Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog - Deel 10b – Het laatste jaar (1e band)
Alle delen:
XCTerugblik 275 Hoofdstuk 4 - Seyss-Inquart / De 'foute' sector 280 De gelijkschakeling opgegeven 285 De NSB'ers in Duitsland 291
Mili tarisa ti e De SS in de aanval Desintegratie van de NSB Seyss-Inquart Hoofdstuk 5 - Terreur Apparaat van de SD De kampen Ommen en Amersfoort Martelingen Todeskandidaten Contacten in Den Haag De zogenaamde aanslag op Rauter Hoofdstuk 6 - Illegaal werk Nieuwe moeilijkheden Illegale pers Hulp aan onderduikers De Spoorwegstaking en de zorg voor de stakers
XCTelefoonverbindingen Spionage Crossen 'Pilotenhulp' Nationaal Steunfonds Gevolgen van verraad Slot Hoofdstuk 7 - Koot, Thijssen en van Bijnen Kolonel Koot en de 'Delta's' Six en de OD
XCThijssen en de RVV Van Bijnen en de Knokploegen Slot Hoofdstuk 8 - De Binnenlandse Strijdkrachten Steun van buiten Koets moeilijkheden VI 3 01 3 0 9 3 12 33 0 340 343 355 365 381 4 0 9 438 448 449 467 480 486 509 5I8 535 543 554 565
De gewestelijke commandanten De droppings De BS in actie Prins Bernhard grijpt in Verzet en illegaliteit in de hongerwinter Terugblik op de BS 694 7 12 718 734 74 2 747 Lijst van illustraties 757 Lij st van kaarten 760 Lijst van tabellen 760 Lijst van afkortingen, gebruikt in de voetnoten 761
ISBN 90 2479117
XCIn de bewogen septembermaand van 1944, ruim vier jaar na het begin van de Duitse bezetting, had het overgrote deel van de Nederlandse bevolking tweemaal gehoopt en verwacht dat de bevrijding op handen was: op dinsdag 5 september ('Dolle Dinsdag') toen zich het bericht had verspreid dat de Geallieerde troepen (zij hadden op zondag Brussel en op maandag Antwerpen bereikt) al tot Breda waren doorgedrongen, en op zondag 17 september toen de Londense radio had meegedeeld dat grote Geallieerde luchtlandingen waren uitgevoerd op Nederlands grondgebied. Beide malen was aan die hoop en die verwachting de bodem ingeslagen en dat was de tweede maal nog harder aangekomen dan de eerste. Toen het bericht van de bevrijding van Breda onjuist was gebleken, had men nog kunnen aannemen dat de Geallieerde strijdkrachten op korte termijn een machtig offensief zouden inzetten teneinde Nederland even spoedig van Duitsers te zuiveren als zij, na de moeizame strijd in Normandië, met Frankrijk en België hadden gedaan, en inderdaad: dat offensief wèrd ingezet - en liep vast op de barrière der grote rivieren. Zouden de Geallieerden de kracht hebben om, voordat de winter inviel, alsnog daar overheen te komen? Menigeen blééf er op hopen maar het werd november voordat de Wehrmacht uit de gebieden aan weerszijden van de Wester-Schelde en uit bijna geheel Noord-Brabant -, december voordat zij uit Limburg bewesten de Maas was verdreven.
XCHoogst teleurstellend was dit allemaal voor de ca. zeven milj oen Nederlanders die, in tegenstelling tot de ca. twee miljoen in het Zuiden, onder de Duitse overheersing bleven leven, en teleurstellend niet alleen, ook beangstigend. Al vóór de 17de september namelijk (dag waarop in het begin van de middag de Geallieerde luchtlandingen plaatsvonden en in het begin van de avond de Nederlandse regering via de Londense radio opriep tot een algemene spoorwegstaking) was gebleken dat het beleid van de bezetter een geheel ander karakter begon aan te nemen. In het nog niet bevrijde deel van Zuid-Limburg, in Midden- en Noord-Limburg, in Nijmegen en Arnhem, in de Achterhoek, in Den Bosch en in West Zeeuws-Vlaanderen werden mannelijke personen tussen zestien en
opgeroepen om nieuwe Duitse verdedigingslinies aan te leggen (in Zevenaar was bekendgemaakt dat het stadje zou worden platgebombardeerd als zich niet voldoende 'spitters' kwamen aanmelden); in het westen des lands werden autobussen en vrachtauto's, paarden en wagens alsook binnenschepen gevorderd in een haast en op een schaal die men tevoren niet had gekend; in de Zuidlimburgse steenkolenmijnen, basis van de voorziening van Nederland met steenkool en energie, werden de electrische installaties vernield; de grote reserve-voorraden van het rijksbureau voor de distributie van textielgoederen werden op vrachtauto's geladen en naar Duitsland getransporteerd; uit de Philips-fabrieken te Eindhoven werd een groot deel van de machinerieën geroofd en werden vitale onderdelen weggenomen uit de overige; hier en daar ging de SD 1 scherper optreden dan ooit tevoren en in de Zaanstreek werden op persoonlijk bevel van Rauter, de Höhere SS- und Polizeiführer, vier illegale werkers doodgeschoten wier lijken enige tijd aan de openbare weg moesten blijven liggen. Zeker, veel van die gebeurtenissen raakten niet bekend buiten de steden en streken waar zij zich voordeden, maar dat een nieuwe en extra-moeilijke fase in de bezetting was aangebroken, was aan de gehele bevolking al duidelijk sinds haar op 4 september in het kader van de afkondiging van de Z.g. Ausnahmezustand (een Duitse staat van beleg) was gelast, voortaan van acht uur 's avonds tot vier uur 's morgens binnenshuis te zijn. Tot kort voor het einde van de scptembermaand zaten velen daar in de avonduren bijeen in een mengeling van optimisme en bezorgdheid - na woensdagavond 27 september, toen de Londense radio had bericht dat de Britse luchtlandingstroepen Oesterbeek hadden verlaten (de Geallieerde poging om benoorden de grote rivieren door te dringen was dus mislukt), ging de bezorgdheid overheersen.
XCZij zou dat in bijzondere mate hebben gedaan indien men weet had gehad van de instructies van de centrale Duitse overheid welke het beleid van het Reichskommissariat, de SD en de Wehrmacht bepaalden. Van fundamenteel belang was Hiders besluit dat het Derde Rijk zich op Nederlands gebied tot het uiterste zou verdedigen: daardoor werden Midden-Limburg beoosten de Maas ende Nederlandse provincies be
I Wij hebben in de voorafgaande delen de door de bevolking algemeen gebruikte term 'SD' tussen aanhalingstekens geplaatst omdat SD, afkorting van het begrip slechts ten dele weergeeft. De term SD komt in dit deel zo veelvuldig voor dat wij de aanhalingstekens zullen laten vervallen. Om aan te geven dat de term op een Duitse organisatie slaat, zullen wij hem cursiveren.
noorden de grote rivieren in militair opzicht een soort voorterrein van Duitsland. Eind augustus had Hitler gelast dat in Middenen NoordLimburg achter de Roer en de Maas, in de Achterhoek achter de Rijn en de Ijssel en dan verder noordwaarts van Zwolle tot Delfzijl nieuwe stellingen moesten worden aangelegd. Er werd rekening gehouden met de mogelijkheid dat de Duitse troepen in de provincies Utrecht en Noorden Zuid-Holland zouden worden afgesneden; deed zich die afsnijding voor (uit gevonden documenten wisten de Duitsers dat Field Marshal Montgomery met zijn op 17 september ingezette offensief in eerste instantie het Ijsselmeer had willen bereiken), dan moest de Wehr macht in het westen des lands standhouden, vooralom te voorkomen dat de Geallieerden gebruik zouden kunnen maken van de havens van Rotterdam en Amsterdam. In beide steden werd op 21 september begonnen met de vernieling der haveninstallaties; in de voorafgaande nacht had de Wehrmachtbefehlshaber, General dey Flieger Christiansen, bovendien het bevel doen uitgaan dat in het westen bij dreigende oorlogshandelingen alle installaties die noodzakelijk waren voor het in stand houden van vitale bedrijven moesten worden vernield, de installaties voor de drinkwatervoorziening en de electrische centrales het laatst.
XCMeer nog. In een apart bevel dat Schöngarth, de Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD, in aansluiting op eerdere bevelen van Hitler, van het Oberkommando der Wehrmacht en van het Reichssicherheitshauptamt op r r september had doen uitgaan, was bepaald dat bijeenkomsten van illegale werkers 'rücksichtslos' moesten worden overvallen en dat de deelnemers, 'sofern nicht besondere Gründe für eine Festnahme sprechen', ter plaatse afgemaakt ('niedergernacht') dienden te worden en de betrokken woningen opgeblazen en in brand gestoken'; hoe ruim de vrijbriefwerd geïnterpreteerd welke al vóór Schöngarths bevel in de voorafgaande instructies aan de SDwas vervat, bleek op 7 september in Rotterdam waar niet alleen een Duitse deserteur die bij een Nederlander onderdak had gevonden, door SD'ers werd doodgeschoten maar ook zijn gastheer en drie andere in diens woning aanwezige personen, onder wie een groenteboer die een zakje tomaten had afgegeven en was blijven luisteren naar een Londense radio-uitzending. 'Ziet men', zo merkten wij in ons vorige deelop, 'in het Duitse beleid tijdens de hongerwinter razzia's, roof en terreur, toegepast op de gehele bevolking (en niet dus, als in '41-'43, op de Joodse bevolkingsgroep alléén), als meest tekenende elementen, dan
I Tekst van Sehöngarths Doe 11-260, a I.
verdient het de aandacht dat die elementen zich al vóór 17 september manifesteerden' - anders gezegd: al vóór de Spoorwegstaking die, toen het door Londen gegeven parool door het overgrote deel van de spoorwegmannen bleek te zijn opgevolgd, de bezetter wel moest treffen als een bij uitstek gevoelige aantasting van zijn gezag.
XCJuist omdat wij in dit deel zo veel hebben te schrijven over wandaden van de bezetter, lijkt het ons nuttig dat wij de gezagsverhoudingen aan Duitse kant eerst nog eens duidelijk uiteenzetten. Boven spraken wij van 'het beleid van het Reichskommissariat, de SD en de Wehrmacht'. Waren dat dan drie nevengeschikte instanties? Ja, inderdaad. Geen van de drie had formeel iets te zeggen over de andere twee. Seyss-Inquart was rechtstreeks ondergeschikt aan Hitler, Wehrmachtbefehlshaber Christiansen stond onder het Oberkommando der Wehrmacht en de SD ontving zijn algemene instructies van het Reichssicherheitshauptamt, Natuurlijk, een zekere mate van coördinatie was wenselijk. Al had Seyss-Inquart onder de Ausnahmezustand zijn bevoegdheden op de bestuurssector overgedragen aan de Generalkommissar fûr Verwaltung und fustiz, Wimmer, en op de polities ector aan Höherer SS- und Polizeifûhrer Rauter, hij bleef toch in civielopzicht verantwoordelijk voor wat in bezet Nederland gebeurde' en tegen besluiten van hetzij Christiansen, hetzij Rauter en Schöngarth, welke hem niet zinden, kon hij in beroep gaan bij Hitler dan wel bij de Reichsjûhrer-SS, Himmler. Rauter was trouwens behalve Höherer SS- und Polizeifûhrer óók Generalkommissar jür das Sicherheitswesen en als zodanig een van de vier onder Seyss-Inquart ressorterende Ceneralkommissare. Wat de overige drie betreft: in de praktijk had Wimmer naar boven slechts met Seyss-Inquart te maken en ons is niet gebleken dat hij van zijn grotere bevoegdheden een duidelijk gebruik heeft gemaakt, laat staan een gebruik waarmee Seyss-Inquart zich niet kon verenigen - daar was Wimmer ook te gemakzuchtig voor. Anders lag het met de fanaticus Rauter die zich
, Zulks dan met uitzondering van de delen van Midden en Noord-Limburg waar het Duitse civiele gezag begin september was overgedragen aan de Essen en van Düsseldorf. Wat zich in die gebieden heeft afgespeeld tot aan hun bevrijding in de laatste dagen van februari en de eerste van maart '45, beschreven wij in deel IO a in de paragrafen 'Ten oosten van de 'Corridor" en 'Venlo en Roermond' van hoofdstuk 7.
van meet af aan veel meer had gevoeld als Himmlers dan als SeyssInquarts ondergeschikte. Zo ook Schöngarth: hij volgde de lijn die door het Reichssicherheitshauptamt werd aangegeven en trok zich van SeyssInquart weinig aan. Trouwens, ook met Rauter had Schöngarth spoedig na de september-crisis aanzienlijk minder te maken dan voordien; Rauter kreeg namelijk in de loop van oktober een militaire functie. Generalfeld marschall Model, bevelhebber van de Heeresgruppe B, hield het voor wenselijk dat in Nederland een aparte, uit kleinere eenheden van het leger, de Waffen-SS en de marine bestaande Kampfgruppe werd gevormd die in reserve werd gehouden om bij nieuwe Geallieerde luchtlandingen te worden ingezet, en Rauter werd tot bevelhebber van die Kampfgruppe benoemd; zij werd enkele maanden later uitgebreid met andere eenheden en kreeg toen als (vrij zwak) legerkorps het front te verdedigen van Tiel via Arnhem tot Emmerik. Er vloeide hier uit voort dat Rauter, wiens hoofdkwartier van eind '44 af in Didam was gevestigd, zich slechts eenmaal per week per auto naar Apeldoorn kon begeven om er met Seyss-Inquart overleg te plegen.
XCEr resten nu nog twee Generalkommissare: Ritterbusch, Generalkommis sar zur besonderen Verwendung ('voor bijzondere aangelegenheden'), vertegenwoordiger in bezet Nederland van de NSDAP(en in die functie de ondergeschikte van de machtige Martin Bormann) en Fischböck, Gene ralkommissar fur Finanz und Wirtschajt; deze laatste, die tevens als Reichs kommissar fur die Preisbildung het prijspeil in het Derde Rijk stabiel moest houden, was maar zelden in bezet Nederland aanwezig - als zijn vervanger trad er Fiebig op.
XCIn Hitlers bevel over de uitbreiding van de Westwall had Ritterbusch een belangrijke taak gekregen: in het gehele gebied van Emmerik tot Delfzijl moest hij het graafwerk organiseren dat voor het aanleggen van nieuwe stellingen nodig was. Binnen enkele weken werd duidelijk dat hij daar niet in de verste verte de capaciteiten voor bezat - de nieuwe taak werd hem ontnomen en de functie die hij behield: verbindingsschakel te zijn tussen Mussert en Seyss-Inquart, had, toen de NSB als politieke beweging in de Dolle Dinsdag-crisis was ineengestort, nog minder om het lijf dan tevoren al het geval was geweest. 'Ich musste es', klaagde Ritterbusch in '47, 'schweigend ertragen, dass man mich jür einen Menschen hielt, der besser nach Hause ginge, der sich aber an sein Amt anklammerte, um nicht seine Existenz zu verlieren+
1 DGBR: p.v. van W. F. A. Ritterbuseh (II aug. 1947), p. 47 (Doc 1-1412, a-4).
Neen, dan Fiebig! Hij was een man van ongemene bekwaamheid, even snel in zijn handelen als in zijn denken. Sinds begin '43 had hij wat van de Nederlandse industrie restte, met tomeloze energie zoveel mogelijk ingeschakeld in de Duitse oorlogsproductie - nu ging hij volgens de directieven van zijn eigenlijke superieur: Albert Speer, de Reiehsminister [ûr Rüstung und Kriegsproduktion, uit bezet Nederland wegslepen wat nog voor Duitsland van waarde kon zijn. 'Men zou', zo kregen Hirschfeld, de secretaris-generaal van handel en nijverheid en van landbouw, visserij en voedselvoorziening, en mr. H. L. Woltersom, directeur van de Rotterdamse Bank en voorzitter van de Raad voor het Bedrijfsleven t op 15 september (twee dagen dus vóór de afkondiging van de Spoorwegstaking) tijdens een bespreking in Amersfoort van Fiebig te horen, 'zoveel mogelijk gereed product en grondstoffen, welke voor Duitse orders bestemd waren, afvoeren, alsmede bepaalde machines meenemen of op andere wijze veilig stellen, opdat de tegenstanders van Duitsland daarvan niet zouden kunnen profiteren." Geen toeval was het dat Hirschfeld en Woltersom dat nu juist van Fiebig vernamen: op economisch gebied was deze de belangrijkste Duitse autoriteit geworden en dat zou pas eind '44 veranderen toen hij weer een nieuwe taak kreeg: de supervisie over het repareren van de duizenden Duitse locomotieven die elke maand door aanvallen van de Geallieerde luchtmachten zwaar werden beschadigd; hij reed toen kriskras in een eigen trein door heel Duitsland rond.
XCZo was, vergeleken met de situatie die tot in de zomer van '44 had bestaan, in de herfst aan de top van het Duitse bestuursapparaat veel veranderd, maar dat apparaat was bovendien in aanzienlijke mate uiteengeslagen. Alleen Christiansen en zijn staf waren nog niet verhuisd: zij zaten nog in Hilversum; het Reichskommissariat evenwel en de bureaus van de Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD waren verplaatst: het Reichskommissariat goeddeels naar Delden, Schöngarth en zijn staf naar Zwolle. In totaal waren in de zomer van '44 bij het Reichskommissariat, de bureaus van Seyss-Inquarts Beauftragten in de provinciale hoofdsteden en in Amsterdam en Rotterdam meegeteld, bijna zestienhonderd personen tewerkgesteld - eind september waren dat er nog maar ruim vierhonderd, onder wie een kleine tachtig Nederlandse hulpkrachten.' Dat betekende
I Deze raad was gevormd nadat de Z.g. Organisatie-Cornmissie Woltersom in de jaren '40-'42 het Nederlandse bedrijfsleven had herordend in aansluiting aan het Duitse model. 2 H. M. Hirschfeld: (1960), p. 138. Begin februari '45 was het totaal aantal krachten weer tot ruim negenhonderd gestegen.
dat Seyss-Inquart veel minder greep had op de situatie dan tevoren. Delden lag bovendien wel erg excentrisch; dat beviel Seyss-Inquart niet. Hij nam zijn intrek op het landgoed bij Apeldoorn waar Wimmer woonde, en van daaruit bezocht hij periodiek de verschillende delen van het bezette gebied. Meestal was hij eens in de twee weken in Den Haag om er besprekingen te voeren met zijn Beauftragte, E. A. Schwebel, en af en toe reed hij dan ook wel naar Amsterdam voor contact met zijn Beauftragte in de hoofdstad, dr. H. Schröder. 'Ikzelf', aldus in '46 Schröders medewerker voor persaangelegenheden, prof. dr. G. A. S. Snijder (een van de grote propagandisten van de SS-ideologie, president van de in feite ter ziele gegane Nederlandse Kultuurraad)
XC'Ikzelf had in die tijd geen persoonlijk onderhoud meer met Seyss-Inquart, maar ontmoette hem slechts in algemeen gezelschap. Hij maakte toen de indruk zeer somber gestemd te zijn, maar was steeds volmaakt beheerst, rustig en hoffelijk. Gewoonlijk luisterde hij naar wat kamermuziek, als er na de besprekingen nog wat tijd over was."
