangstelling voor politieke vraagstukken altijd van minderheden uit en opvallend in de constateringen van Schürmann en Homan is dus niet zozeer wat zij over de politiek-passieve houding van de brede rnassa schreven maar vooral dat zich nog nergens groepen, hoe klein ook, hadden gevormd die van zulk een actieve belangstelling hadden getuigd.
XCWij menen dat daarbij remmende factoren een rol hebben gespeeld welke zich, zij het in afnemende mate, in het Zuiden hebben gemanifesteerd tot aan de bevrijding van Nederland benoorden de grote rivieren.
XCOm te beginnen: het was oorlog en de gedachten van de meeste mensen, voorzover niet gericht op de grote moeilijkheden van het dagelijks bestaan, verwijlden in de eerste plaats bij het oorlogsverloop: wanneer zou Duitsland definitief zijn verslagen, wanneer de rest van N ederland bevrijd? Met die twee vragen vergeleken, waren alle binnenlands-politieke kwesties van ondergeschikt belang. Maar bovendien: wat voor zin had het, zich in die kwesties te verdiepen en publiekelijk bepaalde oplossingen te bepleiten terwijl het overgrote deel van het Nederlandse volk, zeven van de negen miljoen Nederlanders, nog tot zwijgen was veroordeeld? Daar kwam dan nog bij dat wie eigen opinies ging verkondigen, onvermijdelijk een discussie bevorderde welke met verdeeldheid gepaard kon gaan. Was verdeeldheid wel wenselijk terwijl het land in een noodtoestand verkeerde? Veel mensen in het bevrijde Zuiden hadden de neiging, voorlopig elk debat over binnenlandspolitieke vraagstukken uit de weg te gaan. Tenslotte: de katholieken in het Zuiden waren traditioneel van een grote volgzaamheid.
XCDan waren er de materiële moeilijkheden. Politieke bedrijvigheid heeft behoefte aan papier, maar dat was er maar weinig. Politieke bedrijvigheid wil zich uiten in publieke vergaderingen en gaat gepaard met
XCI A.v.: Rapport 'Bezoek Brabam en Gelderland 15-17 okt. 1944' (17 okt. 1944),
beraad binnenskamers, maar de meeste mensen verlieten 's avonds niet dan zeer ongaarne hun woning en wanneer men bij beraad personen uit andere gemeenten wilde betrekken, dan waren reisvergunningen nodig, welke (na een periode waarin zij in het geheel niet werden afgegeven) van het Militair Gezag slechts met moeite werden verkregen - er was nu eenmaal nauwelijks vervoer.
XCDe door Schürmann en Homan geconstateerde vrij algemene lethargie is slechts korte tijd blijven bestaan maar wij zouden toch wel durven stellen dat de politieke discussie welke in het bevrijde Zuiden langzaam op gang kwam, een nogal gedempt karakter heeft gedragen. Dat kwam ook doordat men besefte, over weinig informatie te beschikken. De dagen weekbladen die mochten verschijnen, waren klein en wat diegenen die tot de politieke meningsvorming wilden bijdragen, vooralook hinderde, was dat zij nauwelijks hoorden hoe het in bevrijde landen als België en Frankrijk toeging en maar weinig inlichtingen hadden over de politieke toekomstdenkbeelden die naar voren gekomen waren in het land waarmee men zich bij uitstek verbonden voelde: Engeland. Meyer Sluijser die in december '44 in opdracht van Gerbrandy twee weken lang in het bevrijde Zuiden had kunnen rondreizen, onderstreepte na zijn terugkeer in een voor Gerbrandy bestemd rapport de klacht die de schrijver en oud-illegale werker Willem de Geus (pseudoniem voor W. Spruit) in Eindhoven aldus had geformuleerd:
XC'De intellectuele kringen voelen zich verlaten en eenzaam. Zij hebben gedurende de bezetting de weg naar het volk gevonden en voorzover zij die weg vroeger al kenden, zijn ze door de bezetting dichter dan ooit tot dat volk gebracht. Het heil van het geheel gaat hun meer ter harte dan iets anders en daarom werpen ze zich op elk vraagstuk dat met dit heil samenhangt. Maar gedurende de bezetting hebben zij elk antwoord in zichzelf moeten vinden ... Wij zijn allemaal intellectuele en politieke 'binnenvetters' geworden. Nu is de bevrijding drie maanden oud en nog altijd missen wij het contact met de buitenwereld. Ik schooier elke dag langs de auto's van de Engelsen om van de chauffeurs een Picture Post I of een dergelijk blad te lenen, waaruit ik kennis moet nemen van het bestaan van 'vraagstukken waarvan ik zelfs geen vermoeden had."
XCDe verhouding tussen het Militair Gezag en de regering was maar aan
I Dit was een geïllustreerd Engels weekblad dat een radicale hervorming van de Engelse samenleving voorstond. 2 M. Sluijser: 'Rapport omtrent de stemming in bevrijd Nederland' (22 dec. 1944), p. 2 (Collecrie-M. Sluijser, I).
weinigen duidelijk; trouwens, van wat die regering in ballingschap wel of niet had verricht, had men ook geen beeld. Enkele malen (in novem ber '41 en mei '44) had Radio Oranje het aftreden van katholieke ministers bekendgemaakt - wat zat daar achter? Onder de katholieken in ZuidLimburg en Noord-Brabant waren niet weinigen tot wie vóór de oorlog was doorgedrongen dat koningin Wilhelmina nogal negatief over het katholieke geloof en de katholieken dacht - de daardoor gewekte achterdocht jegens de koningin was na ruim vier jaar bezetting, al haar inspirerende radiotoespraken ten spijt, nog niet verdwenen. Kapitein van Houten van de sectie-Voorlichting van de staf Militair Gezag ging in de eerste week van januari '45 in besloten kringen antwoord geven op vragen. 'De belangstelling voor dergelijke gemoedelijke praatavondjes is', schreef hij aan een collega, 'buitengewoon groot' - hij gaf van de 'steeds weer bij een in hoofdzaak katholiek publiek' levende vragen het volgende overzicht:
XC'1. Waarom zijn de katholieke ministers uit het kabinet heengegaan?
XC2. Was het ontslag van Steenberghe een conflict tussen Steenberghe en Gerbrandy of een conflict tussen Steenberghe en de koningin?
XC3. In het algemeen: is Gerbrandy sterk anti-Paaps of zit de koningin daar achter?
XC4. Waarom is er in de uitzendingen van Radio Oranje zo weinig gehoord over de Herderlijke Schrijvens van de bisschoppen?
XC5. Denkt u dat de koningin thans anders staat ten aanzien van het Zuiden dan vóór I940?
XC6. Hoe stond onze regering in Engeland en in het buitenland aangeschreven?
XC7. Krijgen wij Indië weer helemaal terug?
XC8. Wordt er alles gedaan om de Nederlanders een zo groot mogelijk aandeel te geven in de bevrijding van Indië?
XC9. Wat is de verhouding tussen Militair Gezag en de regering en de verhouding tussen Militair Gezag en de ministers die naar Nederland zijn gekomen? I 10. Waarom treedt het MG niet krachtiger op tegen de Duitsers, NSB'ers, collaborateurs, etc.?
XCI 1. Waarom wordt er getalmd met de executie van algemeen erkende landverraders zoals ambtenaren (advocaten, notarissen, politie, etc.) die de eed van trouwaan de koningin gebroken hebben?
XC12. Waarom schakelt het MG niet meer experts uit het Zuiden in, resp. waarom detacheren sommige secties van het MG niet meer bevoegdheid aan burgerlijke
XCI Dit sloeg op de ca. zes weken tevoren gearriveerde ministers- 'kwartierma
instanties in het Zuiden? Doet men dat niet, omdat men daarmee wil wachten tot men boven de rivieren is?
XC13. Waarom is er zo lang getreuzeld met het trainen van de duizenden vrijwilligers die zich hebben opgegeven?'
XCI4. Is het juist dat aan een groep van 800 vrijwilligers, waarvan 720 katholiek en 80 niet-katholiek, merendeels protestant, slechts één katholieke aalmoezenier naast een protestantse aalmoezenier kon worden toegevoegd, omdat nu eenmaal in de statistiek van vóór de oorlog staar dat ongeveer 30 % van het leger katholiek is ?'2
XCMen ziet: hier waren vragen onder die betrekking hadden op wat in het bevrijde Zuiden gebeurde - vragen met een kritische inslag; merkwaardig genoeg: géén vragen die betrekking hadden op wat na de bevrijding van het gehele land diende te geschieden (en ook geen vragen over het voedseltekort die men twee maanden eerder onmiddellijk zou hebben gesteld). Niettemin waren er kringen waarin men zich, al was dan ook een groot deel van Nederland nog bezet, met die iets verdere toekomst wel degelijk bezighield. De twee complexen: wat gebeurt er nu in het bevrijde Zuiden en wat dient er straks te geschieden als heel Nederland is bevrijd, vloeiden trouwens in elkaar over. Sommigen wensten in wezen een voortzetting van het traditionele Nederland, anderen waren er voorstander van dat Nederland zou worden 'vernieuwd', d.w.z. dat in de eerste plaats gebroken zou worden met de vooroorlogse 'verzuiling', en onder die tegenstanders van de 'verzuiling' waren velen die het zouden toejuichen als in het bevrijde Zuiden met de 'vernieuwing' een begin zou worden gemaakt. Wat er aan politieke strijd in het bevrijde Zuiden is geleverd, is in de eerste plaats een strijd pro en contra die 'vernieuwing' geweest; daarin heeft de georganiseerde oud-illegaliteit een belangrijke rol gespeeld.
XCMen moet de georganiseerde oud-illegaliteit in het bevrijde Zuiden zien als een pressiegroep - in dit geval een groep van mensen die meenden dat op grond van datgene wat zij tijdens de bezetting hadden gepresteerd,J.J.69
I Hierover meer in het volgende hoofdstuk. 2 Brief, 9 jan. 1945, van A. van Houten aan Huizinga (MG, Geheim archief, 272).
na de bevrijding in de eerste plaats naar hèn moest worden geluisterd. Daarmee maakte de oud-illegale minderheid zich los van de overgrote meerderheid der bevolking.
XCDie meerderheid had in de bezettingsjaren de moeilijkheden van het dagelijks bestaan zo goed mogelijk opgevangen, zich aangepast, zich trachten te redden, maar toch ook op velerlei wijze verzet geboden: zij had de parolen van de bezetter en de NSB duidelijk afgewezen; zij had 'neen' gezegd tegen Seyss-Inquarts pogingen tot gelijkschakeling (voor het katholieke Zuiden was bijvoorbeeld van belang dat in de zomer en herfst van '41 ruim 96 % van de bij het RKWVaangesloten arbeiders hun lidmaatschap hadden beëindigd en dat in '43 in Limburg en NoordBrabant 55 % van alle landbouwers geweigerd hadden, hun verplichte bijdrage aan de Nederlandse Landstand te betalen). Die meerderheid had ook deelgenomen aan de massale April-Meistakingen van '43, maar zij was niet zo ver gegaan dat zij een duidelijk individueel risico had gelopen, het illegale werk had zich buiten haar om voltrokken; de illegale werkers waren mèt allen die hun rechtstreeks hulp boden, een kleine minderheid gebleven.
XCUitgaande van onze schatting dat er in het gehele land tot september '44 minimaal ca. vijf-en-twintigduizend illegale werkers zijn geweest (van hen was vóór september '44 ongeveer een derde uitgeschakeld), veronderstellen wij dat er in het Zuiden, toen het werd bevrijd, minimaal vierduizend illegale werkers waren - wij geven dit cijfer met alle voorbehoud. Anders dan in België vond in ons land na de bevrijding geen registratie van illegale werkers plaats en bij de schatting vierduizend moet bedacht worden dat het cijfer slaat op diegenen die al geruime tijd vóór de bevrijding deel hadden uitgemaakt van illegale groepen, niet op hen die zich, toen de bevrijding naderde, bij een illegale groep hadden gevoegd dan wel door deze waren opgeroepen. De duizend man Stoottroepen en de zevenhonderd grensbewakers bijvoorbeeld die door de OD in Eindhoven werden gemobiliseerd, zijn niet meegeteld. Intussen erkennen wij dat onze schatting heel wel te laag kan zijn. Hoe dat zij, de 'echte' illegale werkers moesten met duizenden worden geteld en bepaald niet met tienduizenden. Anders gezegd: op een bevolking van meer dan een miljoen volwassenen, vormden zij een groep die waarschijnlijk kleiner was dan één op de honderd.
XCWat het land als geheel betrof, stonden lang niet alle illegale werkers of illegale groepen op het standpunt dat het op de weg lag van de illegaliteit, de ontwikkelingen in het naoorlogse Nederland in algemeenpolitieke zin te beïnvloeden. In bezet gebied kwam het binnen de
Contact-Commissie van de illegaliteit op dit punt in de herfst van '44 tot een diepgaande en onoplosbare verdeeldheid welke wij in deel 10 b zullen beschrijven: verdeeldheid tussen de leiders van grote illegale organisaties. In het bevrijde Zuiden lag dat anders. Daar leefde niet bij alle maar toch wel bij talrijke oud-illegale werkers, met name bij vele leidende figuren, de behoefte om, nu de bevrijding daar was, de stem van de oud-illegaliteit duidelijk te laten horen. Illegale werkers (wij zullen in het vervolg van dit deel de term 'oud' maar laten vervallen, tenzij er speciale aanleiding is deze te gebruiken) kregen daar ook gemakkelijker de gelegenheid toe dan anderen en het Militair Gezag had de sterke neiging naar hen te luisteren. Bij de Nederlanders in de vrije wereld was in de loop der jaren grote bewondering gegroeid voor wat de illegaliteit in bezet gebied had gepresteerd - stond een illegale werker tegenover een officier van het Militair Gezag, dan had de eerste zijn leven geriskeerd en de tweede een over het algemeen comfortabel bestaan gehad in Engeland; dat gaf die illegale werker een zekere morele voorsprong. Bovendien: die illegale werker sprak niet voor zichzelf alleen maar voor de gehele groep van de 'helden' waarvan koningin Wilhelmina menigmaal had gerept. Ontvingen de militaire commissarissen tegengestelde adviezen van verschillende kanten, dan kenden zij veelal aan de adviezen van illegale werkers extra gewicht toe; dezen kregen ook gemakkelijker hulp dan anderen: papier om dag- en weekbladen te doen verschijnen en reisvergunningen die interlokaal contact mogelijk maakten.
XCAanvankelijk was van dat interlokaal contact geen sprake en voorzover de illegaliteit zich ging organiseren, d.W.z. de krachten ging bundelen, geschiedde dat dus in elke stad of streek apart: in Zuid-Limburg, in Nijmegen en omgeving, in Noord-Brabant en in Oost Zeeuws- Vlaanderen (niet in de andere bevrijde delen van Zeeland). In Nijmegen werd een breed samengestelde Raad van Ondergrondse Actie gevormd waarin voormannen van talrijke illegale organisaties samenkwamen, velen oorspronkelijk afkomstig uit de milieus van de Nederlandse Unie. Deze raad wenste dan ook, aldus zijn voorzitter, ir. J. J. A. Janssen, 'een grondige vernieuwing van de maatschappij op nationale grondslag in democratische zin" - hij kreeg (H. Termeer heeft het aangetoond in zijn in '79 verschenen verhelderende studie Nijmegen frontstad) een duidelijke. invloed op het beleid van militair commissaris Blaauw.
XC, Aangehaald in H. Termeer: Nijmegen frontstad. September 1944-mei 1945. Politiek en vakbeweging (1979), p. 55·
XCIn Maastricht werd op 22 september, ruim een week na de bevrijding, een Comité van Illegale Werkers (CIW) opgericht waarin in eerste instantie vertegenwoordigd waren de LO, het Belastingverzet (het beschouwde zich in Maastricht als een aparte LO-groep), de KP, de OD, het Medisch Contact (tevens vertegenwoordigend het verzet van de tandartsen en van de apothekers), 'de illegale pers", het 'gevangeniscontact' en het katholiek-kerkelijk verzet. Het Comité breidde zich spoedig uit met vertegenwoordigers van organisaties die zich niet onmiddellijk hadden gemeld: de Raad van Verzet en groepen spoorwegmannen en politiefunctionarissen die illegaal werkzaam waren geweest (eind oktober ook met vertegenwoordigers van het Nationaal Comité en van De Waarheid). Op de derde vergadering van dit Comité, 29 september, werd besloten dat, aldus de notulen, 'uit de in een district' (er kwamen naast het district-Maastricht districten in Heerlen, Sittard en Weert) 'aanwezige organisaties zoveel mogelijk de meest leidinggevende figuren in het CIW hun stem zullen hebben'; de leden van het Comité zouden individueel hun stem uitbrengen,
XC'terwijl aan de stemmenverhouding per organisatie geen aandacht wordt besteed. Dit laatste wordt overbodig geacht omdat het CIW uitgaat van het standpunt dat er weliswaar wrijvingsvlakken en meningsverschillen bestonden tussen de verschillende illegale organisaties als gevolg van het feit dat illegale werkers uiteraard temperamenrvolle mensen zijn en dat de specifieke doelstellingen van de organisaties uiteenlopend waren, maar dat deze meningsverschillen door de bevrijding zeer veel van hun scherpte en oppertuniteit hebben verloren, terwijl wat daarvan nog rest, ongetwijfeld in de kring van het CIW tot overeenstemming kan worden gebracht.'
XCMen was het er in elk geval in die derde vergadering over eens dat er op bestuursgebied in Zuid-Limburg een verwarde toestand heerste - men vond dat de militaire commissaris, Schürmann, niet voldoende rekening hield met de wensen der illegale werkers; besloten werd, 'dat de heer Bep van Kooten als koerier zal gaan naar prins Bernhard te Brussel' (van Kooten was op 17 of 18 september al een eerste keer naar de prins geweest die hem toen tot commandant van de Stoottroepen-Limburg had benoemd) ' ... en dat hij de noodzakelijkheid zal bepleiten van de benoeming van een krachtige figuur als militair commissaris, aan wie door de
I Die term wordt gebruikt in de notulen van een op 27 september '44 gehouden vergadering, waaruit blijkt dat er twee vertegenwoordigers van 'de illegale pers' waren ; aan welke bladen zij medewerking hadden verleend, weten wij niet.
regering de opdracht zou zijn te geven, zijn gezag hier uit te oefenen in overeenstemming met het CIW'! - een tekenend besluit: tekenend voor het tekort aan inzicht in de positie van generaal Kruis en niet minder tekenend voor de pretenties van het Comité. Van Kooten ging naar de prins, kreeg van deze te horen dat hij met zijn denkbeelden aan het verkeerde adres was en liet na terugkeer in Maastricht niets van zich horen. 'Intussen', aldus de notulen van de volgende vergadering, 5 oktober, 'kan de voorzitter' (de Maastrichtse bankdirecteur G. J. Kuiper, een uitzonderlijk lastige man die in de lente van '44 grote moeilijkheden had gehad met de leiding van het Nationaal Steunfonds, welker werkwijze hij onverantwoordelijk had geacht)
XC'mededelen dat er voldoende tekenen zijn voor een goede samenwerking tussen overheid en CIW. Dit blijkt o.a. uit de uitnodiging, door het Militair Gezag gedaan aan het CIW, om advies uit te brengen betreffende de benoeming van een aantal hoofden van afdelingen, die als eerste medewerkers de taak van het Militair Gezag voor de provincie Limburg zullen moeten helpen vervullen?
XC'advies'; Schürmann had de beslissing aan zich gehouden.
XCIn de tweede week van oktober bracht Kuiper bezoeken aan Heerlen en Eindhoven waar hij in bijeenkomsten van illegale werkers (in Heerlen stond de vergadering onder leiding van majoor Nicolas, de militaire commissaris voor de Mijnstreek, in Eindhoven onder leiding van Gelderblom, het lid van de Top van het Nationaal Steunfonds met wie Kuiper overhoop had gelegen) kon vertellen wat het CIW in Maastricht deed: het bevoegd gezag adviseren. Maar hij had verderstrekkende plannen (dat bleek al uit het feit dat hij wenste dat het CIW een vetorecht zou krijgen ten aanzien van het gehele beleid van het Militair Gezag). Samen met dr. A. Kessen, de Maastrichtse gemeente-archivaris die in het CIW een van de twee vertegenwoordigers was van de OD, had hij een rapport geschreven, dat als volgt luidde:
XC'De conclusie waartoe een objectief beschouwer op het ogenblik zou moeten komen, is, kort weergegeven, deze:
XCI. Ons volk verheugt zich over de herkregen vrijheid, maar weet vooralsnog deze vrijheid niet effectief te benutten.
XC2. Er zijn maar heel enkele punten waaromtrent algemene overeenstemming bestaat, nl. dat het oude in het culturele, economische en politieke leven moet
XCI CIW, district-Maastricht: Notulen vergadering van 29 sept. 1944, p. 4 (Doe 1-300 B, a-I). 2 A.V.: a.v., 5 okt. 1944,
worden vervangen door iets nieuws. Om het nader aan te duiden kan gezegd worden dat men algemeen wenst te streven naar een vervolmaakte demoeratie en in elk geval naar een uitbanning van het liberaal kapitalisme'
XChoe die doelstellingen te bereiken? Daarover bestond 'een zeer grote verscheidenheid van meningen'. Kuiper en Kessen waren van opinie dat van 'een sterk militair gezag' 'de meeste objectiviteit te verwachten (was)'; 'het is zonder meer duidelijk', aldus hun rapport,
XC'dat een dergelijk militair gezag ... moet worden uitgeoefend door zeer capabele, sterke persoonlijkheden, die dan daarenboven ook metterdaad een gewapend militair apparaat tot hun beschikking behoren te hebben. De door dit gezag gegeven aanwijzingen moeten zo nodig door krachtig ingrijpen kunnen worden ondersteund. Het lijkt ons de taak van de Kroon, deze krachtige militaire persoonlijkheden aan te wijzen, en een taak van de regering, er voor te zorgen dat het noodzakelijk militair apparaat nog vroeger dan de herrijzing van ons Nederlandse leger ter beschikking wordt gesteld.'
XCHet Comité was het met de inhoud van dit wel zeer autoritaire rapport eens, maar ging voorlopig niet verder dan Kruls te verzoeken, aan Schürmanns staf 'een adviseur voor militaire zaken' toe te voegen, 'het CIW kan dan via deze persoon streven naar verwezenlijking van het in het rapport opgenomen plan."
XCKruIs legde het verzoek naast zich neer. Dat was voor Kuiper en de zijnen een eerste teleurstelling; de tweede werd dat hun eind oktober niet alleen bleek dat de Eindhovense illegale werkers voor hun organisatie een meer algemene doelstelling en een andere naam hadden gekozen dan zijzelf maar ook dat de Eindhovenaren er in waren geslaagd, twee afgevaardigden naar Londen te sturen voor besprekingen met de koningin en het kabinet: Gelderblom en A. Voorwinde, Gelderbloms voorganger als lid van de Top van het NSF die, toen hij die Top had verlaten, in Noord-Brabant het Nationaal Comité was gaan vertegenwoordigen.
XCEvenals in Maastricht verliepen 111 Eindhoven ongeveer twee weken
I A.v.: a.v., 12 okt. 1944, p. 7, 9 (a.v.).
voordat enkele prominente illegale werkers bijeenkwamen om er zich over te beraden wat de illegale organisaties in de nieuwe situatie te doen stond. Dit waren, behalve Gelderblom en Voorwinde, Hoekstra (commandant-Zuid van de RVV, nu plaatsvervangend commandant van de Stoottroepen der BS), A. van der Hulst (districtsleider van de LO in Eindhoven) en dr. A. van Wijk (leider van de T[weede] D[istributiestamkaart]-groep in de zuidelijke provincies). Zij besloten met hun vijven, een vergadering te beleggen tot oprichting van een bond met een zo algemeen mogelijke naam: de Bond Nederland. Die vergadering vond op 16 oktober plaats, na het bezoek dus dat Kuiper aan Eindhoven had gebracht (bevrijd waren toen slechts de 'Corridor', Zuid-Limburg en Oost Zeeuws-Vlaanderen). Onder voorzitterschap van Gelderblom kwamen er alle initiatiefnemers bijeen, samen met een aantal anderen zodat er waren: vier vertegenwoordigers van het financiële steunwerk. drie van de LO, twee van het Nationaal Comité en van Het Parool en één van resp. de RVV, de OD (Thal Larsen), het Studentenverzet, het Kerkelijk Verzet, de TD-groep, de KP (Borghouts) en het Medisch Contact; ook Zoetmulder, hoofdredacteur van het Eindhavens Dagblad, was aanwezig. 'Is onze taak thans ten einde?', aldus de vraag die Gelderblom in zijn openingswoord stelde. Hij vervolgde:
XC'Allerminst. De ontstane band, de gegroeide saamhorigheid en verbondenheid, dient te blijven bestendigd ... We zouden de schijn kunnen wekken ambitieus te zijn. Deze gedachte vervult ons allerminst. Doch van alle kanten dreigt men terug te zakken naar het oude. Het heeft de schijn dat de voorbije vier jaren de mensen niets hebben geleerd. Daarom moeten we opstaan en is het onze plicht, ons ideaal voor ons uit te dragen.
XCEindhoven is slechts een klein deel van ons vaderland. Mogen we aannemen dat de nog-niet-bevrijden over ons plan denken zoals wij? We moeten het riskeren, want met niets doen zijn we niet verantwoord.'
