Op grond van de gegevens van A. J. A. C. van Delft gaven wij in het voorafgaande al enkele voorbeelden van prijzen die in Amsterdam tijdens de hongerwinter werden gevraagd: eind oktober '44 voor een
'datvroeger stellig geen drie centen gekost zou hebben'
, drie gulden. De prijzen op de zwarte markt waren dus exorbitant hoog. Trouwens, de prijzen die in de eerder vermelde 'slagcrème-salons'
werden bedongen, waren in feite ook zwarte prijzen - het apparaat van de prijsbeheersing functioneerde aleven gebrekkig als dat van de distributie waarvan het de onmisbare aanvulling vormde.
Die prijsbeheersing was dáárom de onmisbare aanvulling van de distributie omdat in de economie van bezet Nederland, deel van de economie van het oorlogvoerende Duitsland, van meet af aan factoren werkzaam waren die een ontwrichtende werking hadden op de distributie, welke werking door de overheid o.m. moest worden tegengegaan door de prijzen vast te stellen, door te controleren of producenten en distribuanten zich aan die vastgestelde prijzen hielden en door diegenen die dat niet deden, te bestraffen.
Wat de producenten betreft, willen wij eerst bij de agrarische sector stilstaan. Boeren en tuinders dan kregen tijdens de bezetting meer geld in handen, vooral doordat de agrarische prijzen aanzienlijk waren verhoogd (het saldotegoed van inleggers bij de boerenleenbanken steeg van eind '39 tot eind '
44 met f 700 mln ofwel met bijna 170%), maar zij zagen overigens hun bedrijven achteruitgaan, de veehouders bijvoorbeeld doordat hun melkveestapel inkromp, de akkerbouwers en tuinders doordat hun grond bij gebrek aan voldoende meststoffen uitgeput raakte. leder wist dat het grote bedragen zou vergen om na de bevrijding het bedrijf weer op het oude peil, zo mogelijk op een moderner peil, te brengen - daar vloeide bij velen de neiging uit voort, de toegestane bedrijfsinkomsten te vergroten door agrarische producten te verkopen tegen zwarte of op zijn minst 'grijze'
prijzen.
Op de industriële sector lag het tijdens de bezetting niet anders, met dien verstande dat de lopende productie zo scherp gecontroleerd werd door de rijksbureaus voor handel en nijverheid dat het moeilijk was, grote hoeveelheden goederen achter te houden voor clandestiene verkoop; dat achterhouden schijnt zich wèl in aanzienlijke mate te hebben voorgedaan met 'oude'
voorraden: voorraden die uit de periode van vóór de Duitse inval of zelfs van vóór het uitbreken van de tweede wereldoorlog dateerden en die kwalitatief steeds belangrijk beter waren dan wat nadien was geproduceerd.
Het vasthouden van dergelijke 'oude'
voorraden deed zich ook voor'zwarte potjes'
op na.
Om het ontstaan en de ontwikkeling van de zwarte markt te begrijpen, dient men verder in het oog te houden dat er in bezet Nederland sprake was van een reële verarming terwijl de circulerende geldhoeveelheid als gevolg van de hoge uitgaven van de Nederlandse staat maar vooralook van de Duitse bezetter voortdurend steeg. Het nationaal inkomen (d.w.z. de som van alle lonen, sociale uitkeringen, pensioenen, pachten, huren en opgenomen of uitgekeerde winsten) bedroeg in '44 bijna f 4 miljard en bij dat inkomen had de Nederlandse samenleving zich kunnen redden met een geldcirculatie van ca. f 2 miljard - in werkelijkheid beliep de geldhoeveelheid tegen het einde van de bezetting ca. f 9 miljard. Ongeveer een derde daarvan stond bij de banken of op de giro en dat deel was tijdens de hongerwinter door de beperkende maatregelen welke de Nederlandse Bank op Dolle Dinsdag had genomen, goeddeels geblokkeerd: elke rekeninghouder mocht voor zichzelf als particulier slechts f roo per week opnemen en daarvan hield hij geen grote bedragen over voor aankopen op de zwarte markt. Daarnaast was nog veel geld in de vorm van munten bankbiljetten in omloop: in december '44 tot een waarde van f 5,3 miljard, in april' 45 tot een van f 5,9 miljard. Geld genoeg dus, maar het was, gelijk gezegd, hoogst ongelijk verdeeld en voor ons staat vast dat men slechts in een beperkt aantal gezinnen tot regelmatige aankopen op de zwarte markt in staat was - incidentele zullen zich, gegeven de voedselschaarste, wel vaker hebben voorgedaan, zij het in de meeste gezinnen louter van relatief goedkope artikelen. Een mud (70 kilo) aardappelen kostte in februari' 45 zwart ca. f 650 - vrijwel geen arbeidersgezin kon in die tijd zulk een hoog bedrag neertellen; in andere kringen van de samenleving was dat wèl mogelijk, zij het dat daartoe dan soms kostbaarheden moesten worden aangeboden - bij zulk een directe ruil speelde geld geen rol en het is in de hongerwinter in het kader van de zwarte handel .op immense schaal tot die directe ruil gekomen. Ook daarvan kwam de lezer al een voorbeeld tegen: in het geval namelijk van de Haagse vrouw die, nadat haar man bij de grote razzia in Den Haag was weggevoerd, met zes kinderen was achtergebleven en die 'al vele'al krijg ik er maar een half brood voor!'