XC'Zeer somber gestemd' - van Seyss-Inquarts vertrouwen in een Duitse overwinning was dus niet veelover. Ook moet hem, zo nemen wij aan, zijn eigen betrekkelijke machteloosheid pijnlijk hebben getroffen. De gelegenheden waarbij hij persoonlijk nog kon bepalen wat in bezet Nederland stond te geschieden, werden steeds zeldzamer - Hitler greep in, Speer greep in, en vooralook: de militairen grepen in. Er werd op N ederlands grondgebied gevochten en dat betekende dat in SeyssInquarts gezagsgebied door het Oberkommando dey Wehrmacht, door de Oberbefehlshaber West (Generalfeldmarschall von Rundstedt), door de bevelhebber van de Heeresgruppe B en door de bevelhebber van het (via Zeeland ontsnapte) Duitse Vijftiende Leger beslissingen werden genomen die diep in de algemene verhoudingen in bezet gebied ingrepen, maar waar hij, de Reichskommissar, in het geheel niet in was gekend.
XCEen van die beslissingen was geweest, de haveninstallaties van Rotterdam en Amsterdam grondig te vernielen.
, PRA-Amsterdam: p.V. G. A. S. Snijder (4 okt. 1946), p. 39 (Doe 1-1603, a-r).
XCDagenlang deden zich in Rotterdam en Amsterdam enorme explosies voor die tot op tientallen kilometers afstand duidelijk hoorbaar waren." In Rotterdam werd ruim 13 km kademuur, meer dan een derde van de totale lengte, verwoest; vernield (of weggevoerd) werd bijna de helft van alle grote hijskranen; vernield (of tot zinken gebracht) werden de dokken; alle petroleumtanks (ze waren leeg) gingen in vlammen op, van de tanks voor eetbare oliën werd een aantal gespaard. Op de linker Maasoever werd bij een deel van de explosies weinig voorzichtigheid betracht: alleen al in de wijk Katendrecht werd zoveel schade aan de woningen toegebracht dat vijfduizend Rotterdammers dakloos werden; elders in de havenstad sprongen ruiten en waren straten bedekt met glasscherven. Vernield werden evenwel niet alleen de belangrijkste haveninstallatiesJ.
1 E. Voûte: 'Aantekening', 27 sept. 1944 (eNO, 177 b). 2 Bij Amsterdam werd ook het vliegveld Schiphol vermeld: het stationsgebouw, de startbanen en drie van de vier grote hangars werden opgeblazen, één hangar werd gedemonteerd teneinde afgevoerd te worden; tot die afvoer is het echter niet meer gekomen.
maar ook de voornaamste scheepswerven en machinefabrieken in Rotterdam en in de wijde omgeving; wat op die werven aan materialen en onderdelen gereed lag, bestemd voor de uitvoering van Duitse opdrachten, werd op lichters geladen en naar Duitsland getransporteerd samen met de eigen voorraden der werven. Tenslotte werden in de mond van enkele grote Rotterdamse havens en in de Nieuwe Waterweg ter hoogte van Maassluis schepen tot zinken gebracht - er bleef in de Nieuwe Waterweg, nadat later nog enkele schepen tot zinken gebracht waren (de eerste versperring was op een nogalondeskundige wijze uitgevoerd), slechts een smalle geulopen. Met de uitvoering van plannen om ook nog de pieren bij Hoek van Holland op te blazen werd voorlopig gewacht. 1 Niet minder grondig waren de vernielingen in en bij Amsterdam: meer dan 9 kilometer kademuur werd verwoest (ruim 5 kilometer bleef over); van de 280 kranen werden bijna 180 vernield; grote dokken, elevatoren en drijvende bokken werden tot zinken gebracht, het grootste droogdok samen met een Italiaans schip dat er in was geplaatst ter reparatie; alle petroleumtanks gingen in vlammen op; scheepswerven en machinefabrieken werden vernield of leeggeroofd - personeelsleden wisten slechts sommige machines en voorraden te redden door ze haastig op boerderijen te verbergen.
XCDat het onbruikbaar maken van de havens de bevolking van Rotterdam en Amsterdam diep schokte, spreekt vanzelf. 'Dit is', schreef op de zevende dag van de explosies een Rotterdams rustend arts in zijn dagboek,
XC'een wel zeer zwarte week voor Rotterdam; alles wat in onze tijd in de haven met zoveel ijver en liefde was opgebouwd, al die monumenten van onze ondernemingsgeest, durf, volharding, techniek, waarop iedereen zo trots was, dit alles wordt nu stelselmatig in enkele dagen vernietigd; steeds trillen en schommelen onze huizen, zodat sommigen er zeeziek van worden."
XCDiezelfde dag schreef een tweede Rotterdammer, een journalist: 'In het havenkwartier is het de gehele dag druk op de straten. Een onrustige bevolking beweegt zich ... al maar heen .en weer. Scholen zijn gesloten.
1 In december '44 wist de die tegenstander was geweest van de havenvernielingen, te bereiken dat een bevel tot vernieling van de havens van Scheveningen, Katwijk en Den Helder werd ingetrokken. 2 H. Mees: 1945 (1945), p. 517.
Er wordt nergens gewerkt ... De bevolking is hier en daar wezenloos" - wezenloos van angst voor de toekomst. De explosies die men hoorde, de rookwolken die men zag opstijgen, toonden aan dat de vijand oppermachtig was; velen waren bovendien van mening dat hij tot zijn immense vernielingen was overgegaan om de gehele naoorlogse wederopbouw van Nederland vrijwelonmogelijk te maken. Hoe zou men weer werk kunnen krijgen en zijn brood kunnen verdienen als Nederland ter zee geïsoleerd was?
XCOok onder de Duitsers waren er die het fanatisme dat uit de havenvernielingen bleek, allerminst toejuichten. Met name Seyss-Inquarts Beaufiragter in Rotterdam, dr. C. Völckers, had zich met hand en tand, maar vergeefs, tegen de vernieling van de Rotterdamse haven verzet. Op een van de laatste septemberdagen wist hij Seyss-Inquart naar Rotterdam te halen voor een gesprek waaraan ook de Rotterdamse Kampfleommandant zou deelnemen. Toen de Reichskommissar, aldus later Völckers, 'uit de auto stapte en ik hem voor mijn woning begroette, trapte hij op de glasscherven van de door de luchtdruk vernielde deurruit van mijn woning.' De Kampjkommandant stelde voor dat men de vernielingen die nog steeds gaande waren, van een schip af zou gadeslaan. 'Aber meine Herren', antwoordde Seyss-Inquart, 'das ist doch kein Schauspiel, das man sich ansicht"'Toen ik', aldus weer Völckers, 'bij zijn vertrek de Reichskommissar in zijn jas hielp, drukte hij mij zwijgend de hand en zei daarop: 'Das geht allerdings gewaltig auf die Nerven.' '2 Wel te verstaan: de havenvernielingen waren, gelijk reeds gezegd, buiten Seyss-Inquart om gegaan.
XCVoor de Duitse reactie op de Spoorwegstaking gold dat niet.
XCEerder schreven wij dat de Spoorwegstaking de bezetter wel moest treffen als een bij uitstek gevoelige aantasting van zijn gezag. Dat deed zij inderdaad. In Seyss-Inquarts op 5 september gepubliceerde bekendmaking over de Ausnahmezustand was o.m. gezegd: 'De bevolking moet orde en rust bewaren ... Ieder verzet, iedere verstoring van de openbare orde,
I H. Diemer: 1944-1945 1945 (1946), p. 12-13. 2 Gemeen tepolitie Rotterdam: p.v. C. Völckers (3 I juli 1946), p. 33-34 (Doe 1-1808, a-z).
ieder benadeling van het arbeidsproces en ieder optreden dat de voorziening in gevaar brengt, wordt gestraft met de dood of zware vrijheidsstraffen.' Maar ziet: op zondagavond 17 september gaf de Nederlandse regering via de Londense radio 'naar aanleiding van een uit Nederland ontvangen vraag' (een openlijk onderstrepen van het bestaan van geheime contacten) 'en na overleg met het Opperbevel' (het Geallieerde!) 'instructie ... tot een algemene staking van het spoorwegpersoneel, teneinde het vijandelijk vervoer, .. zoveel mogelijk te beletten', en daags daarna, op maandag, waren er grote delen van het land, met name ook in het westen, waar de stations verlaten waren en geen trein meer reed. Ingrijpen op aanzienlijke schaal tegen de duizenden stakers was de bezetter onmogelijk hij kon slechts pogen om, met verzwijging van de onmiddellijke nadelen welke voor de Wehrmacht voortvloeiden uit het wegvallen van de treintransporten naar de frontgebieden, er op te wijzen dat een spoorwegstaking de voedselvoorziening van het Nederlandse volk in gevaar kon brengen. Dittmar, de perschef van het Reichskommissariat, gaf op maandag het (van het begin der bezetting af volledig gelijkgeschakelde) Algemeen Nederlands Persbureau opdracht, de hoofdredacties van de nog verschijnende dagbladen het volgende telexbericht te doen toekomen.':
XC'De perschef van de Rijkscommissaris deelt mee:
XCDe bladen worden verzocht, in de eerstvolgende editie een beschouwing te schrijven over de spoorwegstaking in de geest van hetgeen hier volgt:
XCStilstand van de spoorwegen betekent stilstand van het levensmiddelenvervoer. Niet voor de bezettingstroepen; die beschikken over genoeg middelen om zich van het nodige te voorzien. Spoorwegstaking betekent echter voor het eigen volk gebrek als het even langer duurt en hongersnood als zij aanhoudt.'
XCDittmars verzoek werd slechts door Het Nationale Dagblad, het dagblad van de NSB, ingewilligd, ten dele ook door de Nieuu/e Rotterdamse Courant waarin de hoofdredacteur, mr. J. Huijts, Völckers aan het woord liet - de hoofdredacteuren van de overige bladen legden het naast zich neer. Algemeen werd op die maandag verwacht dat de grote Geallieerde luchtlandingen van de vorige dag tot een snelle bevrijding van heel Nederland zouden leiden - de betrokken hoofdredacteuren beseften dat het hun extra zwaar kon worden aangerekend als zij steun verleenden
! Tekst in Hirschfelds verslag d.d. 25 sept. 1944: 'Bespreking met de heer von der Wense op 22 sept. 1944', p. 10 (Collectie-Hirschfeld (RvO)).
aan de Duitse poging om een staking te doen afbreken welke gelast was door de Nederlandse regering na overleg met het Geallieerde opperbevel. Wat moest Dittmar doen? Strafmaatregelen nemen tegen vrijwel de gehele dagbladpers? Hij besefte dat het geen zin had, onmiddellijk de verhoudingen toe te spitsen. Hij wachtte enkele dagen en droeg er op vrijdag 22 september (de Britse Airbornes hadden inmiddels de Rijnbrug te Arnhem moeten prijsgeven) zorg voor dat het ANP een eigen persbericht op de telex zette van de volgendè inhoud 1 :
XC'Naar aanleiding van de ernstige stremming in het verkeer, veroorzaakt door de spoorwegstaking, hebben wij (ANP) ons tot de bevoegde autoriteiten gewend om inlichtingen over de voedselvoorziening.
XCAlgemeen ziet men de toestand zeer somber in, vooral voor de honderdduizenden mensen in de steden. Er liggen hier en daar voorraden, doch deze zijn slechts voor korte tijd voldoende om in de behoeften te voorzien. Wanneer het personeel van de spoorwegen niet zeer spoedig het werk hervat, wordt een groot deel der Nederlandse bevolking, waaronder ook de gezinnen van talrijke spoorwegmannen, met hongersnood bedreigd. Algemeen sprak men de wens uit dat de stakers thans tot bezinning komen om te voorkomen dat de reeds ernstige moeilijkheden bij de voedselvoorziening tot een algemene katastrofe leiden.'
XCWie waren de geciteerde 'bevoegde autoriteiten'? Hirschfeld en de directeur-generaal van de voedselvoorziening, ir. S. L. Louwes, deden, zodra zij omtrent het tweede bericht in kennis waren gesteld, aan de pers weten dat geen enkele instantie terzake overleg met hen had gepleegd.
XCHet tweede bericht verschilde van het eerste in zoverre dat er in gesproken werd van 'de ernstige stremming in het verkeer'. Kennelijk was die stremming een grote hinder voor de Wehrmacht reden te meer voor een aantal hoofdredacteuren om het tweede bericht niet op te nemen, ook niet toen zij via het ANP vernamen dat de getergde Dittmar die opneming verplicht had gesteld. Het Algemeen Handelsblad en Het Volk behoorden tot de dagbladen die het tweede bericht wèl plaatsten, maar in De Telegraaf en de Haagse Courant verscheen het niet en dit had voor laatstgenoemd blad, dat nu eenmaal in Dittmars standplaats werd gedrukt, ernstige gevolgen.
XCHet personeel had op vrijdag geweigerd, het door de hoofdredacteur John Ch. A. Coucke persklaar gemaakte bericht te zetten en te drukken en had (Coucke had de Duitsers gewaarschuwd) en masse met beide directeuren en alle redacteuren het gebouw verlaten; toen nu op maandag
bleek dat redactie en technisch personeel, op twee personen na, niet bereid waren de arbeid te hervatten en dat de beide directeuren waren ondergedoken, werden de technische installaties van de Haagse Courant door de bezetter vernield; alles wat verder van waarde was, de auto's incluis, werd gekonfiskeerd.
XCOok tegen De Telegraaf werden maatregelen genomen. Hoofdredacteur J. c. Fraenkel die eind augustus alle zeggenschap had verloren over het nevenblad van De Telegraaf, De Courant/Het Nieuws van de Dag (daarvan was de hoofdredactie door de directeur, ex- Waffen-SS-vrijwil liger H. Holdert jr., toevertrouwd aan de vroegere SS-oorlogsverslaggever Wim Sassen), werd na een tweede weigering om in de door de bezetter gewenste geest op de Spoorwegstaking te reageren, ontslagen en, nadat NSB- en SS-krachten enige tijd achter de schermen hadden touwgetrokken I, ook al door een SS-oorlogsverslaggever vervangen. Een en ander betekende dat de twee dagbladen van het Holdert-concern wat hun topleiding betrof, min of meer bij de SS waren ingelijfd" (vrijwel alle redacteuren namen ontslag en werden door pro-Duitse figuren vervangen) - dat wekte bij de overgebleven abonnees extra ergernis.
XCWat de pers in het algemeen betrof: natuurlijk was de bezetter zich bewust dat zij geen enkele uitdrukking meer gaf aan wat in de bevolking leefde; voor hem waren de dagbladen nog van belang als vehikels van het Duitse oorlogsnieuws, maar hij besefte dat hij, als hij reële krachten tegen de Spoorwegstaking wenste te mobiliseren, heel andere personen moest inschakelen dan gediscrediteerde hoofdredacteuren; hij besefte óók dat er twee waren die daartoe voor hem van bijzonder belang konden zijn omdat zij op de economische sector nog steeds een stevige greep hadden op de gehele Nederlandse overheid: Hirschfeld en Louwes.
XCIn functie, met acute zorgen, en die waren er al vóór de Spoorwegstaking. De energievoorziening berustte op steenkolen (aardolieproducten werden nauwelijks ingevoerd) en steenkolen waren bovendien nodig om alle werk- en woonruimten te verwarmen. Al die steenkolen waren afkomstig uit de Zuidlimburgse mijnen, maar na I september kwam door allerlei stremmingen in het vervoer de aanvoer uit Zuid-Limburg te vervallen en in het midden van die maand drongen de Amerikanen in Zuid-Limburg door, hetgeen betekende dat men, als niet heel Nederland spoedig werd bevrijd, met een langdurige onderbreking van de aanvoer rekening moest houden. Slechts een deel van de bevolking had toen een gedeelte van de huisbrand ontvangen die onder de distributieregeling was toegezegd. Bij de kolenhandel lag begin september in het gehele land nog 250000 ton steenkool - die voorraad werd door Hirschfeld onmiddellijk geblokkeerd. De aflevering van huisbrand werd stopgezet; wat nog aan kolen bij de handel lag, werd gereserveerd voor de Centrale Keukens (bedoeld om gekookt voedsel af te leveren als de burgerij dat zelf niet meer kon toebereiden) en voor de tuinbouwkassen. Men moest er van uitgaan dat de electrische centrales en de gasfabrieken benoorden de grote rivieren na eind september nog maar een korte tijd in werking zouden kunnen blijven en dat ook aan het overgrote deel van de industrie geen steenkool meer zou kunnen worden verstrekt. Hirschfeld hoopte intussen dat men met een deel van de beschikbare voorraden en met invoer uit Duitsland (als de bezetter tenminste tot die invoer bereid was!) bedrijven en fabrieken die voor de voedselvoorziening van belang waren, aan het werk kon houden: de bakkerijen, de gistfabrieken, de maalde
rijen, de zuivelindustrie, de oliefabrieken, de suikerraffinaderijen, de fabrieken voor het vervaardigen van gort en havermout, alsook de koelhuizen en abattoirs. Met dat al stond reeds begin september voor Hirschfeld, Louwes en hun naaste medewerkers vast dat, als de oorlog niet spoedig eindigde, een redelijke voedselvoorziening van Nederland zelfs op een laag peil alleen maar mogelijk zou zijn als er hulp van buiten kwam. Louwes onderhield al geruime tijd regelmatig contact met het hoofd van de spionagegroep-'Peggy' (onderdeel van de spionagegroep'Kees'), H. J. de Koster, en deze kreeg op 8 september van hem te horen dat het 'de hoogste tijd (wordt), dat men in Engeland gaat inzien dat er deze winter internationale maatregelen worden getroffen om een minimale voedselvoorziening te waarborgen ... De toestand bij ons (is) vrijwelondraaglijk geworden.' Midden oktober, zo verwachtte Louwes, zouden de electrische centrales en gasfabrieken de productie voor het overgrote deel moeten staken. I Toen Hirschfeld en Wolters om op IS september in Amersfoort het eerder al gememoreerde overleg pleegden met Fiebig, wees Hirschfeld op het wegvallen van de steenkolentoevoer uit Zuid-Limburg; Fiebig zegde toe dat de Duitse mijnen steenkool aan Nederland zouden gaan leveren, beperkte hoeveelheden evenwel. Het transport zou plaatsvinden per trein - kanaalverbindingen waren er niet. Duidelijk was dat Fiebigs toezegging op losse schroeven kwam te staan toen de Spoorwegstaking uitbrak, en het was van de kant van de bezetter dan ook een redelijke veronderstelling dat hij Hirschfeld bereid zou vinden, de nadelen van die staking publiekelijk te onderstrepen. Door het Reichskommissariat werd besloten dat een van de Duitse hoofdambtenaren die steeds een open oog had gehad voor de belangen van de Nederlandse voedselvoorziening, een beroep zou doen op Hirschfeld alsook op Louwes; dit was J. c. G. van der Wense, hoofd van de Hauptabteilung Ernàhruny und Landwirtschajt van het Ceneralkommissariat für Finanz und Wirtschajt.