XCBesloten werd, de Bond Nederland op te richten; 'na geanimeerde discussie' werd als grondslag voor een nog op te stellen program de formule aanvaard: 'Nederland met Oranje naar een gezonde democratic'. Goedgekeurd werd voorts dat, 'indien mogelijk', alle illegale organisaties zouden worden vertegenwoordigd, maar niet naar evenredigheid. Gelderblom werd als voorzitter aangewezen en besloten werd, eens per week te vergaderen, in beginsel nimmer te stemmen ('de besprekingen', aldus de notulen, 'zullen vanzelf tot zeer grote meerderheidsopvatting moeten leiden') en, tenslotte, van de oprichting mededeling
koningin, de prins, het kabinet, generaal Kruls, de militaire commissaris van Eindhoven en de burgemeester van die gemeente. I 'Nederland met Oranje naar een gezonde democratie' - men behoefde geen illegale werker te zijn om deze formulering, de vaagheid van het begrip 'gezond' ten spijt, te onderschrijven. Inderdaad, op de tweede vergadering, 23 oktober, werd met algemene stemmen besloten, het lidmaatschap van de Bond ook open te stellen voor 'niet-illegale werkers, doch goede Nederlanders, welke bezield zijn met dezelfde idealen'. Op die tweede vergadering bleek voorts dat de aanwezigen ontevreden waren over de zuivering van het gemeentepersoneel (deze werd in Eindhoven uitgevoerd onder leiding van de vier 'oude' wethouders van wie men vond dat zijzelf gezuiverd moesten worden), over het ontbreken van een regeling voor de bedrijfszuivering, over de te lage rantsoenen en over het gebrek aan voorlichting, en dat zij zich zorgen maakten over de wantoestanden in de interneringskampen.' Op de derde vergadering, 30 oktober (Gelderblom en Voorwinde bevonden zich toen in Londen), kwam een stuk aan de orde dat geschreven was door een van de vertegenwoordigers van het NSF, dr. ir. N. A. J. Voorhoeve, tijdens de bezetting provinciaal leider van het NSF in Noord-Brabant. Voorhoeve's 'vurigste wens' was, 'dat het Nederlandse volk teruggebracht moge worden tot het Evangelie van Jezus Christus' - daar vloeide, meende hij, uit voort dat communisten niet tot de Bond konden worden toegelaten. Er volgde een lange discussie waarin men het er slechts over eens werd dat een commissie een beginselprogram diende op te stellen en dat men de resultaten moest afwachten van beraad met illegale werkers uit andere bevrijde delen van het Zuiden met wie inmiddels contact was opgenomen.'
XCDat beraad vond op I november plaats. Naar Eindhoven kwamen afgevaardigden van de Comité's van Illegale Werkers uit Maastricht, Heerlen, Sittard en Weert, van de Raad van Ondergrondse Actie uit Nijmegen en van de gebundelde illegaliteit uit Den Bosch, Vught, Tilburg en Oost Zeeuws-Vlaanderen. Kuiper vertegenwoordigde niet alleen Maastricht maar ook Heerlen. Hij trok fors van leer, vooral tegen het feit dat Gelderblom en Voorwinde naar Londen een voor de koningin bestemd stuk met wensen voor de toekomst hadden meegenomen waarmee zij, meende Kuiper, de indruk hadden gewekt als zouden zij namens
XC1 'Notulen van de vergadering tot oprichting van de Bond Nederland', J6 okt. 1944 (GOIWN, 1 A). 2 Bond Nederland: Notulen, 23 okt. 1944 (a.v.). 3 A.v.: a.v., 30 okt. 1944 (a.v.).
alle illegale werkers in het Zuiden spreken. Kuiper meende voorts, 'dat de naam 'Bond Nederland' inhoudt een te veelomvattend begrip en dat Limburg de aanduiding 'Comité van Illegale Werkers' als de meest geschikte acht. Limburg beschouwt de naam 'illegale werker' als een eretitel en dit wordt door ons volk ook als zodanig aangevoeld.'
XCHoe uit de impasse te komen? De commissie voor het beginselprogram werd nieuw samengesteld, Kuiper kreeg er zitting in.
XCNa drie weken was men het binnen de commissie eens geworden. Gelderblom en Voorwinde waren inmiddels uit Londen teruggekeerd (hun besprekingen aldaar zullen wij in hoofdstuk 14 behandelen), onder meer met de mededeling dat de koningin wenste dat er een bond van illegale werkers zou komen die zich 'Gemeenschap Nederland' zou noemen. Op een tweede bijeenkomst van afgevaardigden van illegale werkers uit verschillende plaatsen en streken die op 22 november plaatsvond, weer te Eindhoven (nu waren ook Helmond, het Land van Maas en Waal, Breda en Bergen op Zoom vertegenwoordigd), werd een compromis goedgekeurd: de organisatie zou zich aanduiden als de 'Gemeenschap Oud-Illegale Werkers Nederland', oftewel de GOIWN. Lid konden worden 'allen die om principiële redenen gedurende de bezetting actief hebben deelgenomen aan het verzet tegen de door de bezetter uitgeoefende rechtsverkrachting en dwingelandij', en als grondslag voor het politiek program werd aanvaard: 'Een vernieuwing van het gehele Nederlandse volk in dankbaarheid en trouwaan Oranje, uitgaande van de eis van een gezonde volksinvloed en op de basis van de normen van Waarheid, Gerechtigheid en Naastenliefde, zoals deze ook in andere dan christelijke overtuigingen worden aanvaard.' I Deze formulering maakte het voor communisten onmogelijk, zich bij de GOIWN aan te sluiten; trouwens, ook anderen hadden bezwaren. 'Gezonde volksinvloed' moest men aldus interpreteren dat het volk minder invloed zou krijgen op de besluitvorming van de gemeentebesturen, de provinciale besturen en de regering dan vóór de bezetting. 'Waarheid, Gerechtigheid en Naastenliefde' klonk fraai, maar hoe moesten die normen in de maatschappelijke praktijk worden toegepast? Als een politieke partij wilde de GOIWN niet optreden (haar voormannen hadden geen duidelijke binding met bepaalde volksgroepen-) .en dat7
1 Notulen van de oprichtingsvergadering van de GOIWN, 22 nov. I944 (a.v.). 2 G. B. Freeman, de vertegenwoordiger van het Studentenverzet, legde aan de ver gadering van de Bond Nederland welke op I I november werd gehouden, een stuk voor met 'bezwaren tegen het feit dat de huidige vergadering voornamelijk zou
negatieve standpunt onderstreepte de GOIWN ook in de oproepen die nadien van haar uitgingen. Wat wilde zij wèl zijn? 'Het geweten van ons volk' stond in enkele van die oproepen te lezen. Geen kleinigheid! Formuleringen als deze wekten geïrriteerdheid en die geïrriteerdheid werd er niet minder op, toen bleek dat de organisatie en de met haar verbonden Provinciale Raden van Vertrouwensmannen op allerlei terreinen een merkbare invloed kregen in het Militair Gezag met name ten aanzien van het arrestatiebeleid.' De klachten over dat beleid, de geruchten welke de ronde gingen doen over wantoestanden in de karnpen van politieke delinquenten en vooralook het soms aanmatigend optreden van de Binnenlandse Strijdkrachten brachten schade toe aan het begrip 'illegaliteit' en verzwakten dus ook de positie van de GOIWN. Hoeveel leden de GOIWN na een aantal maanden ging tellen, is niet precies bekend; 'hooguit 5 % van de bevolking', zo citeren Oudheusden en Verboom- later gepubliceerde schattingen - zijn die schattingenjuist (wij vermoeden dat zij te hoog zijn), dan zou zulks betekenen dat in de GOIWN het aantal 'niet-illegale werkers, doch goede Nederlanders' verre was gaan overheersen.
XC'Een duidelijke politieke lijn hebben we achter datgene wat de Gemeenschap heeft verricht, niet kunnen ontdekken', schrijven dezelfde twee auteurs. 'Wel deinde ook de Gemeenschap mee op de vernieuwingsgolven."
XCInderdaad, die wens tot vernieuwing wàs er, maar hij had eerder een negatieve dan een positieve inhoud: eensgezindheid in de afwijzing van 'het oude' werd verdeeldheid zodra men 'het nieuwe' trachtte aan te geven dat er voor in de plaats diende te komen.
XCDe mate waarin 'het oude' werd afgewezen, kan men afleiden uit twee peilingen van de publieke opinie die in het bevrijde Zuiden plaatsvonden,
XCbestaan uit mannen met wetenschappelijke titel en hoge functionarissen bij Philips'. (Bond Nederland: 'Toelichting op de agenda bij de verg. van 1[ nov. 1944' (a.v.))
XCI Sluijser signaleerde in december '44 in zijn eerder aangehaald rapport aan Gerbrandy 'een gevoel van wrevel bij de bevolking tegenover de 'ondergrondse strijders' die, naar zij meent, door 'Londen' teveel worden opgehemeld en bevoordeeld Duizenden mensen menen, dat de regering soms teveel betekenis hecht aan de revolverdragers en sabotageplegers die, dat geeft iedereen grif toe, belangrijk werk hebben geleverd. Deze mensen kunnen niet inzien dat het dragen en gebruiken van revolvers tijdens de bezetting meer rechten geeft tot deelname aan het bestuur van land, provincie en stad na de bevrijding.' (M. Sluijser: 'Rapport omtrent de stemming in bevrijd Nederland', p. 7) 2 Van Oudheusden en Verboom: Herstel en vernieu wingsbeweging in he! beurijde Zuiden, p. 116. 'A.v. 7
de eerste eind december '44-begin januari '45 in Roosendaal, de tweede in maart '45 in Eindhoven.
XCDe Roosendaalse peiling werd georganiseerd door een ter plaatse opgericht Vraag- en Antwoord-instituut dat van drie ondernemende jongeren uitging. Zij hadden op een enquêteformulier achttien vragen gesteld, lieten ca. 5 000 van die formulieren door de post huis aan huis verspreiden (het Militair Gezag en het gemeentebestuur hadden medewerking verleend) en ontvingen er 753 ingevuld terug - ruim 15%, geen hoge score dus, en de uitkomsten moeten dan ook met grote voorzichtigheid worden gehanteerd.
XCOnder dat voorbehoud geven wij weer dat op de vraag: 'Vindt u een terugkeer van de oude gezuiverde gemeenteraad wenselijk?' op 10% van de formulieren van personen, 'niet-intellectuelen' (wij weten niet welk kriterium is aangelegd om 'intellectuelen' en 'niet-intellectuelen' te onderscheiden), die jonger dan dertig jaar waren, met 'ja' was geantwoord en op 29% van de formulieren van personen, 'niet-intellectuelen', die dertig jaar of ouder waren; van de beneden-dertigjarige, 'nietintellectuelen', wenste 54% dat een nieuwe raad zou bijeenkomen en van de boven-dertigjarige, 'niet-intellectuelen', 45 %; die cijfers waren voor de 'intellectuelen' resp. 19% en 32% en bij de 'naamlozen', d.w.z. blijkens de zonder naam ontvangen invulformulieren, resp. 20% en 45 %. Ten aanzien van het partijwezen waren de volgende vragen gesteld: wenst u geen partij en? 17% van de 'naamlozen' en 14 % van de overigen antwoordden 'ja'; wenst u een eenheidspartij? - 6% van de 'naamlozen' en 3% van de overigen antwoordden 'ja'; wenst u beperkte partijvorming? - 37% van de 'naamlozen' en 60% van de overigen antwoordden 'ja'; wenst u onbeperkte partijvorming? - 8% van de 'naamlozen' en 10% van de overigen antwoordden 'ja'; of wenst u een corporatief stelsel? - 0% van de 'naamlozen' en nog geen 2 % van de overigen antwoordden 'ja'. Naar de 'verzuiling' werd slechts gevraagd op het gebied van de vakverenigingen. 'Wenst u', zo luidde de vraag, 'een eenheidsorganisatie der vakbeweging of verschillende vakorganisaties, gebaseerd op godsdienstige grondslag?' - 34% van de 'naamlozen' waren voorstander van een eenheidsorganisatie, 32% voorstander van vakorganisaties 'op godsdienstige grondslag' en die percentages waren voor de overigen resp. 36% en 23%.'7
I Uit de overige gegevens die dit onderzoek opleverde, vermelden wij nog het volgende: 24% van alle inzenders bezat een radio; daarmee werd het meest geluisterd naar
XCDeze ging uit van de aldaar opgerichte Democratische Vereniging die in februari '45 als reactie op het bericht omtrent het door het tweede kabinet-Gerbrandy ingediende ontslag een adres tot de koningin richtte (het was door omstreeks duizend personen ondertekend) waarin aangedrongen werd op het spoedig instellen van 'voorlopige wettige organen van verantwoording en voorlichting' en kritiek werd uitgeoefend op het Militair Gezag en op de groepen van oud-illegalen; aan deze laatsten werd verweten, de bevolking te splitsen in twee klassen: zij die wèl en zij die niet aan het illegale werk hadden deelgenomen. De Democratische Vereniging nu liet in maart bij alle stemgerechtigde inwoners van Eindhoven wier familienaam met een A begon, op een maandag een enquêteformulier afgeven dat vóór de daarop volgende zondag werd opgehaald (zulks 'om te voorkomen dat de geestelijkheid's zondags vanaf de kansel de enquête-uitslag zou beïnvloeden'). Er werd aan die enquête in ruime mate deelgenomen: 78% van de formulieren bleek te zijn ingevuld en van de invullers wenste 82% de oude gemeenteraad niet terug en wilde 7I% op korte termijn een nieuwe gemeenteraad kiezen. Vergelijkt men dat laatste percentage met de indrukken die Schürmann en Homan in de eerste weken na de bevrijding hadden opgedaan, dan blijkt wel dat de politieke lethargie welke hen beiden zo had getroffen, goeddeels was verdwenen: de burgerij wilde weer meespreken.
XCDat adres (wij geven er de ontstaansgeschiedenis van weer op grond van een onderzoek van Nijmeegse studenten, uitgevoerd onder leiding van drs. J. A. M. Verboom) was in voorbereiding genomen door een brede gespreksgroep die in Eindhoven tijdens de bezetting vele malen was bijeengekomen. Van die groep maakte ir. Tromp deel uit die meer dan een jaar in bezet gebied een belangrijke medewerker van het Bureau Inlichtingen was geweest. Bij hem nam Somer, het hoofd van BI, zijn intrek na zijn komst in Eindhoven - trouwens, in de rang van kapitein kreeg Tromp spoedig een aanstelling bij BI (hij werd er, toen majoor van Houten aan de staf van de prins was toegevoegd, plaatsvervangend hoofd). Op zijn uitnodiging was het dat Somer samen met van Houten en Verhoeff begin oktober aan de leden van de gespreksgroep een beeld gaf van de Londense verhoudingen. Behalve Tromp bevonden zich onder de aanwezigen Beel, een geestelijke: rector Martin (aalmoezenier van de arbeid in het dekenaat Eindhoven), ir. F. Philips, ir. F. Otten (de schoonzoon van dr. Anton Philips die met prioriteit in de gelegenheid was gesteld uit Londen naar Eindhoven te gaan), ir. Thal Larsen, dr. Huysmans (directeur van de Centrale Coöperatieve Boerenleenbank), L. Kauffeld (een RKWV'er die secretaris was van de Ondernemingsraad van Philips), de waarnemend commissaris der koningin Smits van Oyen, twee notarissen: mr. A. M. C. J. Steen brink en P. Steensma, en ten slotte C. J. van Lienden die de SDAP in de Tweede Kamer, en dr. Hilda Verwey-Jonker die haar in de Eindhovense gemeenteraad had vertegenwoordigd; van hen beiden was van Lienden volgens de traditionele SDAP-lijnen blijven denken maar Hilda Verwey-Jonker was met haar man, dr. E. W. J. Verwey (beiden waren in '40 met enthousiasme lid geweest van de Nederlandse Unie), nogallosgeraakt van de partij.
XCEr bestaat geen verslag van die eerste uiteenzettingen door Somer, van Houten en Verhoeff maar wij veronderstellen dat deze, voorzover zij niet van strikt zakelijke aard waren (er werden inlichtingen gegeven over het werk van het Bureau Inlichtingen, over de positie van het Militair Gezag en over de inhoud van het geheime wetsbesluit-Voorlopige voorziening bestuur provincies en gemeenten),
'wat Somer zei, was', vertelde ons in '57 van Houten, 'helemaal mis, hoogst ontactisch, met een hoop kritiek op de ministers en zo." Wij veronderstellen verder dat Somer en van Houten beiden van grote waardering voor de koningin getuigden die een 'vernieuwd' Nederland wenste, en daarbij op zijn minst te verstaan gaven dat zij met verlangen naar de dag uitzag waarop zij van het kabinet-Gerbrandy zou zijn verlost."
XCDat alles stimuleerde de gespreksgroep om de in haar midden levende denkbeelden in een adres aan de koningin neer te leggen.
XCAfgesproken werd dat dat adres door het Bureau Inlichtingen als dienststuk naar Londen zou worden gestuurd; Somer stelde daarbij als voorwaarde dat hij kopieën zou krijgen ten behoeve van Gerbrandyen van Lidth. Dat werd goedgevonden. Er werd een commissie gevormd om een concept op te stellen; daarin namen Beel, Kauffeld en Steensma zitting - in feite was het Beel die het concept schreef, zich daarbij vooral baserend op gedachtengangen zoals die in '36 binnen de Rooms-Katholieke Staatspartij waren neergelegd in een rapport, opgesteld door een commissie onder voorzitterschap van partijvoorzitter mr. C. M. J. F. Goseling; in dat rapport was o.m. voorgesteld, het recht van vereniging en de persvrijheid te beperken en in tijden van nood en spanning de wetgevende bevoegdheid, overigens na goedkeuring door het parlement, alleen aan de regering op te dragen. Over Beels concept vonden een of twee vergaderingen plaats en aan de laatste daarvan werd ook deelgenomen door een tweede SDAP'er die lid van de Tweede Kamer was geweest, sinds '35: mr. L. A. Donker; hij was min ofmeer bij toeval in de Betuwe bevrijd" en had naar Eindhoven kunnen reizen (hij arriveerde er op 23 oktober) waar Hilda Verwey hem bij een partijgenoot huisvesting had verschaft.
XCOp die laatste vergadering, 2 november, die onder voorzitterschap stond van Beel, werd het adres aan de koningin definitief vastgesteld." De eerste alinea van het stuk luidde:J.(J.Betuwe bij een boer levensmiddelen te kopen, hadden zij een Britse patrouille ontmoet waarbij zij zich hadden kunnen aansluiten. 4 Tekst:
I Ch. H. F. van Houten, 23 sept. 1957. 2 Somer zei ons in ' 57 dat de bedoeling van de gespreksgroep, althans van een aantal leden daarvan, was dat er een nieuw kabinet zou worden gevormd waarin O.m. Beel, Gelderblom en Tromp zouden worden opgenomen M. Somer, 5 sept. 1957); Sluijser vernam in december '44 dat zelfs al een volledige lijst van nieuwe ministers zou zijn opgesteld. 3 Hilda Verwey vernam in die tijd van Donker dat hij met zijn vrouw was ondergedoken in de buurt van Rhenen; toen zij van daaruit op een dag de Rijn hadden overgestoken om in de
XC'Van de zijde van het Bureau Inlichtingen werd ons de gelegenheid geboden, onze zienswijze kenbaar te maken nopens de door uw regering getroffen voorlopige voorzieningen ten aanzien van het bestuur van provincies en gemeenten alsmede met betrekking tot eventuele hervorming dezer bestuursinrichtingen voor de verdere toekomst.'
XCIn het stuk werd vervolgens bepleit dat de in hun ambt herstelde 'oude' commissarissen van de koningin, leden van gedeputeerde staten, burgemeesters en wethouders in eerste instantie maximaal drie maanden in functie zouden blijven; in die drie maanden zou het Militair Gezag dienen te onderzoeken of de betrokkenen al of niet gehandhaafd konden blijven. Het houden van verkiezingen, 'welke noodwendig zouden leiden tot een wederoptreden der talrijke staatkundige organisaties uit het verleden', werd 'voorshands ten sterkste ontraden.' Provinciale staten waren voorlopig niet nodig - die behoefden pas gevormd te worden wanneer zich 'een nauwere aaneensluiting van ons volk juist op staatkundig gebied' had voltrokken ('deze ontwikkeling kan niet worden geforceerd'). Gemeenteraden waren wèl wenselijk, maar dan kleine ('in grotere gemeenten maximaal twaalf tot vijftien leden'), breed samengesteld, en aangewezen (de leden zouden dus worden benoemd) door de commissaris der koningin, 'die vooraf zich ter plaatse doet voorlichten door personen die geacht moeten worden, de bevolking in haar verschillende schakeringen te representeren.' In het adres werd verder nog bepleit dat 'niet enkel voor de overgangsfase, doch ook voor de verdere toekomst' de provinciale staten en gemeenteraden een andere vorm zouden krijgen dan zij tot '41 hadden gehad: het moesten worden 'colleges van meer beperkte omvang en samengesteld uit personen die, de mogelijkheid en noodzakelijkheid ener sterkere nationale binding op Christelijke grondslag erkennend, de opbouw van het organisch leven in onze volksgemeenschap en de aanpassing van staats- en rechtsleven aan de verdere eisen van de nieuwe tijd voorstaan.'
XCHet adres zweeg over het parlement (dat was nog niet aan de orde) maar de gehele strekking er van was dat van vrije partijvorming geen sprake zou zijn en dat het parlement, zo het gehandhaafd bleef ('opbouw van het organisch leven' wees in de richting van een corporatieve staat zoals die al vóór de oorlog door Romme was bepleit), een flink deel van zijn rechten zou verliezen.
XCDonker weigerde het stuk te ondertekenen. Zo ook van Lienden. Zij waren de enigen. Hilda Verwey was in tweestrijd. Zij vond dat Donker in alle opzichten vastgeroest zat in vooroorlogse opvattingen, voelde zich
menselijk meer aangetrokken door haar Eindhovense relaties met wie zij ook op illegaal gebied (een gebied waarop Donker zich niet had bewogen I) nauw had samengewerkt - toen ze of Donker en van Lienden of haar Eindhovense relaties moest laten vallen, koos zij het eerste; zij gaf haar naam aan het adres, samen met de overige personen die wij als leden van de gespreksgroep hebben genoemd. Van die leden trachtte Tromp op het adres de adhesie te krijgen van de Bond Nederland maar in een vergadering waar de anti-revolutionair R. Hagoort, redacteur van het illegale blad Ons Vrije Nederland, die in het Zuiden was gestrand, zei, 'het met de inhoud en een eventuele verzending van het adres' (namens de Bond dan) 'niet eens (te zijn)"; werd besloten, het stuk aan een inmiddels gevormde Studiecommissie Politiek door te geven; nadien stelde de GOIWN een adres op dat bij het Eindhovense aansloot.'
XCHet stuk was inmiddels naar Londen gestuurd; wij weten niet wat de koningin er van vond maar durven veronderstegen dat zij het een hoopgevend symptoom achtte van de mate waarin de 'vernieuwing' om zich heen had gegrepen. Gerbrandyen van Lidth namen de voor hen bestemde kopieën voor kennisgeving aan. Eind november-begin december evenwel kon van Heuven Goedhart, een der ministers-'kwartiermakers' die zich in Oisterwijk bevonden, kennis nemen van de tekst ; de namen van de ondertekenaren stonden er niet bij. Niet alleen wees hij het stuk naar inhoud en strekking af maar hij achtte het ook, en vooral, volstrekt ongepast dat het Bureau Inlichtingen te Eindhoven het adres naar Londen had doorgegeven; hij meende er een nieuw bewijs in te zien voor zijn opvatting dat Somer, met wie hij in augustus al zo overhoop had gelegen, een eigen politiek voerde. Bij nader inzien was van Lidth dat met hem eens. Somer werd naar Oisterwijk ontboden en kreeg daar een schrobbering van de twee ministers welke door van Lidth ook nog in een brief d.d. 4 december" werd vastgelegd: het Bureau Inlichtingen moest zich verre houden van 'de politieke stromingen in het bevrijde gebied'; dat gold 'in het bijzonder de kapitein ir. Tromp daar gebleken is dat hij een werkzaam aandeel had in de politieke propaganda in deze provincie."V c, p. 454. 5 De Enquêtecommissie sprak van 'een zeer onverstandige handelwijze van het hoofd
1 Deze was wèl zestien maanden lang 'Brabants gijzelaar' geweest. 2 Bond Neder land: Notulen, 18 nov. 1944, p. 3 (GOIWN, I A). 'Er zijn ook enkele andere groepen geweest, plaatselijke, die in eigen, aan de koningin gerichte stukken het 'Eindhovens adres' hebben herhaald. 4 Tekst in het verhoor van Somer: dl.
XCIn het bevrijde Zuiden raakte het 'Eindhovens adres' spoedig op de achtergrond. Slechts weinigen kenden het stuk en de publieke opinie ontwikkelde zich, gelijk reeds aangestipt, in zoverre in tegengestelde richting dat men van begin '45 af meer en meer behoefte kreeg aan het bijeenkomen van gemeenteraden en provinciale staten. Op het onmiddellijk weer bijeenkomen van de 'oude' vertegenwoordigende colleges werd in maart '45 aangedrongen in een uit Bergen op Zoom verzonden rekest aan de regering' waaronder zes-en-dertig personen hun handtekening hadden geplaatst: drie wethouders van Bergen op Zoom, zeven 'oude' raadsleden, zeventien personen die voorzitter ofbestuurslid waren van maatschappelijke organisaties (daaronder twaalf voorzitters van plaatselijke katholieke en NVV-bonden) en negen andere vooraanstaande inwoners van Bergen op Zoom; 'wij herkregen', schreven zij o.m., ·'een bestuur van Nederlanders maar geen Nederlands bestuur in de democratische betekenis van dat begrip ... Wij gevoelen ons onmondig en rechteloos.'