In deel 7 van ons werk hebben wij in hoofdstuk I: 'Verarmend Nederland'
, in de paragraaf 'De zwarte markt'
, onderscheid gemaakt tussen de zwarte groothandel en de zwarte kleinhandel; in de groothandel werden hele partijen door de ene handelaar aan de andere verkocht - die kettinghandel was er een belangrijke manifestatie van. De echte zwarthandelaren waren bij uitstek in die zwarte groothandel actief en dat zullen zij ook wel (nadere gegevens ontbreken) tijdens de hongerwinter zijn geweest. Wie in november '44, toen het duidelijk was dat de bevrijding van Nederland benoorden de grote rivieren nog geruime tijd op zich zou laten wachten, een partij suiker of sigaretten of doosjes lucifers in handen had, kon zonder moeite een collega vinden die haar tegen een veel hoger bedrag overnam (de echte zwarthandelaren hadden hun geld natuurlijk niet bij een bank of giro-instelling gedeponeerd), zulks in de verwachting dat de prijzen verder zouden gaan stijgen. Wat wij 'zwarte kleinhandel'
hebben genoemd, werd bedreven door boeren, tuinders en detaillisten die hun producten of achtergehouden artikelen buiten de distributie om tegen hogere dan de vastgestelde prijzen verkochten. Tot aan het begin van de hongerwinter werden door die boeren, tuinders en detaillisten in de regel geen exorbitant hoge prijzen gevraagd - hadden zij dat wèl gedaan, dan hadden zij er geen kopers voor gevonden. In het oosten, noorden en zuiden des lands vroegen veel boeren zelfs nauwelijks meer dan wat officieel was toegestaan en dat uit de grote steden in het westen van '42 af telkenmale grote groepen vrouwen naar nabije tuinders liepen of fietsten, kan niet anders betekenen dan dat die tuinders voor hun groente minder vroegen dan de groentehandelaren in de steden.