XCIn de loop van vrijdag 22 september werd Hirschfeld van Enschede uit opgebeld door von der Wense die Louwes en hem namens Seyss-Inquart met spoed te spreken vroeg. Zij verklaarden zich tot dat gesprek bereid. Von der Wense arriveerde des avonds om elf uur per auto in Den Haag en sprak er bijna vier uur lang met de twee Nederlanders. Hij begon met een waarschuwing. De Spoorwegstaking moest afgebroken worden; 'deJ.
1 H. de Koster: 'Herinneringen' (1945), p. 63 (Doe 1-956 A, a-r).
maatregelen die men van Duitse zijde zou willen overwegen, zouden', aldus het verslag dat Hirschfeld enkele dagen later opstelde',
XC'daarop neer komen, dat in ieder geval alle toevoer naar de grote steden stopgezet zou worden en dat men de hand zou leggen op bepaalde voorraden die daar nog aanwezig zijn om op die wijze het Nederlandse volk onmiddellijk voor het vraagstuk van de honger te stellen en op deze wijze eventueel de Spoorwegstaking te breken. Daarom was het verzoek of wij stappen zouden kunnen ondernemen teneinde de Spoorwegstaking, althans wat betreft de voedselvoorziening, te kunnen doen beëindigen, door bijvoorbeeld een oproep te richten in de een of andere vorm tot het Nederlandse spoorwegpersoneeL Wij moesten ons realiseren dat wij er met een lijdelijke houding zo maar niet af zouden komen, aangezien deze aangelegenheid van bepaalde Duitse zijde zeer hoog opgenomen werd'
XCdoelde dat op Seyss-Inquart, de Wehrmacht, de SD, of soms op Hitler? Von der Wense liet dat in het midden.
XCHirschfeld en Louwes wezen zijn beroep af: interventie van hun kant lag niet op hun weg en zou, gegeven de bij de volksmassa's levende gevoelens (het nagenoeg algemeen karakter dat de staking had aangenomen, was een duidelijke vingerwijzing), alleen maar beschouwd worden als laakbare hulp aan de bezetter en dus 'onze autoriteit bij het Nederlandse volk ten enenmale breken, waardoor de laatste mogelijkheid om nog iets in het belang van de voedselen kolenvoorziening te doen, zou zijn gebroken. Wanneer', vervolgden Hirschfeld en Louwes, 'de militaire ontwikkeling niet overeenkomstig de verwachtingen en wensen der Geallieerden zou plaatsvinden' (de Londense berichtgeving had al doen uitkomen dat de positie der Airbornes bij Arnhem zeer moeilijk was), 'dan', zo betoogden zij, 'zou bij hèn de verantwoordelijkheid voor het leed der Nederlandse bevolking liggen en zouden zij ook hun houding eventueel moeten herzien' (oproepen dus tot afbreken van de staking). 'Ieder ingrijpen van de zijde van de Duitse autoriteiten in deze materie, voorzover het de Nederlandse sector betreft, zou', zeiden zij tenslotte,
XC'de verantwoordelijkheid van de gehele calamiteit op de Duitse autoriteiten afwentelen. Wij waren van mening dat in deze omstandigheden van de Duitse autoriteiten de wijsheid verwacht zou mogen worden, zich van het geïncrimineerde ingrijpen te onthouden en zich te beperken tot het opvangen van de nadelen die de staking eventueel voor de Duitse oorlogvoering zou hebben.'
I H. M. Hirschfeld: Verslag d.d. 25 sept. J944: 'Bespreking met de heer von der Wense op 22 sept. J944'.
XCVon der Wense keerde met lege handen naar Seyss-Inquart terug.
XCOver de besluitvorming aan Duitse kant die op von der Wense's vergeefse stap volgde, zijn onze gegevens onvolledig. Dat er op de zzste nog geen definitief besluit was genomen, is duidelijk uit de woorden die hij gebruikt had; hij had immers gesproken van een 'overwegen' van het stopzetten van 'alle toevoer naar de grote steden.' Aanwijzingen zijn er dat het hier een nogal ver uitgewerkt plan betrof, opgesteld op een bespreking bij Christiansen te Hilversum, gehouden op donderdag 21 september, waar Christiansen volgens zijn stafchef, Generalleutnant H. H. von Wühlisch, gezegd had: 'Ich bin für Angriff" Lages, hoofd van de Aussenstelle Amsterdam van de Sicherheitspolizei und SD, stelde in '50 op schrift dat zijn bureau evenals alle andere Duitse bureaus in Amsterdam 'kurz nach Beginn des Eisenbahnerstreiks' een als 'geheime Reichssache' aangeduid bevel van Seyss-Inquart had ontvangen hetwelk inhield dat Amsterdam hermetisch van de buitenwereld zou worden afgesloten (aangezien von der Wense van 'de grote steden' had gesproken, nemen wij aan dat voor Rotterdam, Den Haag en Utrecht hetzelfde zou gelden); de hongersnood zou tot oproeren leiden; die oproeren zouden door Wehr macht en Ordnungspolizei telkens met geweld worden onderdrukt en, aldus Lages, 'dieser Zustand wird so lange ausgedehnt, bis sich durch die Not der Verhdltnisse die niederländischen Eisenbahnbeamten bequemen, die Arbeit u/ieder geregelt aufzunehmen.' Lages zou zich in Ouderkerk vestigen, Beaufiragter Schröder in Hilversum, 'die technischen Telex-Anlagen wurden bereits verlegt und andere technischen Massnahmen streng geheim durchgeführt.' Lages en Schröder zouden zich op praktische en humanitaire gronden met kracht tegen de definitieve uitvoering van dit bevel hebben verzet en, aldus Lages, 'in der entscheidenden Sitzung beim Reichskommissar' (volgens A. J. C. Rüter, de historicus van de Spoorwegstaking, was dit een bespreking in Den Haag, waar ook de Haagse Beaufiragte Schwebel ernstige bezwaren uitte") "u/aren dann unsere herangetragenen Argumente so stark, dass sagar Seyss-Inquart van den Folgen und Ausführungen beeindruckt war und seinen BefehZ in Zetzter Minute zurûckzog'?
XCWij houden het relaas van Lages voor aannemelijk. Van belang lijkt ons intussen dat het er na de eerste stakingsweek reeds naar uitzag dat Bahnbevollmächtigter Selzer er met het in bezet Nederland aanwezige en het uit Duitsland ontboden Duitse spoorwegpersoneel in zou slagen,J.
I Aangehaald door (RvO) A. C. Rüter: (1960), P.27I. 2 A.v., p. 272. 3 Brief, 17 juni 1950, van W. Lages aan het RvO.
voldoende Duitse treinen te laten rijden op het Nederlandse net - de Spoorwegstaking zou dus geen belangrijk nadelig effect meer hebben op de Duitse belangen in engere zin. Hoe dat zij, het besluit tot het hermetisch afsluiten van de grote steden in het westen werd niet uitgevoerd. Er viel een ander besluit waarop volgens von der Wense vooral Rauter en Fiebig zouden hebben aangedrongen: alle voedseltransporten naar het westen des lands zouden onmogelijk worden gemaakt; vermoedelijk is dit besluit op woensdag 27 september in werking getreden - het kan dus één of enkele dagen eerder zijn genomen. De uitvoering was betrekkelijk eenvoudig. Voor de bedoelde voedseltransporten kwamen slechts binnenschepen in aanmerking - het werd die schepen onmogelijk gemaakt, het Ijsselmeer over te steken; veel schepen werden daarbij in beslag genomen en die inbeslagnemingen, volgend op die welke zich eerder in september hadden voorgedaan (toen waren schepen gevorderd met het oog op het overzetten van het Duitse Vijftiende Leger over de WesterSchelde), leidden er toe dat talloze schippers zich met hun schip verborgen; sommige schippers lieten hun schip zelfs zinken.
XCNiet alleen het voedselvervoer naar het westen des lands had SeyssInquart verboden, maar ook dat vervoer in het westen. Dat laatste vervoer werd door een van von der Wense's ambtenaren toegelaten, maar ging desondanks spoedig haperen. In het westen had de actie ten behoeve van de oversteek van het Vijftiende Leger de schippers al schichtig gemaakt - berichten van wat in de IJsselmeerhavens geschiedde, versterkten hun wens om met hun eigendom uit Duitse handen te blijven. Daar kwam nog bij dat de vliegtuigen van de Second Tactical Air Force in het gebied van de grote rivieren en op de Zuidhollandse en Utrechtse wateren menigmaal schepen onder vuur namen waarbij opvarenden het leven verloren. Ook auto's die bij de voedselvoorziening in het westen waren ingeschakeld, werden beschoten - dergelijke auto's werden trouwens ook in grote getale door de Wehrmacht gevorderd. Talrijke transportondernemers volgden het voorbeeld van de schippers: zij lieten hun transportmateriaal onderduiken.
XCOmtrent het Duitse vervoersembargo werd niets gepubliceerd. Eind september geïnterviewd door de hoofdredacteur van de Deutsche Zeituno in den Niederlanden, beperkte Seyss-Inquart zich er toe, zijn' Sorge um das Land und seine Beu/ohner' te onderstrepen (notabene!) en er op te wijzen dat de Wehrmacht ' in dem Augenblick, in dem die Eisenbahner auf Aufforderung des Feindes den Streik ... begannen, ... auf aile Verkehrsmittel zurückgreifen (musste), um ihre eigenen Bela ngefü r jeden Fall zu u/ahren, So werden in u/eni gen Weehen sich ernste Schwierigkeiten für die Bedarfsdeckung des Landes, sou/ohl
hinsichtlich der Ernàhrunç wie auck der Kohlenuersorgung ergeben ... Das Reich uräre trotz des Verlustes del' Limburger Kohlengruben bereft, den äusserst not u/endiçen Bedarf an Kohlen ZUl' Verfügung zu stellen, allerdings nul' unter der selbstuerständlichen Voraussetzuno, dass alle Verkehrsmittel !ür diesen Zu/eck benutzt uierden konncn' (de Spoorwegstaking moest dus worden beëindigd). 'Au! unsere weitere Frage, welches Urteil der Reichskommissar nach den Erfahrungen der letzten Wochen im allgemeinen über die Haltuug der nieder ldndischen Bevölkerung habe, eru/iderte Reichsminister Seyss-Lnquart, er konne auch heute der Bevolleerunç nur das Zeugnis ausstellen, dass sie, abgesehen uon einzelnen, van Feindagenten angezettelten Terrorakten, sehr ruhig und besarmen geu/esen ist", en diezelfde bevolking werd in het westen des lands slachtoffer van het embargo waartoe diezelfde Seyss-Inquart had besloten! 'Men krijgt de indruk', schrijft Rüter terecht, 'dat het embargo dat de honger in zijn gevolg hebben zou, Seyss-Inquart, Rauter en andere Duitsers aantrok als een vorm van witte terreur. Het kostte de Duitsers weinig inspanning, er vloeide geen bloed bij en het effect zou nog drastischer zijn dan een toch altijd beperkt aantal arrestaties of executies' (arrestaties of executies van spoorwegstakers ): 'ruim vier milj oen mensen' (het waren er drie-en-een-half miljoen") 'zouden het aan den lijve ervaren."
XCHet embargo had ten doel, de Spoorwegstaking te breken. Dat doel werd niet gerealiseerd (wij komen op de problemen van de staking nog uitgebreid terug), wèl deed zich het door elk van de betrokken Duitsers voorziene en gewenste effect voor: het liep spaak met de Ievensrnidde
1 30 sept. 1944. 2 Het gevaar van hongersnood dreigde niet voor de plattelanders in de provincies Noord-Holland, Zuid-Holland en Utrecht. In Noord-Holland waren er op een totale bevolking van 1699000 zielen 340000 plattelanders en I 359000 'stadsbewoners' (nl. in de distributiekringen Alk maar, Amsterdam, Beverwijk, Bloemendaal, Bussum, Haarlem, Heemstede, Hilver sum, Laren, Nieuwer Amstel, Velsen, Weesp, Wormerveer en Zaandam). In Zuid Holland waren er op een totale bevolking van 2 162000 zielen 366000 plattelanders en 1795000 'stadsbewoners' (nl. in de distriburiekringen Boskoop, Delft, Dordrecht, Gorinchem, Gouda, 's-Gravenhage, Hillegom, Katwijk, Krimpen aan de Ijssel, Leiden, Leidschendam, Maassluis, Naaldwijk, Oegstgeest, Rijswijk, Rotterdam, Schiedam, Schoonhoven, Sliedrecht, Vlaardingen, Voorburg, Wassenaar, Woerden en Zwijn drecht). In Utrecht waren er op een totale bevolking van 503 000 zielen 16! 100 plattelanders en 342900 'stadsbewoners' (nl. in de distributiekringen Amersfoort, Baarn, De Bilt, Maartensdijk, Soest, Utrecht, Zeist en Zuilen). Wij ontlenen deze gegevens aan een lijst van de distributiekringen die in aanmerking kwamen voor het z.g. Zweedse wittebrood. (dep. van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening, Rijks bureau voor de Voedselvoorziening in Oorlogstijd, 7). 3 Rüter: p. 273·
lenvoorziening van de steden in het westen des lands. Anderzijds werd in de loop van oktober (het aantal in Nederland werkzame Duitse spoorwegmannen werd toen van duizend tot vijfduizend uitgebreid) duidelijk dat voldoende Duitse treinen gebruik konden maken van het Nederlandse net. Zulks leidde er toe dat Seyss-Inquart besloot, het embargo met ingang van 8 november gedeeltelijk op te heffen: in beginsel werden voedseltransporten naar het westen weer toegestaan. Seyss-Inquart dacht daarbij speciaal aan het vervoer van aardappelen. Midden oktober had hij trouwens al goedgevonden dat speciale maatregelen werden getroffen om er voor te zorgen dat in het noordoosten des lands voldoende aardappelen zouden worden gerooid.
XCVoor de voorziening van het westen met aardappelen (het weekrantsoen van de z.g. normale verbruiker was 3 kilo en men had, van dat rantsoen uitgaande, in het westen per week dus ca.ton aardappelen nodig) was aanvoer uit het noordoosten onontbeerlijk; in september '44 had bijvoorbeeld de aanvoer uit Drente de helft gevormd van de totale aardappelaanvoer naar Amsterdam - Drente had er nog meer kunnen leveren als de z.g. aardappeltreinen niet na het uitbreken van de Spoorwegstaking waren weggevallen. In diezelfde maand gingen zich overigens bij het rooien met name in deze provincie grote moeilijkheden voordoen. Er was tevoren al een tekort aan landarbeiders en dat tekort nam toe toen de bezetter in het gehele oosten des lands duizenden mannen ging dwingen tot het spitwerk voor de verlenging van dewelke eind augustus door Hitler was gelast. Berichten omtrent deze dwangarbeid drongen tot het westen door; daar werd trouwens ook bekend dat in de eerste week van oktober in Apeldoorn, Utrecht en Amersfoort grote razzia's waren gehouden (zij komen nog ter sprake). Al dat nieuws hield slechts één waarschuwing in: 'Blijf uit handen van de Duitsers!' Wilde men evenwel het rooien van de aardappelen in Drente, Groningen en Friesland versnellen, dan was het noodzakelijk om uit het westen des lands grote aantallen rooiers het Ijsselmeer te laten oversteken. Hoe kon men ze bijeenkrijgen?
13500
XCDie vraag werd met goedvinden van Seyss-Inquart opoktober door von der Wense besproken met Hirschfeld,Schwebel en de
15
burgemeesters van Amsterdam en Rotterdam: Voûte en de NSB'er ir. F. E. Müller.' Daags daarna sprak Hirschfeld opnieuw met von der Wense en nu ook met Louwes, vervolgens in een breder beraad met Woltersom, met de Haagse burgemeester: de NSB'er prof. dr. H. Westra, en met ir. F. Q. den Hollander, voorzitter van de onder de Raad voor het Bedrijfsleven ressorterende Hoofdgroep Industrie. 'Uit industriële kring blijkt reeds', noteerde Hirschfeld, 'het wantrouwen om mede te werken, omdat men vreest dat aardappelrooiers voor weermachtswerken zullen worden gelokt of misbruikt. Van Duitse zijde legt men de verklaring af dat de aardappelrooiers ongemoeid gelaten zullen worden." Ja, maar wat was zulk een verklaring waard? Bij enkele leiders van grote Haagse ondernemingen met wie Hirschfeld op de I7de sprak, bleek van 'veel wantrouwen."
XCDiezelfde avond lieten Voûte en Müller in de plaatselijke bladen een oproep opnemen die in menig opzicht aanlokkelijk klonk: wie als aardappelrooier vertrok, zou door de Nederlandse Heidemaatschappij onder dak gebracht worden; zijn voeding zou bonloos zijn (het gezin zou de bonnen van de betrokkene dus voor eigen gebruik kunnen behouden); hij behield zijn salaris of wachtgeld, zou apart loon ontvangen en zou per hectare aardappelen die hij oogstte, niet minder dan 250 kilo voor eigen gebruik krijgen; de tewerkstelling zou niet langer dan vier weken duren en het Reichskornmissariat had toegezegd dat diegenen die zich zouden aanmelden, slechts voor het rooien zouden worden ingezet. In de Amsterdamse bladen volgde op die oproep een betuiging van instemming, ondertekend door de industriëlen ir. M. H. Damme Sr. (directeur van het metaalbedrijf Werkspoor), D. Goedkoop Dzn (directeur van de Nederlandse Scheepbouw Maatschappij) en mr. D. U. Stikker (directeur van Heinekens Bierbrouwerij), in de Rotterdamse bladen ontbraken dergelijke adhesiebetuigingen (voorzitter en secretaris van de Rotterdamse Kamer van Koophandel: mr. K. P. van der Mandele en mr. W. F. Lichtenauer, hadden alle medewerking geweigerd), in de Haagse pers werd louter van de Amsterdamse actie melding gemaakt.
XCEén dag later, 18 oktober, kwamen de vier nog in bezet gebied
XC1 Twee weken tevoren, op de avond van 30 september, had Hirschfeld die was teruggekeerd van. een bespreking met Fiebig te Beilen (die bespreking komt nog aan de orde), telefonisch Voûte verwittigd, 'de indruk te hebben', noteerde deze laatste, 'en het was hem onder bedekte termen door de heer Fiebig meegedeeld, dat de Duitsers ons Nederlanders bewesten de I]ssellieten verrekken.' (E. J. Voûte: 'Aantekening', z.d. (vermoedelijk lokt. 1944) (CNO, 177 b)). 2 H. M. Hirschfeld: 'Dagboek', 16 okt. 1944. 'A.v., 17 okt. 1944.
aanwezige leden van de Contact-Commissie der Illegaliteit: W. Drees (voorzitter), dr. J. A. H. J. S. Bruins Slot (rechter-sectie), 1. Neher (midden-sectie) en drs. J. Meijer (linker-sectie)' in Amsterdam bijeen. 'De illegaliteit', zo legden zij hun standpunt vast (het werd aan alle aangesloten illegale groepen doorgegeven),
XC'kan geen geloof hechten aan het bonafide-zijn van Duitse of door Duitsers gesanctioneerde voorstellen ... Het accepteren van het rooi-aanbod brengt zonder twijfel risico's van wegvoering der arbeiders met zich ... Niettemin wordt het niet verantwoord geacht, de rooi-actie speciaal tegen te werken'?