XCDonker had, toen dat rekest werd verzonden, aan het 'Eindhovens adres' nog geen verdere bekendheid gegeven maar toen begin april tot hem doordrong dat Beel, minister van binnenlandse zaken in het derde kabinet-Gerbrandy (ook Huysmans was daarin opgenomen), een wetsbesluit inzake benoemde gemeenteraden voorbereidde (meer hierover in hoofdstuk 14), besloot hij het stuk te publiceren in het sociaaldemocratische, sinds I maart in Eindhoven verschijnend dagblad Het Vrije Volk waarvan hij hoofdredacteur was geworden. Die publikatie vond plaats op 9 april. 'Tot de ondertekenaars van het adres behoren', stond er bij vermeld, 'de heren Huysmans en Beel (thans ministers), Philips, Thai Larsen, rector Martin, Tromp en Kauffeld mitsgaders: mevrouw Verweyjonker.? Het adres werd Beel nog geruime tijd nagehouden. 'U moet het stuk niet al te grote waarde toekennen', aldus in oktober '48 zijn verdediging ten overstaan van de door Donker gepresideerde Enquêtecommissie. 'Het zijn enige losse gedachten ... Ik heb er meer displezier dan plezier van behad.? Dat laatste was juist - maar het eerste? Wij menen mèt van Oudheusden en Verboom dat Beel in zijn concept met duidelijkheid en uit volle overtuiging uitdrukking had gegeven aan de denkJ.
1 Tekst: a.v., dl. V b, p. 379-8 I. 2 Zij werd, mede op grond van dit stuk maar ook omdat zij zich tegen de heroprichting van het NVV en van de Vara had verzet, in de herfst van '45 door de afdeling-Eindhoven van de SDAP geroyeerd; van Lienden droeg er toen zorg voor dat het royement door het partijbestuur onmiddellijk werd opgeheven. 3 Getuige L. M. Beel, dl. V c, p. 102.
beelden die voor en tijdens de bezetting in hem waren gegroeid, en in hem niet alleen; dat hij in '48 die denkbeelden had laten vallen, is een andere zaak.
XCHet 'vernieuwings'-denken uitte zich in het bevrijde Zuiden ook bij een groepering die zich speciaal tegen de verzuiling richtte, voorts in de legaal verschijnende oud-illegale bladen Hel Parool enJe Maintiendrai en in de Nederlandse hervormde kerk, en het uitte zich tenslotte in de vorm van Fabrikantenkringen en van eenheidsvakbonden.
XCWat die groepering betreft: tegenstanders van de verzuiling juichten het niet toe dat talrijke met die verzuiling samenhangende organisaties onmiddellijk na de bevrijding weer gingen optreden. Dat optreden was overigens heel begrijpelijk. Het ging bijvoorbeeld uit van organisaties van jeugdigen welke door de bezetter in het kader van zijn gelijkschakelingsstreven waren opgeheven; nadien mocht men er de uniform niet van dragen. Maar toen Tilburg werd bevrijd, 'verschenen allerwege uniformen van de verboden jeugdorganisaties In korte tijd waren zevenhonderdvijftig [katholieke] verkenners en leden van andere jeugdorganisaties op de been die ... zich op vele ... wijzen verdienstelijk maakten.'! In Eindhoven was hetzelfde gebeurd en zulks leidde er toe dat aldaar op 21 oktober (Tilburg was toen nog niet bevrijd) een oproep werd opgesteld door veertig vooraanstaande inwoners die onder voorzitterschap van dl'. Verwey waren bijeengekomen. In die oproep" werd er op aangedrongen dat men niet aan nieuwe eenheidsorganisaties de pas zou afsnijden door de wederoprichting van 'oude' organisaties, 'het is daarom beslist verwerpelijk indien op dit ogenblik organisaties zoals bijvoorbeeld een Christelijke Oranjevereniging hun werkzaamheid zouden hervatten'; beter was het, 'deel te nemen aan een gemeenschappelijke discussie ... [over] de geestelijke vernieuwing en politieke hergroepering van ons volk.' De ondertekenaren van de oproep richtten enige tijd later een Comité Eenheid bij Verscheidenheid op waarvan een katholieke advocaat voorzitter en een religieus-socialistische ingenieur secretaris werd.P.41. 2 Tekst in van Oudheusden en Verboom: Herstel- en vernieuu/ingsbeweging in het bevrijde Zuiden, p. 8 I
1 Gemeente Tilburg, Bureau voor de Statistiek:
XCMeer invloed dan van dit comité ging uit van het weekblad Je Main tiendrai dat in combinatie met Vri] Nederland en Christofoor verscheen I, een grote oplaag kreeg (ca. 80000 exemplaren), zijn verspreiders en propagandisten in hoofdzaak putte uit het oude kader van de Nederlandse Unie en vurig de oprichting bepleitte van de Nederlandse Volksbeweging welker program in het gijzelaarskamp te St. Michielsgestel was opgesteld." Was het verstandig, al in het bevrijde Zuiden tot die oprichting over te gaan? De redactie aarzelde. Zij nam contact op met de Quay en deze vreesde dat, kwam het tot die oprichting, de Volksbeweging een te specifiek katholiek karakter zou krijgen. Het Bureau Inlichtingen stelde
XCI Redacteuren van Je Maintiendrai annex Vrij Nederland en Christofoor waren mr. C. J. A. M. ten Hagen, C. Kleiwegt (lid van het hervormde kerkbestuur dat speciaal in het Zuiden was gevormd), W. Thomassen en dr. V. Beermann. Ten Hagen en Beermann waren redacteuren van het illegale Christoloor geweest, Thomassen had zich tijdens de bezetting binnenskamers met kracht tegen de wederoprichting van de SDAP uitgesproken. Ten Hagen, Kleiwegt en Beermann waren Nijmegenaren; de redactie vanJe Maintiendrai was dan ook in Nijmegen gevestigd en daar werd het blad ook gedrukt tot begin januari '45; nadien geschiedde dit in Eindhoven waar zich van meet af aan de administratie had bevonden. 2 Niet ten gunste van de Volksbeweging maar wel tegen de voortgezette verzuiling schreef het weekblad Het Parool dat aanvankelijk onder hoofdredactie stond van Gerard Knuvelder die evenwel in het midden van de jaren '30 in zijn tijdschrift Roeping van een zo onverholen syrnpathie voor Hitler en van een daarmee corresponderende antipathie tegen het Jodendom had getuigd, dat diegenen die in het Zuiden veel werk voor het illegale Parool hadden verzet (onder hen de Verwey's), van mening waren dat hij, ook al had hij zijn opinies grondig gecorrigeerd, diende heen te gaan; een ander bezwaar tegen K.nuvelder was dat hij in het blad de terminologie van de Nederlandse Unie nogalovernam, welke beweging door Het Parool steeds scherp was bestreden. Knuvelder legde per I december zijn functie neer en er werd een nieuwe redactie gevormd waarin naast dr. Verwey enkele andere bij Philips werkzame intellectuelen zitting kregen; eindredacteurwerd na enige tijd drs. J. Ph. van Praag, een Joodse Nederlander, die in de herfstvan '43 in Eindhoven was ondergedoken. Onder de nieuwe redactie sprak Het Parool er zich duidelijk voor uit dat het Militair Gezag ondergeschikt zou zijn aan de regering.
XCFrans Goedhart kreeg in bezet gebied eind '44 enkele artikelen te lezen die in Het Parool onder Knuvelders hoofdredactie waren verschenen; hij vond het 'een afschuwelijk blaadje'. (brief, 8 febr. I945, van F. Goedhart aan G. J. van Heuven Goedhart, Enq.; punten j en 0, gestenc. bijl. 84)
XCNog een opmerking is hier op haar plaats, namelijk deze dat van Praag te merken kreeg dat velen vonden dat hij als Jood eigenlijk als hoofdredacteur gediskwaliftceerd was; medio maart zei hij tegen een Amsterdamse relatie die door de linies was gekomen, 'dat er een sterke antisemietische stroming valt waar te nemen hier.' (L. P. J. Braat: Omkranste hiaten. Levensherinneringen (r966), p. ISO) Van den Broek die bij zijn omroepbedrijf in Eindhoven een aantal Joodse medewerkers had, ergerde zich er aan dat 'Herrijzend Nederland''in brede kringen' werd aangeduid als 'Herrijzend Jeruzalem'. (H. J. van den Broek: Hier Radio Oranje, P.298) 7
de Quay in staat, het advies in te winnen van Schermerhorn die in bezet gebied was ondergedoken; Schermerhorn riep daar de gehele leiding van Je Maintiendrai, de z.g. Centrale JM-groep, bijeen - de meesten deelden de Quay's vrees en deze hield, nadat hij terzake was ingelicht, de oprichting van de Volksbeweging tegen. Wat de Quay in die tijd dacht, vindt men duidelijk uitgedrukt in een inleiding welke hij eind november voor de Studie-commissie Politiek van de GOIWN te Eindhoven hield; hij sprak er zich in beginsel in uit tegen de verzuiling (en tegen de handhaving van alle bestaande wettelijke mogelijkheden tot echtscheiding), verwachtte overigens dat de traditionele politieke partijen in eerste instantie, en zulks 'met steun van een belangrijk gedeelte' der bevolking, zouden terugkeren, maar dan zou het tegelijk komen tot 'een geestelijke omvorming' die 'door een nieuwe, voorlopig buiten-politieke organisatie, een soort Volksbeweging, te bereiken' was; die Volksbeweging zou Christelijk zijn, 'dat wil zeggen: gebonden aan objectief zedelijke doch ook voor sociaal-democraten te aanvaarden normen, en bovendien nationaal georiënteerd." De redactie vanJe Maintiendrai beschouwde de Quay's terughoudendheid als noodlottig. Vooralook op advies van dI. H. Brugmans (een van de opposanten tijdens het beraad in de Centrale JM-groep, die uit bezet gebied naar het Zuiden was ontsnapt) werd eind april '45 besloten, de Volksbeweging in het Zuiden toch op te richten. Er verscheen op de z Sste in Je Maintiendrai een oproep 'Wij starten', waarin aangedrongen werd op het plaatselijk vormen van groepen van de Volksbeweging - ruim een week later was de bevrijding van geheel Nederland een feit; toen was van een solide organisatie van de Volksbeweging in het Zuiden nog geen sprake.
XCIn kringen van de Nederlandse hervormde kerk was er begin '44 rekening mee gehouden dat als gevolg van het Geallieerde bevrijdingsoffensief delen van Nederland geïsoleerd zouden raken. In dat geval zou, zo had de Algemene Synode in februari besloten, de kerkelijke leiding aan regionale Urgentie-Commissies worden toevertrouwd. Zulk een Urgentie-Commissie werd in het bevrijde Zuiden in november '44 gevormd
XCI 'Vergadering van de Studiecommissie Politiek van de GOlWN, afd. Eindhoven', 24 nov. 1944 (Vm, III, 73)· 7
maar het werd eind januari '45 voordat zij voor het eerst kon bijeenkomen, ook zij in Eindhoven. Zij kwam tot de conclusie dat zij een duidelijk geluid moest laten horen. Er werd een lange kanselboodschap opgesteld welke medio februari in alle hervormde diensten werd voorgelezen I 'een bewogen oproep', schrijft Touw, 'tot vernieuwing der Christelijke gemeente' (zulks volgens de denkbeelden welke de synodale werkgroep 'Gemeente-opbouw' had ontvouwd), 'maar ook een getuigenis dat Jezus Christus 'een radicale vernieuwing wil van heel het politieke, sociale en economische leven."2
XCDie vernieuwing moest, zo werd gemeend, plaatsvinden met inachtneming van strikte zedelijke normen. Niet zodra kreeg de UrgentieCommissie de indruk dat de overheid het in acht nemen van die normen in gevaar bracht of zij verhief waarschuwend haar stem. Wat was het geval? Engeland kende korpsen van vrouwelijke vrijwilligers bij marine, leger en luchtmacht die in militair verband belangrijke hulpdiensten verrichtten, maar toen minister Furstner (Marine) besloot, in navolging van de Women '5 Royal Naval Service, naast het (in legeruniform geklede, onder het Militair Gezag ressorterende) Vrouwen Hulp Korps een Marine Vrouwen Afdeling (de Marva) op te richten, kreeg hij van de hervormde Urgentie-Commissie te horen dat de hervormde kerk het instituut afwees, 'aangezien de morele gevaren waarin deze vrouwen en meisjes kunnen komen, niet onderschat mogen worden en zij juist in gezinsleven en in vrouwelijke beroepen grote diensten kunnen bewijzen aan Nederland') - alsof zij dat laatste niet bij uitstek ook als Marva's konden doen!
XCBij haar verzet tegen een instituut als de Marine Vrouwen Afdeling vond de hervormde Urgentie-Commissie de Gereformeerde Kerken in het Zuiden min of meer aan haar zijde; deze stelden in maart in een conferentie een kanselboodschap op' waarin getuigd werd van 'verslagenheid' wegens de scheuring die zich binnen de Gereformeerde Kerken had voorgedaan (de groep-Schilder had zich in augustus '44 afgescheiden en talrijke nieuwe gemeenten kunnen vormen), maar ook getoornd werd tegen 'een ernstig tekort aan vroomheid van levenswandel', 'losheid van zeden' en 'de algemeen heersende danswoede en genotzucht', 'met name denken wij aan de al te vrije en losse omgang van sommigen onzer meisjes met militairen en de droeve nasleep van deze.'
XCI Tekst in 1-1. C. Touw: Het verzet der Hervormde Kerk (1946), dl. II, p. 192-95. 2 A.v., dl. I, p. 648. 3 A.v., p. 648-49. 4 Tekst in Delleman: Opdat wij niet vergeten, p. 664-65.
XCGelijk reeds vermeld, willen wij in het kader van de vernieuwing welke in het Zuiden trachtte door te breken, ook schrijven over de Fabrikantenkringen en de Eenheidsvakbonden.
XCDe oprichting van de Fabrikantenkringen was een denkbeeld van ir. Frits Philips. 'In de chaotische toestand na de bevrijding', zo schreef hij in zijn memoires,
XC'stonden de fabrikanten in Eindhoven voor allerlei problemen die het best in stedelijk verband waren op te lossen, en reeds dadelijk na mijn terugkeer had ik de kans gezien daaraan iets te doen. Op mijn flets door Eindhoven rijdend trof ik op straat de textielfabrikant Willy Baekers in gesprek met mr. Jan van Sandick, de secretaris van ons departement van de Maatschappij voor Nijverheid en Handel. Er volgde een blijde begroeting, waarna wij het er spoedig over eens werden, dat wij de fabrikanten van Eindhoven bij elkaar moesten roepen. Reeds de dag daarop ging er een eonvocatie uit voor een bijeenkomst in de Kamer van Koophandel, ter oprichting van een plaatselijke vereniging van fabrikanten. De volgende dag richtten twintig fabrikanten de Eindhovense Fabrikantenkring op, met een bestuur, en hoe ik ook tegenspartelde, juist met het oog op de dominerende positie van Philips, men wilde mij beslist voorzitter maken!'!
XCHet eerste wat deze Eindhovense Fabrikantenkring deed, was er zich over beraden hoe, nu vrijwel de gehele industrie was lamgelegd, elke fabrikant toch zijn arbeiders zo goed mogelijk kon vasthouden. Uit dit beraad vloeide de wachtgeldregeling voort waar wij in het vorige hoofdstuk over schreven. Maar er waren méér vragen die overleg wenselijk maakten: hoe kon het contact met het Militair Gezag verbeterd worden, hoe de voedselnood gelenigd, hoe de transportcrisis opgelost, hoe de geringe hoeveelheid beschikbare grondstoffen zo billijk mogelijk verdeeld, hoe de steenkoolen energievoorziening op gang gebracht? Kwesties waren dat waarmee ook de Kamer van Koophandel zich kon bezighouden, maar de fabrikanten (zij vormden in het Zuiden een belangrijker groep dan de groot- en kleinhandelaren) hadden ook eigen belangen te verdedigen. De Eindhovense Fabrikantenkring vond dan ook spoedig navolging: in Nijmegen, Oss, Helmond, Den Bosch, Tilburg, Breda en Maastricht. Afgevaardigden van alle kringen kwamen van eind november '44 af eens per maand bijeen als de Samenwerkende Fabrikantenkringen7 1
! F. Philips: p. 224-25.
van Bevrijd Nederland; ook van dit samenwerkingsverband werd ir. Philips voorzitter.
XCAl die fabrikanten voorzagen moeilijkheden in de toekomst. Hun bedrijven waren tijdens de bezetting aan banden gelegd en het zag er naar uit dat na de bevrijding, in de periode van economische wederopbouw, van ondernemersvrijheid geen sprake zou zijn. Zou die ooit terugkeren? Het was de fabrikanten niet onbekend dat een groot deel van de illegale pers op het standpunt stond dat het tijdperk van het 'liberaal kapitalisme' definitief had afgedaan, dat er invloedrijke katholieken waren die de corporatieve gedachte wilden verwezenlijken o.m. door ondernemings- of bedrijfsraden op te richten waarin arbeiders in de leiding van de bedrijven zouden meespreken " en dat door extreem-linkse kringen, met name door de communisten, grootscheepse onteigeningen werden bepleit. In de eerste vergadering van het samenwerkingsverband, welke, gelijk al vermeld, eind november in Eindhoven werd gehouden, erkende ir. Philips in zijn openingswoord,
XC'dat de industrie een lastige rijd tegemoet gaat. Men moet inderdaad oppassen dat er geen mensen over gaan meepraten die er geen verstand van hebben. Daarom is het goed, aan de fabrikantenkringen een officieel tintje te geven. Oude
XCI Het was in het bevrijde Zuiden vooral pater prof. dr. M. J. H. Cobbenhagen, hoogleraar in de algemene leer en de geschiedenis van de economie aan de katholieke Handelshogeschool te Tilburg, die zich voor de vorming van corporatieve instellingen moeite ging geven. Hij richtte er Comité's voor Maatschappelijke Wederopbouw oftewel CMW's voor op, waarvan het eerste medio november '44 in Tilburg werd gevormd; zij kwamen ook in een aantal andere grote plaatsen in Noord-Brabant tot stand. 'Hoewel', aldus J. Bosmans en A. F. Manning in hun inleiding bij het werk van van Oudheusden en Verboom (Herstel- en verniellwingsbeweging in het bevrijde Zuiden, p. 14), 'het streven er op gericht was om alle lagen van de bevolking, alle gezindten en alle maatschappelijke stromingen vertegenwoordigd te doen zijn, bleken de CMW's in de regel een getrouwe afspiegeling te vormen van de politiek-maatschappelijke elite in de betrokken gemeente, terwijl soms (zoals in Eindhoven) ook nog alleen maar de katholieke elite was vertegenwoordigd.' Met dat al fungeerden de Corniré's vaak als colleges die op het gebied van de materiële hulpverlening nuttig werk deden.
XCIn Tilburg was het plaatselijk Comité bij uitstek breed samengesteld; het had een secretariaat waartoe ieder zich kon wenden met zijn klachten en voorstellen. De grootste door het Tilburgse Comité gevormde Z.g. werkcommissie hield zich bezig met de ordening van het bedrijfsleven; deze commissie ontwierp een statuut voor een Sociaal-Economische Raad voor Tilburg, een reglement voor een ondernemingsraad en een statuut voor een bedrijfsraad voor de Tilburgse wollenstoffen-industrie; laatstgenoemd statuut (het belangrijkste: hier werd de koe bij de horens gevat) werd door de Tilburgse Fabrikantenkring met meerderheid van stemmen verworpen.
verschillen moeten overbrugd worden. Het is goed dat alle fabrikanten in het Zuiden des lands samengaan; zij kunnen dan als één man spreken"
XCdat laatste betekende dat ir. Philips er weinig voor voelde dat de verzuiling zich weer zou gaan aftekenen op het gebied van de organisaties van ondernemers.
XCDit standpunt innemend kreeg hij last, niet met de 'oude' organisaties van werkgevers (deze werden in het bevrijde Zuiden niet heropgericht) maar met de bisschop van Den Bosch, mgr. W. P. A. M. Mutsaerts. 'In Eindhoven zaten', aldus ir. Philips, 'katholieke werkgevers zo maar naast hun liberale collega's, waartegen de bisschop van Den Bosch wel bezwaar maakte', maar mgr. Mutsaerts raakte mild gestemd. 'Ik weet', zei hij in maart of begin april '45 tegen ir. Philips, 'dat u een gelovig mens bent'; 'kort daarna', schrijft ir. Philips, 'gaf mgr. Mutsaerts in zijn bisdom het groene licht voor de Fabrikantenkring. Op een vergadering in april 1945 kon ik dat aan onze leden meedelen. Voor de meest scrupuleuze katholieke fabrikanten vormde dat een geruststelling."
XCDiametraal tegengesteld was het beleid dat de bisschoppen van Den Bosch en Breda op de door hen blijkbaar riskant geachte arbeiderssector volgden.
XCToen wij in het vorige hoofdstuk de situatie in de Mijnstreek beschreven, maakten wij er melding van dat een eenheidsvakbond van mijnwerkers in de eerste maanden na de bevrijding een grote aanhang had gekregen en dat de communist W. van Exter, die tot de oprichters van die bond had behoord, zich na enige tijd als voorzitter had teruggetrokken; hij had dat, zo vermoeden wij, gedaan om het verwijt te ontzenuwen dat de Nederlandse Bond van Werkers in het Mijnbedrijf een communistische mantelorganisatie was. Intussen bleef het feit bestaan dat geen illegaal blad van '43 af met meer klem de oprichting, na de bevrijding, van eenheidsvakbonden en van een eenheidsvakcentrale had bepleit dan juistDe communisten hadden daarmee uitdrukking gegeven aan
XC, 'Notulen der eerste vergadering der Fabrikentenkringen uit bevrijd Nederland', 23 nov. 1944. 2 F. Philips: Vijf-en-veertig jaar mel Philips, p.
denkbeelden welke ook in andere kringen leefden: wie tegen de verzuiling was, was ook tegen de wederoprichting van het NVV, de RKWV en het CNV en van de bonden welke door die centrales waren overkoepeld. Te bedenken valt hierbij nog dat de 'oude' centrales tijdens de bezetting weinig voor de directe belangen der arbeiders hadden kunnen doen: zü hadden noch de daling van de levensstandaard noch de arbeidsinzet kunnen voorkomen. Aan de toppen van de 'oude' vakcentrales werd heel wel beseft dat het na de bevrijding moeite zou kosten, de oude positie te herwinnen; men kon niet eenvoudig op de ingeslagen weg voortgaan. Wees men eenheid af, dan leek het op zijn minst wenselijk de eendracht te bevorderen. Daartoe hadden, zoals wij in ons vorige deel weergaven (in de paragraaf 'Sociaal bestel' van hoofdstuk 14: "Vernieuwd' Nederland?'), de vroegere voorzitters van NVV, RKWV en CNVafgesproken dat zü op grondslag van een Reglement van Samenwerking (het kwam in mei '43 tot stand) na de bevrijding een Raad van Vakcentrales in het leven zouden roepen die uit zes leden zou bestaan: de drie voorzitters en één bestuurslid uit elke vakcentrale; dat de drie vakcentrales dezelfde basiscontributie zouden gaan heffen: 2% van het loon of salaris; en dat er per vakcentrale per bedrijfstak slechts één vakbond zou mogen zijn (het totaal aantal vakbonden zou daardoor dalen). Dit alles zou op een vorm van federatieve samenwerking neerkomenwij herinneren er aan dat in Zuid-Limburg de 'oude' vakbonden onmiddellijk een federatie oprichtten, bepaald ook teneinde sterker te staan tegenover de nieuwe eenheidsvakbond.
XCIn de mijnstreek betekende zulks dat de besturen van de confessionele bonden die in '41 de gelijkschakeling met kracht hadden afgewezen, nauw gingen samenwerken met het bestuur van de NVV-bond, de Algemene Nederlandse Mijnwerkersbond, van hetwelk noch in '40, noch in '41 en zelfs niet in mei '42 toen het Nederlands Arbeidsfront werd opgericht, enige principiële leiding was uitgegaan. Juist uit die NVVbond sloten zich talrijke vroegere leden bij de eenheidsvakbond aan (het NVV had van de oprichting af de leuze: 'Alle arbeiders in één vakcentrale' verkondigd) en deze eenheidsvakbond kreeg voorts een grote toeloop uit kringen van jongere arbeiders. De kaders van de confessionele bonden gingen evenwel niet bij de pakken neerzitten. De heropbouw van hun organisaties werd onmiddellijk ter hand genomen; 'onze taak was echter', aldus de secretaris van de Nederlandse Katholieke Mijnwerkersbond, 'enorm zwaar" en zulks niet alleen in materieelopzicht: 'de schreeuw
XC1 (Neder!. Kath. Mijnwerkersbond) P. J. Kaanen: Verslag 194°-1946, p. 34.
naar 'eenheid' (want dit was 't) of naar 'meer eenheid' klonk ons overal in de oren." Het bestuur van de bond kreeg evenwel steun van de geestelijkheid, de pater die als geestelijk adviseur van de bond optrad, schreef een brochure waarin het eenheidsstreven werd afgewezen, en eind '44 had de bond op een totaal aantal van misschien vijf-en-twintigduizend (werkende en niet-werkende) mijnwerkers weer ruim negenduizend leden.