Wat wij nu allereerst willen onderstrepen is dat de factoren die van een vroeg stadium van de bezetting af de zwarte markt hadden bevorderd, in de hongerwinter in het westen des lands met speciale kracht werkten. Op de agrarische sector hadden de Duitsers paarden, koeien, karren en' andere landbouwwerktuigen in beslag genomen, anders gezegd: boeren en tuinders hadden opnieuween deel van hun reëel bedrijfskapitaal zien verdwijnen in ruil voor vorderingsbewijzen van twijfelachtige waarde (als die waren uitgereikt!). Detaillisten hadden minder ter verkoop aan te bieden dan ooit tevoren en het controle- en repressie-apparaat van de overheid liet in toenemende mate verstek gaan: de politie was numeriek zwakker en minder mo biel geworden. Politie en prij scontroleurs hadden in '4I meer dan 28000 prijsovertredingen vastgesteld, in '42 meer dan 93000 en in '
43 ca. II9000 voor '44 en de resterende maanden van de
Wij hebben in deel 7 het begrip 'zwarte markt-coëfficiënt'
ingevoerd: het cijfer dat aangeeft met welke factor men de door de overheid vastgestelde prijs van een bepaald artikel moet vermenigvuldigen om de zwarte markt-prijs te krijgen. Het Centraal Bureau voor de Statistiek heeft tijdens de bezetting in de grote steden in het westen des lands onderzoekingen naar de zwarte prijzen laten instellen '; daarbij bleek dat van twaalf artikelen (aardappelen, brood, boter, rundvet, kaas, melk, rundvlees, suiker, eieren, bruine bonen, tarwebloem en havermout) de zwarte markt-prijs in '42 gemiddeld negenmaal de officiële prijs was en in '
43 vijftienmaal; er waren voorts aanwijzingen dat de gemiddelde zwarte markt-coëfficiënt vóór de hongerwinter vermoedelijk al boven de 20 lag. Gebleken was voorts dat die coëfficiënt in '42 en '
43 het grootst was voor gesmolten rundvet (35 in '43) en voor havermout (25 in '43) en het laagst voor aardappelen: 4 zowel in '42 als in '
43. Die lage coëfficiënt voor aardappelen was niet zo vreemd: in '42 kregen '
normale verbruikers' een weekrantsoen van 4 kilo aardappelen, in '43 zelfs een van ruim 5 kilo.
De prijs-ontwikkeling die zich in de hongerwinter voordeed, is in de gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek niet weergegeven; daarin wordt, steeds louter voor de grote steden in het westen, de zwarte prijs vermeld 'winter 1944-1945'
. Voor de twaalf bovengenoemde artikelen was blijkens deze gegevens de zwarte markt-coëfficiënt in de hongerwinter gemiddeld 105, met als hoogste coëfficiënten die voor tarwebloem (231) en brood (210) en als laagste die voor kaas (34) en rundvlees (37); de coëfficiënt voor aardappelen was 70. Met 1943 vergeleken was tarwebloem op de zwarte markt twaalfkeer zo duur geworden,
'42 en '
43 de grootste zwarte markt-coëfficiënt hadden gekend: gesmolten rundvet en havermout, gesmolten rundvet in de 'winter 1944-1945'
drie keer zo duur was als in '43 en havermout zeven keer zo duur. Wij willen aan deze gegevens geen andere conclusie verbinden dan dat er blijkens de cijfers van het CBS op de zwarte markt in de hongerwinter, wat de vermelde levensmiddelen betrof, vooral grote vraag was naar brood, tarwebloem en aardappelen: producten waar veel koolhydraten in zaten. Vóór de hongerwinter was er vooral vraag geweest naar vetten, tijdens die winter vertoonden de koolhydraathoudende voedingsmiddelen de sterkste stijgingen. 'De verklaring van dit verschijnsel zou kunnen zijn'
, aldus in '47 een (door dr. J. H. van Stuijvenberg en drs. C. van den Berg geschreven) artikel in het Economisch Statistisch Kwartaalbericht,
'dat in deze periode de vraag vooral werd gericht op de voedingsmiddelen die het gevoel van honger wegnamen. Bovendien was het aanbod van deze producten, voor de voorziening waarvan het westen vooral op de overige delen van het land was aangewezen, na de afsluiting van het westen relatief gering."
Maar nu het geleidelijk stijgen van de prijzen.
Daarvan heeft hetzelfde artikel in het Economisch-Statistisch Kwartaal bericht een beeld gegeven wat betreft de zwarte markt in Den Haag. Daar kostten aardappelen per kilo in augustus '44 f 3,50, in oktober '44 f 25, in december '44 f 45, in februari '45 f 90, in april '45 f 100, hetgeen betekende dat in laatstgenoemde maand een zwarte markt-coëfficiënt was bereikt van 1000, want de officieel vastgestelde prijs van een kilo aardappelen was een dubbeltje. Cijfers voor brood en havermout komen in dit overzicht niet voor, wèl voor tarwe (waarvan de prijs maar weinig lager was dan die van tarwebloem), rundvlees en kaas. Een kilo tarwe (officiële prij s f 0,2 5) liep van h in oktober' 44 op tot f 50 in april'
45 (laatste zwarte markt-coëfficiënt: 200), een kilo rundvlees (officiële prij s f 1,60) van f 23,70 in oktober '44 tot f 60 in april '
45 (laatste zwarte markt-coëfficiënt: 37%), een kilo kaas (officiële prijs fI,75) van f22,50 in oktober '44 tot
'44 tot 343 en in februari '
45 tot 640 om in april '45 het hoogtepunt van 851 te bereiken; in acht maanden tijd stegen de zwarte markt-prijzen in Den Haag (en vermoedelijk ook elders in het westen) gemiddeld dus tot meer dan het achtvoudige. In het oosten en noorden des lands, waar ook een omvangrijke 'zwarte'
c.q.