XCeen uitspraak welke, wat de laatste zin betrof, vooral beïnvloed was door inlichtingen van medewerkers van Louwes en van voormannen van het Medisch Contact, de verzetsorganisatie der artsen. 'Zeggen we: Neen! dan', zo gaf Bruins Slot de argumenten pro en contra weer, 'zou men ons in de zeker komende voedselnood kunnen beschuldigen. Zeggen we: Ja! dan zou men ons bij een eventuele wegvoering van de arbeiders of in beslagname der geoogste producten eveneens kunnen beschuldigen."
XCDe Contact-Commissie maakte haar standpunt niet kenbaar aan de regering; daarbij nam zij aan dat de regering haar om advies zou vragen, als zij zelf zou willen reageren. Die reactie kwam, heel spoedig zelfs. In de nacht van IS op 19 oktober maakte de geheime agent jhr. mr. R. de Brauw, die de verbinding tussen het Bureau Inlichtingen (BI) en de Contact-Commissie (alsmede het College van Vertrouwensmannen) onderhield, BI attent op de oproep van Voûte. Voor kapitein rnr. C. 1. W. Fock, hoofd van het Londense bureau van BI, en A. den Doolaard, chef van Radio Oranje, stond vast dat voorkomen moest worden dat duizenden Amsterdammers in de val lie pen - een conclusie die de instemming had van de minister-president, prof. mr. P. S. Gerbrandy. Gevolg was dat Radio Oranje reeds in de middaguitzending van de rede een fel betoog van den Doolaard uitzond waarin het, vooralook gezien het feit dat de oproep voor het aardappelrooien 'niet afkomstig (was) van de verantwoordelijke en bekende voedselautoriteiten', 'hoogst onwaarschijnlijk' werd genoemd dat de gerooide aardappelen
XC'ooit de hongerige hoofdstad zouden bereiken. Waarschijnlijker is dat ze ... in
XC, Mr. C. J. F. Caljé, de vertegenwoordiger van de OD in de Contact-Commissie, had op 4 oktober Amsterdam verlaten op weg naar Eindhoven en Londen. 2 GAC-CC: Notulen, 18 okt. 1944, p. I (GAC, I A). 3 'Mededelingen van het CB der LO', 23 okt. I944 (LO/LKP, I A).
oostelijke richting zouden verdwijnen ... Nog waarschijnlijker ... dat de Amsterdammers, eenmaal in Drente aangekomen, door de Duitsers als schansgravers zouden worden misbruikt ... De heer Voûte is fout en de oproep waar allereerst zijn naam onder staat, is ook fout. De Amsterdammers zullen waarachtig wel wijzer zijn dan zich in voedselvraagstukken te laten leiden door de verachtelijke profiteur van de Februaristaking."
XCDe Brauw was het met deze argumentatie geheel eens", betreurde het dat hij de opinie van de Contact-Commissie niet tijdig had gekend en gaf op de zzste het verzoek van de commissie door om voortaan vóór het uitspreken van een radio-advies overleg met haar te plegen; hij deed ook weten dat 'voedselautoriteiten, beter bekend met ware toedracht dan Radio Oranje', den Doolaards betoog 'op zijn minst ontactvol' hadden geacht.'
XCVoûte had gehoopt dat hij ca. vijfduizend Amsterdamse vrijwilligers bijeen zou krijgen - het werden er de helft: ca. vijf-en-twintighonderd, en bij hen voegden zich ca. tweehonderd Rotterdammers en ca. zeventig Hagenaars. Hoeveel aardappelen zij gerooid hebben, is ons niet bekend (er werd een extra opbrengst verwacht van 15000 ton) - vaststaat dat alle rooiers naar en via Amsterdam konden terugkeren, aangevuld met ca. vijfhonderd onderduikers, en dat de Kriegsmarine zich bij de aardappeltransporten over het Ijsselmeer onthield van het vorderen van schepen. Trouwens, op 10 november werd in een bijeenkomst van Duitse autoriteiten de afspraak gemaakt dat een groot aantal gevorderde binnenschepen weer aan de Nederlandse autoriteiten zou worden afgestaan, maar omtrent die afspraak werden die laatsten pas begin december ingelicht
, 'Voor Damme, Goedkoop en Stikker is', schreef Hirschfeld op 19 oktober in zijn dagboek, 'deze zaak welonaangenaam. Het optreden van Londen tegen de heer Voûte maakt een weinig verheffende indruk.' Was deze dan ten onrechte een 'verachtelijke profiteur van de Februaristaking' genoemd? Bepaald niet. Wij achten het bevreemdend dat Hirschfeld er niet op heeft aangedrongen dat de aardappelrooi-actie onder de auspiciën van Louwes zou worden uitgevoerd. Duidelijk is ons inziens dat hij heeft onderschat, hoeveel weerstanden er onder de bevolking bestonden tegen figuren als Voûte en Müller. 2 Op 28 oktober seinde hij aan Bl: 'Ik acht hem weinig eervol, wien het er om gaat, de buik gevuld te houden en daartoe gevolg geeft aan een door de Duitsers gesuggereerde oproep als die van Voûte ... De Leidse burgemeester van der Werff, die liever zijn linkerarm liet opeten, moet zich in zijn graf hebben omgedraaid. Het is de bedoeling van de vijand om de grote steden te ontmannen en hij tracht dat op deze manier door te zetten.' (Vollgraff: 'Overzicht telegrammen', p. 86-87). 3 Telegram, 22 okt. 1944, van R. de Brauw aan BI (Londen) (AOK, map 'Voedseltoestand bezet gebied,' sept. 1944-mei 1945).
en toen had zich reeds een ongekende noodtoestand ontwikkeld in het westen des lands.
XCGelijk reeds vermeld, had Seyss-Inquart, toen hij eind september door de Deutsche Zeitung in den Niederlanden werd geïnterviewd, gezegd dat Duitsland bereid was' den äusserst notwendigen Bedarf an Kohlen' aan bezet Nederland te leveren, maar zulks slechts 'unter der selbstuerständlichen Voraussetzung, dass alle Verkehrsmittel für diesen Zweck benutzt uierden leon nen', anders gezegd: eerst moest de Spoorwegstaking worden beëindigd. Het stellen van die voorwaarde had niet alleen geen effect maar was ook irreëel. Voor hun eigen belangen in bezet gebied hadden de Duitsers een zekere hoeveelheid steenkool nodig (voor verwarmingsen kookdoeleinden, daarnaast ook voor het draaiende houden van die industriële bedrijven welke nog goederen voor de Wehrmacht konden produceren) en bovendien waren er openbare nutsbedrijven die in werking moesten blijven - een werking waarvan zowel de bezetter als de Nederlandse bevolking zou profiteren. Zou de waterleiding niet meer functioneren, dan zouden zich, doordat de bevolking van verontreinigd water gebruik zou gaan maken, epidemieën kunnen voordoen, zou de bemaling worden gestaakt, dan zou het gehele westen des lands onder water lopen (bij dat laatste houde men in het oog dat er in de herfst van '44 buitensporig veel regen viel).
XCOm te schatten wat men, bij voortduring van de toestand zoals deze in de zomer van '44 was, in de herfst van '44 per maand aan mijnproducten (steenkolen, cokes, steenkoolbriketten en bruinkoolbriketten) nodig zou hebben, lijkt het ons dienstig, uit te gaan van de cijfers die J. Mensink in zijn studie De steenkoolvoorziening van Nederland tijdens de tweede wereld oorlog (1946) vermeldt voor het jaar '43 een studie waarvoor helaas geen cijfers voor het jaar '44, ook niet voor de periode januari-september, beschikbaar waren. Uit een van Mensinks tabellen 1 blijkt dat in '43 aan huisbrand 2.9 mln ton werd verbruikt (dat vergde dus gemiddelde maandelijkse leveranties van ruim 240 000 ton); de gasfabrieken en electrische centrales hadden gemiddeld per maand 250000 ton verbruikt, de spoor
I Op p. 206-0 7.
wegen 50000 ton, de binnenvaart 35000 ton, de gasgeneratoren van auto's 13000 ton, de industrie ruim 200000 ton (daarvan alleen de voedselindustrie 60 000 ton), de kwekerijen ruim 5000 ton, de openbare diensten 3 000 ton en aan de Wehrmacht was gemiddeld per maand 26000 ton ter beschikking gesteld.
XCHet spreekt vanzelf dat men die verbruikscijfers voor '43 niet zo maar mag transponeren naar de zomer van '44. Het gas- en electriciteitsverbruik door de burgerij was beperkt, de dienst van de spoorwegen was ingekrompen, een deel van de industrie was stilgelegd en bovendien hebben wij nu slechts te maken met Nederland benoorden de rivieren waar van alle mijnproducten (het eigen verbruik van de mijnen en van de briketten- en cokesfabrieken hebben wij niet meegeteld) misschien drie-vierde werd verbruikt. Afgezien nog van wat voor verwarmingsdoeleinden nodig was (dat kon men niet geheel laten vervallen: de zieken in de ziekenhuizen kon men bijvoorbeeld niet in de kou laten liggen), mag men stellen dat bezet Nederland benoorden de rivieren voor de handhaving van het 'normale' bestaan een maandelijkse behoefte had aan steenkool van minstens 350000 ton. Toen in september '44 de verbinding met de Limburgse mijnen werd verbroken, lagen er voorraden bij de industrie en bij de centrales (wij beschikken niet over cijfers maar durven veronderstellen dat die voorraden niet groot waren) en van de bij de steenkolenhandel aanwezige voorraden, in totaal, gelijk reeds vermeld, 250000 ton, lag misschien een kleine 200000 ton benoorden de rivieren.
XCWij vermeldden de cijfers voor het gemiddelde maandverbruik in '43 omdat onze, helaas onvolledige, gegevens over wat het bezette gebied uit Duitsland aan steenkolen ontving, ook op maanden betrekking hebben. Wehrmacht en Reichskommissariat becijferden kort na de septembercrisis, wat (in hun visie!) de minimale maandelijkse steenkoolbehoeften van bezet gebied waren ; men kwam uit op II 5 000 ton; daartoe wilde men per dag vier kolentreinen uit Duitsland laten komen.
XCHoeveel steenkool werd in werkelijkheid aangevoerd? In oktober werd niets geleverd, in november nog geen 40 000 ton, in december (het cijfer ontbreekt) wellicht iets meer, in januari ruim 80000 ton en 'voor februari' (het cijfer ontbreekt) 'ziet het er', zo noteerde Hirschfeld op de 8ste in zijn dagboek, 'hopeloos uit' - in die maand kwamen later echter wel enkele kolentreinen aan, want op 16 maart noteerde Hirschfeld dat er sinds de ode maart geen kolentrein meer uit Duitsland was gearriveerd; tussen 8 februari en 9 maart waren er blijkbaar nog kolentreinen aangekomen. Er kwamen er medio maart twee naar het westen des lands (vermoedelijk met ca. 2000 ton kolen) en eind maart kwam er nog één.
XCBetekent dit nu dat in elk geval in november een kleine 40000 ton en in januari ruim 80000 ton (tezamen iets meer dan wat volgens de Duitsers zelf minimaal per maand nodig was) hun bestemming bereikten? Zeker niet. De kolentreinen, aldus een Amsterdamse deskundige, 'kwamen half leeggeroofd hier aan."'Half leeggeroofd' zal men wel niet letterlijk moeten nemen, maar dat door de bevolking die in de kou zat, overal waar dat mogelijk was gepoogd werd zich brandstof uit de kolenwagons toe te eigenen, lijkt ons waarschijnlijk. Bovendien willen wij er op wijzen dat de verdeling van de beschikbare steenkoolover het gehele land ongelijk was - het oosten en het noorden ontvingen méér dan het westen. Vervoer naar het westen was door de Geallieerde activiteit in de lucht extra-riskant en extra-moeilijk, ook nadat de Geallieerde luchtmachten op dringend verzoek van majoor J. Kok, hoofd van sectie V (spionage) van het hoofdkwartier van de OD, er toe waren overgegaan, de spoorbruggen waarvan de kolentreinen gebruik maakten, niet langer te bestoken.
XCWij vermeldden reeds dat Hirschfeld al vóór de Spoorwegstaking had bepaald dat aan de gezinnen geen huisbrand meer mocht worden afgeleverd en dat het veruit grootste deel van de industrie moest worden stilgelegd. De betrokken bedrijven zouden geen steenkool meer ontvangen en evenmin gas en electriciteit. Om normaal voort te werken hadden de gasfabrieken en electrische centrales benoorden de grote rivieren misschien wel bijnaton steenkool per maand nodig: een veelvoud van wat van november af maandelijks voordoeleinden werd geleverd. In oktober stonden die leveranties geheel stil - elke centrale gebruikte toen de eigen voorraden, aangevuld met wat men bij stilgelegde bedrijven kon ophalen (dat ophalen werd in de volgende maanden voortgezet).
200000
XCDuidelijk was dat het verbruik van gas en electriciteit drastisch moest worden beperkt. Nadat er tevoren al lange stroomloze perioden waren geweest, werden in Amsterdam en in de rest van Noord-Holland begin oktober nagenoeg alle gezinnen van de stroomtoevoer afgesneden; in
1 L. VOS: 'De electriciteitsvoorziening tussen Dolle Dinsdag en de bevrijdingsdag', 1953, p. 202.
Utrecht en in Zuid-Holland geschiedde hetzelfde eind november', in de rest van het land in december'. De Achterhoek en de overige grensgebieden alsmede een tijdlang ook de Veluwe bleven, maar niet voor particulieren, een beperkte hoeveelheid stroom ontvangen uit Duitse centrales. Veel was het niet; begin december werd voor de bureaus van het Reichskommissariat in Delden bepaald dat er per werkruimte slechts één lamp mocht branden van hoogstens 60 watt.
XCIn steden waar trams of (Groningen) trolleybussen reden (de dienst was van begin september af belangrijk ingekrompen), werd deze vorm van vervoer stopgezet, in de regel op de dag waarop de meeste particulieren van de stroomvoorziening werden afgesneden. Dit betekende dat het leven in die steden voor de burgerij aanzienlijk moeilijker werd. Wie nog een fiets had, durfde die uit angst voor vordering bij tijd en wijle niet te gebruiken en moest dan lopen: lopen naar zijn werk als hij nog werk had, lopen voor bezoek aan familieleden of vrienden; lag er een brug in de route, dan kon het gebeuren dat men lang moest staan wachten - in het westen des lands moesten tenslotte alle beweegbare bruggen met handkracht worden bediend; een wachttijd van een half tot een heel uur was dan normaal.
XCWaar behield men de aansluiting op het electrische net? In Duitse bureaus, in panden waarin Duitsers woonden die een officiële functie hadden, in bedrijven die voor de Duitsers werkten, in overheidsgebouwen, in krantendrukkerijen, in ziekenhuizen (ook artsen en apothekers behielden hun aansluiting) en in bedrijven of ruimten, de uitdelingslokalen van de centrale keukens bijvoorbeeld, die ingeschakeld waren bij de voedselvoorziening. Ook moesten de installaties voor bemaling, voor drinkwatervoorziening en voor de afvoer van het rioolwater alsook het telefoonnet in werking blijven. Er bleef dus spanning staan op het electrisch net en velen maakten daar gebruik van om elandestien stroom af te tappen. Wel te verstaan: waar een hele straat was afgesloten, was elandestien aftappen niet mogelijk, maar er hoefde in die straat maar een Duitse functionaris of een arts te wonen dan wel een apotheek gevestigd te zijn of een bedrijf dat de Wehrmacht nodig had of een bakkerij, en dannovember af een maandverbruik toegestaan van maximaal slechts 8 kilowatt, oftewel per dag nog geen 270
! In Zuid-Holland bleef van eind december af slechts de Rotterdamse centrale die met koppellijnen met de overige verbonden was, in werking. 2 Op grond van eigen, beperkte voorraden kon men alleen in Leeuwarden en andere plaatsen in Friesland een minieme stroomlevering aan particulieren voortzetten; daarbij was van eind
was het elandestien stroomverbruik wèl mogelijk. Vergeleken met de zomer van '44 daalde het totale stroomverbruik in het westen des lands tot ca. 10%.
XCTalloze moeilijkheden in het dagelijks leven vloeiden hier uit voort. Als men geen kaarsen had of andere artikelen die enig licht konden verspreiden (carbid, petroleum of olie), zat men's avonds in het donker. Geen enkel electrisch apparaat werkte meer, ook niet de electrische bel. Parterrebewoners kon men waarschuwen door op de deur of op een raam te bonzen dan wel te rammelen met de klep van de brievenbus - moest men hoger zijn, dan diende men veelal aan een touw te trekken dat uit een raam van de bovenverdieping hing. Aan de openbare weg stonden, evenals in de woningen, de electrische klokken stil; in heel Amsterdam kon men op straat nog maar op de helft van de kerkklokken en op de klokken van het hotel Americain op het Leidseplein, van het Rijksmuseum en van het Stedelijk Museum zien, hoe laat het was (al die klokken werden mechanisch opgewonden). De stilstaande klokken maakten een merkwaardig vervreemdende indruk - het leek of het gehele leven stilstond.
XCDat men zijn aansluiting op het electrisch net kwijtraakte, betekende ook dat men, tenzij men een kristalontvanger bezat, in het algemeen zijn verborgen radio niet langer kon gebruiken 1 de meesten die in het westen des lands woonden, konden dus niet meer luisteren naar de Londense uitzendingen. Zeker, de illegale pers ging door middel van de verspreiding van talloze gestencilde nieuwsbladen voor de nieuwsvoorziening zorgen, maar het nieuws te lezen. was iets anders dan het met eigen oren te horen. Meer dan vier jaar lang hadden de BBC en Radio Oranje hun best gedaan, het moreel in bezet gebied hoog te houden - zij raakten in de herfst van '44 in het westen het veruit grootste deel van hun luisteraars kwijt. Bij die luisteraars werd derhalve in een periode waarin de nood van maand tot maand klom, het gevoel van isolement sterker. Speciaalom naar de radio te kunnen blijven luisteren, trachtte menigeen een beetje stroom op te wekken met de dynamo van een flets waarvan een wiel draaiend werd gehouden - wie een accu bezat, poogde op dezelfde wijze stroom te vergaren.