XCNiet alleen in Zuid-Limburg werd de roep naar eenheid vernomen. Eenheid was, zo leest men in het verslag van een der NVV-bonden, een 'toverwoord' dat 'heel wat gemoederen in heftige beweging bracht." Zo ook in Eindhoven. Het RKWV en het NVV meldden er zich begin oktober weer present, maar de vroegere leden lieten het afweten. Het RKWV richtte een Comité van Actie op. 'Zolang de bisschoppen van Nederland geen andere richtlijnen geven, blijven', aldus een vermaan van rector Martin, 'de richtlijnen van voor juli I94I van kracht. Onze katholieke arbeiders behoren lid te zijn (ook nu) van de katholieke organisaties." Het vermaan had geen succes. Vervolgens sloten de 'oude' vakbonden zich ook in Noord-Brabant duidelijk aaneen: in Eindhoven richtten zij een Raad van Overleg op en in het gehele bevrijde Zuiden een Raad van Vakcentrales; daarvan werd van Lienden (NVV) voorzitter, Hagoort (CNV) vice-voorzitter en F. Hoogers (RKWV) secretaris. De samenwerkende vakcentrales gingen zelfs een gemeenschappelijk orgaan uitgeven, Herrijzing, waarvan het eerste nummer medio november verscheen - het werd huis aan huis in Eindhoven verspreid waar overigens in die tijd nog geen enkele eenheidsvakbond bestond. De eerste, een bedrijfsbond, werd opgericht in december, bij Philips; men had er de meningen van de arbeiders gepeild en daarbij was gebleken dat 95 % hunner voorstander was van een eenheidsorganisatie (tevoren hadden enkele tientallen vakbonden van de drie verschillende richtingen leden gehad onder de werknemers van Philips). Voorzitter van de eerste bedrijfsbond (die bond werd door de directie erkend en deze weigerde tot april '45 alle contact met de 'oude' bonden) werd een oud-CNV'er. 'Hoeveel werknemers van de n.v. Philips bij deze bond aangesloten zijn geweest, is', aldus van Oudheusden en Verboom, 'niet bekend. Eén ding staat vast: van december I944 tot tenminste maart I945 waren er aanzienlijk meer leden bij deze bond aangesloten dan bij de oude bonden.':'7 I
I A.v., p. 3!. 2 Ned. Bond van Arbeiders in het Landbouw-, Tuinbouw en Zuivel bedrijf: 1945-19-16, p. 47. 3 Aangehaald in van Oudheusden en Verboom: ill p. IS!. 4 A.v., p. 175.
XCEr kwamen méér eenheidsvakbonden: van het spoor- en tramwegpersoneel, van Ff'T'ers, van politiemannen en van de arbeiders bij de Bata-fabrieken te Best - over het algemeen waren dat werknemers die, constateren van Oudheusden en Verboom terecht, 'werkzaam waren in juist die bedrijven ... waar een uitgesproken gemengde arbeiderspopulatie wat betreft geografische herkomst en religieuze overtuiging kon worden aangetroffen."
XCMaar het streven naar oprichting van eenheidsvakbonden duurde niet lang; toen de bisschoppen van Den Bosch en Breda eenmaal met duidelijkheid hadden gezegd dat er voor katholieke arbeiders slechts plaats was in katholieke organisaties (daarover aanstonds meer), ging zich aarzeling aftekenen. Het feit dat de communisten, hoewel zij weinig invloed in de nieuwe bonden hadden, het denkbeeld van de eenheidsvakbond met kracht bleven ondersteunen, wekte achterdocht, figuren waar leiding van uitging, waren schaars en, aldus weer van Oudheusden en Verboom, 'ook de unfaire strijdmethodes van de oude vakbonden die er geen been in zagen, degenen die zich bij de eenheidsorganisatie aansloten, met verlies van hun bij de oude vakbonden betaalde premies voor ziekte- en werkloosheidsverzekering te bedreigen, droeg in belangrijke mate tot de leegloop bij de eenheidsbonden bij." Die leegloop ging zich in maart aftekenen. Dat betekende tegelijk dat de samenwerking tussen de 'oude' vakcentrales minder nauw kon worden. Bij het voorzitterschap van van Lienden hadden RKWV en CNV zich slechts node neergelegd en vooral Hagoort had geen vrede gehad met het gemeenschappelijk orgaan, Her rijzing. Er verschenen slechts vijf nummers van, het laatste in maart '45; nadien kreeg elke vakcentrale weer haar eigen orgaan.
XCTen aanzien van de vakcentrales hebben wij de terugkeer van de 'zuilen' reeds geschetst, in welk kader wij melding maakten van de standpunten van de bisschoppen van Den Bosch en Breda. Dat die standpunten in het bevrijde Zuiden van bijzondere betekenis zouden zijn, spreekt vanzelf: de bevolking was er in overwegende mate katholiek. Dat naar de bisschoppen zou worden geluisterd, was ook een natuurlijke zaak. Al vóór
de bezetting had hun woord in katholiek Nederland beslissende invloed gehad en het gezag van het Episcopaat was door de weerbare houding waarvan het keer op keer had getuigd, alleen maar gestegen. Het had het geestelijk verzet van alle katholieken geleid, precies aangegeven wat men wel en wat men niet mocht doen en in de vorm van het Fonds voor de Bijzondere Noden steun geboden aan allen die door het volgen van de uitgegeven parolen in moeilijkheden kwamen. Welnu, voor aartsbisschop de Jong en voor de vier bisschoppen stond vast dat het katholieke volksdeelonaanvaardbare risico's zou nemen indien het na de bevrijding de eigen organisaties prijsgaf welke het in twee generaties had opgebouwd - zij waren er geenszins van overtuigd dat het antipapisme niet opnieuw de kop zou opsteken. Afgezien daarvan had, zo meenden zij, datgene wat was opgebouwd, ook in zichzelf hoge geestelijke waarde; het hield de gelovigen bijeen en droeg, dat doende, bij tot wat voor de bisschoppen van primaire betekenis was: het zieleheil van de gelovige kudden die, aldus hun in brede kring aanvaarde taakopvatting, aan hen als herders waren toevertrouwd.
XCIn Den Bosch was er, evenals elders, aarzeling of men er wij s aan deed, de oude katholieke organisaties onmiddellijk te doen herleven. Het kan zijn dat bisschop Mutsaerts kort na zijn bevrijding vernam van de eerder gememoreerde oproep van veertig gezaghebbende Eindhovenaren die het 'verwerpelijk' hadden genoemd, bijvoorbeeld 'een Christelijke Oranje-vereniging' opnieuw op te richten - die oproep had evenwel óók op alle specifiek katholieke organisaties betrekking. Op 14 november liet mgr. Mutsaerts een tegengesteld geluid horen. 'De drang naar herstel der vroegere stands- en vakorganisaties behoeft', schreef hij aan alle geestelijken van zijn bisdom, 'niet te worden onderdrukt Nieuwsoortige verenigingen behoren niet te worden opgericht zonder Onze uitdrukkelijke toestemming' 1 onder 'nieuwsoortige' vielen ook alle verenigingen welke een gemengd karakter hadden.
XCWij nemen aan dat dit bisschoppelijk standpunt vrij spoedig via de geestelijken tot talrijke leken doordrong, maar aangezien het 'vernieuwings'-streven zich ook in Den Bosch duidelijk bleef aftekenen (katholieken werkten er mee aan een uit de illegaliteit voortgekomen, door het Militair Gezag gesteund algemeen dagblad, De Vrije Pers), achtte mgr. Mutsaerts het noodzakelijk, zijn standpunt in het publiek duidelijk te maken. Hij sprak zich op zondag 3 december in de St. Janskathedraal in
1 Aangehaald in a.v., p. 293.
een 'donderpreek' tegen alle eenheidsorganisaties uit en keurde in dat kader de houding van die katholieken af die op redactioneel of bestuurlijk niveau aan De Vrije Pers medewerking verleenden. 'De katholieke kerk', betoogde hij,
XC'heeft er recht op om bij haar propaganda gebruik te maken van de moderne hulpmiddelen van deze tijd als daar zijn: de pers, de radio, de film, het onderwijs, het verenigingswezen. Daarom, steunt de katholieke pers, die geen verwaterde neutraliteit verdraagt! Het is goed dat de pers ons opwekt, goede vaderlanders te zijn. Maar dit is niet voldoende. Zij moet ons ook de weg wijzen om goede katholieken te zijn."
XCOnder het gehoor van de bisschop bevonden zich talrijke 'vernieuwers', onder wie mr. E. M. J. A. Sassen die in St. Michielsgestel als een van de 'Heren Zeventien' het program van de Nederlandse Volksbeweging had helpen opstellen en nu een van de leden was van de raad van toezicht op De Vrije Pers. Hij ging met enige anderen nog in de kathedraal naar de bisschop toe, hetgeen, aldus later Sassen, tot een 'heet gesprek' leidde? - tegen die hitte was de overtuiging van de bisschop (deze nam geen woord terug) beter bestand dan die van Sassen die daags daarna zijn lidmaatschap van de raad van toezicht neerlegde.'
XCNog geen drie weken later, op 21 december, stelde mgr. Mutsaerts samen met zijn Bredase ambtgenoot, mgr. P. W. A. Hopmans, een oproep op die korte tijd later in de bisdommen Den Bosch en Breda van alle kansels werd voorgelezen. Aan 'nieuwsoortige verenigingen of eenheidsbonden' mochten katholieken geen steun verlenen, zij dienden zich te schikken naar de richtlijnen van het Episcopaat, 'reeds nu en zonder uitstel' moesten de vroegere katholieke organisaties opnieuw worden opgerichr." Het was een uitspraak die koren op de molen was van de 'oude' katholieke bonden (deze lieten niet na, er herhaaldelijk aan te refereren) en die een zware slag betekende voor allen die eenheidsvakbonden of andere 'vernieuwde' organisatietypes voorstonden (niet zonder wrevel zegde menige katholieke arbeider het lidmaatschap van zijn eenheidsvakbond op). Er stond met die uitspraak vast dat bevrijd Nederland weer een 'verzuild' karakter zou gaan dragen, zij het dat de 'zuilen' misschien wat dichter bij elkaar zouden zijn geplaatst. Er stond óók mee vast dat het katholieke volksdeel weer een eigen staatkundige partij zou krijgen. En de Volksbeweging dan? Daartegen had het Episcopaat geen7
, A.v., p. 220. 2 A.v., p. 221. 3 A.v., p. 235-36. 4 A.v., p. 293.
bezwaar; het had in '40 de oprichting van de Nederlandse Unie aanvaard, ja toegejuicht, als een algemeen-politiek noodverband - de Volksbeweging zou er toe kunnen bijdragen dat de geest waarin Nederland zou worden heropgebouwd, er een zou zijn van harmonie, maar die Volksbeweging zou nooit in de plaats mogen komen van een specifiekkatholieke politieke partij.
XCIndien de Rooms-Katholieke Staatspartij, 's lands grootste partij, in de bezetting een even strijdvaardig beleid had gevoerd als de Anti-Revolutionaire Partij, dan zou zij, dunkt ons, haar aanhang evenzeer hebben vastgehouden als de ARP. Wij herinneren er aan dat deze laatste partij in het eerste bezettingsjaar haar ledental van ca. zeventigduizend had zien stijgen tot een kwart miljoen. Na haar verbod, zomer '41, had het elandestien doorfunctionerend partijbestuur de partij ook bijeen weten te houden - er hadden duizenden clandestiene kaderavonden plaatsgevonden waarop de Z.g. twaalf apostelen tot trouwaan de anti-revolutionaire beginselen hadden opgeroepen en in de regel ook hadden aangespoord om te volharden in het verzet. Met verzet en illegaliteit hadden vooraanstaande ARP'ers talrijke bindingen: met het verzet van de Gereformeerde Kerken, met het Schoolverzet, met het illegale werk in de LO en de KP. In het verzetsblad Trouu/ werden de meeste artikelen door vooraanstaande anti-revolutionairen geschreven - het eerste nummer was geopend met een principiële beschouwing van de hand van de fractieleider van de ARP in de Tweede Kamer, Jan Schouten.
XCHoe stak daar het beeld bij af dat de Staatspartij had geboden! Zij was in de tweede helft van '40 goeddeels, en in het Zuiden zelfs geheel, in de Nederlandse Unie opgegaan, van clandestiene voortzetting van de partij-arbeid was na Seyss-Inquarts verbod nauwelijks sprake geweest, veruit de meeste katholieke parlementariërs, en zeker de bekendste (partijvoorzitter mr. T. J. Verschuur vormt de enige uitzondering), schuwden het illegale werk en een illegaal blad met duidelijke bindingen aan de Staatspartij ontbrak. Zeker, er waren, afgezien nog van de belangrijke verzetsimpulsen die van het Episcopaat uitgingen, talloze katholieken die deel uitmaakten van illegale organisaties in hun vele verschijningsvormen of daar zelfs leidende posities in bekleedden (men denke slechts aan van Bijrien en Borghouts) maar in de slagorde van het verzet ontbrak de Staatspartij. 7
XCDe oorzaken zijn niet eenvoudig aan te geven. Wij zien er voorshands vier. Ten eerste, dat de partij van de aanvang af een politiek verbond was geweest van bevolkingsklassen (ondernemers, andere kapitaalbezitters, zelfstandige boeren, pachters, middenstanders en loontrekkenden) welker sociale belangen van elkaar afweken of zelfs diametraal tegenover elkaar stonden, hetgeen had geleid tot politieke programma's en standpuntbepalingen waaraan verdoezelingen niet vreemd waren; ten tweede, dat de partij in de jaren '30 in sterke mate innerlijk verdeeld was geraakt tussen een conservatieve richting waartoe vele ouderen en een meer progressieve waartoe vele jongeren behoorden - progressief in die zin dat die jongeren de staat veel meer invloed wilden geven op sociaaleconomisch terrein; ten derde, dat juist in de katholiek-staatkundige milieus in de jaren '30 allerlei op 'overwinning van de klassenstrijd' gerichte, corporatieve, 'organische', min of meer autoritaire denkbeelden naar voren waren gekomen (wij herinneren aan de voorstellen van de commissie-Goseling uit '36) die in mindere mate principieel anti-natioriaal-socialistisch waren dan de denkbeelden welke in de overige democratische partijen leefden; en ten vierde, dat de partij juist in het eerste bezettingsjaar (het jaar van de scheiding der geesten waarin de besturen van de overige partijen de kaders goeddeels bijeen hadden gehouden) zichzelf min of meer had uitgewist waarmee zij haar continuïteit had verbroken.
XCIn aansluiting op wat de Christofoor-groep had bepleit, wilden veel katholieke jongeren in het bevrijde Zuiden van de wederoprichting van de RKSP niets weten. Wat dan wèl? Sommigen zouden tevreden zijn wanneer de Nederlandse Volksbeweging een voor katholieken aanvaardbaar program kreeg (maar die Volksbeweging liet tot eind april '45 op zich wachten) - anderen hoopten dat een 'vernieuwde' katholieke partij van de grond zou komen. De bisschoppen van Den Bosch en Breda stelden zich voorzichtig op, geenszins aandringend op heropbouw van de Staatspartij; zij wachtten af wat in de 'oude' politieke milieus gebeurde. Vooreerst ging men daar niet verder dan dat begin december een studievereniging werd opgericht, de Vereniging dr. Schaepman, die geen ander doel had dan van gedachten te wisselen over de vraag wat de katholieken op politiek-organisatorisch gebied te doen stond. In Nijmegen waar de 'vernieuwing' nogal van zich deed spreken (de redactie vanJe Maintiendrai was er gevestigd en de Raad van Ondergrondse Actie was de afdelingNijmegen van de GOIWN geworden) werd midden december een Rooms-Katholieke Commissie Herstel Nijmegen opgericht, in welk 7
kader vooral dr. A. J. M. Cornelissen op herstel van de katholieke eenheid gingaandringen tegen, zo betoogde hij, 'de Vrijmetselarij en haar mantelorganisatie, de Rotary, en het cornrnunisme." In Eindhoven werd een Katholieke Kring gevormd. Voor die kring nu hield in februari '45 mr. F. Teulings, de vroegere secretaris van de RKSP, lid van de Tweede Kamer sinds '29, een toespraak waarin hij zich, wijzend op 'het dreigende antipapisme', uitdrukkelijk voor de wederoprichting van een katholieke partij uitsprak; hetzelfde deed de deken van Eindhoven, maar voorzichtiger: 'het katholieke beginsel moet recht geschieden', zei deze; hij sprak voorts met warmte over 'het gebouw der katholieke organisatie', maar zei niet dat het op politiek gebied onmiddellijk opnieuw moest worden opgetrokken." Van de wenselijkheid van dat laatste was Teulings overtuigd maar hij, die binnen de RKSP tot de conservatieve vleugel had behoord, moest zich ietwat op de achtergrond houden aangezien bij het Militair Gezag beschuldigingen tegen hem waren gedeponeerd wegens economische collaboratie. Pas van februari af begon hij weer systematisch zijn contacten met vroegere kaderleden van de Staatspartij op te bouwen. Tot de heroprichting daarvan werd hij vooralook gestimuleerd door Donker die bij een bezoek aan Londen tot zijn verbazing had geconstateerd dat men daar meende dat het katholieke volksdeel in het Zuiden als één man achter de Quay stond. Teulings ging toen eerst binnenskamers meer voordrachten houden gelijk hij in februari in Eindhoven had gedaan en eind april richtte hij met gelijkgezinden een Katholieke Staatkundige Vereniging op die zich uitdrukkelijk tijdelijk noemde maar duidelijk bedoeld was als eerste aanloop tot de vorming, conform de wensen van het Episcopaat, van een nieuwe landelijke katholieke partij.
XCDonker was Teulings voorgegaan: hij had ruim drie maanden eerder, medio januari '45, in Eindhoven een Sociaal-Democratische Vereniging opgericht. Overtuigd aanhanger als hij was van de parlementaire demo
XCI Aangehaald in Termeer: Nijmegen frontstad. p. 101.
cratie, had Donker zich sinds zijn komst in Eindhoven (eind oktober) over veel zaken zorgen gemaakt. Uit het 'Eindhovens adres' had hij de conclusie getrokken dat er een sterke stroming was die in Nederland in de eerste tijd na de bevrijding, maar eigenlijk ook nadien, meer bevoegdheden wilde geven aan de regering, de provinciale besturen en de gemeentebesturen, en, als tegenhanger daarvan, de rechten van de vertegenwoordigende lichamen wilde besnoeien. Hoe lagen de verhoudingen in Londen? Hij wist er aanvankelijk niets van. Vrijwelonmiddellijk nadat hij zich bij een Britse patrouille had kunnen aansluiten, had hij, nog van het Land van Maas en Waal uit, aan een officier van het Militair Gezag een brief aan Gerbrandy, waarin hij zijn diensten aanbood, kunnen meegeven, maar de brief bereikte Londen niet en hij kreeg dus geen antwoord. Eind oktober gaf kapitein van den Broek hem verlof, Albarda te schrijven via de kanalen van het Militair Gezag. Weer hoorde hij niets. De eerste van zijn brieven waarvan vaststaat dat zij te bestemder plaatse is aangekomen, was een brief aan van den Tempel d.d. IQ november die van den Berg, de directeur-generaal van de volksgezondheid, had meegenomen naar Brussel en die blrief leidde er toe dat Donker ruim een maand later een bezoek kon brengen aan Londen. Hij werd er door de koningin niet ontvangen (hij was immers niet 'vernieuwd') en hoorde er van zijn partijgenoten dat ook zij zich grote zorgen maakten. Met generaal KruIs had zich het ene conflict na het andere voorgedaan en de koningin had pertinent geweigerd een regeling te treffen voor het bijeenkomen van een noodparlement; die partijgenoten deelden hem ook mee, bevreesd te zijn dat zich ten tijde van de bevrijding benoorden de rivieren een gevaarlijke machtsstrijd zou ontwikkelen tussen de 'rechtse' en de 'linkse' illegaliteit en dat in die laatste de communisten veel invloed zouden hebben. Nu, dat het door de communisten met zoveel kracht uitgegeven parool: één vakbeweging, er in het Zuiden als gesneden koek was ingegaan, had Donker zelf kunnen constateren. Daar kwam dan nog bij dat hij het principieel afkeurde dat het Zuiden bestuurd werd door een apparaat, het Militair Gezag, dat voor zijn beleid en optreden aan geen enkele instantie publieke verantwoording schuldig was.
XCIn verschillende steden in het Zuiden waren al in de eerste bevrijdingsmaanden verenigingen van sociaal-democraten opgericht; de Nijmeegse was in januari '45 overgegaan tot de uitgave van een sociaaldemocratisch weekblad, Ons Volk (voortzetting van het gelijknamige illegale blad waarvan de Nijmeegse editie door sociaal-democraten was verspreid), hetwelk vooral bedoeld was als tegenhanger van het communistische weekblad De Waarheid
kring had opgebouwd. Na zijn terugkeer nu uit Londen, liet Donker na overleg met van Lienden, voorzitter van de vereniging van sociaaldemocraten welke in Eindhoven was tot stand gekomen, die vereniging uitnodigingen richten tot alle andere om een of meer afgevaardigden naar Eindhoven te sturen voor een bijeenkomst op 14 januari '45, zulks ter oprichting van een sociaal-democratische organisatie welke het gehele bevrijde Zuiden zou bestrijken. De meeste verenigingen konden die uitnodiging aanvaarden en die, aan welke zulks door gebrek aan vervoer onmogelijk was, deden in elk geval weten dat zij het genomen initiatief toejuichten. In aanwezigheid van minister Burger werd in Eindhoven besloten, de Sociaal-Democratische Vereniging voor Bevrijd Gebied op te richten; zij plaatste zich op de grondslag van hetjongste beginselprogram van de SDAP (het program uit '37 waarin de landsverdediging was aanvaard en daarmee de waarde van de nationale staat erkend), zulks evenwel met de kanttekening dat de oprichters van de vereniging zich bewust waren dat sinds '37 veel in de wereld was veranderd - impliciet werd daarmee gezegd: er is een nieuw beginselprogram nodig. Op die basis was een samengaan mogelijk ook met personen als Thomassen, aanhanger van de Nederlandse Volksbeweging en redacteur vanJe Main tiendrai, die van mening waren dat de SDAP haar tijd had gehad en dat voor het socialisme in Nederland een geheel nieuwe bedding moest worden gegraven. De Sociaal-Democratische Vereniging kreeg een centraal bestuur van tien leden en een dagelijks bestuur bestaande uit Donker voorzitter, Thomassen 'tweede voorzitter', van Lienden secretaris-penningmeester en, opmerkelijk genoeg, een orthodox-hervormd predikant lid: ds. P. A. van Stempvoort uit Eindhoven. Donker werd in de gelegenheid gesteld, de oprichting van de vereniging toe te lichten in een radiotoespraak voor 'Herrijzend Nederland' maar uit zijn concept-tekst werden door het Militair Gezag enkele passages geschrapt die een uitgesproken partij-propagandistisch karakter hadden.
XCHet dagelijks bestuur van de Sociaal-Democratische Vereniging richtte eind januari (Burger was inmiddels uit het kabinet gezet) een lang memorandum tot Albarda, Burger en van den Tempel' dat aandrong op het scheppen van duidelijke gezagsverhoudingen waarin het civiele element zou overheersen (het Militair Gezag heette 'het prototype van een sterk gezag zonder verantwoordelijkheid jegens de openbaarheid'), op aanvaarding van de stelling dat de politieke partijen in hoofdzaak zouden
XCI Exemplaar in (RvO) Collectie-dr. J. van den Tempel,
terugkeren, op het spoedig herstel van provinciale staten en gemeenteraden en op het bijeenroepen, na de bevrijding, van de 'oude' StatenGeneraal, aangevuld voorzover er lege plaatsen waren. Alle grondrechten moesten, aldus dit memorandum, onverkort weer van kracht worden, er was slechts één keuze: 'tussen de wet en hen die de wet willen verzetten'; bij dat laatste werd mede gedoeld op de illegaliteit benoorden de rivieren, in welker gelederen, zo werd gesteld, 'de haarden van het extremisme van links en van rechts' een grote rol speelden.
XCWat in Londen in februari gebeurde (de vorming van het derde kabinet-Gerbrandy waarin geen sociaal-democraten zitting hadden en waarin 'vernieuwde' figuren uit het Zuiden domineerden), doordrong Donker eens te meer van de noodzaak, op de ingeslagen weg voort te gaan en aan tegenkrachten te mobiliseren wat mogelijk was. Hij was het die Teulings met klem aanried, de oprichting van een katholieke partij actief voor te bereiden. Hij besloot voorts, vooralook op aanraden van Meyer Sluijser die opnieuw uit Londen was overgekomen, een sociaaldemocratisch blad te gaan uitgeven: Het Vrije Volk. Het Militair Gezag stelde papier ter beschikking voor een dagelijkse oplaag van 25000 exemplaren. Waar het blad te drukken? De drukkerij van Oost Brabant weigerde medewerking, die van Het Bindhavens Dagblad stelde zich ruimer op. Onder hoofdredactie van Donker (Thomassen werd een van de redacteuren) begon Het Vrije Volk van I maart af te verschijnen, aanvankelijk driemaal, later eenmaal per week.' De organisatorische moeilijkheden waren groot, vooral op transportgebied, en doordat er aanvankelijk slechts weinig abonné's waren (niet meer dan vijf- tot zesduizend), rezen er grote financiële problemen; die waren achter de rug toen J. W. Lebon, de in mei '40 naar Engeland ontkomen penningmeester van de Vara, die in het bevrijde Zuiden waar hij zich had kunnen vestigen, een van de bestuursleden was geworden van de Sociaal-Democratische Vereniging en van de stichting die Het Vrije Volk uitgaf, op het denkbeeld kwam, de gelden welke de Vara vóór mei '40 naar Engeland had overgebracht, als borgsom ter beschikking te stellen voor het verkrijgen van een bank
I Het kostte Donker grote moeite, het NVV-bestuur in het bevrijde Zuiden er toe te bewegen, financieel in de uitgave van het blad te partici peren. Dat bestuur verklaarde zich daartoe pas bereid, nadat uit een door Londen ter beschikking gestelde telegram wisseling met bezet gebied was gebleken dat aldaar Kupers, de gewezen voorzitter van het NVV, zich op het standpunt had gesteld dat, al zouden SOAP en NVV ook onderling onafhankelijk worden, de gemeenschappelijke uitgave van een socialistisch dagblad zou worden voortgezet.
krediet - van Lienden deed toen hetzelfde met de fondsen van het 'oude' NVV welke in Engeland waren gedeponeerd.