'grijze'
markt bestond, bleven zij aanzienlijk lager. Op de zwarte markt in Groningen bijvoorbeeld betaalde men 'in '
t voorjaar van '45'
voor een kilo boter fIOO en voor een kilo tarwe f 0,90' - op de Haagse zwarte markt bedroegen die twee prijzen in april'
45 respectievelijk f 240 en f 50.
Gelijk vermeld laat het overzicht in het Economisch-Statistisch Kwartaal bericht niet zien hoe de prijs van een brood op de zwarte markt steeg, maar Kruijer citeert ten aanzien van Amsterdam een rapport d.d. 18 december van de Voedselcommissaris die schreef: 'Rapporteerde ik de vorige week nog prijzen van f8'
(in de bakkerswinkels mocht een brood van 800 gram f 0,19 kosten) 'in deze week liepen zij op tot gemiddeld f I 5 per stuk. En niet alleen geld, ook jenever, linnengoed e.d. wordt in ruil aangeboden."
Van Delft noteerde eind januari een prijs die meer dan tweemaal zo hoog was, f 35 3: hetzelfde bedrag dat in die tijd in Den Haag werd gevraagd" en in Rotterdam kostte begin februari een broodbon, goed voor één brood van 800 gram, f 50S; die prijs zal nog wel verder zijn gestegen, anders gezegd: de zwarte markt-coëfficiënt van brood kwam boven de 250 te liggen.
Nu hebben wij tot dusver slechts geschreven over de zwarte marktprijzen van levensmiddelen, maar ook die van brandstof, sigaretten, lucifers en jenever verdienen vermeld te worden.
Wat brandstof betreft, weten wij slechts dat blijkens het overzicht in de Economische en sociale kroniek (gemiddelde prijzen in 'de grote steden van westelijk Nederland'
) voor een mud (70 kilo) anthraciet (officiële prij s f 3) f 16o werd gevraagd.
Een pakj e eenheidssigaretten, merk 'Consi'
, mocht officieel f 0,90 kosten en daarvoor werd volgens hetzelfde overzicht gemiddeld f 60 gevraagd. , J. J. Leeninga en E. J. Westra: En loch staat de Martini, p. 77. 2 Kruijer: Hongertochten, p. II2. 3 A. J. A. C. van Delft: Zwarte handel, p. 48. 4 M. E. H. Sandberg-Geisweit van der Netten: Het groeide, dl. II, p. 38. 5 H. Diemer: Op de rand van leucn en dood, p. I02.
Voor een pak lucifers, officiële prijs fO,I5, moest men gemiddeld f ro betalen.
De prijs van een liter jenever, officieel f 3,50, liep gemiddeld op tot fI40.
Ook voor groenten die buiten de distributie vielen, werden in de grote steden hoge zwarte prijzen gevraagd; in het algemeen heeft het, dunkt ons, geen zin die te vermelden omdat wij de officiële prijzen niet kennen, maar tekenend is het dat van Delft op 23 december in Amsterdam noteerde: 'Eén kilo witlof f 2,50 (in de P. C. Hooftstraat) ; op die zelfde dag te Sloten bij een tuinder voor f 0,50 per kilo aan tientallen Amsterdammers die toen weer daar in de rij stonden, verkocht." Van Delft tekende op 28 december aan:
'Eén warme peer f t per stuk (dit was 'n nieuw straattoneeltje op '
n koude dag in de Jordaan. Er stond 'n vrouw in '
n trapportaal met 'n teil dampend water waarin ongeschilde peren ronddreven die er à raison. van 'n florijn per stuk uitgepikt werden en met graagte verorberd)."
