Het spreekt vanzelf dat men die verbruikscijfers voor '43 niet zo maar mag transponeren naar de zomer van '
44. Het gas- en electriciteitsverbruik door de burgerij was beperkt, de dienst van de spoorwegen was ingekrompen, een deel van de industrie was stilgelegd en bovendien hebben wij nu slechts te maken met Nederland benoorden de rivieren waar van alle mijnproducten (het eigen verbruik van de mijnen en van de briketten- en cokesfabrieken hebben wij niet meegeteld) misschien drie-vierde werd verbruikt. Afgezien nog van wat voor verwarmingsdoeleinden nodig was (dat kon men niet geheel laten vervallen: de zieken in de ziekenhuizen kon men bijvoorbeeld niet in de kou laten liggen), mag men stellen dat bezet Nederland benoorden de rivieren voor de handhaving van het 'normale'
bestaan een maandelijkse behoefte had aan steenkool van minstens 350000 ton. Toen in september '44 de verbinding met de Limburgse mijnen werd verbroken, lagen er voorraden bij de industrie en bij de centrales (wij beschikken niet over cijfers maar durven veronderstellen dat die voorraden niet groot waren) en van de bij de steenkolenhandel aanwezige voorraden, in totaal, gelijk reeds vermeld, 250000 ton, lag misschien een kleine 200000 ton benoorden de rivieren.