XCIn april groeide de belangstelling voor Het Vrije Volk maar er kwamen toen weer nieuwe moeilijkheden. Om te beginnen werd van Thomassen gevergd dat hij zijn redacteurschap van Je Maintiendrai zou beëindigen. Gevolg was dat deze Het Vrije Volk verliet en een functie bij het Militair Gezag aanvaardde: hij stelde Hilda Verwey als zijn opvolgster bij Het Vrije Volk voor maar zij werd tot zijn diepe ergernis geweerd. Ernstiger nog was dat Donker óók in een conflict verzeild raakte met Sluijser die begin februari naar Londen was teruggekeerd en die er in de tweede helft van april met Gerbrandy's steun in was geslaagd, weer naar Eindhoven te gaan (Kruis had het vertrek van Sluijser die hij als een agitator beschouwde wiens aanwezigheid in het Zuiden ongewenst was, wekenlang tegenhouden). In dat conflict tussen Sluijser en Donker (de inhoud is ons onbekend) schaarde van Lienden zich aan Sluijsers kant; per I mei legde Donker vervolgens het hoofdredacteurschap van Het Vrije Volk neer, Sluijser werd zijn opvolger.
XCWas er nu veel belangstelling voor de Sociaal-Democratische Vereniging? Ze viel tegen. Wel te verstaan: allen die zich jarenlang voor de SDAP hadden ingezet, werden er graag lid van maar de vereniging had maar weinig werfkracht. Donker zag de oorzaak daarvan in de voortdurende discussies over de vraag of de vereniging niet veel te 'ouderwets' was. Hij beschouwde het, berichtte hij later aan het partijbestuur van de SDAP,
XC'van de aanvang af als een gevaar ... dat de grote rnassa der arbeiders de vaak sterk cerebraal getinte discussies der 'vernieuwers'pur sang te veel zouden gaan zien als een intellectueel schaakspel en zich dientengevolge van zulk een inwendig heftig discuterende sociaal-democratie afzijdig zouden houden. Geheel ongegrond is deze vrees niet gebleken te zijn."
XCOmgekeerd waren de door Donker bestreden "vernieuwers' pur sang'(figuren als Thomassen en de Verwey's) er diep van overtuigd dat juist Donker een historische kans had laten lopen; alleen al door de vereniging 'sociaal-democratisch' te noemen en haar voorshands op de grondslag te plaatsen van het beginselprogram van '37, had hij de indruk gewekt, vast te zitten in het oude spoor zodat de velen die in het Zuiden
XC1 L. A. Donker: 'De Sociaal-Democratische Vereniging voor Bevrijd Nederland' in: SOAP, 46ste congres (1945): Beschrijuinçsbrie];
met verlangen, zij het niet zonder vaagheid, naar nieuwe politieke verhoudingen uitzagen, zich door een zo traditionele groepering niet aangetrokken voelden. Thomassen vond de geest en de sfeer binnen de Sociaal-Democratische Vereniging enghartig en benauwd zodat groepen katholieken en protestanten die hun oude angst voor het begrip 'socialismc' hadden verloren (dat is zeker ook gevolg geweest van de actie van de Nederlandse Unie die het begrip 'socialisme' in haar vaandel had geschreven) toch niet de stap waagden, 'de doorbraak', naar een groepering welke nog zozeer getuigde van het voor de SDAP (Sociaal-Democratische Arbeiders-Partij) kenmerkende 'arbeiderisme'. 'De leiding in het Zuiden', zo berichtte Thomassen zijnerzijds aan het partijbestuur,
XC'heeft de doorbraak niet voorbereid en de daarvoor noodzakelijke gezindheid niet aangekweekt bij onze zuidelijke leden. Zij die het pleit voerden voor de ontwikkeling welke leidde tot de Partij van de Arbeid, werden poli tiek geïsoleerd en kwamen daardoor steeds in de gevechtspositie. Donker heeft mr. Teulings aangespoord, de Staatspartij te doen herrijzen. Het was een conservatief gebaar waarmee de geestelijke achtergronden en de strevingen die tenslotte de Partij van de Arbeid deden ontstaan, werden miskend."
XCToen wij in het vorige hoofdstuk over de mijnstreek schreven, vermeldden wij dat de communist W. van Exter aanvankelijk als voorzitter optrad van de eerste eenheidsvakbond: de Nederlandse Bond van Arbeiders in het Mijnbedrijf Van Exter was een Amsterdammer die door de leiding van de illegale CPN geruime tijd vóór de bevrijding naar ZuidLimburg was gezonden met de opdracht, daar onmiddellijk na de bevrijding zo mogelijk een eenheidsvakbond van de grond te krijgen en daarnaast het denkbeeld te propageren dat er één socialistische partij moest komen. Verwezenlijking van dat denkbeeld vergde dat de communistische partij als zodanig in eerste instantie niet ZOLl worden heropgericht, of beter: dat zij in gecamoufleerde vorm zou herrijzen waarbij de communisten gebruik zouden maken van de goodwill die hun strijdliquidatie) in H. M. Ruitenbeek: Het ontstaan van de Partij van de Arbeid (1955),
, Brief, 18 maart 1946, van W. Thomassen aan het partijbestuur van de SDAP (in
vaardig illegaal blad De Waarheid tijdens de bezetting had verworven. Van Exter hield zich aan die consignes. In wezen had het feit dat het denkbeeld van eenheidsvakbonden en een eenheidsvakcentrale bij brede groepen arbeiders aansloeg, weinig of niets met de communistische agitatie te maken: de arbeiders reageerden van hun gemeenschappelijke situatie en hun gemeenschappelijke problemen uit, hadden de overtuiging dat zij met vereende krachten meer zouden bereiken, koesterden wrevel tegen de kerkelijke bevoogding en tegen een deel van het kader van de 'oude' vakbonden en hadden vooral in Zuid-Limburg de indruk dat die 'oude' vakbonden zich te vlot voor het karretje van de mijndirecties lieten spannen. In al die opzichten hadden communisten als van Exter de situatie juist beoordeeld. Alleen: het succes groeide hun boven het hoofd; dat van Exter na enkele weken het voorzitterschap van de eenheidsvakbond der mijnwerkers neerlegde, hield de erkenning in van het feit dat arbeiders tegelijk voorstanders van zulk een vakbond en tegenstanders van het communisme konden zijn.
XCMaar van Exter had meer pijlen op zijn boog, te veel zelfs. Naarmate hij zich namelijk duidelijker als communist ontpopte, bracht hij meer schade toe aan de denkbeelden welke hij ten aanzien van de vakorganisatie had ontwikkeld. Enkele dagen slechts na de bevrijding van Heerlen, op 24 september, riep hij er de vertegenwoordigers bijeen van de Zuidlimburgse groepen die De Waarheid hadden verspreid. Hij betoogde dat de SDAP en de CPN beide moesten verdwijnen: 'ruim twintig jaar', zei hij, 'is de politieke ontwikkeling van de Nederlandse arbeidersbeweging stil blijven staan. De schuld daarvan is te zoeken in de verdeeldheid der socialistische arbeidersbeweging, in de broederstrijd die onderling werd gevoerd ... Het is daarom dat wij met klem en kracht de oproep tot alle socialisten en socialistisch voelenden richten: 'Vormt één socialistische partij.'" Hetzelfde parool weerklonk in de nummers van het nu legale weekblad De Waarheid dat in het gehele bevrijde Zuiden met verlof (en papier) van het Militair Gezag begon te verschijnen, niet zonder moeilijkheden. In Eindhoven kon P. Sieliakis, van oorsprong een Amsterdamse metaalbewerker die als hoofdredacteur zou optreden van de Brabantse editie, geen drukker vinden en toen er een gevonden was in Breda (hij drukte een voor het gehele Zuiden bestemde editie) zegde deze na enige tijd het contract op, aangezien hij al zijn andere klanten zag verdwijnen.
XCI Aangehaald in G. Harmsen: Daan Goulooze. Uil hel teven /Jan een COI/WllIl/iSI (1967),
De Waarheid vond toen een derde drukker; het weekblad had begin januari '45 een oplaag van bijna 25000 exemplaren, waarvan er ca. 2000 in Zeeland werden afgezet, bijna 12000 in Noord-Brabant en bijna 11000 in Zuid-Limburg - dáár was de belangstelling naar verhouding het grootst. Te bedenken valt daarbij dat de eerlijke maar onvoorzichtige onderkop 'Weekblad der CPN' na enkele nummers was vervangen door: 'Democratisch weekblad'. De interesse die er voor bestond, hing samen met het feit dat De Waarheidveelal op duidelijker wijze dan andere bladen de grieven uitdrukte welke bij de arbeiders leefden.
XCAan van Exter, Sieliakis en de hunnen drong zich op grond van de blijken van instemming die hen bereikten, de indruk op dat de CPN een grote toekomst tegemoet ging; over de omstandigheid dat zich maar weinig arbeiders die als sociaal-democraten bekend waren, laat staan vooraanstaande SDAP'ers, bij 'de Waarheid-groepen' aansloten, maakten zij zich niet teveel zorgen. Eind '44 kwam in hun kring het denkbeeld naar voren, het masker te laten vallen, en openlijk voor het communistische karakter van hun groepering uit te komen. In België en Frankrijk gebeurde immers hetzelfde en vooral in laatstgenoemd land leek de communistische partij met sprongen vooruit te gaan. Zij pleegden overleg met vooraanstaande Belgische en Franse communisten, met name met Jacques Duclos (deze leidde de Franse communistische partij in afwezigheid van de vooroorlogse leider Maurice Thorez die in de herfst van '39, al was hij ook gemobiliseerd, naar de Sowjet-Unie was gevlucht waarmee hij deserteur was geworden) en op grond van de ontvangen adviezen (Duclos gaf er wel meer en zij werden op grond van zijn positie eerder als instructies opgevat) riepen zij eind december '44 afgevaardigden van de Waarheid-groepen in Eindhoven bijeen waar besloten werd, de CPN onder de naam 'Communistische Partij Bevrijd Gebied' te doen herrijzen. Toen van Exter korte tijd later aan het Militair Gezag verlof vroeg, van De Waarheid een dagblad te maken, zei hij, zo vernam Sluijser van de betrokken officier, 'dat de communistische partij, indien thans verkiezingen konden worden gehouden, 30% van de stemmen zou krijgen."
XCHet bestuur van de nieuwe partij legde begin maan aan het centraal bestuur van de Sociaal-Democratische Vereniging het voorstel voor, de I Mei-dag gemeenschappelijk te vieren en na te gaan, op welke andere punten gezamenlijke actie mogelijk was. Het sociaal-democratische be
! M. Sluijser: 'Memo voor de minister-presidenr'i ç febr. 1945 (Collectie-M. Sluijser, I).
stuur hield de boot af en deed van die weigering mededeling aan de afdelingen; alle afdelingen waren het er mee eens, behalve de afdelingMaastricht: een nieuw bewijs dat de communisten naar verhouding in Zuid-Limburg de meeste invloed hadden gekregen.
XC'Over het algemeen', aldus van Oudheusden en Verboom, 'werd de macht van de communisten in het Zuiden overschat": zo stond in een uit begin '45 daterend rapport van het Militair Gezag het volgende te lezen: 'De toename van het communisme in het Zuiden van ons land, ook al is deze toename niet zo groot als de communisten verwacht hadden, heeft toch in sommige plaatsen dusdanige vormen aangenomen dat dit gevaar, ook voor het Zuiden van ons land, wel terdege onder het oog moet worden gezien'. Ten bewijze werd geciteerd uit 'een geheim verslag van een onlangs gehouden vergadering van de CPN-leiders te Eindhoven' (dit zal wel de vergadering geweest zijn waar men de partij formeel had heropgericht): 'Zodra in Nederland een verkiezing zal worden gehouden, dan zullen wij eerst proberen, met kalmte de macht in handen te krijgen' (dat vergde op zijn minst dat een 'eenheidsfront' met de SDAP zou worden gevormd); 'lukt dat niet, dan zullen wij met wapengeweld naar de macht grijpen. Wij hebben reeds een geheime opslagplaats van wapenen." Of deze uitlating inderdaad is gedaan, vermogen wij niet te beoordelen; zo ja, dan getuigde zij van een volstrekte miskenning van de binnenlandse verhoudingen alsook van de internationale; dat laatste had men al kunnen opmaken uit het ingrijpen van Shaifbij de troebelen in België, eind november, en, sterker nog, uit het ingrijpen van de Britten in bevrijd Griekenland, in december, waar wij in ons volgende deel dieper op zullen ingaan.
XCDe politieke strijd die in het bevrijde Zuiden is geleverd, is, zo schreven wij eerder, in de eerste plaats een strijd geweest pro en contra de 'vernieuwing': 'vernieuwing' in die zin dat Nederland zou breken met de verzuiling welke zich sinds de tweede helft van de negentiende eeuw had afgetekend en die wij in Voorspel in haar historische ontwikkeling
I Van Oudheusden en Verboom: p. 159. Aangehaald a.v.
hebben beschreven. Die verzuiling had, wat de grote democratische politieke partijen betrof, haar uitdrukking gevonden in het feit dat drie van de zes op confessionele grondslag stonden, en wat de overige maatschappelijke organisaties aanging, dat zij gesplitst waren in katholieke, 'Christelijke' (protestantse) en neutrale (socialistische dan welliberaalconservatieve). Tegenstellingen waren dat welker zin al in de jaren '30 door velen was betwijfeld en die in de bezettingstijd in zoverre irrelevant waren gebleken dat het gemeenschappelijk belang van de strijd voor de herwinning van's lands vrijheid verre overheerste. In de illegaliteit had die verzuiling tot in de zomer van '44 maar zelden een rol gespeeld; het was dan ook geen toeval dat de Bond Nederland en de daaruit voortgekomen Gemeenschap Oud-Illegale Werkers Nederland, de GOIWN, zich op een grondslag plaatsten die voor katholieken, protestanten en niet-gelovigen aanvaardbaar was. Hetzelfde gold voor de rond het week bladJe Maintiendrai geschaarde groepen (aanhangers van de Nederlandse Unie speelden er een belangrijke rol in) die de oprichting van de Nederlandse Volksbeweging wilden voorbereiden.
XCNoch de GOIWN nochJe Maintiendrai heeft een brede aanhang weten te verwerven, Ten aanzien van de GOIWN sprak dat vanzelf: daargelaten dat men de deuren wijder openzette dan met de naam in overeenstemming was, appelleerde een organisatie van oud-illegale werkers slechts aan een kleine minderheid van de bevolking; duidde zij zich dan bovendien nog aan als 'het geweten van ons volk', dan veroordeelde zij zichzelf tot de rol van boetprediker - een rol die onvermijdelijk weerstanden wekte. Wat de Nederlandse Volksbeweging betreft, komt het ons voor dat zij, aan haar eigen doelstellingen en program gemeten, in het bevrijde Zuiden te laat van start is gegaan. Als de redactie van Je Maintiendrai en als vooral de Quay (want bij hem lag de beslissing) in novemberdecember '44 de grote sprong hadden gewaagd, opgeroepen hadden tot de vorming van plaatselijke groepen en waren overgegaan tot de oprichting van een eventueel als voorlopig aangeduide organisatie welke het gehele bevrijde Zuiden bestreek, dan zou dit, dunkt ons, een sterke respons hebben uitgelokt. De opmerkelijke mate waarin het denkbeeld van de eenheidsvakbond in die laatste maanden van' 44 bleek aan te slaan, kan als een vingerwijzing worden beschouwd; er was 'een schreeuw naar 'eenheid' " eenheid was 'een toverwoord'. Eind april '45 toen Je Main tiendrat eindelijk tot de vorming van plaatselijke groepen van de Volksbeweging opriep, was het te laat: toen had de verzuiling zich al weer duidelijk afgetekend.
XCWij willen daarmee bepaald niet zeggen dat de Volksbeweging, ware 73
zij eerder begonnen, al in het Zuiden een sterke politieke kracht zou zijn geworden (de omstandigheden boden niet de ruimte waarin die kracht zich kon manifesteren), wij willen slechts zeggen dat het bevrijde Zuiden een fase heeft gekend waarin er een duidelijk verlangen was naar een organisatie welke allen die de verzuiling te boven wilden komen, zou bundelen - die organisatie bleef ontbreken en als gevolg daarvan smolt de potentiële aanhang weg. Daarbij merken wij nog op dat de Volksbeweging het zich in zoverre nog moeilijk had gemaakt ook, dat zij geen politieke partij wilde worden maar een 'beweging' wilde blijven die met haar denkbeelden en haar handelen andere partijen zou beïnvloeden; anders gezegd: van een duidelijk eigen program en directe actie ter verwezenlijking daarvan zou geen sprake zijn. Dat betekende niet anders dan dat de Volksbeweging in haar opzet boven de maatschappelijke en politieke realiteit kwam te zweven - een weinig begerenswaardige positie voor een groepering die grote aantallen kiezers wil bundelen.
XCZo ontstond er in het Zuiden in de laatste maanden van '44 ter rechterzijde van de Waarheid-groepen een politiek luchtledig dat alle ruimte bood aan de representanten van de zuilen om weer naar voren te komen. Dat in Nederland, was het eenmaal geheel bevrijd, het initiatief zou worden genomen om de zuilen weer te doen herrijzen, stond, menen wij, in de zomer van '44 vast, maar niemand wist met zekerheid hoe sterk de respons zou zijn. Dat hing ook van de tegenkrachten af. Welnu, in het Zuiden was de potentieel belangrijkste tegenkracht, de Nederlandse Volksbeweging, niet de eerste die zich presenteerde, maar de laatste: na de Sociaal-Democratische Vereniging (en na de Communistische Partij), na de Katholieke Staatkundige Vereniging.
XCWij beschouwen vooral de oprichting van de Katholieke Staatkundige Vereniging als een gebeuren van kardinale betekenis. Natuurlijk kan het niet los worden gezien van het standpunt van het Episcopaat. Die oprichting was eenvoudig een doortrekken van de lijn die de bisschoppen van Den Bosch en Breda eind december '44 met alle duidelijkheid hadden aangegeven: katholieken mochten slechts toetreden tot katholieke organisaties. De bisschoppen wierpen daarmee een dam op tegen de 'vernieuwing' voorzover deze zich tegen de verzuiling richtte, een hoogst effectieve dam bovendien. De omzwaai van Sassen was tekenend; men moest wel aannemen dat zeer weinig katholieken het zouden opbrengen, dwars tegen de richtlijnen van het Episcopaat in te handelen. Inderdaad, toen Nederland benoorden de rivieren werd bevrijd, bezat het Zuiden wederom zijn aanzet tot een katholieke politieke partij, voorts zijn katholieke pers en zijn katholieke vakbonden en tevens een groot aantal andere
specifiek katholieke organisaties die wij in ons beknopt overzicht niet met name hebben genoemd.
XCHet protestantse volksdeel was zo ver nog niet. Er was evenwel, aangezien er toch geen verkiezingen in zicht waren, geen haast met het oprichten van eigen politieke organisaties. De heroprichting evenwel van het CNV was een vingerwijzing: het lag voor de hand te veronderstellen dat uit het protestantse volksdeel, nu het weer een eigen vakcentrale had, ook een eigen politieke vertegenwoordiging naar voren zou komen, daargelaten of dat, afgezien van de kleine rechtzinnige partijen, de oude ARP en de oude CHU zouden zijn dan wel een combinatie van beide.
XCHad nu, wat het socialistische volksdeel betrof, Donker, zoals 'de vernieuwers pur sang' meenden, inderdaad een historische kans gemist toen hij de Sociaal-Democratische Vereniging al krachtens haar naam op een grondslag plaatste die in de richting van de SDAP wees? Het is moeilijk te beoordelen, maar wij neigen tot de opvatting dat die 'vernieuwers pur sang' de mogelijkheden overschat hebben die, na het maanwoord van de bisschoppen, zouden zijn overgebleven voor een socialistische groepering welke zich duidelijk van de SDAP zou hebben losgemaakt. Bovendien: Donker hield zich (zoals ook van Lienden met betrekking tot het NVV en zijn nauwere samenwerking met RKWV en CNV deed) aan afspraken die tijdens de bezetting waren gemaakt (in eerste instantie zou ook de SDAP heropgericht worden) en hij gaf zonder twijfel uitdrukking aan de wensen die bij het partijkader leefden - een kader dat het in de twee katholieke provincies, zo lang als de SDAP bestond, moeilijker had gehad dan elders en wellicht daardoor extra gehecht was aan de oude beginselen en organisatievormen.
XCWij willen overigens onderstrepen dat, aldus onze indruk, aan de politieke worsteling welke wij in dit hoofdstuk beschreven, actief slechts door weinigen is deelgenomen. Eerder merkten wij al op dat politieke actie steeds van minderheden uitgaat, maar deze zijn, dunkt ons, in het bevrijde Zuiden nog kleiner geweest dan gewoonlijk. Van bijna alle actie is Eindhoven het centrale punt geweest en in die stad waren het vooral de intellectuelen (onder hen talrijke hogere employé's van Philips) die er zich voor inzetten. Niettemin: de burgerij kon weer in vrijheid voor haar overtuiging uitkomen en men mag niet over het hoofd zien dat het Militair Gezag er binnen de gegeven mogelijkheden de nodige faciliteiten voor heeft verschaft vooral door tot een billijke papierverdeling over te gaan. Aan de andere kant was het datzelfde Militair Gezag dat door zijn bestaan en zijn bevoegdheden aan de politieke activiteit een groot deel van haar zin ontnam; de publieke discussie had immers geen directe
politieke gevolgen. Die had zij kunnen hebben wanneer er naast het Militair Gezag provinciale staten en, vooral, gemeenteraden waren geweest. Maar welke? Het is opmerkelijk dat in maart '45 bij het representatieve onderzoek van de Democratische Vereniging te Eindhoven bleek dat de overgrote meerderheid (82%) van diegenen die de gegevens verschaften (78% van alle inwoners wier voornaam met een A begon), tegen het herstel van de 'oude' gemeenteraad was gekant - men wenste een nieuwe. Voor verkiezingen was het kennelijk te vroeg, de nieuwe raad kon alleen een benoemde zijn. Dat daarvoor bij de bevrijding van het Zuiden geen regeling bestond, was gevolg van het feit dat de in Londen ontworpen wetsbesluiten betrekking hadden op een noodparlement, nood-provinciale staten en nood-gemeenteraden als één geheel en dat de koningin geweigerd had, de regeling voor het noodparlement met haar handtekening te bekrachtigen.
XCZo ontstond een situatie waarbij men zich in het bevrijde Zuiden in steeds wijder kringen gefrustreerd voelde doordat er geen enkel werkelij k gezaghebbend vertegenwoordigend college bestond. Op zichzelf was die gefrustreerdheid een goed en een hoopvol teken van de herleefde politieke belangstelling. Wij tekenen er slechts bij aan dat ook diegenen bij wie die belangstelling het markantst was, beseften dat de oorlog belangrijker was.
XCBij de plannen die de Nederlandse regering in Londen vooral in de jaren '43-'44 had opgesteld, was zij uitgegaan van de veronderstelling dat Nederland in één machtige operatie door de Geallieerde landstrijdkrachten zou worden bevrijd en dat Nederlands aandeel aan die operatie beperkt zou blijven tot de inzet van de kleine Irene-brigade en van de semi-militaire illegale groepen.
XCIn dat bevrijde Nederland zouden evenwel zo spoedig mogelijk beroepsmilitairen en dienstplichtigen opgeroepen worden en vrijwilligers de gelegenheid krijgen zich voor de militaire dienst aan te melden. Waartoe? In de eerste plaats om in omstandigheden van wie niemand wist hoe verward ze zouden zijn, steun te bieden aan het wettig gezag in Nederland maar vooralook om Nederland in staat te stellen, met eigen krachten deel te nemen aan de oorlog tegen Japan en aan de bevrijding van Nederlands-Indië, waar, hoe veel er ook in de positie van Indië binnen het koninkrijk zou veranderen, in eerste instantie (daarover was het gehele kabinet het eens) het Nederlandse gezag moest worden hersteld. Een moeilijkheid bij dat alles was dat Nederland bij de opbouw van die nieuwe strijdkrachten volledig afhankelijk was van de hulp der Geallieerden, zowel wat de uitrusting als wat de opleiding (of verdere opleiding) van militairen betrof - trouwens, op het gebied van het transport naar Indië bestond die afhankelijkheid óók: alle United Nations hadden de beschikking over hun passagiers- en transportschepen overgedragen aan de onder de Combined Chiefs of Staff ressorter en de Combined Shipping Adjustment and Raw Materials Board te Washington en daarbij in de lente van '44 de afspraak gemaakt dat de verschillende 'nationale' regeringen pas zes maanden na het einde der vijandelijkheden (vijandelijkheden niet alleen met Duitsland maar ook met Japan) weer over hun passagiers- en transportschepen zouden kunnen beschikken.
XCWelke plannen had de regering nu uitgewerkt en in hoeverre kon zij, toen het Zuiden werd bevrijd, op hulp van de Verenigde Staten en het Britse Rijk rekenen? Wij gaven daar een beeld van in hoofdstuk 13 ('Hoe Indië te bevrijden ?') van ons vorige deel en vatten dat nu als volgt samen.
XCDe regering wenste de sterk geslonken Nederlandse oorlogsvloot uit te breiden met 25 nieuwe eenheden en daar ook een brigade van het Korps Mariniers aan toe te voegen. Bij die nieuwe eenheden werd o.m. gedacht aan 2 zware kruisers, I lichte kruiser, 2 vliegkampschepen, 4 torpedobootjagers en 8 onderzeeboten; daar zouden dan nog 5 grote transportschepen en 130 landingsvaartuigen bij komen. Becijferd was dat de 25 nieuwe eenheden tezamen een bemanning vergden van vierduizend man; gehoopt werd dat men in bevrijd Nederland ca. tweeduizend geoefenden zou aantreffen (personen die vóór 10 mei '40 hun militaire dienstplicht bij de marine hadden vervuld) - de andere tweeduizend zouden eerst opgeleid moeten worden. Aan de verwezenlijking van dit ambitieuze plan was men in de herfst van '44 nog niet toe: de nieuwe eenheden ontbraken; slechts één was aan Nederland toegezegd: een Engels vliegkampschip (het werd pas na het einde van de oorlog met Japan overgedragen).