1 In de tweede helft van '43 had de bezetter de inlevering van alle radiotoestellen gelast, maar er zijn toen naar onze schatting, afgezien van de radio's in 'foute' gezinnen (die behoefden niet te worden ingeleverd), ca. 400000 toestellen achtergehouden; dat betekende dat van begin '44 af in één op de vijf gezinnen nog een radio aanwezig was.
Nu hebben wij tot dusver slechts geschreven over de moeilijkheden die voor de burgerij voortvloeiden uit het wegvallen van de electriciteitsvoorziening, maar die welke het gevolg waren van het staken van de gastoevoer naar vrijwel alle woningen, waren niet geringer. De aflevering van gas aan particulieren werd in Noord-Holland midden-, resp. eind oktober beëindigd, in Utrecht eind oktober, in Zuid-Holland in oktober (o.m. in Leiden en omgeving en in Den Haag), eind november (in Rotterdam) en midden december (in andere steden aan de Nieuwe Waterweg). In het oosten en noorden des lands kon, zij het in zeer bescheiden mate, nadien nog enkele uren gas geleverd worden, in Zwolle bijvoorbeeld (met onderbrekingen) tot aan de bevrijding. De gasfabrieken van Leeuwarden en van de stad Groningen moesten in maart stoppen maar die van Groningen kwam enkele dagen later weer in bedrijf met turf als grondstof ', de fabriek van Zutfen was overgeschakeld op hout en wij achten het aannemelijk dat men ook in andere bosrijke gebieden dan de Achterhoek hout heeft gebruikt voor de productie van gas. Waar nog gas werd geleverd, geschiedde dat overigens slechts één of twee uur in het begin van de avond: de huisvrouw kon dan warm eten toebereiden. In Utrecht en in Noord- en Zuid-Holland was dat laatste van de bovengenoemde tijdstippen af niet meer mogelijkop de problemen die hieruit voortvloeiden, komen wij bij onze bredere beschrijving van de hongerwinter (hoofdstuk 3) terug en daar zullen wij ook de gevolgen van het tekort aan huisbrand beschrijven.
XCWat dat laatste tekort betreft: voor de winter van' 44 op '45 was een huisbrand-rantsoen vastgesteld van 7 hl (op zichzelf al veel te klein), maar toen begin september de aflevering van huisbrand aan particulieren werd gestaakt, had men in minder dan de helft van de gezinnen slechts 4 hl ontvangen en in meer dan de helft nog in het geheel niets.
XCVan begin september af kreeg dus nog slechts een klein deel van het Nederlandse bedrijfsleven steenkolen of stroom; hoofdzakelijk waren dat de bedrijven welke te maken hadden met de voedselvoorziening en met de productie voor de Wehrmatht, In Nederland was vooral de metaalsector voor de Wehrmacht van betekenis geweest, maar die sector
lOok de electrische centrale in Leeuwarden gebruikte tenslotte turf als brandstof.
werd goeddeels stilgelegd, met uitzondering van enkele bedrijven waar men met eenvoudige middelen noodkacheltjes mocht vervaardigen waaraan grote behoefte bestond.' Ook garagebedrijven die diensten aan de Duitsers bewezen, konden doorwerken; hetzelfde gold voor een klein deel van de Twentse textielindustrie waar militaire kleding werd vervaardigd. Dat was alles. Duizenden fabrieken, grote en kleine, die, zij het in afnemende mate, goederen hadden gemaakt voor de binnenlandse markt, produceerden niet langer. Neem de zeep- en zeeppoeder-industrie - wat zij in de zomer van '44 nog aan rantsoenen had kunnen vervaardigen, was weinig en van bedroevende kwaliteit, maar toen de aanwezige voorraden geheel waren uitgeput, kwamen zeep en zeeppoeder in het geheel niet meer in distributie. Begin mei '45 bleek dat in Amsterdam in bijna 160 van 180 onderzochte gezinnen geen zeep of zeeppoeder meer aanwezig was, en wij veronderstellen dat het er elders in het pas-bevrijde gebied niet heter voorstond. Uit cijfers die wij in hoofdstuk 3 zullen vermelden, zal blijken dat op de zwarte markt exorbitante prijzen werden betaald voor de simpelste gebruiksartikelen: een duidelijk symptoom van de schaarste, die door het stilleggen van gehele bedrijfstakken was toegenomen.
XCWat deed men in de stilgelegde bedrijven? Wij hebben daar geen overzicht van maar veronderstellen dat er geen bedrijf was waar men niet, nu men de gebruikelijke producten niet langer kon vervaardigen, trachtte (tenminste zolang de bedrijven niet geheel waren leeggeroofd, waarover straks meer) vervangende producten te maken waar men geen steenkool of energie voor nodig had. Men wilde vóór alles de arbeiders vasthouden om na de bevrijding de normale productie weer zo snel mogelijk te kunnen hervatten. Stillegging van een bedrijf betekende trouwens niet dat men verlof had, de arbeiders te ontslaan - zij werden dan op wachtgeld gesteld. Daarvoor bestond een door Sociale Zaken uitgevoerde regeling, krachtens welke ondernemingen een wachtgeldsubsidie konden krijgen, groot 50 %, en de wachtgelders zich dagelijks moesten aanmelden bij de gewestelijke arbeidsbureaus. Van september '44 af vormde het aanvankelijk voor talrijke stilgelegde bedrijven geen moeilijkheid om de 'eigen' 50 % voor de wachtgelden op te brengen, maar andere kregen toen reeds een tekort aan liquide middelen. Aanvankelijk ging het bedrijfsleven zichzelf helpen (enkele grote bedrijven die3
1 Tot eind december '44 werden bijna 17000 van die noodkacheltjes gedistribueerd, hoofdzakelijk aan gezinnen met een zuigeling of waar zieken werden verpleegd die apart toebereid voedsel nodig hadden.
aanzienlijke financiële reserves hadden opgebouwd, verstrekten via de Hoofdgroep Industrie kredieten aan ca. 50 andere tot een totaal van f ro mln), later sprong de Nederlandse overheid in de bres. Hirschfeld, een overtuigd voorstander van de ondernemingsgewijze productie, achtte het hoogst ongewenst dat bedrijven in dusdanige moeilijkheden zouden geraken dat er na de bevrijding een krachtig streven zou ontstaan om ze van de particuliere naar de overheidssector over te brengen, anders gezegd: te socialiseren. Hoe kon dat voorkomen worden? Op de eenvoudigste wijze door het overheidssubsidiepercentage van de wachtgeldregeling te verhogen. Hirschfeld wilde het van 50 op 70 brengen en hij was er tevens voorstander van om, indien nodig, de resterende 30 % voor te schieten. Medio oktober trachtte hij in een bespreking waaraan o.m. de industriëlen Damme en Stikker deelnamen, bij de secretaris-generaal van sociale zaken, ir. R. A. Verwey, begrip te wekken voor de wenselijkheid van zulk een nieuwe regeling; hij achtte, tekende Verwey aan, 'de uitgaven ... volkomen gerechtvaardigd ... Bedrijfsleven moet niet lam geslagen worden. Revolutie moet voorkomen worden." Hirschfeld wist dat een Duitse ondernemer als Fiebig er niet anders over dacht - aan Völckers, de Beaufiragte voor Rotterdam, schreef hij op 10 november (de eerste van twee dagen waarop de Wehrmacht in de grote havenstad enorme razzia's uitvoerde) een brief waarin hij 'die Verhindeneng einer Aufiosung der Gesellschajt, die auch. in Anbetracht der Not/age der Ernährung zur völligen Anarchie [ühren ururde, een wens noemde welke, naar hij aannam, door Völckers werd gedeeld.'
XCFormeel werden de door Hirschfeld bepleite verhogingen niet ingevoerd, maar in feite wist het departement van sociale zaken voldoende gelden vrij te maken om bedrijven die door de wachtgeldregeling in moeilijkheden kwamen, te helpen. Ook kregen de gemeenten grote kasvoorschotten. Mèt Hirschfeld waren Duitsers als Fiebig en Völckers, maar ook Fischböck en, zo veronderstellen wij, Seyss-Inquart, er voorstander van dat verpauperisering van de arbeidersmassa's in Nederland moest worden voorkomen; anarchie zou tot revolutionaire actie kunnen leiden en die actie, zo werd blijkbaar gevreesd, zou voor of na het einde van de oorlog naar Duitsland kunnen overslaan. Aldus deed zich de merkwaardige situatie voor dat door een aantal voormannen van de bezettende macht werd gedoogd dat arbeiders die uit handen van de Duitsers waren gebleven en feitelijk onderduikers waren, als wachtgel
XCI Aangehaald in (RvO) B. A. Sijes: De arbeidsineet. De gedwongen arbeid vall Nederlanders in Duitsland, 1940-1945 (I966), p. 557. 2 A.v. 3
ders financieel gesteund werden door de Nederlandse overheid en de bepaling dat zij zich dagelijks bij de gewestelijke arbeidsbureaus moesten aanmelden, niet langer behoefden na te leven (dat was, gegeven de vele razzia's, veel te riskant), terwijl diezelfde bezettende macht de boven alles wenselijk geachte maatschappelijke rust ondermijnde met acties die in het gehele land schrik en ontsteltenis teweegbrachten.
XCDe Duitse legereenheden in de bezette delen des lands maakten in oktober '44 deel uit van Models Heeresgruppe B. Model werd evenwel aan het einde van die maand ingeschakeld bij de strikt geheime voorbereiding van het Ardennen-offensief en er werd toen benoorden de grote rivieren een nieuwe legergroep gevormd: Heeresgruppe H met General oberst Kurt Student (tevoren bevelhebber van de Erste Fallschirm-Armeei als bevelhebber. Die Heeresgruppe kreeg geen offensieve maar een louter defensieve taak. Onder de Heeresgruppe ressorteerden twee legers: de Erste Fallschirm-Armee in het Rijnland (daarmee hebben wij nu verder niet te maken) en het Vijftiende Leger. Dat Vijftiende Leger had de Nederlandse kust tussen Den Helder en Hoek van Holland slechts zwak bezet, op Schouwen en de Zuidhollandse eilanden lagen daarentegen drie divisies, verder oostwaarts vier (benevens, in de herfst van '44, de Kampfgruppe Rauter die tegen Geallieerde luchtlandingen zou worden gebruikt). Een aantal van die divisies werd in november en begin december naar Duitsland verplaatst om bij het Ardennen-offensief te worden ingezet (gedeeltelijk namen nieuwe eenheden uit Duitsland hun plaats in); toen verdween ook de bevelhebber van het Vijftiende Leger, Ceneralleutnant Gustav von Zangen - hij werd door Christiansen opgevolgd en bij diezelfde gelegenheid kregen de resten van het Vijftiende Leger een andere aanduiding: het Vijf-en-twintigste Leger. Van begin november af had Christiansen dus een dubbele functie: hij was bevelhebber van het Vij f-en-twintigste Leger èn Weh rmachtbefehlshaber in den Niederlanden . Een deel van de staf die hij in die tweede functie in Hilversum bij zich had gehad, werd onder zijn chef-staf von Wühlisch naar Emmen verplaatst en daar oefende von Wühlisch voor het oosten des lands in feite de functie van Wehrmachtbefehlsh aber uit. In het opereren met grotere eenheden had Christiansen evenwel geen enkele ervaring gehad (eind januari ,45 zei de chef van de Operationsabteilung van het Oberkommando
Wehrmacht, JodI, in een bespreking met Hitler dat Christiansen 'nicht gerade ein geborener Armeefûhrer' was ') - hij bleef niet lang legerbevelhebber; begin februari werd hij in die functie opgevolgd door de General der Infanterie H. Blumentritt. Als louter Wehrmachtbefehlshaber in den Nieder tanden vestigde ook Christiansen zich toen in Emmen. Enkele dagen vóór hem was tevens Student vervangen als opperbevelhebber van de Heeres gruppe H en wel door Genera/obers! Johannes Blaskowitz, tevoren opperbevelhebber van de Heeresgruppe G die de Elzas en Zuid-Duitsland tegen de Amerikanen had verdedigd; deze zou in ons land bij de capitulatie begin mei nog steeds de hoogste militair zijn aan Duitse zijde.
XCUit hoeveel militairen bestond dat Vijf-en-twintigste Duitse leger waarmee wij van begin november af te maken hebben? Vermoedelijk waren het ca. honderdtwintigduizend man, van wie men evenwel slechts ca. vijftigduizend man als fronttroepen mag beschouwen. De divisies waren aan de kleine kant en veel zware wapens hadden zij niet. Hun kwaliteit was over het algemeen niet hoog. Een deel van de soldaten was te oud, een deel te jong; er waren jeugdigen van zestien en vijftien, ja soms zelfs van veertien jaar die men als soldaat had ingeschakeld. De discipline van de eenheden had geleden. De militairen van de Wehrmacht voelden zich in Nederland nogal geïsoleerd. De meesten hunner maakten zich grote zorgen over het lot van familieleden en bekenden bij de grote bombardementen op de Duitse steden (de postverbindingen werkten traag) en menigeen besefte dat het er met Duitsland slecht voor stond. Honger leden zij niet maar hun rantsoenen waren plaatselijk aan de krappe kant. Aan sigaretten was van begin '45 af nog maar een kwart voor hen beschikbaar van wat zij tevoren hadden ontvangen, en sterke drank was er ook voor hen nauwelijks meer. Al die tekorten leidden tot talloze plunderingen. Ook vernielingen, vooral in gebouwen als scholen waarin troepen waren gelegerd, waren een aanwijzing dat de discipline verslapte. Het aantal deserteurs nam toe (alleen al in december '44 werden bijna honderd militairen van de Wehrmacht gearresteerd door de Feldgendarmerie 'wegen Fahnenflucht ader unerlaubter Entfemung'2), niettemin was er in de eenheden als geheel nog een ruime mate van cohesie. De bevelen van de officieren werden opgevolgd, die officieren volgden de bevelen der hogere staven op en de hogere staven hielden zich aan Hitlers instructie: bezet Nederland moest hardnekkig worden verdedigd.
1 (1962), p. 857. 2 674, [ p. 4 (CD!).
XCWat terwille van die verdediging aan graafwerk moest worden verricht, zullen wij later beschrijven - hier willen wij vermelden dat na alle inundaties waartoe het reeds eerder in de bezetting was gekomen, van de herfst van '44 af weer nieuwe delen des lands onder water werden gezet, in het westen, in het midden (bij de Grebbelinie), in de kop van Overijssel en in Groningen (in Friesland, ten dele ook in Groningen, kwamen bovendien gebieden onder water te staan doordat er onvoldoende energie was voor de bemaling). In totaal was in het voorjaar van '44 al 4 % van de Nederlandse cultuurgrond geïnundeerd, daar kwam in de herfst van '44 (Walcheren niet meegerekend) en in de eerste maanden van '45 nog eens bijna 6,5 % bij. Drie provincies waren er benoorden de rivieren waar omstreeks een vijfde van alle cultuurgrond onder water stond: Noord-Holland, Zuid-Holland en Utrecht.
XCDe nieuwe inundaties leidden tot nieuwe evacuaties. Hoeveel personen daarbij en bij de evacuatie van Den Helder (deze werd eind september gelast) huis en hof moesten verlaten, weten wij niet precies. Wij nemen aan dat, gegeven het gebrek aan vervoermiddelen, talrijke evacué's onderdak vonden in streken bij hun oorspronkelijke woonplaats. Arnhem en de zuidwestelijke Veluwezoom, het overige gebied bij de grote rivieren en Noord- en Midden-Limburg hadden, zoals wij in ons vorige deel vermeldden, in de periode september '44-februari '45 ca. tweehonderdzestigduizend in bezet gebied opgenomen evacué's opgeleverd en vóór september' 44 had het onder Binnenlandse Zaken ressorterend Bureau Afvoer Burgerbevolking ca. driehonderdtwintigduizend van de in totaal ruim vierhonderdduizend evacué's opgevangen. Het totaal aantal door dit bureau opgevangen evacué's bedroeg bij de bevrijding 'naar een globale schatting' van de directeur mr. H. W. J. Mulder ca. zevenhonderdvijftigduizend 1 misschien hebben dus van diegenen die door de nieuwe inundaties en door de evacuatie van Den Helder werden getroffen, tegen de honderdzeventigduizend personen met het Bureau Afvoer Burgerbevolking te maken gekregen." Gaat het te ver om te schatten dat door de nieuwe, door de Wehrmacht gevergde evacuaties in totaal het leven van
I H. W.]. Mulder: (I946?), p. 8. 2 Groot waren de moeilijkheden voor dit bureau: er reden geen treinen en de meeste auto's waren door de gevorderd. Mr. Mulder slaagde er in, een eigen vervoers apparaat op te bouwen, maar zijn dienst ging steeds slechter functioneren door de ontvolking van vele gemeentelijke diensten en door, zo schrijft hij, 'een toenemende prikkelbaarheid en absentie wegens honger, ziekte en gemis aan vervoermiddelen.' (a.v., p. II).
misschien wel meer dan tweehonderdduizend Nederlanders werd verstoord? 1 Wij menen van niet.
XCMaar de Wehrmacht bracht nog meer verstoringen teweeg.
XCDe Duitse troepen die in oktober '44 in Noord-Brabant bewesten de Z.g. Corridor streden, waren schamel uitgerust; in de steden was het daar toen gekomen tot het georganiseerd vorderen van kleding en dekens bij de burgerij - daarnaast was menig Duits militair eigener beweging tot inbeslagnemingen overgegaan; vooralnaar fletsen ging de belangstelling uit.
XCBenoorden de grote rivieren had het vorderen in de maand september aanvankelijk een georganiseerd karakter. In de eerste dagen van die maand werden alle vervoermiddelen gevorderd die nodig waren voor de verplaatsing van een Duitse divisie die benoorden Antwerpen terechtkwam (de grote steden verloren toen al hun autobussen), en voor het overbrengen van het Vijftiende Leger uit Zeeuws-Vlaanderen (vooral binnenschepen werden toen in beslag genomen). Op 17 september evenwel, de dag van de grote Geallieerde luchtlandingen, ging van Christians ens Ober quartiermeister een veel algemener bevel uit": in het gebied benoorden de Waal moesten alle vrachtauto's, behalve voorzover zij bij' die lehensu/ichtige Versorgung dey niederländischen Beuolleeruno' waren ingeschakeld, alle opJ.