Een maand later, eind januari dus: 'Op de Rozengracht zag ik één gekookte aardappel met wat zout verkopen voor een gulden'
," maar voor zulk een aardappel werd in februari fI,50 gevraagd en vooral in de Jordaan deed men met dit soort handel goede zaken. Er stonden, aldus een Amsterdams relaas, 'volksvrouwen en meisjes met bontjassen aan die clandestiene appelen en paling verkopen."
Geenszins toevallig was het dat naar verhouding veel minder Jordaners hun warme eten van de centrale keukens betrokken dan bewoners van de meer gegoede wijken in Amsterdam."
In Amsterdam waren naast de Jordaan de omgeving van de Dam en die van de Nieuwmarkt centra van de zwarte handel. Elke stad had van die centra. In Rotterdam was het Noordplein er een tijdlang een van. 'Van'
s morgens vroeg tot's avonds laat'
(maar toch niet later dan ca. half acht, want om acht uur moest ieder binnenshuis zijn) 'slenterden'
, aldus de Rotterdammer M. Koster,J.(J.'Sigaretten, broodbonnen, shag, toffees'.
Bleef men aarzelend staan of gaf men op de een of andere wijze te kennen, dat men belangstelling had, dan kon men er zeker van zijn, dat niet de koopman zich tot u zou wenden, maar dat hij steeds wachtte, totdat de klant het eerste de vraag zou stellen. Vertrouwde hij het geval niet, dan hield hij zich onnozel en lag het aan de koper of hij de koopman van zijn 'betrouwbaarheid'
kon overtuigen.
De meest bekende figuur op de zwarte markt was de 'makelaar'
. Zelf had hij geen koopwaar bij zich en was dus tamelijk ontrefbaar voor de opsporingsambtenaren; zijn taak bestond hierin, dat hij alleen maar bemiddeling verleende. 'Met zwarte handel houd ik mij niet op'
, was zijn bekende gezegde, 'maar als ik u van dienst kan zijn, dan zegt u het maar!'
En dan bleek, dat u bij hem van alles kon bestellen: kaas en jenever, vlees en sigaren, schoenen en brood. Wanneer hij de koper serieus vond, bracht hij hem bij de handelaar in de gewenste goederen, die ergens op het Noordplein of in de omliggende straten een vaste standplaats had. Uit een postzegelboekje met postzegels voor camouflage werden de bonnetjes opgediept en voor grof geld verkocht. Vlees en andere goederen werden meestal, wanneer het een nieuwe koper betrof, voor de eerste maal aan huis bezorgd en bleek men 'bonafide'
, dan kon men na enige tijd het afhaaladres opkrijgen."
Slechts een deel, vermoedelijk slechts een klein deel van de bevolking was in staat, de hoge prijzen te betalen welke in deze zwarte kleinhandel werden gevraagd; de meesten hadden er het geld niet voor. In plaats van. met geld werd dan betaald met goederen- (in de dienstensector werd soms betaling gevraagd in geld èn in goederen? of, als op geld geen prijs
' 44 weerklonk in alle kerken een kanselboodschap van de protestantse kerken en het Episcopaat"
waarin de zwarte handel 'ten scherpste'
werd veroordeeld. 'Men late af'
, zo heette het, 'van deze verschrikkelijke ongerechtigheid.'
In een aparte herderlijke brief d.d. 20 december die op zondag 3 I december of zondag 7 januari in alle katholieke kerken werd voorgelezen (in deze brief werd óók om steun gevraagd aan de Centrale Rederij voor de Voedselvoorziening), drukten aartsbisschop de Jong en bisschop Huibers zich uitgebreider uit
'over het afschuwelijke euvel dat in het spraakgebruik de naam van '
zwarte handel' heeft gekregen, en dat bestaat in het achterhouden van noodzakelijke levensmiddelen met de bedoeling deze voor woekerprijzen aan dezen of genen van de hand te doen, in plaats van ze ten goede te doen komen aan de noodlijdende menigte. Reeds vroeger hebben Wij dit misdadig werk gebrandmerkt, maar telkens opnieuw moeten Wij horen dat dit schandelijk bedrijf nog steeds door velen, ook door die zich katholiek noemen, wordt voorgezet. Niet alleen de vloek der mensen, maar ook de vloek van God valt op de hoofden van hen die misbruik maken van de nood van hun naaste ten eigen voordele Wij roepen deze boosdoeners toe: laat af van deze verschrikkelijke ongerechtigheid
derneming rekende wist ze nog niet!' (H. Mees: Mijn oorlogsdagboek, p. 592) Dergelijk soort 'koppelbetalingen'
zijn stellig veelvuldig voorgekomen.