XCTen aanzien van de te vormen brigade van het Korps Mariniers was men verder gekomen: sinds oktober '43 werd in de Verenigde Staten in een oefenkamp van het United States Marine Corps het kernkader voor die brigade opgeleid. Die kern diende te worden uitgebreid en dan kon vervolgens de gehele brigade, die als een eenheid van ruim vijfduizend man werd gedacht, op volle sterkte worden gebracht.
XCWat het leger betrof, was door de regering besloten tot de vorming van 39 z.g. gezagsbataljons en van een uit 3 divisies bestaand legerkorps. Van die 39 gezagsbataljons, die slechts een lichte bewapening zouden krijgen, waren 24 bestemd om in Nederland te blijven, 15 zouden ter beschikking worden gesteld van de luitenant-gouverneur-generaal van Nederlands-Indië, van Mook. Wat de bewapening van de bataljons betreft, was de regering niet verder gekomen dan dat de Britse regering had toegezegd, de 24 voor Nederland bestemde gezagsbataljons, ca. twintigduizend man, uit te rusten; die 24 bataljons zouden in Nederland opgeleid worden, voor de oefening van de 15 voor Indië bestemde bataljons dacht men aan Australië. Definitieve toezeggingen had de Australische regering evenwel niet gedaan en ten aanzien van het transport van die 15 bataljons was niets geregeld; trouwens, ook ten aanzien van hun uitrusting waren nog geen beslissingen genomen.
XCHulp bij de vorming van het legerkorps was door de Amerikaanse regering geweigerd; de Combined Chiefs oj Staffhadden in februari '44 vastgesteld dat dat een Britse aangelegenheid was. De Britse regering die haar eigen machtspositie in Zuidoost-Azië wilde herstellen, zag graag dat de Nederlandse hetzelfde deed. De toezegging was gedaan dat de helft
van de ca. veertigduizend militairen waaruit het legerkorps zou bestaan, in Engeland zou worden opgeleid en uitgerust - men zou beginnen met daar een kernkader te oefenen. Daarna zou een aanvullende training nodig zijn voor de oorlogvoering in de tropen; voor die extra training werd gedacht aan Australië of aan Brits Oost-Afrika, maar terzake was in de herfst van '44 nog niets geregeld.
XCTenslotte de luchtmacht. In regeringskring was overwogen om na de bevrijding een met de Britse Royal Air Force te vergelijken gemeenschappelijke luchtmacht te vormen voor vloot en leger, maar van dat denkbeeld had men slechts gehandhaafd dat er één basis-opleiding zou komen voor allen die van de luchtstrijdkrachten deel zouden uitmaken. Men wilde 8 nieuwe squadrons vormen voor de Militaire Luchtvaart van het Koninklijk Nederlands-Indische Leger. Ten aanzien van de opleiding was in september '44 nog niets geregeld maar in december verklaarde het Britse Air Ministry zich bereid, per maand in Engeland achthonderd man grondpersoneel en vier-en-vijftig man vliegend personeel in opleiding te nemen.
XCDe opleidingen die wij noemden: die van de mariniersbrigade, die van het kernkader voor het legerkorps en die voor het luchtmachtperseneel, zouden alle plaatsvinden op basis van de Amerikaanse dan wel Britse opleidingsvoorschriften; die voorschriften had men in het Nederlands vertaald.
XCZiedaar wat wij in ons vorige deel verhaalden. Daar hebben wij nu het volgende aan toe te voegen.
XCWat de regering bij het opstellen van haar plannen buiten beschouwing had gelaten, was dat zij, zolang de vijandelijkheden met Duitsland nog gaande waren, de bevoegdheid miste om geheel alleen te bepalen wat in Nederland aan militaire eenheden zou worden gevormd en waar die zouden worden ingezet; die bevoegdheid lag in beginsel eerder bij generaal Eisenhower wiens gezag prevaleerde boven dat van de Nederlandse regering in de Z.g.eerste fase die in de overeenkomsten voorkwam welke de regering in mei '44 met Engeland en de Verenigde Staten had gesloten (het Z.g. Legal Agreement) - men zou kunnen zeggen: de fase tot kort na het einde van de strijd in Europa. Als een situatie ontstond waarin Eisenhower wenste dat Nederlandse eenheden zouden deelnemen aan de oorlog op Duits grondgebied of aan de bezetting van Duitsland, dan zou de vorming van alle strijdkrachten die specifiek voor de oorlog met Japan bestemd waren, uitgesteld moeten worden. Niemand wist hoe lang men nog, ook als geheel Nederland was bevrijd, in Duitsland zou moeten vechten; het kon bijvoorbeeld wenselijk zijn dat er, terwijl de Britse en
een tijdelijk Nederlands militair garnizoen kwam in een deel van WestDuitsland; wensen die Shaef te dien aanzien had (de z.g. Shae]-require ments), zouden voorrang hebben; de regering zou wèl, wanneer Shaef naar haar mening teveel zou vragen, bij Shae]kunnen protesteren en, als dat nodig was, bij de regeringen van de Verenigde Staten en Engeland in beroep kunnen gaan. Het Legal Agreement gaf beginselen aan; hoe die beginselen precies zouden worden toegepast, was evenwel niet gestipuleerd - in eerste instantie zou dat een zaak worden van onderhandelen. Wel was de Nederlandse regering bij alles wat zij wilde ondernemen, afhankelijk van de medewerking van Shaej, maar Shaej was op zijn beurt afhankelijk van de medewerking van die regering. Moeilijkheden konden nauwelijks uitblijven.
XCAan deze potentieel gecompliceerde situatie werd in de lente en zomer van '44 niet te zwaar getild; men dacht dat, na de bevrijding van Frankrijk, België en Nederland, de komplete ineenstorting van Duitsland als het ware automatisch zou volgen. Spoedig daarna zou de Z.g. tweede fase aanbreken en dan zou de Nederlandse regering, wat Nederland in engere zin betrof, weer volledig baas zijn in eigen huis.
XCMaar alles liep anders dan men had aangenomen: alleen het Zuiden werd bevrijd en het liet zich in oktober-november '44 aanzien dat het einde van de oorlog in Europa nog op zijn minst verscheidene maanden op zich zou laten wachten. Dat was niet de enige tegenslag. De omstandigheden in het bevrijde Zuiden waren allerongunstigst om de krachten bijeen te brengen die voor hun oefening naar Engeland of de Verenigde Staten zouden worden overgebracht. Veel jongeren traden toe tot de Binnenlandse Strijdkrachten, waar een klein deel in de Stoottroepen en een groter in de Bewakingstroepen terechtkwam. Registers van dienstplichtigen ontbraken - die waren in '43 door de bezetter in beslag genomen; men moest dus afwachten wie zich als beroepsmilitairen dan wel als vrijwilligers kwamen aanmelden: leden van het beroepskader (niet velen, want veruit de meesten bevonden zich in Duitsland in krijgsgevangenschap), leden van het reservekader (van hen waren slechts weinigen afgevoerd), vroeger geoefende dienstplichtigen en ongeoefenden. Gelegenheden om hen behoorlijk op te vangen ontbraken; nagenoeg alle gebouwen die daarvoor in aanmerking kwamen, waren gevorderd voor de Canadese, Britse en Amerikaanse troepen. Trouwens, al het leggen van een administratieve grondslag voor wat men op mobilisatiegebied wilde ondernemen, bleek hoogst bezwaarlijk door de slechte verbindingen; autobussen ontbraken, het treinverkeer kwam slechts langzaam op gang, de posterijen begonnen pas na maanden te functio
neren en de meest simpele hulpmiddelen die men voor elke bureauarbeid nodig had (papier, registratiekaarten, kantoormeubelen, schrijfmachines) waren schaars. Daar kwam dan nog bij dat Shaef er niet in was geïnteresseerd, de opbouw van een voor Nederlands-Indië bestemde krijgsmacht te bevorderen - het Geallieerde opperbevel gaf prioriteit aan wat het zelf nodig meende te hebben.
XCBegin november '44legde Shaefaan de minister van oorlog, van Lidth, een ontwerp-overeenkomst voor die Shaef de volledige zeggenschap zou geven over de mankracht in bevrijd Nederland; die overeenkomst werd door van Lidth afgewezen - hij vond het niet eens nodig, het oordeel van zijn ambtgenoten te vragen. Aan Shaefdeed hij weten dat de regering er op stond dat Shaef expliciet rekening hield met wat Nederland aan strijdkrachten wilde opbouwen voor de oorlog tegen Japan. Shaejwenste dat Nederland twee divisies ter beschikking zou stellen voor de bezetting van Duitsland (eenzelfde wens was geuitjegens de regeringen van België en Noorwegen) - van Lidth was daartoe bereid maar stelde als voorwaarde dat Shaef Nederland zou helpen bij het voorbereiden van het uitzenden van troepen naar Indië. Het inwilligen van die voorwaarde lag echter geenszins op de weg van Shaef: Shaefhad alleen te maken met de oorlog tegen Duitsland en wanneer de Nederlandse regering de oorlog tegen Japan ter sprake wilde brengen, dan moest zij dat op een hoger niveau doen: bij de Combined Chiefs of Staff of bij de regeringen van Engeland en de Verenigde Staten.
XCWat Shaef aan Nederlandse mankracht nodig had, wanneer eenmaal geheel Nederland was bevrijd, werd medio januari '45 duidelijk aangegeven: vier-en-vijftigduizend man (zijnde ongeveer evenveel als de gecombineerde sterkte van de 15 gezagsbataljons en de 3 divisies welke Nederland naar Indië wilde zenden); die vier-en-vijftigduizend man zouden gegroepeerd worden in z.g. light infantry battalions (bataljons zonder zware wapens), voor hun uitrusting zou Shaef zorgdragen. Uiteraard was die laatste toezegging voor de regering van veel belang: ze zou tenminste bewapende troepen krijgen, zij het niet in het gebied, Indië, waar ze die vóór alles wenste. Intussen stond het cijfer 54000 midden januari nog niet vast. Begin februari kwam bericht binnen dat Shaef met machtiging van de Combined Chiefs of Staff in eerste instantie slechts ruim twintigduizend man en in totaal vermoedelijk maar vijf-en-dertigduizend man nodig had. In een vergadering van de ministeriële CommissieOorlogvoering kon prins Bernhard aan dat bericht toevoegen, dat hij op het hoofdkwartier van Shaef had vernomen dat het standpunt van de
'dat men voor Nederland geen excepties wilde maken ten aanzien van verplichtingen in het Verre Oosten en dat de Shaef-requirements prioriteit A behoorden te hebben, dat daarna de marineen de luchtmacht-requirements kwamen en tenslotte in de laatste plaats de troepen voor de luitenant-gouverneur-generaal."
XCIn een brief d.d. 20 februari? deed van Lidth vervolgens aan generaal Clark, hoofd van de ShaeJ-Mission voor Nederland, weten dat de regering bereid was, aan ShaeJin eerste instantie bijna negentienduizend man ter beschikking te stellen (onder wie bijna negenduizend voor de light infantry battalions en drieduizendvijfhonderd man voor de genie), dat zij zich ten aanzien van het totaal van vijf-en-dertigduizend man niet wilde binden en dat zij voorts nodig had: zesduizend man voor de marine en het Korps Mariniers, vierduizend man voor de voor Indië bestemde gezagsbataljons (d.w.z.: in eerste instantie vierduizend man), tweeduizend man voor de luchtmacht en dertienhonderd man voor de 'expeditionaire macht' (hiermee was kennelijk het kernkader van het legerkorps bedoeld"): er werd verder op gerekend dat de light infantry battalions, hadden zij hun taak in Duitsland volbracht, naar Indië getransporteerd zouden worden; 'Shaef", aldus dit schrijven, 'dient er voor te zorgen dat in de benodigde middelen, zoals transport naar Engeland van personen bestemd voor training en dienst buiten het vasteland van Europa, voorzien wordt' - maar daar had ShaeJ niets over te zeggen. ShaeJkon hoogstens aan de Combined Chiefs of Staff de aanbeveling doen, de door de Nederlandse regering ken baar gemaakte verlangens in te willigen; de beslissing lag bij de Combined Chiefs.
XCToen in mei '45 heel Nederland was bevrijd, was de positie deze dat ShaeJ zijn requirements toch weer van vijf-en-dertigduizend tot ruim vijftigduizend man had verhoogd, hetgeen 30 light infantry battalions insloot. Wij voegen hieraan toe dat die ruim vijftigduizend man niet ter beschikking zijn gesteld - anders dan België zond Nederland ook geen bezettingstroepen naar Duitsland; wat de Nederlandse regering in het ontredderde land aan strijdkrachten kon opbouwen, werd spoedig goeddeels voor de inzet in Nederlands-Indië bestemd, waarbij zich, zoals wij al in deel 9 beschreven, door het gebrek aan medewerking dat de Verenigde Staten en Australië aan de dag gingen leggen, de ene moeilijkheid na de andere voordeed. Waar het ons hier op aankomt is te74
1 Commissie-Oorlogvoering: Notulen, 9 febr. 1945. 2 dl. VIII a, p. 4I6-I7. 3 Wij nemen aan dat dit in het kamp van de Irene-brigade te Wolverhampton zou worden opgevangen.
onderstrepen dat bij uitstek de Shaef-requirements het buitengewoon moeilijk hadden gemaakt om in het bevrijde Zuiden krachten te formeren die aan luitenant-gouverneur-generaal van Mook ter beschikking gesteld konden worden. 'Betreffende de Shaef-requirements kan ik u zeggen', verklaarde jegens de Enquêtecommissie de Booy, minister van scheepvaart en visserij in het tweede kabinet-Gerbrandy en in het derde bovendien minister van marine en tot begin april '45 ook nog van oorlog,
XC'dat wij in het algemeen van Shaef slechtsmet de grootste moeite of niet gedaan konden krijgen mensen te werven en te oefenen voor de strijd in het Oosten. Het verhaal was altijd: wij moesten eerst helpen Duitsland te overwinnen, het Oosten kwam wel terecht!De Nederlandse regeringwas er op gesteld om troepen te werven en te oefenen die in het Oosten ingezet zouden kunnen worden; dat is altijd stelselmatigdoor Shaiftegengewerkt."
XCEr deed zich bij de recrutering in het bevrijde Zuiden nog een tweede moeilijkheid voor: prins Bernhard, bevelhebber der Nederlandse strijdkrachten, en zijn staf hadden sterke weerstanden tegen het automatisch inschakelen van het oude leger-beroepskader. De prins gaf in dat opzicht uitdrukking aan gevoelens die vooral bij koningin Wilhelmina leefden. Veel waardering voor die officieren had zij nooit gehad en zonder in voldoende mate rekening te houden met de diepere factoren die in meide snelle nederlaag tegen Duitsland hadden bepaald, had zij de neiging, een aanzienlijk deel van de schuld voor die nederlaag bij dat kader te zoeken - vandaar ook dat zij zo grif geloof had gehecht aan de (onjuiste) mededelingen welke Somer haar begin '43 had gedaan over het gebrek aan waakzaamheid dat zich in de nacht van 9 opmeibij het Algemeen Hoofdkwartier zou hebben gemanifesteerd. Met dit alles willen wij niet ontkennen dat het kader in ons land (alsook de toenmalige kaders in landen als België, Frankrijk en Engeland) ernstige gebreken vertoonde; in de meidagen vanwas gebleken, 'dat' (wij citeren de beste Nederlandse deskundige terzake, de militaire historicus
'40 10 '40 '40
XCI Getuige J. M. de Booy, Enq., dl. VIlI c, p.
generaal-majoor V. E. Nierstrasz) 'talrijke beroepsofficieren hun vak niet verstonden.' I Nu spreekt het vanzelf dat het vooroorlogse kader in '44-'45 in elk geval een verouderd geheel vormde: zowel de beroeps- als de reserveofficieren (de eersten, voorzover nog in leven, waren nagenoeg allen sinds mei '42 krijgsgevangenen in Duitsland en van de ruim tienduizend vooroorlogse reserve-officieren waren ca. vijfhonderdvijftig in '43 als krijgsgevangenen afgevoerd) hadden geen enkele ervaring kunnen opdoen in de moderne oorlogvoering. Britten zowel als Amerikanen hadden in de loop van de oorlog een geheel nieuw leger opgebouwd; wat in hun vooroorlogse kaders aan dood hout aanwezig bleek te zijn, was verwijderd en uitsluitend diegenen die capabel waren gebleken, hadden promotie gemaakt. Naar de vorming van zulk een verjongd, 'vernieuwd', leger ging het verlangen van de koningin uit - zij wenste eigenlijk met de leden van het vooroorlogse kader, met name van het beroepskader, niets meer te maken te hebben. Om twee redenen was dat laatste onbillijk: zo al sommige officieren in de Meidagen van '40 hadden gefaald, anderen hadden zich voortreffelijk gedragen en voorts was het een feit dat talrijke beroeps- en reserve-officieren hadden deelgenomen aan het illegale werk. Zeker dezen verwachtten niet anders dan dat de regering onmiddellijk na de bevrijding weer een beroep op hen zou doen en aan de bereidheid om aan dat beroep gevolg te geven werd door talrijke officieren in de bevrijdingsdagen al uitdrukking gegeven doordat zij zich op straat vertoonden in hun uniform. Ouderwetse en ongemakkelijke uniformen waren dat, vergeleken met de zoveel vlottere Amerikaanse en Engelse! Ze werkten ook verwarrend. Het dragen van die oude uniformen werd door prins Bernhard verboden. 'Officieren, onderofficieren en manschappen van het Nederlandse leger en de Nederlandse marine welke op het ogenblik in Nederland vertoeven, dienen', aldus zijn tweede bevel dat op maandagavond 4 september door Radio Oranje. werd omgeroepen, 'zo zij de beschikking hebben over hun uniform, deze nog niet aan te trekken. Het ogenblik waarop zij zulks wèl kunnen doen, zal nader worden bekendgemaakt'; die nadere bekendmaking bleef achterwege en er waren verscheidenen die toch in hun oude uniform verschenen, vermoedelijk mede doordat dat tweede bevel van de prins (het werd slechts één keer uitgezonden) niet tot hen was doorgedrongen.
XC, V. E. Nierstrasz: 'De voorgeschiedenis [van de strijd in de Meidagen van '40]' (onuitgegeven manuscript van de sectie Krijgsgeschiedenis van de staf van de bevelhebber der landstrijdkrachten), X, p. 48.
XCDe simplistische opvatting dat het beroepskader van het leger niet had gedeugd, was ook binnen het Militair Gezag gemeengoed geworden. 'De houding van het Militair Gezag', aldus jegens de Enquêtecommissie luitenant-kolonel A. J. E. Lamberti, na de bevrijding garnizoenscommandant te Maastricht, 'was van dien aard dat, wanneer men bemerkte dat men met een beroepsofficier had te doen, men deze de rug toekeerde. Voor een beroepsofficier was geen emplooi te vinden.' Samen met een collega-beroepsofficier bood Lamberti daags nadat Maastricht was bevrijd, aan het Militair Gezag zijn diensten aan, maar
XC'we kregen de kans gewoon niet, de een of andere reserve-officier werd voor dergelijke functies aangesteld. Toen de bevelhebber der Nederlandse strijdkrachten voor het eerst in Maastricht kwam, kreeg de garnizoenscommandant (ondergetekende) niet de kans met de prins te spreken, hoewel ik op het portaal heb gestaan. De padvindertjes wèl, maar de garnizoenscommandant niet.'
XCErger nog: na zijn eerste bezoek aan de prins te Brussel, kwam van Kooten, benoemd tot commandant van de Stoottroepen in Zuid-Limburg, terug met de boodschap, aldus Lamberti: 'Alle officieren hun pakjes uit, de prins is geschrokken van de sterrenwereld hier." De gebruiken die vervolgens bij de Stoottroepen in acht werden genomen, streken vooral de beroepsofficieren tegen de haren: er werden geen rangen toegekend (in de illegaliteit waren er immers ook geen rangen geweest) en men sprak elkaar, precies als in de illegaliteit het geval was geweest, met de voornaam aan.
XCTen aanzien van de beroeps- en reserve-officieren werd de opvatting van de prins dat hij ze in beginsel geen van allen wilde inschakelen. In november '44 sprak hij met van Lidth af dat deze een beschikking zou uitvaardigen waarbij, zo schreef de prins, 'alle beroeps- en reserveofficieren' op non-actief gesteld zouden worden 'teneinde te voorkomen dat de heren zich op de borst slaan en zich in uniform steken, terwijl wij dan met de gebakken peren zitten, wat uitermate onaangenaam zou zijn. Bij reserve-personeel hebben wij de boel in zoverre in handen dat wij ze niet oproepen, maar met beroepspersoneel is dat iets anders? - die beroepsofficieren wilden eenvoudig hun vak weer gaan uitoefenen en hadden daar formeelook recht op. Bij nader inzien voelde van Lidth nietJ.Q.
I Getuige A. E. Lamberti, dl. VIII c, p. 627-28. 2 Brief, 17 febr. 1945, van prins Bernhard aan van Lidth (Collectie-A. H. Dijxhoorn, map 'kopieën en dub belen', 22 (RvO)).
voor die beschikking maar dat deed hij niet aan de prins weten en toen deze hem in februari '45 (het tweede kabinet-Gerbrandy was toen demissionair) aan zijn toezegging herinnerde, antwoordde hij telegrafisch: 'Aangezien beslissing positie beroepspersoneel zeer principiële aard, wens ik deze overlaten aan mijn ambtsopvolger."
XCDe prins was er intussen toe overgegaan, alle officieren die zich in het bevrijde Zuiden voor de militaire dienst kwamen aanmelden, te laten registreren bij een apart bureau waar men tevens de taak had, na te gaan hoe elk hunner zich tijdens de bezetting had gedragen. Bij het officierskorps van het nieuwe leger kwam het, meende de prins, niet op intellectuele ontwikkeling alléén aan, maar vooral op karakter. 'Wij weten allen', aldus een bekendmaking welke hij in november '44 deed verschijnen, 'dat het leger van 1940 naast goede, ook andere eigenschappen bezat, die niet meer passen in de moderne oorlogvoering. Nu bestaat de kans om met het oude te breken en een nieuwe toekomst tegemoet te gaan.'2 Toen eind februari '45 een aantal voor de gezagsbataljons bestemde officieren die een spoedopleiding hadden gevolgd, werd beëdigd, hield de prins een toespraak waaromtrent het persbureau Anep-Aneta een bericht naar Londen zond', waarin o.m. het volgende te lezen was:
XC'Prince Bernhard mentioned the task awaiting oJIicers in the new Netherlands Army, which task was too often forgotten in the old army: to be strict when on duty, but at the same lime to be a [ather and friend to the privates. The limes are gone, said the prince, when one needed only a secondary school certificate in order to become an officer. Now it is character that is wan led ... High British officers attended the ceremony.'
XCDe woorden 'which task was too often forgotten in the old army' schoten de vijf bij het departement van oorlog te Londen werkzame of daaronder dienende, uit het 'oude' leger voortgekomen generaals: Dijxhoorn, van Oorschot, Phaff, van Voorst Evekink en van de Vijver, in het verkeerde keelgat. Zij zonden van Lidths opvolger de Booy een brief waarin zij deze vroegen of de prins 'inderdaad, in tegenwoordigheid van 'high British officers', deze blaam op het Nederlandse officier-korps heeft geworpen." De Booy legde hun brief aan de prins voor. Deze antwoordde:
XC'Hoewel ik de absoluut juiste woordkeuze niet kan herhalen (zulks omdat ik
XC1 Telegram, 23 febr. 1945, van van Lidth aan prins Bernhard (a.v.). 2 Aangehaaid in van Ojen: De ES, p. 238. 3 Tekst d.d. 22 febr. 1945 in Collectie-A. Q. H. Dijxhoorn, map 'kopieën en dubbelen', 23. 4 Brief, I maart 1945, van A. Q. H. Dijxhoorn e.a. aan de Booy (a.v.).
dat gedeelte van mijn rede niet eerst op schrift had), sprak ik de gedachte uit dat 'naar mijn gevoel minstens 50% van het vooroorlogse officier-korps niet op voldoende wijze begrip getoond heeft voor de belangen van hun ondergeschikten, zodat het nodige vertrouwen in hun meerderen bij deze laatsten niet altijd aanwezig was, zulks met alle noodlottige gevolgen daarvan gedurende de Meidagen van 1940.' De woorden 'which task was toa o.ftenforgotten in the old army' zijn door mij niet gebruikt.
XCOverigens merk ik op dat, wat 'the high British officers' betreft, slechts een Britse brigadier aanwezig was, die (daar de rede in het Nederlands werd gehouden) de zin er van niet heeft kunnen begrijpen.'