1 Naarmate de moeilijkheden van het dagelijks leven toenamen, werden veelalook de relaties tussen de geëvacueerden en de gezinnen waarin zij waren opgenomen, er niet beter op. Wij vermelden in dit verband dat in de katholieke kerken in oktober '44 een speciale collecte werd gehouden voor de evacué's, dat de aartsbisschop van Utrecht, mgr. de Jong, bij die gelegenheid alle katholieken in een herderlijke brief (tekst in S. Stokman : (I945), p. 295-96) vermaande, zoveelmogelijk geëvacueerden op te nemen ('wie een van hen opneemt in Christus' naam, herbergt Christus zelf') en dat de komst van de evacué's uit Limburg, de Betuwe en de Bommeierwaard hem medio februari '45 in een tweede herderlijke brief aan de gelovigen (tekst: a.v., p. 307-08) deed schrijven: 'Wij weten het: de nood onder u allen is groot. Maar gij, die tenminste nog een eigen dak hebt boven uw hoofd, zult toch met echte christenliefde uw huis en uw goederen ter beschikking willen stellen voor de getroffenen ... Nu ... is het ogenblik gekomen dat wij als weleer de H. Martinus de helft van ons eigen kleed moeten afstaan aan degene die niets meer heeft.' 2 Tekst:
benzine aangewezen personenauto's die geen rijvergunning hadden (die stonden dus in garages of andere ruimten), alle personenauto's met een gasgenerator en alle motorfietsen in beslag worden genomen; voor nadere gegevens omtrent al die auto's en motorfletsen werden de Duitse eenheden verwezen naar de kartotheken van de rijksverkeersinspectie. Vooral die verwijzing naar de rijksverkeersinspectie lijkt er op te duiden dat de Oberquartiermeister een goed geregelde vordering beoogde, waarbij uiteraard ook de gebruikelijke vorderingsbewijzen (grondslag voor vergoeding door de Nederlandse overheid) zoveel mogelijk zouden worden uitgereikt, en stellig had het bevel van de Oberquartiermeister niet te maken met de luchtlandingen die pas om één uur 's middags begonnen. Die luchtlandingen nu deden een situatie ontstaan waarbij dat bevel als vrijbrief werd beschouwd voor veel algemener inbeslagnemingen die veelal een wild karakter droegen. In Rotterdam bijvoorbeeld werden op IS september alle auto's en vrachtauto's gevorderd waarop de Wehrmacht beslag kon leggen en nadat Völckers haastig vergunningen had afgegeven voor vrachtauto's die voor de voedselvoorziening reden, werden die in de nacht van de t Sde op de rode toch ingepikt - 'met zeer veel moeite', aldus in '46 de Rotterdamse hoofdagent van het district Zuid-Holland van de Autobevrachtingsdienst, 'werden een paar melkauto's teruggegeven." In Wateringen in het Westland kwam in de ochtend van de rede een troep Duitse militairen uit Naaldwijk aanzetten met een trailer 'en werden', aldus een plaatselijk relaas, 'voetstoots alle rijwielen van de mensen afgenomen en op die vrachtauto geladen' (de Oberquartiermeister had niet van fletsen gerept).
XC'Toen er niets meer te vangen was, gingen" die Duitse fietsendieven overal huiszoeking doen maar ze zochten niet alleen naar fietsen maar ook naar radiotoestellen, accu's, benzine en olie, maar zagen ze een stofzuiger, electrisch strijkijzer of goede naaimachine, dan werd dat ook maar ingepikt. Onnodig te vermelden dat koek, boter, snapsen alles wat eetbaar was, ook meegenomen werd.'
XCOok de garage van de Vios, de Westlandse autobusonderneming, werd doorzocht:
XC'Alles werd opengebroken, kapot getrapt en opgegraven. Daar was de buit voorJ. J.
I Pol. Rotterdam: p.v. inz. F. C. Christiansen (afgesl. 18 mei 1946), p. 23 (getuige Oster) (Doc. 1-283, b-6). 2 Jenever.
de Moffen enorm: nieuwe autobussen, tientallen luxe-auto's, honderden autobanden, honderden liters smeerolie en benzine, radio's, enz."
XCTerugkijkend op de activiteit na het bevel van Christians ens Oberquar tiermeister schreef de Feldkommandantur die het westen des lands bestreek, dat ten aanzien van de vorderingen' eine DiszipLinlosigkeit' in zwang was gekomen,
XC'die kaum noch zu iiberbieten isl ... Es u/urde ... den Truppen tuohl auIgegeben, nach Möglichkeit IÜY die Beschlagnahmungen Bescheinigungen auszustellen, doch u/urde dies in den seltensten Fällen beachtet . Bei den Beschlagnahmungen ging man derart YÎgOYÖSzu Wake, dass in vielen Fallen nicht einmal die allernötigsten Fahrzeuge ubrigblieben, um die Versorçuno der Bevölkerung sichereustellen. Nicht nur Binheiten und Dienststellen, sondern auch eineelne Wehrmathtangehorige machten van dey Möglichkeit dey Beschlag nahme u/eitgehendsten Gebrauch'?
XCeen passage welke aantoont dat het gebeurde in Rotterdam en Wateringen allerminst op zichzelf stond.
XCWat de fietsen betrof, kwam op 12 oktober bij Seyss-Inquart, Christiansen en Rauter een bevel van de Oberbefehlshaber West, von Rundstedt, binnen': alle herenfietsen moesten in beslag worden genomen met uitzondering van die welke in gebruik waren bij 'spitters', bij brug- en sluispersoneel en "nach Möglichkeit' bij arbeiders in de industrie en in de landbouw. Hoeveel fietsen bij die gelegenheid werden buitgemaakt, weten wij niet - het schijnt dat in sommige gemeenten eenvoudig werd opgegeven voor hoeveel fietsen men moest zorgen, althans: toen in Heiloo bij Alkmaar door de burgerij niet voldoende fietsen waren ingeleverd, maakte de NSB-burgemeester bekend dat tien inmiddels gearresteerde gijzelaars zouden worden doodgeschoten als er niet aanvulling kwam (daarvoor werd toen gezorgd).
XCNa die actie bleven de individuele roofpartijen voortduren. Christiansen bepaalde in de tweede helft van oktober dat vorderingen van fietsen en andere voertuigen voortaan louter door de Wehrmacht- en Ortskom mandanturen mochten geschieden en dat eenheden van de Wehrmacht dergelijke verplaatsingsmiddelen alleen in beslag mochten nemen wanneer het tot nieuwe Geallieerde luchtlandingen op Nederlands gebied
, [PoH. Lipman]: (1945 ?), p. 13-14. 724: 31 okt. 1944, p. 5 (CDI). in Rauters circulaire, 16 okt. 1944 (CD!, 15.0981). 2 3 Tekst
was gekomen, 'jedoch hat sich', aldus de zojuist geciteerde Feldleommandan tur, 'das Verjohren aus den kritischen Tagen des September, einfack zu nehmen, u/as man braucht, u/enn nötig mit WaffengeUJalt, 50 eingebürgert, dass auch heute' (eind oktober) 'auch vielfach hiernach. gehandelt u/ird'
XCBleven die roofpartijen in november en december achterwege? Bepaald niet. Toen begin december een PTT'er in Twente, die zijn fiets aan een Duitse militair had moeten afgeven, door dat feit een schakeling welke voor de Duitse militaire telefoonverbindingen van groot belang was, niet tijdig had kunnen uitvoeren, ging midden januari '45 van Student, bevelhebbervan de Heeresgruppe H, een bevel uit", waarin hij, onder verwijzing naar de omstandigheid dat 'in letzter Zeit ... mehrfacli geu/issenlose deutsche Soldaten Fahrräder holländischer Zivilisten geraubt (haften), z. T. unter Vcrhalten der Schussioaffe', het inzetten verlangde' aller möglichen Mittel, um jede ioillkûrlithe Beschlagnahme, einschliesslich die von Fahrràdern, ZLi unterbinden und schärfste Bestrafung van Verstossen gegen meinen Befehl'
XCHet bevel had geen enkel effect. De fietsenroof ging door en, voorzover ons bekend: geen enkele dader werd gestraft. Trouwens, begin februari bepaalde Christians ens chef-staf, von Wühlisch, dat, wanneer een bepaald gebied' Kampfgebiet' werd, de Duitse militairen alles in beslag mochten nemen wat zij nodig hadden.' Dat was precies wat velen in de voorafgaande maanden voortdurend hadden gedaan, al was Nederland benoorden de grote rivieren toen niet wat de Duitsers onder een' Kampf gebiet' verstonden: een gebied waar te land werd gevochten.
XCWij vermeldden al dat in oktober in de steden in Noord-Brabant bewesten de 'Corridor' dekens en andere textielgoederen bij de burgerij werden gevorderd. Het is mogelijk dat deze vorderingsactie te maken heeft gehad met een veel grotere die vooral in het westen des lands werd uitgevoerd en die de bedoeling had, de Wehrmacht de beschikking te geven over o.m.dekens en evenveeloverjassen, pullovers, stellen ondergoed, paren kousen of sokken en paren schoenen. In september waren reeds de reserve-voorraden van het rijksbureau voor de distributie van textielgoe
200000
XC1 WBN, Feldleommandantur 724: 'Lage und 5timmungsbericht', 31 okt. 1944, p. 2 Tekst: WBN, XVII, 2]2296. 'Rondschrijven, 3 febr. 1945, WBN,
deren in beslag genomen en in die maand werd ook begonnen met de vordering van de magazijnvoorraden van grote textielzaken (op de vordering van de voorraden bij die zaken en bij de textielgroothandel en -kleinhandel komen wij nog terug), maar kennelijk had dit alles niet voldoende opgeleverd - trouwens, de voorraden van het rijksbureau waren naar Duitsland gevoerd.
XCIn oktober en begin november bleef de grote vorderingsactie, voorzover ons bekend, beperkt tot Den Haag, Leiden en omgeving, Haarlem en Baarn. Ook in Tiel werd gevorderd: daar moest de burgerij eind oktober op één dag 1000 stellen ondergoed, 1000 paar sokken, 1000 zakdoeken en 600 paar handschoenen inleveren (hetgeen geschiedde), maar die actie in Tiel stond kennelijk op zichzelf (er kunnen meer van die acties zijn geweest) omdat er niet de algemene regels bij werden gevolgd die men in de overige genoemde plaatsen in het oog hield. Daarbij hadden de Duitsers tevoren bepaald, hoeveel textielgoederen (de schoenen waren vervallen") in elke gemeente moesten worden bijeengebracht (wij kennen slechts het quotum voor Leiden: 12000 stuks). Op aanplakbiljetten stond in het Duits en Nederlands te lezen dat men per gezin voor een waarde van f 72,50 aan dekens en kleding diende in te leveren (een winterjas werd gerekend f 50 waard te zijn, een wollen deken f 35, een regenjas f 30, enzovoort, tot het laagste bedrag was bereikt: f 2,50 voor een paar wollen sokken). De inlevering moest geschieden in overheidsgebouwen (in Den Haag in scholen). Men zou daar dan een afgestempelde Bescheinigung ontvangen ten bewijze van het feit dat men aan de inleveringsplicht had voldaan en tegen overlegging van dat papier zou men door de gemeente f 72,50 uitbetaald krijgen; men las voorts dat huiszoeking zou worden verricht bij wie niets inleverde. De actie zou verscheidene dagen duren.
XCDe illegale groepen stelden zich duchtig teweer. Zodra de ContactCommissie te Amsterdam was ingelicht omtrent de aanplakbiljetten in Den Haag en elders, stelde zij (25 oktober) als richtlijn vast dat ambtenaren verplicht waren, iedere medewerking te weigeren en eventueel ontslag te nemen, en dat de burgerij niets moest inleveren. Die richtlijn werd aan alle illegale groepen doorgegeven welke overigens in Den Haag al uit zichzelf tot actie waren overgegaan, en niet zonder succes: een deel
1 In '47 beweerde Schwebel dat hij het was geweest die bij de bereikt had dat schoenen buiten de inleveringsactie vielen; dat is niet onwaarschijnlijk. Schwebel zal er wel op gewezen hebben dat de meeste mannen maar één paar schoenen bezaten.
van de gemeente-ambtenaren weigerde medewerking, de Haagse journalisten legden de verzoeken van Beaufiragter Schwebel om tot volgzaamheid aan te sporen naast zich neer, bi'j de Algemene Landsdrukkerij (de latere Staatsdrukkerij) weigerden vier typografen de aanplakbiljetten te zetten of te drukken (zi] werden door de NSB'er die de leiding van het bedrijf had gekregen, ontslagen) en een van de typografen gaf een deel van het voor de Bescheinigung te gebruiken papier alsmede het zetsel van dat paperas aan een vervalsingsgroep door, met als gevolg dat de Haagse illegaliteit al 40000 Bescheinigungen had laten drukken toen de bezetter er nog niet één bezat. Een moeilijkheid was dat de bezetter in Den Haag tijdens de vijf of zes dagen durende actie elke dag in elke wijk een ander stempel gebruikte, maar dat probleem werd opgelost: zodra de inleveringslokalen open gingen, bracht een illegaal werker daar de nodige goederen heen; hij kreeg dan een Bescheinigung met het voor die dag in de betrokken wijk geldende stempel en dat laatste werd in linoleum nagesneden, waarna de bij de actie ingeschakelde illegale groepen op een centraal punt het voor hun buurt nodige aantal afgestempelde Bescheini gungen konden afhalen. Die valse Bescheinigungen werden hier en daar in Den Haag zelfs huis aan huis afgegeven (een deel kwam op de zwarte markt terecht waar men ze voor f 35 kon kopen), anders gezegd: over het algemeen konden diegenen die niets wilden inleveren, zich dekken met een paperas dat er authentiek uitzag en bescherming leek te bieden tegen huiszoeking. Een zeker risico dat toch tot huiszoeking zou worden overgegaan, bleef natuurlijk bestaan en dat risico werd door velen te groot geacht, mede omdat men aannam, niet ten onrechte (men denke aan de wilde 'vorderingen' in de tweede helft van september), dat de controlerende Duitsers zich bij huiszoeking niet zouden beperken tot het meenemen van textielgoederen ter waarde van f72,50.
XCOp de eerste inleveringsdag was het tegenwerkend apparaat van de Haagse illegaliteit nog niet gereed. Er werd die dag (luidsprekerauto's reden rond waaruit met nadruk op het gevaar van huiszoeking werd gewezen) veel ingeleverd: 'Straten, buurten, wijken lieten', aldus een Haags illegaal werker, 'elk verzet varen ... Het geleek een massale dijkdoorbraak, De nederlaag leek volkomen." Op de volgende inleveringsdag was er meer verzet. Verzet was er ook in Leiden waar de Duitsersonveilige lijden. Schelsen van illegale werkers, hongerlijders enz. uil alle rangen en stonden (1947), p.
I H. van Wijngaarden: 'Klereninlevering. Accuraat verslag door een ondergedoken Haags student omtrent de daarvoor gestichte hulporganisatie' in:
over de opbrengst zo ontevreden waren dat in Oegstgeest een nainvorderingsactie werd gehouden. 'Iets inleveren', noteerde een inwoonster in haar dagboek,
XC'valt bijna niet te vermijden. Bij voorkeur verzinnen de mensen een smoesje om die toegevendheid goed te praten. In feite zijn ze doodgewoon bang niet te gehoorzamen. Engeland heeft ons voor dergelijke gevallen wel raad gegeven " maar zij kennen de praktijken van de heren niet zoals wij. Morgen begint de diefstal en overmorgen komen ze huis aan huis de bewijzen van inlevering inspecteren. Heb je er geen? Wat ze dan doen heb je maar af te wachten ... Met het [af]schuiven van een paar spullen kan je voorkomen dat ze de boel bij je ondersteboven komen gooien en daarbij tienmaal zoveel wegjatten. In terreur ligt immers hun kracht."
XCHet is mogelijk dat bij de inleveringsactie in de laatste dagen van oktober en de eerste van november '44 toch niet het totaalcijfer van 200000 werd gehaald, althans: in Purmerend werd eind november precies zulk een inleveringsactie gehouden, waarbij nu ook om rijlaarzen werd gevraagd. Een deel van de inwoners leverde niets in; dat kwam hun op huiszoeking te staan door de Ordnungspolizei.
XCVermeld zij tenslotte dat wie voor een waarde van h2,50 had ingeleverd, door zijn gemeente van inwoning niets kreeg uitbetaald. De gemeentebesturen kregen namelijk geen verlof van de bezetter om tot die uitbetalingen over te gaan en misschien moet ook dat feit gezien worden als een aanwijzing dat de Wehrmacht en de bezetter niet tevreden waren over het resultaat van de gehele actie. Wij houden het met name voor waarschijnlijk dat over het algemeen door arme gezinnen niets is ingeleverd: zîj konden geen enkel kledingstuk en geen enkele wollen deken missen en men had in die gezinnen geen angst dat de Duitsers bij huiszoeking iets van waarde zouden vinden.