1 De vrouw van J. van der Gaag, lid van de Raad van Verzet en van het College van Vertrouwensmannen, beviel in de hongerwinter van een tweeling; de gynaecoloog vroeg en kreeg als betaling een fles jenever welke 'zwart'
f 350 kostte. 2 Tekst in H. e. Touw: Het verzet der Hervormde Kerk (1946), dl. II, p. 190-191.
. Zij dagen Gods gerechtigheid uit en zij roepen Zijn wraak af over hun hoofden.'
Hadden die vermaningen effect? Dat is niet precies na te gaan. Een zekere werking zal er wel van zijn uitgegaan maar deze valt niet exact aan te geven. Er was in elk geval geen sprake van dat de zwarte markt inkromp, d.w.z. er werden daar misschien van begin '45 af wel kleinere kwantiteiten goederen aangeboden, maar de zwarte prijzen stegen voortdurend (wij herinneren er aan dat in april '45 voor een kilo aardappelen het duizendvoud moest worden betaald van de officiële prijs) en dat betekende dat steeds minder mensen in staat waren, zich zwart levensmiddelen aan te schaffen.
Die laatste constatering werpt, menen wij, een probleem op wanneer men haar in verband brengt met enkele gegevens uit eerdere gedeelten van dit hoofdstuk, nl. met deze, dat van eind december '44 af de verbrandingswaarde van de officiële rantsoenen minder dan een kwart was van wat een volwassene nodig had om normaal te functioneren, dat die officiële rantsoenen niet eens steeds verkrijgbaar waren, dat er toch van de ca. drie-en-een-half miljoen 'stadsbewoners'
slechts één op de vijftien aan de hongerziekte heeft geleden en dat volgens onze schatting slechts één op de ca. honderdzestig als direct of indirect slachtoffer van de hongersnood mag worden beschouwd. Deze discrepantie wijst er naar ons oordeel op dat een aanzienlijk deel van de 'stadsbewoners'
in de provincies Noord-Holland, Zuid-Holland en Utrecht meer voedsel heeft kunnen consumeren dan op de bonnen verkrijgbaar was.
Dat was geen nieuw verschijnsel.
In deel 7 gaven wij de resultaten weer van een zorgvuldig Haags onderzoek, in '43 uitgevoerd met medewerking van acht-en-negentig gezinnen met een gemiddeld jaarinkomen van f 2180 (een inkomen dat iets boven het gemiddelde lag), waarbij was gebleken dat de feitelijke voeding van deze groep de officiële rantsoenen in opvallende mate had overtroffen: in deze gezinnen had men per gezinslid per dag levensmiddelen geconsumeerd met een verbrandingswaarde van 3090 calorieën: enkele honderden calorieën méér dan waar de groep recht op had; die extra-levensmiddelen waren grotendeels afkomstig geweest uit de normale detailhandel (daar waren ze tegen de hogere prijzen gekocht welke de arme gezinnen niet hadden kunnen betalen), voor de rest uit de zwarte handel. Dit verschijnsel nu: dat de feitelijke voeding de officiële rantsoenen overtrof, heeft zich in de hongerwinter op veel groter schaal voorgedaan.
Die extra-voeding kwam uit drie bronnen: de hulp die te danken was aan in bezet gebied georganiseerde acties; het zoeken naar voedsel waarvoor men er zelf op uit was getrokken (de z.g. hongertochten) en de hulp die voortvloeide uit de initiatieven van de Nederlandse regering te Londen; die derde vorm van hulpverlening die vrij laat van belang werd (zij werd pas effectief eind februari-begin maart '45) zullen wij m hoofdstuk 14 beschrijven, op de eerste en de tweede gaan wij nu in.