XCAls 'P.S.' voegde de prins nog toe: 'Eigenlijk heb ik dus sterker gesproken dan in het verslag aangehaald werd'! - ja, en dat was de vijf 'oude' generaals, die afschrift van's prinsen antwoord ontvingen, óók duidelijk: 'minstens 50% van het vooroorlogse officier-korps' had geen vertrouwen weten te wekken, 'zulks met alle noodlottige gevolgen daarvan gedurende de Meidagen van I940'! Zij brachte~ met hun vijven een bezoek aan de Booy die de toespraak van de prins, zo noteerde hij2, 'very ill advised' achtte ('it casts a slur on all officers, which only a small percentage deserved') - hij besloot de prins een brief te schrijven waarin hij hem zou vragen, 'not to repeat the performance", en hij verzocht zijn vijf bezoekers hun bezwaren op schrift te stellen. 'Van het leger in 1940 en vroegere jaren kan', zo stond in hun protest o.m. te lezen,
XC'veel 'slechts' worden gezegd, maar niet, dat het officier-korps tekort schoot in plichtsbetrachting en in zijn omgang met ondergeschikten. Het leger was onvoldoende geoefend en onvoldoende uitgerust en bewapend. Doch aan wie de schuld? Zeker niet aan het officier-korps, dat sinds 1918 op de bres heeft gestaan om de systematische afbraak van onze weermacht zo doelmatig mogelijk af te remmen en op te vangen. Het heeft niet nagelaten, in vergaderingen en in geschriften te wijzen op de rampzalige gevolgen van een te korte oefentijd, van onvoldoende bewapening en uitrusting, kortom van het in praktijk brengen van
, Brief, 12 maart 1945, van prins Bernhard aan de Booy (a.v.). 2 De Booy: 'Dagboek', 21 maart 1945. J Kort tevoren, eind februari, had de Booy bezwaren van de koningin tegen admiraal Furstner die na zijn aftreden als minister van marine bevelhebber der zeestrijdkrachten was gebleven (' afgewezen met de opmerking dat Furstner grote verdiensten had (a.v., 6 maart 1945)
de theorie 'geen man en geen cent'. Voor de wijze waarop het officier-korps onder moeilijke en deprimerende omstandigheden zijn plicht heeft vervuld, de moed er in heeft gehouden en van het leger gemaakt heeft wat er onder de gegeven omstandigheden van te maken was, kan men niet anders dan waardering hebben. Niet het Nederlandse officier-korps en niet de geest in het leger zijn de schuld van de debacle in mei 1940, doch het Nederlandse volk draagt daaraan schuld, dat niet bereid was de middelen beschikbaar te stellen om van de weermacht iets goeds te maken.'
XCDe vijf 'oude' generaals noemden zich door de 'beschuldigingen' welke de prins had geuit, 'diep gegriefd'.'
XCOp de dag waarop hem die gegriefdheid kenbaar werd gemaakt, zond de Booy een als 'persoonlijk, zeer geheim' aangeduid schrijven aan de prins, er op wijzend dat
XC'de blaam, op een gedeelte van het officierenkorps geworpen, door alle officieren gevoeld (zal) worden, aangezien niet uit te maken valt welke personen door u bedoeld zijn. Deze blaam rust nu door uw woorden op vele officieren die jarenlang onder moeilijke omstandigheden zich ten volle aan de dienst hebben gegeven en zelfs op die officieren die voor de vijand zijn gevallen .
XC. . . Ik moge Uwe Koninklijke Hoogheid verzoeken, in den vervolge wel rekening te houden met mijn zienswijze dat het voor het met een goede geest bezielen van officieren en manschappen niet nodig of gewenst is om op kleinerende wijze te spreken over het personeel van de Koninklijke Landmacht dat in mei 1940 met geheelonvoldoende sterkte en bewapening het land moest verdedigen. '2
XCDe prins antwoordde dat hij voortaan met de wens van de Booy rekening zou houden; hij betreurde 'ten zeerste' de indruk die zijn woorden hadden gewekt, had overigens 'wel degelijk kritiek op (het) officierenkorps', maar merkte tenslotte op, 'dat het ook mij overduidelijk is, dat de toestand van ons leger en zijn officierskorps van vóór 1940 uiteindelijk te wijten was aan de toenmalige instelling van ons volk, zijn volksvertegenwoordiging en regering."Q.Q.Q.
J Brief, 27 maart 1945, van A. H. Dijxhoorn c.s. aan de Booy (Collectie-A H. Dijxhoom, map 'kopieën en dubbelen', 23). 2 Brief, 27 maart 1945, van de Booy aan prins Bernhard (Collectie-J. M. de Booy (RvO)). 3 Brief, 30 maart 1945, van prins Bernhard aan de Booy (Collectie-A. H. Dijxhoorn, map 'kopieën en dubbe len', 23).
XCEr waren in het bevrijde Zuiden tallozen die ten spoedigste aan de militaire strijd wensten deel te nemen. Van hen traden velen tot de Stoottroepen van de Binnenlandse Strijdkrachten toe (daarover zullen wij straks schrijven), maar deze hadden slechts een beperkt opnemingsvermogen - trouwens, wie tot die Stoottroepen werd toegelaten, werd onmiddellijk ingezet en moest dus op zijn minst kunnen schieten. Natuurlijk, allen die in mei '40 in de Nederlandse strijdkrachten hadden gediend, konden dat, maar in de Stoottroepen kwamen hoofdzakelijk diegenen terecht die Of deel hadden uitgemaakt van illegale groepen Of directe relaties met illegale werkers hadden onderhouden.
XCAls wetsbesluit E 129 werd op loktober in Londen een Oorlogsvrijwilligersbesluit vastgesteld waarmee de mogelijkheid werd geopend om, naast de bestaande wettelijke verplichting tot het verrichten van militaire dienst, als vrijwilliger toe te treden tot de gewapende macht, zulks voor de inzet hetzij in Europa, hetzij in Indië.
XCBegin oktober werd in Eindhoven het eerste plaatselijke aanmeldingsbureau voor oorlogsvrijwilligers geopend. In de eerste twee weken meldden zich ruim drieduizend van die vrijwilligers aan, van wie, toen die twee weken om waren, al drie-en-twintighonderd administratief geheel waren afgewerkt, behoudens dan dat nog niet allen medisch waren gekeurd. Van die ruim drieduizend vrijwilligers waren ruim tweeduizend uit de stad Eindhoven afkomstig. 'In hoofdzaak melden zich', aldus een rapport d.d. 26 oktober, I
XC'jonge mensen (achttien tot vijf-en-twintig jaar), echter ook niet weinig gehuwden en ouderen en een behoorlijk percentage dat voor kader geschikt is, bijv. drie artsen uit Eindhoven, verscheidene ingenieurs van Philips, enz.
XCBij de aanmelding blijkt dat de mensen komen met de bedoeling iets voor Nederland te doen. Zij zijn volkomen bereid naar het Verre Oosten te gaan. Het is hun er zeker niet in de eerste plaats om te doen, wraak te nemen op de Duitsers.
XCEr is maar beperkte belangstelling voor de financiële regeling, zelfs zozeer dat wij van onze kant een deel der gehuwden moeten wijzen op de regeling der kostwinnersvergoeding. Dit mag niet opgevat worden als een bewijs van onbesuisdheid, eerder van het gevoel: 'Dit zal wel in orde zijn' ... Ook de indeling is voor de meesten een punt van ondergeschikt belang, al wordt wel vaak voorkeur voor de luchtstrijdkrachten uitgesproken. Men is bereid daar te gaan, waar men nodig is.
XCEén vraag is er, die we practisch van elke man krijgen, en dat is de vraag: 'Wanneer gaan we weg?' Ons antwoord hierop heeft met enige reserve geluid: 'Over een maand, misschien iets langer.' Dit is reeds een termijn die verreweg de meesten te lang vinden. Telkens weer moesten wij uitleggen dat voorbereidingen [en] transportmoeilijkheden remmend werken. De mensen komen hier zeer uitdrukkelijk niet ter registratie om dan over drie maanden of een halfjaar weg te gaan. Neen, ze komen zich melden om mee te doen, liever vandaag dan morgen (er zijn groepen geweest die 12 km heen en 12 km terug gelopen hebben om zich hier te kunnen melden om daardoor des te eerder weg te kunnen).
XCUitdrukkelijk zij nog vermeld dat de eerste resultaten bereikt zijn zonder enige propaganda. Op 11 oktober 's avonds om 17 uur zijn in Eindhoven bij de twee dagbladen elk twee aanplakbiljetten opgehangen'
XCdie biljetten vermeldden uitsluitend, wáár men zich als vrijwilliger kon aanmelden, en in de ochtend van de volgende dag stond al een rij van 'vele honderden' voor het aanmeldingsbureau.
XCNiet anders was het in Tilburg, na de bevrijding van die stad. 'Het enthousiasme', zo verklaarde jegens de Enquêtecommissie het hoofd van het plaatselijk aanmeldingsbureau,
XC'was enorm. Ik had werkelijk moeite om de mensen van de deur weg te houden. De eerste maandag dat ik opende, stond zich een rij van zeker zeshonderd jonge mensen te verdringen om toegang te krijgen en ingeschreven te worden, onder het zingen van vaderlandse liederen ... Ik heb daar vijfduizend à zesduizend vrijwilligers ingeschreven ... Er (was) een laaiend enthousiasme."
XCIn de loop van oktober en november werden in dertien plaatsen in het bevrijde Zuiden Oorlogsvrijwilligersbureaus geopend; bij die bureaus hadden zich begin december naar schatting ca. achttienduizend vrijwilligers aangemeld. Generaal Kruls coördineerde de zaak door medio november een Voorlopig Centraal Oorlogsvrijwilligersbureau op te richten dat onder leiding kwam te staan van reserve-kapitein K J. H. Zweypfenning; deze constateerde dat men bij verschillende aanmeldingsbureaus nogal slordig tewerk was gegaan: 'velen zijn aangenomen op alle mogelijke verbandacten, maar ook zonder verbandacte, met het gevolg dat er op een gegeven moment grote moeilijkheden ontstonden."
XCDe hoofdtaak van Zweypfennings centraal bureau was, te bevorderen dat de plaatselijke bureaus zo zorgvuldig mogelijk zouden werken en datJ.
I Getuige D. Schipper, dl. VIII c, p. 718. 2 Getuige K H. Zweypfenning, a.v., P·756.
de persoonsgegevens van alle vrijwilligers op één plaats zouden samenkomen. Uiteraard was het wenselijk dat die vrijwilligers conform de geschiktheid van elk hunner zouden worden ingedeeld. Daartoe werd, wat het leger en de legerluchtmacht betrof, door van Lidth medio januari '45 (sinds de eerste vrijwilligers zich hadden aangemeld, waren toen al drie maanden verstreken) een Centraal Indelingsbureau Koninklijke Landmacht in het leven geroepen hetwelk generaal van Nijnatten als chef kreeg. Dat indelingsbureau stond voor een nagenoeg onuitvoerbare taak: ten aanzien van de Shaef-requirements werden, zoals bleek, voortdurend andere cijfers opgegeven en wat de naar Indië uit te zenden gezagsbataljons en divisies betrof, had niemand een denkbeeld wanneer diegenen die voor de indeling bij deze eenheden in aanmerking kwamen, zouden kunnen vertrekken. Al die onzekerheid leidde er toe dat andere instanties die bepaalde krachten nodig hadden, er toe overgingen, ze rechtstreeks, d.w.z. buiten van Nijnattens bureau om, aan te trekken; dat deed het Militair Gezag, dat deed de staf van prins Bernhard; ook gingen soms hoofden van plaatselijke aanmeldingsbureaus aanvragen inwilligen alsof er geen centraal bureau bestond. 'Er waren op het laatst', aldus majoor Lamberti (hij had in september in Maastricht op eigen gezag een compagnie geformeerd welke hij, op hun verzoek, aan de Amerikanen ter beschikking had gesteld), 'zoveel verschillende troepen, dat men eigenlijk niet meer wist, wie ze had opgeroepen, waar ze zaten en wie ze waren."'Een en ander had tot gevolg', aldus de Enquêtecommissie, 'dat elke met moeite verkregen registratie onvolledig was en dat als het ware een maandenlange strijd met allerlei instanties gevoerd is moeten worden teneinde tot het hoofddoel: een centrale indeling van personeel, te komen. Mede hierdoor werd aan het gestelde principe 'de juiste man op de juiste plaats' voorbijgegaan en kon het gebeuren dat een tiental ingenieurs uit Zwitserland als soldaat aan de grens stonden terwijl de technische troepen daaraan behoefte hadden, en een gymnastiekleraar met allerlei diploma's bij de rste Pioniersgroep sjouwerswerk verrichtte, terwijl de opleidingsschool voor onderofficieren aan een dergelijke kracht behoefte had.?
XCMeer nog. Conform de inzichten van de prins had van Nijnatten doen weten dat bij de vorming van de nieuwe kaders vooral op de karaktereigenschappen zou worden gelet. Daar vloeide uit voort dat talrijke jongeren die maar weinig voortgezet onderwijs hadden ontvangen, de hoop gingen koesteren, officier te worden. Met heel veel moeite slaagdeJ.
I Getuige A. E. Lamberti, a.v., p. 624. 2 A.v., dl. VIII a, p. 404.
van Nijnatten er in, in februari '45 ca. driehonderd aspirant-officieren naar Engeland over te brengen om daar de officiersopleiding te volgen; de meesten werden er door hun Engelse instructeurs om futiele redenen afgekeurd - zij weten hun teleurstelling aan van Nijnatten en voelden zich 'verlakt' oftewel (er werd een nieuw woord voor gebruikt) 'vernijnat'. Het was niet van Nijnattens schuld! Hij en zijn staf maakten lange werkdagen (in de eerste maanden werkten zij tot tachtig uur per week toe), maar men kon de chaos eenvoudig niet baas worden. Een extra probleem werd bij dat alles nog gevormd door het feit dat het maandenlang niet mogelijk was, goed geoutilleerde opvangcentra in te richten in maart '45 werd besloten, te Oirschot een groot Centraal Vrijwilligerskamp te bouwen, maar dat voornemen werd opgegeven toen men in zes andere plaatsen de beschikking kon krijgen over door de Geallieerden ontruimde kampementen.
XCDe kadervorming was een probleem op zichzelf. Volgens regelingen die in Londen getroffen waren voordat de prins, die veel op de 'oude' kaders tegen had, bevelhebber der Nederlandse strijdkrachten was geworden, riep het Militair Gezag, zodra een bepaalde streek was bevrijd, de daar wonende beroeps- en reserve-officieren en-onderofficieren (alsook de beroepssoldaten) op om zich aan te melden. De betrokkenen werden dan niet terstond in militaire dienst geroepen - eerst moest worden nagegaan of tegen hen, al waren zij dan niet apert 'fout' geweest (in dat geval had men hen al geïnterneerd), politieke bezwaren bestonden. Voor dat onderzoek werd een apart bureau opgericht, hetwelk begin februari '45 rapporten had opgesteld met betrekking tot ca.twaalfhonderd kaderleden. Ook gewone dienstplichtigen werden door het Militair Gezag tot aanmelding verplicht. Bij hen, en trouwens ook bij de kaderleden, was een moeilijkheid dat men, doordat de stukken van de gemeentelijke bureaus voor militaire zaken waren verdwenen, de door henzelf verstrekte gegevens niet onmiddellijk kon verifiëren en zulks bracht menige oudgediende er toe, bij zijn registratie een hogere rang op te geven dan hij in werkelijkheid had bekleed. 'Er liepen', aldus een der met de registratie belaste officieren, 'mensen in kapiteinsuniform rond waarvan bleek dat zij nooit korporaal waren geweest. Er zijn honderden krijgsraad-aangelegenheden geweest van mensen die valse rangen hadden opgegeven, wat niet kon worden gecontroleerd, omdat de militaire gegevens niet beschikbaar waren.' 1J.75
1 Getuige W. de Feyter, a.v., dl. VIII c, p. 514.
XCMet heel veel moeite slaagde men er in, een aantal militaire eenheden te formeren. Naast de Binnenlandse Strijdkrachten die volgens een Londense opgave begin mei '45 6 bataljons Stoottroepen en 2 bataljons Bewakingstroepen telden (er waren méér Bewakingstroepen, maar daarop komen wij pas in de volgende paragraaf terug), kwamen tot stand: I I light infantry battalions, 2 pioniergroepen, I compagnie politietroepen, 5 transportcompagnieën, 2 geniecompagnieën alsmede 6 compagnieën technische troepen. Die technische troepen werden toegevoegd aan de grote door het Militair Gezag opgerichte organisatie die hulp zou gaan bieden in de hongerprovincies - de overige eenheden waren in eerste instantie voor Shaifbestemd. Die overige eenheden hadden intotaal een sterkte van ca. veertienduizend man. Dat betekende dat begin mei '45 het niveau van de Shaef-requirements (ruim vijftigduizend man) nog bij lange na niet was gehaald (er kon natuurlijk aanvulling komen uit Nederland benoorden de grote rivieren) en dat van de oorlogsvrijwilligers (begin december '44 naar schatting achttienduizend en daar zullen nog wel enkele duizenden zijn bijgekomen) velen nog in het geheel niet waren opgeroepen, zulks tot hun grote ergernis.
XCDe uitrusting van de gevormde eenheden was primitief. Zware wapens bezaten zij niet. Ook de uniformen en het schoeisel waren onvoldoende. Per man werden door Shaef slechts één uniform (vaak een uniform die van een slechte kwaliteit stof was gemaakt) en één paar schoenen verstrekt. 'Wanneer', aldus van Ojen in zijn werk over de Binnenlandse Strijdkrachten (wat hij schrijft, geldt ook voor de overige eenheden),
XC'schoenen in reparatie moesten worden gegeven, konden de betrokkenen geen dienst doen met het gevolg dat de uitrukkende sterkte van een onderdeel dikwijls ver beneden de organieke sterkte bleef. De gezondheidstoestand werd vooral in tijden van regenvalongunstig beïnvloed, omdat niet van kleding verwisseld kon worden ... Het kwam voor dat soldaten weigerden met verlof te gaan omdat zij zich (slecht gekleed) niet bij hun familie wilden vertonen. Verlofgangers trachtten soms van kameraden beter uitziende uniformen te lenen tegen een beloning in sigaretten.' 1
XCMen kan aan deze feiten moeilijk een andere conclusie verbinden dan dat de Geallieerde regeringen en Shaef zich weinig moeite gaven, een behoorlijke Nederlandse krijgsmacht te formeren en dat de Nederlandse autoriteiten onvoldoende invloed hadden om die regeringen en Shaefbe 75
1 Van Ojen: p. 831.
tot een meer coöperatieve houding te bewegen. Bij dat laatste was van belang dat het Londense War Office in de periode november '44mei '45 met drie Nederlandse ministers van oorlog te maken kreeg (van Lidth, de Booy, de Quay). Dan werden die ministers zozeer door de lopende problemen in beslag genomen dat zij er niet aan toe kwamen, duidelijk aan te geven welke van de te vormen legereenheden bij de voorziening in kader prioriteit moesten hebben - een feit dat door de Enquêtecommissie, die vaststelde 'dat deze ministers ten deze onvoldoende inzicht en doortastendheid hebben getoond', is betreurd.' Hoewel de verwarde omstandigheden in het bevrijde Zuiden er wellicht onvoldoende in zijn verdisconteerd, lijkt deze kritiek ons in wezen niet onbillijk, maar wij zouden er bij willen opmerken dat, zo de ministers nalieten duidelijke prioriteiten aan te geven, die prioriteiten blijkbaar ook niet werden aangegeven door de bevelhebber der Nederlandse strijdkrachten, prins Bernhard. Inderdaad, de aandacht van de prins en zijn staf werd in de eerste plaats in beslag genomen door de Binnenlandse Strijdkrachten in het bevrijde Zuiden en in het bezette Noorden.
XCInzake de oorlogsvrijwilligers citeerden wij eerder uit een uit eind oktober '44 daterend rapport:
XC'De mensen komen met de bedoeling iets voor Nederland te doen ... Eén vraag is er die we praktisch van elke man krijgen, en dat is de vraag: 'Wanneer gaan we weg?' Ons antwoord heeft met enige reserve geluid: 'Over een maand, misschien iets langer' ... De mensen komen hier zeer uitdrukkelijk niet ter registratie om dan over drie maanden of een half jaar weg te gaan. Neen, ze komen zich melden om mee te doen, liever vandaag dan morgen.'
XCWat een teleurstellingen volgden daarop! Afgezien van de Stoottroepen werden, wat de landmacht betreft, vóór mei '45 in Europa slechts de pioniergroepen en de transportcompagnieën ingezet en ter voorbereiding van hun uitzending naar Indië werden naar Engeland, gelijk reeds vermeld, slechts driehonderd aspirant-officieren overgebracht van wie de meesten evenwel niet tot de Engelse officiersopleiding werden toegelaten. Van Mook was van mening dat zijn ambtgenoten, met name van Lidth, zich veel te weinig moeite hadden gegeven om te bereiken dat de vorming van de voor Indië bestemde gezagsbataljons en divisies met kracht ter hand werd genomen. 'Een feit is', verklaarde hij aan de Enq uêtecommissie,
I dl. VIII a, p. 378.
'dat ik, toen ik bijvoorbeeld in februari '45 in het Zuiden was', in die paar weken waarschijnlijk meer bij het hoofdkwartier van Shaef heb zitten opspelen over het uitzenden van die troepen dan de minister van oorlog had gedaan in de voorafgaande periode. Het is begrijpelijk: voor de Nederlandse regering was toen Nederland het allesbeheersende vraagstuk en voor mij was het vraagstuk: 'Wat komt er na, wat komt er nu?' '2
XCPrins Bernhard zag achter de tegenwerking van Shaef vooral Amerikaanse invloeden aan het werk, van Maak daarentegen (hij had van generaal Marshall, de chef van de Amerikaanse legerstaf, en van generaal MacArthur, opperbevelhebber in de South- West Pacific Area, slechts medewerking ondervonden) eerder Britse, maar, zo schreefhij eind februari aan de prins: 'Ook speelt natuurlijk een rol' (ons inziens speelde die factor de hoofdrol) 'de omstandigheid dat Shaef in het bijzonder geconcentreerd is op de strijd in Europa en derhalve a priori niet geneigd is, zich veel moeite te geven voor onze deelneming aan de strijd in de Pacific, waarvoor men naar de inzichten van Shaej, toch reeds een te groot deel van de beschikbare Geallieerde strijdmiddelen heeft ingezet."
XCMen kreeg in februari '45 Shaefzo ver dat in beginsel accoord werd gegaan met het spoedig vertrek uit het bevrijde Zuiden van vierduizend voor de gezagsbataljons bestemde militairen, van negentienhonderd militairen die voor de Militaire Luchtvaart van het Knil zouden worden opgeleid, en van zeshonderd man die bij de detachementen van de Netherlands Indies Civil Administration (de Nica oftewel het in Australië gevormde militair gezag-apparaat) zouden worden ingedeeld. Het vertrek van die in totaal vijf-en-zestighonderd krachten moest evenwel óók door de Combined Chiefs of Staff goedgekeurd worden. Die goedkeuring kwam medio april '45 af, maar er was aan toegevoegd dat scheepsruimte voor het transport naar Australië afhankelijk was van andere behoeften van hogere prioriteit en dat Nederland waarschijnlijk zou moeten wachten tot Japan zou hebben gecapituleerd.
XCGevolg van dit alles was dat, toen geheel Nederland bevrijd was, van alle voor Indië bestemde krachten van landmacht, Knil en Nica slechts de driehonderd (spoedig teleurgestelde), voor de gezagsbataljons bestemde aspirant-officieren het bevrijde Zuiden hadden verlaten.
XC, Van zijn aanwezigheid in het bevrijde Zuiden maakte van Maak gebruik om aan de staf Militair Gezag de eerder genoemde, door generaal Bongers geleide sectie voor Oost- en Westindische Zaken toe te voegen. 2 Getuige H. J. van Mook, Enq., dl. VlII c, p. 392. 3 Brief, 22 febr. 1945, van van Mook aan prins Bernhard (Collectie-van Mook, bundel '1945').
XCDe Koninklijke Marine had achter het vertrek van geschikte krachten meer vaart kunnen zetten. Dat dankte zij aan de nauwe relaties welke admiraal Furstner met de Britse Admiralty had opgebouwd. De voorbereidingen van de Marine waren bovendien, voordat het Zuiden werd bevrijd, verder gevorderd dan die van de landmacht: er bevond zich in de Verenigde Staten in het Camp Lejeune een goed opgeleid kernkader voor de te vormen brigade van het Korps Mariniers - het kwam er slechts op aan, uit het bevrijde Zuiden voldoende krachten naar Camp Lejeune over te brengen. Daarbij werd hulp verleend door de Britse Rear-Admiral G. Dickens, die vóór de Duitse bezetting Brits marine-attaché in Den Haag was geweest en nu als Plag-officer Hol/and opdracht had, de belangen van de Navy in bevrijd Nederland te behartigen. Al begin november '44 konden de eerste voor de mariniersbrigade bestemde oorlogsvrijwilligers via Ostende naar Engeland vertrekken; zij werden in Londen in een depotschip van de marine gehuisvest alvorens doorgezonden te worden. Enkele maanden later werd een opvangstkamp in Schotland in gebruik genomen.
XCOm die vrijwilligers in voldoende mate aan te trekken, zond het Londense marinehoofdkwartier in november '44 een eerste, in januari '45 een tweede en in maart '45 een derde recruteringsploeg naar het bevrijde Zuiden (en in juni een vierde naar Nederland benoorden de grote rivieren); het waren ploegen die eigen transportmiddelen bezaten. 'Ik zat nog geen twee weken in Tilburg', aldus het hoofd van het aldaar gevestigde aanmeldingsbureau voor oorlogsvrijwilligers,
XC'of er zat een deputatie van de marine onder aanvoering van jhr. [H.] de Jonge van Ellemeet ... Hij had eerst een voorlopige bespreking met mij en zei dat hij de volgende week terug zou komen. Hij vroeg mij of ik al aanmeldingen had. Ik had inderdaad al honderden papieren klaar liggen. De volgende week kwam de heer de Jonge van Ellemeet terug met een volledige aanmeldingsploeg. Dat was werkelijk prima georganiseerd. De heer de Jonge van Ellemeet had een keuringsarts bij zich en een sergeant-majoor met een schrijfmachine. Het was ... een rijdend equipe. Hij vroeg mij alleen de papieren en een kamer. Ik riep bepaalde mensen op en stelde voor dit werk een koerier ter beschikking. Dat ging werkelijk allemaal van een leien dakje. Het was wel een frappant verschil met wat het landleger te zien gaf ... De marine heeft ... een gedeelte van de
beste krachten ... afgeroomd. Dat ging natuurlijk in een stad als Tilburg als een lopend vuurtje rond"
XCwie voor de mariniersbrigade tekende, kwam snel weg! Dat tekenen werd door de vrijwilligers niet zwaar opgenomen. 'Er was', schreef de leider van deze recruteringsactie, de luitenant-ter-zee eerste klasse C. E. baron van Asbeck, 'maar één gedachte: de wereld in, de vrijheid in, en dan kijken wij wel verder.' Van Asbeck had die oorlogsvrijwilligers later 'geweldig leren waarderen ... Maar bij de recrutering heb ik vaak mijn hart vastgehouden en gedacht: wat begrijpen deze mensen weinig van oorlogvoeren en dan nog wel tegen de jappen."