XCAfgezien van diegenen die door de inundaties van huis en hof werden4
1 Radio Oranje had steun verleend aan de contra-actie der illegaliteit. 2 A. van der Heide-Kort: 5 1945 (1980), P·99· I 41 (25 juli 1942), p. 4-5. 2 724: 31 juli 1942, p. 3. 3 1942', p. 2 (Neur. doc. PS-1857). I Christiansen had begin oktober '42 op het verzoek om van deportatie vrijgesteld te worden, ingediend door een Joodse oorlogsgewonde van de Grebbeberg, wiens rechterbeen en linkervoet geamputeerd waren, eigenhandig geschreven: (verzoekschrift, 5 okt. 1942, van G. A. van der Hal, j). Enkele maanden eerder, in juni '42, had hij de en de en twee leden van het de mantel uitgeveegd omdat zij tegen gegrepen Engelandvaarders en een aantal illegale werkers niet onmiddellijk doodvonnissen hadden geveld; uit wat hij bij die gelegenheid zei (de tekst is slechts in het Nederlands bewaard gebleven) citeren wij: 'Wie de macht heeft, heeft het recht ... Als wij de overwinning behaald hebben, hebben wij gelijk gehad en alles wat wij deden, was goed ... Wie zich verzet, moet vallen ... Wat de Nederlanders denken, laat ons helemaal onverschillig. De vijanden moeten weg, al zou ik de hele bevolking moeten uitroeien.' (vertaling uit een Oostenrijks censuur rapport van de brief,sjuni 1942, van dr. R. Lippert aan dr. Rudolphi (Doc 1-283, b-79)). 2 Brief,sjuni 1943, van K. von Moltke aan zijn vrouw (Collectie-G. van Roon). 3 Tekst in (RvO) p. II4·
verdreven, hadden de Nederlandse burgers vóór september '44 individueel van de aanwezigheid van de Wehrmacht maar weinig last gehad. Bij velen was nog wel bij het zien van die Duitse militairen een gevoel van ergernis naar boven blijven komen (in grote delen van het platteland zag men die militairen overigens nauwelijks), maar de Wehrmacht had buiten de geïnundeerde gebieden in het dagelijks bestaan van de burgerij maar zelden ingegrepen of laten ingrijpen. Dat was wèl geschied in juli '42 toen ten behoeve van de Duitse militairen onverhoeds ruim 50000 fietsen in beslag waren genomen. 'Nauwelijks enige andere daad der bezetters (heeft)', schreef toen Het Parool,'een zo wilde woede gewekt als deze massale rijwieldiefstal' 1; 'der Niederländer, der Jast mit der fiets geboren u/ird, sieht', aldus de constatering van de Feldkommandantur in het westen des lands, 'in der Wegnahme desselben so ungeJähr das Schlimmste, was ihn treffen konnte. '2 Wel te verstaan: die actie in '42 was uitgevoerd door de N ederlandse politie, maar van de tweede helft van september '44 af waren het Duitse militairen die links en rechts, veelal met de wapens dreigend, fietsen inpikten - fietsen die men nog méér nodig had dan tevoren: in de grote steden toen daar het vervoer per tram wegviel, en in het gehele land toen men (en geen trein reed meer!) de boer op moest gaan om aanvulling te vinden voor de slinkende rantsoenen. Wat de Wehrmacht deed, werd als roof beschouwd en voor de overige wilde 'vorderingen' alsook voor de inzamelingsactie van kleding en dekens gold hetzelfde. Men kreeg nu evenwelook met de Wehrmacht te maken als een instantie die bloedige represailles nam. In dat opzicht had Wehrmachtbe fehlshaber Christiansen in augustus '42 al diepe afschuw gewekt: hîj was het geweest die eerst had geëist dat twintig van de in Noord-Brabant vastzittende gijzelaars zouden worden geëxecuteerd wegens een notabene mislukte spoorwegaanslag in Rotterdam, en die vervolgens had aanvaard dat zijn naam werd genoemd in Rauters bekendmaking betreffende het fusilleren van vijf gijzelaars - de bevolking wist: dat had Christiansen zo gewild, en in het maandrapport van zijn eigen staf was geconstateerd, 'dass seit Beginn der Besetzungszeit kein deutscher Schlag so stark empfunden u/urde ... Soviel Hass wurde wohl selten mit einem Mal festgestellt.' 3 'Van militaire zaken had', zo schreven wij in deel 4 van ons werk (in de paragraaf 'Christiansen' van hoofdstuk 2), 'de Wehrmachtbefehlshaber weinig verstand en van Nederland begreep hij nog minder ... De politiek4
was hem een gesloten boek of, beter, hij was in dat boek niet verder gekomen dan de eerste pagina waarop hij gelezen had dat Hitler een uniek genie was ... en het nationaal-socialisme een zegen voor Duitsland; er stond ook nog dat de Joden een dodelijke bedreiging voor Duitsland vormden en dat zij en alle overige tegenstanders van het Derde Rijk zo snel mogelijk uit de weg geruimd moesten worden. I Bestond er nog zo iets als het volkenrecht? In gezelschap van een aantal stafofficieren vertelde Christiansen later aan een Duitse gast hoe zijn eerste gesprek met generaal Winkelman verlopen was: 'Winkelman sagte: 'Ten nehme an, Herr General, dass Sie in der Schule je etu/as van Völkerreeht gehöyt?' '[eh nicht. Völkerreeht ist etu/as, das gibt es 11 ur in dey Zeitung, "2 Het was geheel in die lijn dat Christiansen tijdens de bespreking in Hilversum op 21 september '44 waar Seyss-Inquart, hij en anderen van gedachten wisselden over het plan, de grote steden in het westen hermetisch af te sluiten en de bevolking aan volledige uithongering bloot te stellen, volgens zijn chef-staf van Wühlisch zei: '[eh bin für Angriff.' Trouwens, diezelfde dag zond van Wühlisch (wij zijn er van overtuigd: met Christiansens medeweten en instemming) een telexbericht aan het Oberkommando der Wehrmacht? waarin erop gewezen werd dat de spoorwegstakers hun werk weigerden te hervatten, dat de burgerij personenen vrachtauto's trachtte vast te houden (de vordering van die voertuigen had van Wühlisch vier dagen eerder bevolen) maar dat de Wehrmacht krachtens de speciale bevelen van Hitler en van Keitel, chef van het Oberkommando der Wehrmacht, slechts personen mocht neerschieten, 'die J.
als Terraristen ader Saboteure Geu/alttaten begehen, u/ährend Personen) die die Sicherheit ader Schlagfertigkeit der Besatzungsmacht in anderer Weise ... ge [ährden, dem SD eu übergeben sind.' Die regeling was, aldus dit telexbericht,
XC'zu umständlidi und damit ... uniuirksam, Es fehlt VOl' allem an den notigen Polizei kräfien. Truppe muss u/ieder die Befugnis erhalten, dass sie auch Personen) die ... durch passives Verhalten die kämpfende Truppe gefährden) standoerichtlich odeI' auch ohne standgerichtliches Verjohren erschiessen kann. Es u/ird beantragt, den Fûhrerbefehl ent sprechend abeuandern'
XCAldus geschiedde: drie dagen later verleende Keitel het aangevraagde verlof en zulks niet aan Christiansen alleen maar ook aan de twee Wehrmachtbefehlshaber in Noorwegen en Denemarken, aan de drie Ober befehlshaber West, Sicdurest (Zuidwest-Duitsland en de Elzas) en Südost (de Balkan) alsmede aan de Wehrmacht in bezet Noord-Italië.
XCMerkwaardig is dat ons geen gevallen bekend zijn waarin de Wehr macht in bezet Nederland gebruik heeft gemaakt van de toegestane uitgebreide bevoegdheden.' Dat kan hebben samengehangen met de stabilisatie van het front welke zich in de loop van de herfst ging aftekenen. Was daarom het telexbericht dat op 21 september van Christiansens bureau uitging, zonder betekenis? Geenszins; het tekende een mentaliteit en die mentaliteit bleek even duidelijk uit twee gebeurtenissen die volledig binnen het ressort van de Wehrmacht vielen: wegens een overval op een Duitse militaire auto werd in begin oktober een deel van het dorp Putten in brand gestoken en werden zeshonderdzestig manrie
1 Wij vermelden in dit verband dat het met name in de tweede helft van september in de grote steden nogal eens is voorgekomen dat door de het vuur werd geopend op personen die met meer dan vijf bijeenstonden of die na acht uur 's avonds op straat waren; in Rotterdam vielen daardoor alleen al op 21 september zeven doden. In een bespreking op het bureau van Schröder beklaagde burge meester Voûte van Amsterdam zich eind september bij Seyss-Inquart over, zo noteerde Voûte, 'het optreden van de die maar in het wilde weg schiet en steeds doden maakt ... De dolste dingen zijn daarvan het gevolg ... Buitengewoon onaan genaam deed het aan, bij de besprekingen onthaald te worden op broodjes met spek en met ham en kaas.' (E.]. Voûte: 'Aantekening', Z.d. (vermoedelijk I okt. I944)). In oktober werden in Rotterdam, toen daar exemplaren op straat lagen van (het blad dat door de Geallieerde luchtmacht des nachts werd uitgeworpen), 'verschillende voorbijgangers die ze opraapten, doodgeschoten', aldus een bericht van de 'Haagse' secretaris van het College van Vertrouwensman'nen, mr. ].Ie Poole (brief, 24 okt. 1944, van Ie Poole aan G. Slotemaker, Vm, III, 54); het kan zijn dat dit wel vaker is voorgekomen.
lijke inwoners naar het concentratiekamp Amersfoort gevoerd (en vandaar naar het concentratiekamp Neuengamme) en wegens een poging om naar Geallieerd gebied te ontsnappen werden in december tien inwoners van Schouwen opgehangen in Renesse - het enige ons bekende geval waarbij, afgezien van een beperkt aantalophangingen in het concentratiekamp Vught, deze vorm van de doodstraf (schering en inslag in Polen en de Sowjet-Unie en op de Balkan) door de Duitsers in bezet Nederland is toegepast.
XCDe overval op een Duitse militaire auto die in de nacht van 30 september op loktober werd uitgevoerd bij de Oldenallerbrug tussen Nijkerk en Putten " is een uitvloeisel geweest van een algemeen bevel, gegeven door Jan Thijssen, commandant van de z.g. brigades van de Raad van Verzet. Toen Thijssen op 6 september, daags dus na Dolle Dinsdag, aan zijn districtscommandanten de uit Londen ontvangen opdracht tot het saboteren van de spoorlijnen in Noord-Brabant en Limburg alsmede van de lijnen Nijmegen-Arnhem, Arnhem-Zutfen en Hengelo-Bentheim doorgaf èn de opdracht tot het beschermen van een groot aantalobjecten, o.m. de electrische centrales, had hij er, zoals wij reeds in ons vorige deel vermeldden, aan toegevoegd dat zoveel mogelijk moest worden voorkomen dat NSB'ers en Rijksduitsers naar Duitsland ontsnapten en hij had tenslotte gelast, 'aanvallen te doen op de Duitse bevelvoering (ordonnansen, stafautc's, stafkwartieren)." Ruim tien dagen later op 17 september, had hij voorts in een aan zijn ondercommandanten toegezonden 'Overzicht toestand? alle tevoren gegeven bevelen herhaald en daarbij onderstreept dat men ter verkrijging van Intelligence-gegev eti: mocht overgaan tot 'aanvallen op Duitse ordonnansen en stafkwartieren'. Een tweede en een derde herhaling volgden: op 22 en 23 september gingen opnieuw bevelen van Thijssen uit" dat de brigades van de Raad
I Voor onze beschrijving van de aanslag bij Putten en van de gevolgen welke die aanslag had, ontlenen wij een groot deel van onze gegevens aan het door Tj. Wouters samengestelde, in 1949 gepubliceerde boek 1944, en aan het in 1977 verschenen boek van Koos Groen en Willem G. van Maanen: 1944. 2 Thijssens opdracht d.d. 6 sept. 1944 in RVV, I f. A.v., I a. 4 Exemplaren in a.v., 1 f.
van Verzet 'met alle middelen' moesten optreden tegen 'Duitse bevelsverbindingen (televerbindingen, ordonnansen, sta£kwartieren).'
XCVoor de aanvallen op Duitse sta£kwartieren hadden de groepen van de Raad van Verzet de kracht niet (zij hadden er veel te weinig wapens voor), aanvallen op 'ordonnansen, stafautc's' waren wèl mogelijk, zij het dat men in de praktijk slechts Duitse motorrijders zou kunnen aanvallen van wie men aannam dat zij ordonnansen waren, en auto's waarin Duitse militairen waren gezeten van wie men aannam dat zij tot de staf van een Duits onderdeel behoorden. Thijssen hoopte op deze wijze belangrijke stukken in handen te krijgen die naar Londen zouden kunnen worden doorgegeven. Wij zouden dat denkbeeld bepaald niet irreëel willen noemen, maar merken daarbij op dat uit niets blijkt dat Thijssens desbetreffende bevelen op een opdracht berustten van het Special Farces Headquarters of van prins Bernhard als bevelhebber der Nederlandse strijdkrachten. Alle van dat hoofdkwartier of van prins Bernhard uitgaande çpdrachten werden in de eerste weken van september '44 gelijkluidend aan twee Nederlandse verzetsleiders toegezonden: aan Thijssen en aan Johannes A. van Bijnen, de Landelijke Sabotage-Commandant van de Knokploegen, en men vindt de opdracht met betrekking tot de 'ordonnansen, stafauto's' slechts in de uitgaande stukken van Thijssen terug, niet in die van van Bijnen. I Brigadecommandant van de Raad van Verzet op de Veluwe was Berend Dijkman, een ongetrouwde wachtmeester van de marechaussee uit Ermelo die aldaar bij een bakker, H. G. Drost, in huis was, eerder in de bezetting negentien maanden gevangen had gezeten omdat hij had aangespoord tot ontduiking van de distributievoorschriften, na zijn vrijlating weer bij bakker Drost was gaan wonen (hij had de marechaussee toen verlaten) en van Ermelo uit veel illegaal werk had bedreven;
XCI Nog vóór de invasie van Normandië had het Special Farces Headquarters algemene aanwijzingen voor de semi-militaire verzetsgroepen in West-Europa opgesteld en in dit stuk (Tekst in: Min. van defensie, Staf van de bevelhebber der landstrijdkrachten, Sectie krijgsgeschiedenis: De strijd op Nederlands grondgebied tijdens wereldoorlog II, hoofdstuk IV, deel z : G. J. van Ojen Jr.: De Binnenlandse Strijdkrachten (1972), p. 859-62 (verder te citeren als: Van Ojen: De BS)) werd 0.111. aangedrongen op "The sniping oj enemy personnel, e.g. Dispatch-riders and Staff Officers', maar uit niets blijkt dat deze aanwijzingen aan Thijssen (of van Bijnen) bekend waren. Een exemplaar kwam 'in september' binnen, aldus van Ojen - mogelijk is dat het is meegenomen door de geheime agent Biallosterski die op 8 september in bezet gebied arriveerde. Thijssens eerste bevel terzake dateerde evenwel van de 6de en er zijn geen aanwijzingen dat het stuk van het Special Farces Headquarters verder is gekomen dan kolonel Koots
Thijssen beschouwde hem als, zo schreef hij begin oktober aan van Bijnen, 'een uitstekende organisator en leider' I anderen vonden Dijkman veel te impulsief en het was in elk geval koren op de molen van die critici geweest toen Dijkman op zaterdagavond 23 september ongeveer honderd jongeren bijeen had laten komen op een kampeercentrum bij Putten, met wie hij ter ondersteuning van de Airhornes die bij Oosterbeek in het nauw zaten, militaire actie op de Veluwe had willen ontplooien; die groep was, o.m. doordat de door Dijkman in de nacht van zaterdag op zondag verwachte wapendropping uitbleef, zondagochtend onverrichterzake uiteengegaan. 'Dat allen zonder ongelukken uit Putten terugkeerden is nog', had de LO'er A. van de Kamp te Kampen enkele dagen later in zijn dagboek genoteerd, 'een groot wonder, want gans de omtrek daar was in 't complot."
XCConform de bevelen die uit Londen waren ontvangen (zij zullen in hoofdstuk 7 aan de orde komen), gingen in de tweede helft van september van kolonel H. Koot, die in Amsterdam was gaan fungeren als commandant van de Binnenlandse Strijdkrachten, de eerste impulsen uit om plaatselijk en regionaal de semi-militaire illegale groepen te doen samensmelten. Thijssen was mèt van Bijnen tegenstander van die samensmelting maar de bevelen van de prins en van kolonel Koot hadden hier en daar vrij spoedig effect, althans: van twee verzetsgroepjes die zich in Putten hadden gevormd, werden de krachten gebundeld. Het ene groepje, waarvan o.m. de Puttenaar Piet Oosterbroek en de ondergedoken Amsterdammer Piet Dankaart deel uitmaakten, droeg een uitgesproken communistisch karakter (het was aangesloten bij de Raad van Verzet), het andere werkte samen met de Apeldoornse Knokploeg; daarin zaten o.m. de landarbeider Chris Helsdingen, de jurist jhr. mr. W. J. H. D. Rengers Hora Siccama en twee ondergedoken studenten: Willem van Heessen en Frans Slotboom. Toen nu Berend Dijkman die twee groepjes samenvoegde, plaatste hij ze onder bevel van een dertigjarige opperwachtmeester van de politie, Ab Witvoet. Deze had begin '44 in zijn toenmalige standplaats Genemuiden deelgenomen aan een KP-overval op het distributiekantoor, was gearresteerd, vrijgelaten wegens gebrek aan bewijs, overgeplaatst naar Putten en opnieuwovergeplaatst naar Limburg maar aldaar had hij zich overwerkt laten verklaren en hij was toen eind augustus naar zijn gezin in Putten teruggekeerd; hij verliet erJ.J.
I Brief, 8 okt. 1944, van Thijssen aan A. van Bijnen (RVV, I g). 2 A. van Boven (pseudoniem van A. van de (1946), p. 372.
de politiedienst en dook onder. Hij beweerde in '74 in een dagbladinterview' dat Dijkman hem ten tijde van zijn benoeming als commandant van de Puttense groepjes gezegd had, uit Amsterdam instructie te hebben ontvangen 'om de linkse invloeden te elimineren'. Daargelaten of die instructie is gegeven (elk bewij s ontbreekt), Witvoets gezag werd ook door het RVV-groepje erkend en onder zijn bevel werden enige sabotage-acties ondernomen en werd bovendien hulp verleend aan enkele Airbornes om te ontsnappen uit een krijgsgevangenentransport; een van die Airbornes, de Engelsman Keith BanweIl, sloot zich bij Witvoets mannen aan.
XCIn overeenstemming met de bevelen van Thijssen welke wij eerder vermeldden, gaf Dijkman eind september aan Witvoets groep opdracht om Duitse personenauto's en alleenrijdende motorordonnansen te overvallen. Dijkman en Witvoet overwogen eerst, daartoe een kabel ofketting over de grote weg Nijkerk-Harderwijk te spannen maar bij nader inzien (die ketting of kabel kon door een Duitse vrachtauto kapot gereden worden), leek het hun beter, bij de actie gebruik te maken van een brengun - een licht machinegeweer, afkomstig uit een van de droppings op de Veluwe ten bate van de Raad van Verzet.
XCIn de nacht van vrijdag 29 op zaterdag 30 september ging Witvoets groep vanuit haar hoofdkwartier (Enny's Hoeve, een in de bossen tussen Putten en Voorthuizen gelegen, eenzame boerderij) voor het eerst de hinderlaag leggen. Witvoet had daar zes leden voor aangewezen: Oosterbroek, Dankaart, Helsdingen, van Heessen, Hora Siccama en Slotboom - zelf trok hij zich terug in een nabijgelegen huis waar hem, zo zei hij, na de actie rapport moest worden uitgebracht. De zes constateerden dat de volgens Witvoets nauwkeurige aanwijzingen opgestelde bren gun dwars door een boerderij zou schieten, gaven het plan op en gingen aan Witvoet rapport uitbrengen; zij troffen hem aan in een toestand van grote nervositeit.
XCIn de volgende nacht: die van zaterdag 30 september op zondag I oktober, werd de hinderlaag opnieuw gelegd. Witvoet bleef nu bij zijn mannen; die waren ditmaal zeven in getal, want BanweIl was ook van de partij. Witvoet, Oosterbroek en Hora Siccama hadden gebruik gemaakt van een door Oosterbroek bestuurde vrachtauto waarmee 'ze BanweIl hadden opgehaald, de overige vier waren komen fletsen. De auto met de op de kabine gemonteerde brengun werd bij de Oldenallerbrug opgesteld, uitkijkposten werden uitgezet. Het was toen kort na middernacht. Na vijf
XC1 Amersfoortse Courant/Veluws Dagblad,
minuten kwam er al een Duitse auto aan. Met het groot licht van de vrachtauto werden de inzittenden verblind; zij begonnen vrijwel onmiddellijk te vuren, werden met de brengun beschoten en luttele seconden later was de Duitse wagen in de berm van de weg tot stilstand gekomen. In die wagen hadden vier militairen van de Luftwaffe gezeten, allen behorend tot de Hermann Goering-divisie waarvan een bataljon in de Nederlandse kazerne te Harderwijk was gelegerd: een Oberleutnant Eggert, een Leutnant Sommer en twee onderofficieren. Eggert bleef, in de knie gewond, bij een sloot liggen, Sommer die o.m. een schot in de buik had gekregen, wist in het pikdonker weg te kruipen, zo ook de twee onderofficieren van wie één lichtgewond was.