XCDe bekwame wijze waarop de Marine de zaak had opgezet èn de Britse hulp leidden er toe dat in mei '45 in Camp Lejeune ca. tweeduizendvijfhonderd oorlogsvrijwilligers uit het bevrijde Zuiden waren aangekomen. Het hadden er gemakkelijk twee-, zo niet driemaal zoveel kunnen zijn, maar het kabinet had in de herfst van '44 bepaald dat in het Zuiden niet meer dan twee-vijfde van de voor de mariniersbrigade bestemde krachten mocht worden gerecruteerd - drie-vijfde van de plaatsen moest voor Nederland benoorden de grote rivieren gereserveerd blijven. In feite waren uit het Noorden (daar waren de omstandigheden in de eerste maanden na de bevrijding nog chaotischer dan in het Zuiden) aan die tweeduizendvijfhonderd vrijwilligers slechts tweeduizend toegevoegd toen de Amerikaanse regering in november '45 het verlenen van de faciliteiten staakte en de brigade (zij was nog niet op sterkte en de laatst-aangekomenen waren nog onvoldoende geoefend) scheep ging naar de Indische wateren. De Enquêtecommissie gaf als haar opinie, 'dat (de) starheid in het regeringsbeleid' (t.w. het feit dat men de twee-vijfde/ drie-vijfde regel tot mei '45 aanhield) 'voor de opbouw van de mariniersbrigade betreurenswaardige gevolgen heeft gehad." Wij onderschrijven die mening.
XCIn hoofdstuk 8 vermeldden wij dat in de in het bevrijde Zuiden opgerichte Binnenlandse Strijdkrachten spoedig een splitsing werd aange
XC, Getuige D. Schipper, Enq., dl. VIII c, p. 718. 2 C. E. van Asbeck: 'Recrutering Mariniersbrigade', p. 3 (Enq., punt p, gestenc. bijl. 758). 3 Enq., dl. VIII a, p. 425.
bracht: splitsing in Stoottroepen en Bewakingstroepen. De Stoottroepen waren er voor bestemd om schouder aan schouder met de Geallieerden te vechten, de Bewakingstroepen hadden als hoofdtaak het uitvoeren van bewakingsdiensten achter het front en het bewaken van de kampen waarin alle 'foute' elementen terechtkwamen - wij herinneren er aan dat door het ingrijpen van majoor van Houten begin oktober '44 de primaire bevoegdheid om die 'foute' elementen te arresteren, aan de Binnenlandse Strijdkrachten (Stoottroepen èn Bewakingstroepen) was toegekend. Wat terzake door de BS is verricht, komt in het volgende hoofdstuk aan de orde; in deze paragraaf willen wij ons op de Stoottroepen concentreren, zij het dat het dan noodzakelijk is, ook een aantal algemene gegevens over de Binnenlandse Strijdkrachten te vermelden en hier en daar op deze BS als geheel in te gaan.
XCAllereerst de sterkte. Wij gaven in de vorige paragraaf reeds weer dat er begin mei '45 6 bataljons Stoottroepen en 2 bataljons Bewakingstroepen waren; in de Stoottroepen waren toen (afgezien nog van de staf) ca. vierduizend krachten bijeengebracht en in de Bewakingstroepen ca. vijftienhonderd. Toen wij die cijfers weergaven (ze zijn in Londen door het departement van oorlog opgesteld), wezen wij er al op dat er meer Bewakingstroepen zijn geweest. Veel meer zelfs: volgens van Ojen eind december '44 dertien- tot veertienduizend man, medio januari '45 ongeveer zestienduizend.' De vermindering van zestienduizend tot ca. vijftienhonderd moet aldus worden verklaard dat uit de Bewakingstroepen allerlei onderdelen van de Koninklijke Landmacht werden gevormd en voorts dat begin maart '45 uit de Bewakingstroepen 19 z.g. gezagscompagnieën werden samengesteld die aan het Militair Gezag ter beschikking werden gesteld en onder een Korpscommandant Militair Gezag kwamen te ressorteren. Alleen al dat laatste betekende dat ca. vierduizend man uit de sterktecijfers van de Bewakingstroepen verdwenen; aannemelijk is voorts dat velen in het kader van diverse zuiveringen uit hun rijen werden verwijderd en ook ziet het er naar uit dat de Londense opgave (2 bataljons) slechts betrekking heeft gehad op de compagnieën die in bataljonsverbanden waren samengevoegd. Verwarrend dit alles? Wij kunnen het niet helpen: in al die onzekerheden werden de nogal chaotische toestanden welke het bevrijde Zuiden op administratief gebied kende (en de slechte verbindingen tussen het bevrijde Zuiden en Londen), weerspiegeld. Misschien doet de lezer er goed aan, er van uit te
I Van Ojen: p. 262.
gaan dat er in het bevrijde Zuiden meer dan tienduizend man Bewakingstroepen kwamen en ca. vierduizend man Stoottroepen.
XCIn hoofdstuk 8 vermeldden wij óók dat (alweer door majoor van Houten) kort na de oprichting voor alle leden van de Binnenlandse Strijdkrachten een in de gegeven omstandigheden opvallend gunstige financiële regeling was getroffen: voorzover zij kostwinner waren, werden al hun inkomsten vergoed en zij kregen bovendien (Stoottroepen) twee, resp. (Bewakingstroepen) één gulden daggeld. Al die gelden werden geput uit de fondsen van het Nationaal Steunfonds waarover Gelderblom te Eindhoven beschikte - fondsen, gevormd uit voor illegale doeleinden verstrekte bijdragen aan het NSF voor welker terugbetaling de regering zich garant had gesteld. Tegen de voor de Binnenlandse Strijdkrachten getroffen regeling maakte het Londense departement van oorlog onmiddellijk bezwaar, maar het bereikte niet méér dan dat de dagvergoeding van de Stoottroepen van twee tot één gulden werd verlaagd. Zonder overleg met de minister van financiën, van den Broek, richtte het departement van oorlog toen ter verdere financiering van de BS een te Eindhoven gevestigde Stichting Centrale Financiering op, die van Oorlog een regeringskrediet kreeg van f I 5 mln - protesten van van den Broek baatten niet. De gunstige regeling werd dus gehandhaafd. Het gevolg ervan was door niemand voorzien. De regeling betekende namelijk dat wie in het Zuiden niet kon rondkomen, zijn uiterste best ging doen om in de Bewakingstroepen te worden opgenomen: men riskeerde meestal weinig, kreeg voldoende te eten, beschikte in diensturen over brandstof, zag al zijn vorige inkomsten vergoed en ontving bovendien zeven gulden per We€k extra. 'Vanaf I7 november', aldus een relaas over Tholen, 'werd aan de OD-manschappen geld uitgekeerd' (in de bevrijde delen van Zeeland bleef het begrip 'OD' geruime tijd gehandhaafd) 'en verschillende werklozen dachten: 'Waarom zouden we het nuttige niet met het aangename combineren en toetreden tot de Bewakingstroepen ?' , De kwaliteit van die troepen ging er niet op vooruit. 'Het zalook door ... de OD-kern nooit ontkend worden dat er elementen inslopen, die er niet tegen opzagen om eigendommen van anderen te stelen." Het kwam allemaal de naam van de BS niet ten goede; dat zal vooral uit het volgende hoofdstuk blijken.
XCDat de Stoottroepen, aanvankelijk gerecruteerd uit de Knokploegen en de groepen van de Raad van Verzet, aangevuld met talrijke jongere leden van de OD, in hoofdzaak uit illegale werkers bestonden, is buiten
XCI G. Heyboer: Slechts een plicht,
kijf, maar van de meer dan tienduizend man die in de Bewakingstroepen terechtkwamen, hadden veruit de meesten geen illegaal werk verricht. Van Heuven Goedhart (zijn relaas slaat op de Bewakingstroepen) was nog maar 24 uur als minister-'kwartiermaker' in Oisterwijk toen de burgemeester hem kwam meedelen dat er ter plaatse, naar hij meende, honderdacht-en-zestig BS'ers waren. 'Hij voegde er', aldus van Heuven Goedhart jegens de Enquêtecommissie,
XC'aan toe: 'Ik kan u op acht van mijn tien vingers optellen de acht jongens die recht hebben er bij te zijn, die namelijk wat hebben betekend in het verzet. De rest had er nooit bij moeten zijn en kunt u er niets aan doen om ze er uit te krijgen, want de aardappelen worden hier niet gerooid en de bieten worden ook niet gerooid, want bij de Binnenlandse Strijdkrachten krijgt men twintig gulden in de week en een warme kachel en Canadese blikjes en daarom zeggen al die jongelui: Dat gaat leuk, we doen niets meer.' '
XCVan Heuven Goedhart vervolgde:
XC'Ik ben in tal van wachtlokalen van de Binnenlandse Strijdkrachten geweest en daar kon u vinden valide jonge Nederlanders, acht, tien, twaalf, twintig (in Moergestel heb ik er een keer twee-en-twintig geteld ') die daar allemaalom een enorme tafel zaten met de benen er boven op ... Als dan de minister van justitie binnenkwam, zeiden ze: 'Wat mot je?' En dan zei ik: 'Ik ben de minister van justitie en ik wou wel eens even met jullie praten.' En dan bleven ze allemaal met hun benen op de tafel zitten en zeiden: 'Zeg het maar.'
XCHet waren aardige jongens, daar niet van."
XCWat de Stoottroepen betreft: hun individuele behoefte om er iets van te maken, was veel groter maar uit het feit dat zovelen hunner uit de illegaliteit voortkwamen, vloeiden tal van specifieke moeilijkheden voort. Oud-KP'ers zaten oud-OD'ers dwars, en omgekeerd. Rangen werden aanvankelijk niet onderscheiden - de commandant werd met 'commandant' aangesproken en daarmee uit. Dat kon men niet handhaven; in het algemeen ging prins Bernhard er met zijn staf naar streven, de Stoottroepen om te vormen tot reguliere verbanden van een nieuwe Koninklijke Landmacht. Felle protesten volgden. Als commandant van de Stoottroepen was Borghouts, die in de staf van de prins was opgenomen, inmiddels vervangen door Crasborn (onderofficier in het vooroor
, Bij die gelegenheid was van Heuven Goedhart als verdacht persoon het wachtlokaal binnengevoerd. 2 Getuige van Heuven Goedhart, dl. V c, p. 263.
logse leger) - Crasborn liet op I januari '45 aan alle Stoottroepers een Nieuwjaarswens uitreiken, waaruit gevoelens van teleurstelling spraken. 'Wij zullen moeten vechten', stond er in, 'tegen elementen in ons volk, tegen misstanden, tegen vooroordelen, tegen terugvallen in de oude sleur van vóór 1940.'1 Zo ook in die tijd de waarnemend commandant van de Stoottroepen in Noord-Brabant, G. H. Bensen (een oud-KP'er):
XC'Vrij! Wie had dat kunnen denken! Vrij! Maar verdorie, vrij is vrij en nu laten wij ons toch zeker niet ringeloren door mensen die in onze kringen onbekenden zijn? ... Er ... moesten weer burgerlijke beleefdheden aangeleerd worden, in de verte doemden zelfs de mistige gestalten van militaire tucht en orde op, het democratisch onderling overleggen, waar wij vroeger zo trots op waren, verdween en werd vervangen door het uit 1939-1940 zo goed bekende en sindsdien vervloekte: 'Ik bepaal, ik gelast, ik beveel, ik draag op' '2 ja, maar hoe kan dat anders in een militaire organisatie? De prins zette door (de achtergrond daarvan zullen wij straks beschrijven). Beginjanuari '45 werden de bataljons van de Limburgse Stoottroepen in light infantry battalions omgezet en werden er de oude rangen en rangonderscheidingstekenen weer ingevoerd? en enige tijd later, nadat de commandant van de Brabantse Stoottroepen, Sjef de Groot, eveneens een oud-KP'er, was afgezet en naar Londen was gestuurd (volgens Stoottroepers in Brabant had een kwalijke actie van van Kooten, de commandant van de Stoottroepen in Zuid-Limburg, daartoe bijgedragen), geschiedde met de Brabantse Stoottroepen hetzelfde. Begin april '45 kwam er ook een nieuwe bezoldigingsregeling, gebaseerd op de vooroorlogse regeling voor beroepspersoneel, zodat de maandelijkse wedden weer een ruime differentiatie gingen vertonen.(J J
1 Aangehaald in van Ojen: p. 278. 2 Aangehaald a.v., p. 280. J De prins zond begin januari '44 een officier van de Irene-brigade, de door ons al enkele malen geciteerde majoor J JG. Beelaerts van Blokland, als waarnemer en rapporteur naar de Stoottroepen in Zuid-Limburg, als wier commandant nog steeds van Kooten optrad die in het vooroorlogse leger sergeant was geweest. Beelaerts werd door van Kooten pas midden in de nacht ontvangen en deze zei, aldus Beelaerts, 'dat hij mij zeer ongaarne zag. Hij had niet om mij gevraagd.' Aan Beelaerts bleek dat van Kooten nooit in de officiers-messkwam; van Kooten at steeds apart met zijn secretaresse. 'Het grootste deel der week', aldus weer Beelaerts, 'was hij afwezig ... Het grootste deel van het officierskorps kwam voort uit avonturiers en dienstplichtige onder-officieren. Ook al door hun matige voorbeeld en gebrek aan militaire kennis ging hier weinig gezag van uit. Zo commandant, zo troep!' G. Beelaerts van Blokland: 'Oorlogs belevenissen van een cavalerie-officier', p. 127, 129)
XCDeze omvorming ging bij veel Stoottroepers met sterke onlustgevoelens gepaard. Alles ging zo anders dan in de illegaliteit! Toen waren zij 'onder elkaar' geweest en hadden zij na onderling beraad hun eigen besluiten kunnen nemen, nu werden zij ingevoegd in hiërarchische verbanden waarin de traditionele regels golden welke steeds en overal in militaire organisaties waren aangehouden. Uit het onbehagen vloeide voort dat de Stoottroepen zich in het bevrijde Zuiden ietwat gingen isoleren; zij voelden zich als de elite van diegenen die tijdens de bezetting gevaarlijke prestaties hadden verricht - nu hadden zij zich opnieuw voor gevaarlijk werk beschikbaar gesteld, maar dat werk moesten zij verrichten in een milieu dat hun steeds minder beviel. Met de uit Engeland gekomen officieren van het Militair Gezag wilden zij zo weinig mogelijk te maken hebben en zij ergerden zich vooralover de trage zuivering. Werden gezagsdragers gehandhaafd of benoemd die hun niet aanstonden, dan namen zij hun eigen maatregelen zoals zij ook tijdens de bezetting hadden gedaan. 'Veelal' werd door hen, aldus het eindverslag van het Militair Gezag,
XC'ingegrepen zonder enig nader onderzoek en ook nadat het MG of de commissaris der koningin maatregelen genomen hadden, verwijderde de illegaliteit in verschillende gevallen (soms door intimidatie of zelfs arrestatie of onrvoering) een haar onwelgevallige functionaris opnieuw van zijn post. Vooral bij de aanwijzing van tijdelijke burgemeesters ontstonden dikwijls moeilijkheden."
XCVerwarrender nog: toen de Binnenlandse Strijdkrachten eenmaal arrestatiebevoegdheid hadden gekregen, ging de staf van de Stoottroepen er toe over, een eigen Inlichtingendienst op te richten. Daarin kwamen illegale werkers terecht die deel hadden uitgemaakt van spionagegroepen. Zij verzamelden inlichtingen over verdachte personen en deze werden vooral door de Britse en Canadese Field Security gewaardeerd. Weinig waardering hadden die Geallieerde diensten daarentegen voor de sectiePolitie van de staf Militair Gezag - het kwam zo ver dat de Britse en de Canadese Field Security deze sectie verboden, onderzoekingen in te stellen: zij moest die aan de Inlichtingendienst van de Stoottroepen overlaten. 'Ik heb er veel narigheid mee gehad', aldus jegens de Enquêtecommissie van Houten, de naaste medewerker van prins Bernhard,
XC'maar ik heb altijd getracht, deze zaak in goede banen te leiden; ik heb zelfs
p. 97-98.
dikwijls overwogen, deze dienst bij de Stoottroepen op te heffen. Ze kwamen echter met zulke goede berichten aandragen dat de Geallieerden er op stonden dat deze dienst zou blijven bestaan."
XCEen deel van die berichten, op eigen initiatief verzameld, was afkomstig uit het bezette deel van Nederland - de Inlichtingendienst van de Stoottroepen zond daar eigen verkenners naar toe, buiten het Bureau Inlichtingen (Eindhoven) om. Somer maakte daar bezwaar tegen; het enige gevolg was dat de Inlichtingendienst de relaties met BI verbrak en alle binnenkomende berichten rechtstreeks aan de Geallieerden doorgaf. Het was voor de prins en zijn medewerkers vaak haast onbegonnen werk om de Stoottroepen in toom te houden. Ze waren bereid tot een moedige inzet, en dat werd steeds gewaardeerd, maar ze waren óók lastig, snel op hun tenen getrapt en afkerig van een gedisciplineerd samenwerken met anderen.
XCZoals wij al eerder vermeldden, stelde Field lvIarshal Montgomery niet veel prijs op de Binnenlandse Strijdkrachten; hij had in Frankrijk allast genoeg gehad van de Forces Françaises de l'Intérieur (en in België van de groepen van het Front de l'Indépendance die in november geweigerd hadden, hun wapens in te leveren) - een dergelijke last wilde hij zich in Nederland besparen. Ook generaal Kruis was verre van ingenomen met het optreden van de BS. Hij legde al begin november '44 zijn bezwaren aan prins Bernhard voor in een als 'zeer geheim' en 'persoonlijk' aangeduide brief. 'Op grond van verschillende, tijdens mijn inspectiereizen door bevrijd Nederland gehouden besprekingen met civiele bestuursambtenaren, militaire commissarissen, leden van de rechterlijke macht en personen uit handel en industrie heb ik', schreef Kruls,
XC'de indruk verkregen dat houding en optreden van de Binnenlandse Strijdkrachten, althans van delen daarvan, in ruime kring ontstemming verwekken. De klachten welke ik verneem, betreffen het zich bemoeien met aangelegenheden van civiel en militair bestuur, het vorderen zonder dat dringende noodzakelijkheid aanwezig is, niet-militaire houding, het terroriseren der bevolking, misbruikJ.
, Getuige eh. H. F. van Houten, dl. IV c, p. 512.
van levensmiddelenkaarten en ondoelmatig uitvoeren van bewaking, waardoor veelaloverheidspersoneel in de uitvoering van zijn dienst wordt belemmerd. De Nlederlandse) Bjinnenlandse] Sltrijdkrachten) worden vereenzelvigd met de persoon van Ujwe] Kloninklijke) Hjoogheid] als hun bevelhebber en het publiek, dat weinig of geen begrip heeft voor de enorme moeilijkheden waarmee u te kampen heeft, is maar al te zeer geneigd, u in zijn kritiek te betrekken. Ik acht dit een uitermate gevaarlijk verschijnsel, niet alleen voor u persoonlijk, doch ook voor ons gehele Vorstenhuis.'
XCTwee maatregelen achtte Kruls 'dringend noodzakelijk': de Bewakingstroepen moesten onder het Militair Gezag worden geplaatst en in de gebieden die alsnog bevrijd zouden worden, diende bij die bevrijding met alle Binnenlandse Strijdkrachten hetzelfde te gebeuren. Kruis was bereid, de dan te vormen Stoottroepen onder de bevelen van de prins te doen terugkeren.'
XCDe prins wees deze denkbeelden af. Hij erkende dat zich grove onregelmatigheden hadden voorgedaan maar, zo lichtte hij Kruls op 14 december in, slechts 'zeer incidenteel' en de berichten daaromtrent waren 'opgeschroefd'. Bij een bespreking die de prins op 10 december '44 in Londen had gevoerd met Gerbrandyen van Kleffens, zou gebleken zijn dat althans Gerbrandy het daarmee eens was." Daags daarna, I I december, had de prins in het verblijf van de koningin met van Heuven Goedhart gesproken die hem had gezegd dat '60% à 70%' van de BS'ers 'na de bevrijding zou zijn aangetrokken en nooit aan illegaal werk gedaan hebben.' Wat de Stoottroepen betrof, achtte de prins die cijfers onjuist (terecht) - wat de Bewakingstroepen aanging, niet, maar dat was, meende hij, schuld van de OD, 'omdat de OD in het begin der bevrijding nogal geworven heeft." Met dat al werd aan de prins op 10 en I I december duidelijk dat de bezwaren van Kruls tegen de Binnenlandse Strijdkrachten in het Londense ministeriële milieu niet zonder echo waren gebleven. Erger nog: op 14 december zei hem generaal Edwards, hoofd van de ShaeJ
XCI Brief, 2 nov. 1944, van KruIs aan prins Bernhard (CSMG, Zeer geheim archief, 6, 119). 2 Tenminste: dat schreef de prins. In werkelijkheid had Gerbrandy wel degelijk algemene kritiek op het optreden van de BS; zij komt in een volgend hoofdstuk ter sprake. Tekenend voor Gerbrandy's tekort aan informatie en inzicht was nog dat hij op die rode december aan de prins vroeg, waarom de Binnenlandse Strijdkrachten in bevrijd gebied eigenlijk onder diens bevel stonden. De prins legde hem toen uit, 'dat dit automatisch gebeurde; ten eerste, omdat ik bevelhebber der Nederlandse strijdkrachten te land ben, en ten tweede, omdat deze eenheden uit opportuniteitsoverwegingen in deze vorm zijn opgericht en door de Geallieerden worden gebruikt.' (brief, 14 dec. 1944 van prins Bernhard aan Kruls (a.v.)) l
Mission Netherlands, dat de Binnenlandse Strijdkrachten naar het oordeel van verscheidene Nederlandse ministers (Edwards noemde geen namen) beter opgeheven konden worden - de prins wist al uit in november met Edwards gevoerde besprekingen dat de Shaef Mission op hetzelfde standpunt stond. Hoe die dubbele dreiging af te wenden? De prins besloot een beroep te doen op Eisenhowers chef-staf, Bedell Smith. Hij vloog naar Versailles, en 'bracht naar voren' (wij citeren van Ojen) 'dat hij geen kans zag, bij een plotseling uiteenvallen van de BS de taken te doen vervullen, die allerlei ondercommandanten der Geallieerden aan de BS toewezen' (met name de Stoottroepen vervulden aan het front een hoogst nuttige functie). 'Hij kwam sterk op tegen de onbillijkheid, zonder meer de manschappen af te danken", beter leek hem, de bataljons van de Stoottroepen om te zetten in de eerste van de light infantry battalions waarom Shaef had gevraagd. Bij Bedell Smith, die zich persoonlijk zo had beijverd om de prins tot bevelhebber van de Binnenlandse Strijdkrachten benoemd te krijgen, vond de prins slechts instemming met deze denkbeelden; Bedell Smith droeg er vervolgens zorg voor dat Eisenhower generaal Edwards bevel gaf, niet langer op de opheffing van de BS aan te dringen.
XCZo had de prins de Binnenlandse Strijdkrachten in het bevrijde Zuiden weten te redden, maar hij kon de Shaef Mission niet dwingen, van harte mee te werken aan de verdere opbouw daarvan. Alles wat de BS nodig had, moest ter beschikking gesteld worden door de 21St Army Group, anders gezegd: door Montgomery, en de prins nam terecht aan dat de bezwaren van Edwards goeddeels, zo niet geheel, een echo waren van die van de Britse Pield Marshal, die hem van meet af aan op het gebied van de bevoorrading in de steek had gelaten.
XCEr zijn, aldus onze indruk, ten aanzien van de bewapening van de Stoottroepen minder moeilijkheden geweest dan ten aanzien van de verdere uitrusting en de verzorging, waarbij wij denken aan de uniformen, het schoeisel, de dekens, de rantsoenen, de transportmiddelen en de benzine. Hun bewapenin& was namelijk licht: ze bestond uit
geweren, handgranaten, lichte machinegeweren en kleinkaliber-mertieren. Aan die wapens hadden de Geallieerden in het algemeen geen gebrek; elk Geallieerd leger had reservevoorraden bij zich en wanneer aan bepaalde bataljons of compagnieën van de Stoottroepen gevechtsopdrachten werden gegeven, dan konden tegelijk de lichte wapens verstrekt worden waaraan deze behoefte hadden. Wat de uniformen (er was winterkleding nodig!), het schoeisel, de dekens, de rantsoenen, de transportmiddelen en de benzine betrof, lag de zaak in het algemeen veel moeilijker en hing, wat de onmiddellijk in te zetten Stoottroepen betrof, alles af van de welwillendheid van de Geallieerde commandanten in wier sectoren zij opereerden. Britse commandanten waren zeer terughoudend, Canadese veel geschikter en Amerikaanse uitgesproken hulpvaardig. Intussen waren in Zuid-Limburg ook in de kritieke maanden september, oktober en november '44 de mogelijkheden van het Amerikaanse Eerste en van het daarbij aansluitende Amerikaanse Negende Leger om voldoende hulp te bieden aan de Stoottroepen, beperkt. 'Kleding had ik niet', vertelde van Kooten aan de Enquêtecommissie,
XC'de meesten liepen nog in hun eigen colbertje. Overalls kon ik ook al haast niet meer krijgen. Regelmatig constateerde ik zelf bij de jongens dat zij patrouilleen volgdiensten hadden van 60 uur aan één stuk, met klompen en zonder kou