XCWitvoets groepje was inmiddels, mede doordat spoedig een tweede Duitse auto was komen aanrijden (deze reed door), in grote verwarring geraakt, 'in paniek', zei Dankaart later.' Witvoet bleek verdwenen te zijn (hij had zich bij een boer in de omgeving verborgen) en toen Dankaart die zich eerst óók had teruggetrokken, weer bij de overigen terugkwam, stonden die, behalve Slotboom, over de gewonde Oberleutnant gebogen. Besloten werd, deze op de vrachtauto mee te nemen; zo ook Slotboom, een van de uitkijkposten die, toen men hem vond, eveneens een schot in de buik bleek te hebben en er slecht aan toe was. Oosterbroek trachtte in Putten voor Slotboom nog medische hulp te vinden maar slaagde daar niet in. Uit Voorthuizen kwam vervolgens nog in de nacht een dokter naar Enny's Hoeve; deze kon niet méér doen dan Slotbooms pijn verlichten - de zwaargewonde student stierf in de vroege ochtend en werd op het terrein van Enny's Hoeve begraven. Oberleutriant Eggert werd, zo goed en kwaad als dat ging, verpleegd - men had bij hem een papier gevonden dat belangrijk leek te zijn: een kaartje van een deel van het Fûhrerhauptquartier?
XC1 P. Dankaart in K. Groen en W. G. van Maanen: Putten op de Veluwe, p. 25. 2 Tweeen-een-halve week later, 18 oktober, kreeg S. Kirschen, de tot de Britse Special Air Service-brigade behorende Belgische geheime agent die met hulp van Dijkman en Thijssen in de Gelderse Vallei ondergedoken, van Dijkman te horen, 'dat', aldus later Kirschen, 'de leden van zijn brigade tezaam met een paar nog uit Arnhem afkomstige Engelse parachutisten, vanuit een hinderlaag een Duitse wagen hebben vernield, drie officieren van de Luftwaffe hebben gedood en bij het nasnuffelen van hun zakken een kopie van een gevonden schetsje hebben gemaakt. Zij zijn zo verstandig geweest het origineel achter te laten, zodat de Duitsers niet zullen denken dat het document in handen van de vijand gevallen is.' Kirschen kreeg vervolgens 'een tot in kleinigheden uitgewerkt plan van een standplaats van de staf van de Führer in Oost-Pruisen te Lösschen bij Rastenburg' te zien; een er bij geschreven tekst vermeldde 'de plaats van de hangar waar zich het toestel van de Führer bevindt, de mijnenvelden die het
XCLeutnant Sommer had kort na de aanslag een boerderij weten te bereiken die ca. 500 meter van de Oldenallerbrug af lag. Hij ontving er hulp en op zijn verzoek ging de boer op de straatweg een Duitse auto aanhouden; binnen tien minuten kwam er een aan. Korte tijd later wist de commandant van een van de tot de Hermann Goering-divisie behorende regimenten, Oberst Fritz Wilhelm Fullriede, die zich in Harderwijk bevond, wat er gebeurd was.
XCFullriede was geen scherpslijper. Hij was, de Duitse nationaliteit behoudend, hereboer in Zuid-Afrika geweest, had dienst genomen in de Wehrmacht, had meegevochten in Noord-Afrika, op Sicilië en in Italië en was, toen hij in de herfst van '44 zijn regiment commandeerde, nog steeds geen nationaal-socialist, integendeel: hij verafschuwde Hitler en wist de oorlog verloren. Hij zat evenwel in het gareel en hij liep mee.
XCZijn eerste zorg was, Oberleutnant Eggert op te sporen; hij nam aan dat men in de buurt van de Oldenallerbrug of in Putten (de twee onderofficieren hadden gezien dat de vrachtauto van de overvallers in de richting van dat dorp was verdwenen) personen zou kunnen vinden die nadere inlichtingen konden verschaffen, en hij gaf, vermoedelijk omstreeks vijf uur in de ochtend, opdracht, in de buurt van de Oldenallerbrug alle mannelijke personen aan te houden, het gehele gebied tussen Putten en Nijkerk te doorzoeken en Putten te omsingelen zodat niemand er uit kon. Bij de Oldenallerbrug werden van zondagmorgen zes uur af alle mannen die buitenshuis kwamen (meest boeren die gingen melken) door Duitse militairen op een weiland samengedreven, later ook vrouwen, zelfs kinderen, en met het afsluiten van Putten werd om acht uur begonnen. Een en ander ging met veel ruwheid gepaard; verscheidene militairen van het Hermann Goering-regiment zinden op wraak - in
XCvliegveld beschermen en de schuilkelder welke voor de generaals bestemd is', althans daar stond bij: 'Bunker zur Sicherheit der Generäle'; aan Kirschen en Dijkman was het 'duidelijk dat het hier om een complot tegen het leven van Hitler gaat' - ons inziens een volledig uit de lucht gegrepen veronderstelling. Kirschen zond vervolgens het schetsje per postduif naar Engeland en kreeg te horen, 'dat het aan de Russen zal worden doorgegeven.' (S. Kirschen: Zes vrienden komen hedenavond (1946), p. 125, 12 7).
XCWat het vinden van het schetsje betreft, kunnen wij dit relaas niet rijmen met de verwarring die zich bij de Oldenallerbrug heeft voorgedaan; wij gaan er van uit dat Oberleutnant Eggert (die, zoals wij nog zullen verhalen, in vrijheid werd gesteld) het bedoelde schetsje bij zich had toen hij Enny's Hoeve bereikte. Andere berichten maken er melding van dat men ook een tas met Duitse stukken vond; als dat zo was, veronderstellen wij dat die stukken, aangezien Kirschen er niets over schrijft, van weinig betekenis zijn geweest.
totaal werden in die eerste en in de volgende uren acht personen pardoes doodgeschoten, onder wie een jonge vrouw die trachtte te vluchten.
XCTegen negen uur 's morgens bracht Fullriede telefonisch rapport uit aan Christians ens chef-staf von Wühlisch. Deze zei hem dat hij nog nadere instructies zou krijgen maar gaf hem, daarop vooruitlopend, opdracht de gehele bevolking van Putten in verzekerde bewaring te stellen, behalve de pro-Duitse elementen natuurlijk; daartoe zouden de andere bataljons van Fullriede's regiment, die in Amersfoort en Utrecht waren gelegerd, onmiddellijk met auto's naar Putten worden overgebracht.
XCIn het dorp Putten was in de loop van die zondagochtend volstrekt onduidelijk wat er gebeurde. Geruchten deden de ronde dat een razzia op handen was en zowel in de hervormde als in de gereformeerde kerk werd vóór en tijdens de ochtenddienst aan de mannen de raad gegeven, naar huis te gaan; velen deden dat en zochten een schuilplaats op. Omstreeks half elf nu werd van de hoogste politie-autoriteit ter plaatse: de groepscommandant van de marechaussee, geëist dat hij tien gijzelaars zou aanwijzen; de man weigerde, vervolgens gaf een ambtenaar van de gemeentesecretarie tien namen op. Met tien waren de Duitsers niet tevreden - dertig gijzelaars werden opgehaald; zij werden na enkele uren bij een garage opgesteld, met hun rug tegen de muur. Voor hen lag op een ladder het lijk van een doodgeschoten man en er waren mitrailleurs op hen gericht. Terwijl dit allemaal gaande was, werd aan de groepscommandant meegedeeld dat alle huizen in Putten zouden worden doorzocht en dat alle inwoners hun woning moesten verlaten; vrouwen en jonge kinderen zouden zich moeten begeven naar de hervormde kerk, mannen naar een terrein bij de openbare school die achter de kerk lag. Van de politie werd medewerking geëist en deze werd verleend in dier voege dat toen in het begin van de middag Duitse patrouilles zich van huis tot huis begaven, daar steeds een politieman bij was. Er bevond zich sinds januari in Putten de Politie Motor-Dienst uit Delft (een deel van de Puttense Eierhal werd gebruikt als garage en werkplaats) die ca. honderdvijftig man telde; politiemannen waren er dus genoeg. Vooral aan de rand van Putten stimuleerden sommigen hunner de mannen om zich zo goed mogelijk te verbergen maar anderen, vele anderen, deden hun best om het Duitse bevel zo stipt mogelijk opgevolgd te krijgen. Huiszoekingen volgden en daarbij werd uiteraard Oberleutnant Eggert niet gevonden.
XCIn de loop van de middag werd de groep welke op het weiland bij de Oldenallerbrug bijeengedreven was (ze was tot ongeveer vierhonderd personen aangegroeid), naar Putten gevoerd - vrouwen en kinderen
gingen er de hervormde kerk in, de mannen werden aan de groep bij de school toegevoegd; daar kwam nog een derde groep bij: kerkgangers die aan het einde van de ochtend naar huis hadden willen terugkeren en die men aanvankelijk had vastgehouden in het raadhuis. Tegen het einde van de middag werden alle mannen die men bijeen had, in de openbare schoolopgesloten, alle vrouwen en jonge kinderen zaten toen al in de kerk, velen al urenlang. Op de gaanderijen waren machinegeweren opgesteld.
XC'De spanning in de kerk', aldus een der vrouwen,
XC'was voelbaar; sommige vrouwen huilden, anderen vielen flauw. Het werd warm, benauwd, met zoveel angstige vrouwen bij elkaar. Tegen donker kwam er een militair vragen of er vrouwen waren met kinderen beneden de vier jaar bij zich. Zo ja, dan mochten deze vertrekken. Een der laatst binnengekomen vrouwen had heel sensationeel gezegd: 'Straks blazen ze de kerk op', dus toen deze vraag kwam, werd de ongerustheid zeer groot. 'Zullen wij die overblijven, straks hier in de kerk om het leven komen?' ... Om kalm te blijven werd door anderen ... dit gezegde direct de kop ingedrukt: 'Ach, dat valt wel mee; ze weten zelf niet wat ze met ons moeten doen.' ' I
XCInderdaad, het viel voor de vrouwen en kinderen in zoverre mee dat zij in het begin van de avond verlof kregen naar huis te gaan; daarbij werd gezegd dat men de volgende ochtend moest terugkeren met eten voor de mannen. Van belang was nog dat de vrouwen in de kerk te horen hadden gekregen dat strafmaatregelen tegen Putten achterwege zouden blijven als de daders van de aanslag zich kwamen aanmelden en de vermiste Oberleutnant ongedeerd aan de Duitsers (menige Duitser nam aan dat Eggert alom het leven was gebracht) zouden overdragen - wij kunnen ons niet voorstellen dat Fullriede dit heeft laten bekendmaken zonder dat hij daartoe verlof had gekregen van von Wühlisch en wij veronderstellen dat die Duitse toezegging niet alleen in de kerk gedaan is.
XCIn de school stonden de mannen en jongens eerst 'mannetje aan mannetje: zeker honderd man in een klein lokaal ... De een maakte nerveuze grapjes, de ander stond verslagen tegen de muur. De meesten', aldus een der opgeslotenen, 'waren wel diep onder de indruk van het hachelijke van de toestand"; vooralook toen later in de middag door een luitenant van de politie werd meegedeeld dat bij de Oldenallerbrug een Duitse auto was beschoten en dat daarbij Duitse officieren zouden zijn
XCI Hef drama van PUllen, p. 30. 2 A.v., p. 31.
gedood. Betekende zulks dat de gijzelaars (die waren nu opgesloten in de Eierhal en hun aantal was tot drie-en-dertig aangegroeid) zouden worden geëxecuteerd of zouden er aan de drie-en-dertig nog meer worden toegevoegd en werd men daarom vastgehouden? In het begin van de avond werd een groot deel van de mannen in de gelegenheid gesteld, tussen twee rijen Duitse militairen door uit het schoolgebouw naar het kerkgebouw te gaan. Men had nu meer ruimte in de school. Liggend op de schoolbanken, en in de kerk op de kerkbanken, trachtten velen de slaap te vatten ondanks de dorst, de honger en de angst.
XCVoor die angst was alle reden.
XCWelke nadere instructie kreeg Fullriede en wie was daar verantwoordelijk voor?
XCAan Duitse zijde waren zowel de SD als de Wehrmacht bij de zaak betrokken, de SD omdat het een actie van illegalen betrof, de Wehrmacht omdat van twee Lufiwaffe-officieren één spoorloos was verdwenen en de ander zwaargewond was aangetroffen. Met wie von Wühlisch in de loop van de zondagochtend, d.w.z. na zijn telefoongesprek met Fullriede, de zaak besprak, weten wij niet, maar een feit is dat hij op het uur van zijn vaste dagelijkse bespreking met Christiansen: half twaalf, aan deze rapport uitbracht. 'Generaal Christiansen was', verklaarde von Wühlisch in '46, 'sehr erregt' ... Hij zei woorden ongeveer als volgt, als ik mij goed herinner, ze kwamen in elk geval hierop neer: 'Das ganze Nest muss angesteckt toetden und die ganze Bande an die Wand gesteUt.' '1 Met die richtlijn kon van Wühlisch zich terugtrekken. Hij belde Rauter op en Rauter lichtte telefonisch Schöngarth in dat de Wehrmacht krachtige represailles wenste. Schöngarth begaf zich onmiddellijk naar Rauter; zij waren het er over eens dat als Putten in brand gestoken en 'die ganze Bande an die Wand gestellt' moest worden, de Wehrmacht dat maar op eigen verantwoordelijkheid moest doen. Kon men niet de eis stellen dat de vermiste Ober leutnant vóór een zeker tijdstip moest worden uitgeleverd op straffe van het doodschieten van gijzelaars? Of konden soms Hitler en Keitels speciale bevelen worden toegepast in dier voege dat bij wijze van repre
XCI Het proces Christiansen, p. r02.
saille in Putten een aantal gearresteerde illegale werkers die uit de streek tussen Nijkerk en Harderwijk afkomstig waren of daar verzetsdaden hadden bedreven, zou worden geëxecuteerd? Neen, dergelijke illegale werkers bevonden zich niet onder de arrestanten van de SD. Wat het doodschieten van gijzelaars betrof: daar bleek van Wühlisch niet voor te voelen. Het uitmoorden van heel Putten, als door Christiansen min of meer gesuggereerd, ging, vonden Rauter en van Wühlisch, veel te ver - vermoedelijk is het toen Rauter geweest die het denkbeeld opperde om de mannelijke bevolking tussen achttien en vijftig jaar naar Duitsland over te brengen; of daarbij werd gezegd: naar een concentratiekamp in Duitsland, of: voor de 'gewone' arbeidsinzet naar Duitsland, is niet duidelijk. Het zou hier personen betreffen die natuurlijk eerst als groep moesten worden opgesloten. Daarvoor kwam het nabije concentratiekamp Amersfoort in aanmerking; de Wehrmacht moest de betrokken mannen dus overdragen aan de SS - nog op die zondagmiddag kreeg een compagnie van het SS- Wachbataillon opdracht, zich de volgende ochtend uit het genoemde concentratiekamp naar Putten te begeven.
XCIn de loop van diezelfde zondagmiddag stelde van Wühlisch samen met het hoofd van zijn Operations-Abteilung het concept-bevel op dat aan Fullriede moest worden doorgegeven. Dat bevel hield in dat heel Putten moest worden platgebrand, behalve de openbare gebouwen, de huizen van pro-Duitse elementen en de boerderij waar Leutnant Sommer hulp had ontvangen, dat de mannelijke inwoners van achttien tot vijftig jaar aan het SS-Wachbataillon moesten worden overgedragen ter overbrenging naar het concentratiekamp Amersfoort en dat Putten binnen twee uur door de resterende bevolking moest worden ontruimd. Christiansen keurde het concept goed; van Wühlisch gaf vervolgens het bevel telefonisch aan Fullriede door en stuurde het deze op diens verzoek ook nog op schrift. Fullriede vond het bevel, zo verklaarde hij in '48, 'onmenselijk, maar ja, de gehele oorlog is nu eenmaal onmenselijk,' I Er was bij het bevel nog gezegd dat de daders van de aanslag, als zij zich kwamen aanmelden of als zij alsnog werden gevonden, moesten worden doodgeschoten.
XCHet leek Fullriede wenselijk, aan een predikant in de kerk te laten meedelen dat de achttien- tot vijftigjarigen zouden worden weggevoerd en dat zij zich daartoe 's morgens bij een van de deuren van de kerk moesten opstellen. In de loop van de nacht liet hij een van de in de kerk aanwezige predikanten, ds. G. B. Holland, inlichten; deze gaf wat hij had gehoord, onmiddellijk mondeling door maar besloot tegelijk, diegenen
XCI BG-Arnhem: p.V. proees-F. W. H. Fullriede (19 mei 1948), p. 5 (Doe I-Sal, a-j).
die zouden moeten vertrekken, moed in te spreken. 'Toen het vrij goed licht geworden was', aldus een der bovenvijftigjarigen,
XC'ontstond er enig gestommel bij het doophek en wij zagen de dominé naar het voorlezersbankje gaan; blijkbaar wilde hij wat zeggen. Het werd stil, niemand schuifelde nu meer en de petten en hoeden gingen af. Hierop begon de dominé te spreken voor ons allen, zowel katholiek als protestant, en wees ons op de hoge hand des Heren, die ook in deze benauwde ure ons tot hulpe zou zijn, een Toevlucht en Sterkte voor hen die bange waren ... Het zal wel een vijftien minuten geduurd hebben en de dominé eindigde met ons in gebed op te dragen in de genade en goedertierendheid Gods.
XCHierna verzocht hij ons met elkaar te zingen psalm 84, vers 3 en 4 ... En daarop klonk het, eerst even weifelend, maar al direct krachtiger: 'Welzalig hij, die al zijn kracht en hulp alleen van U verwacht, die kiest de welgebaande wegen. Steekt hen de hete middagzon in 't moerbeidal, Gij zijt hun bron en stort op hen een milde regen, een regen die hen overdekt, verkwikt en hun tot zegen strekt.'
XCHet greep ons allen hevig aan. Velen onzer vreesden het ergste en zagen de dood voor ogen en toen wij zongen: 'Zij gaan van kracht tot kracht steeds voort, elk hunner zal, in 't zalig oord van Zion, haast voor God verschijnen' ..
XCkregen velen de tranen in de ogen en bogen het hoofd.'!
XCKort nadien gelastten Duitse militairen dat de mannen tussen achttien en vijftig jaar bij een van de deuren van de kerk moesten gaan staan.
XCOosterbroek, Dankaart, Helsdingen, Hora Siccama en Banwell zaten
! p. 33-34.
zondag op Enny's Hoeve bijeen zonder dat zij aanvankelijk wisten wat zich in Putten afspeelde. Van Heessen ging naar Putten toe - hij werd er eerst in de school en toen in de kerk opgesloten. In de loop van de dag drong tot Eriny's Hoeve door welke gevolgen de aanslag had gehad, later óók dat door de Duitsers was meegedeeld dat geen represailles zouden worden genomen als de daders van de aanslag zich kwamen aanmelden en Oberleutnant Eggert ongedeerd uitleverden. Wat te doen? Hora Siccama was de enige die vond dat men beide Duitse eisen moest inwilligen, maar Oosterbroek die in afwezigheid van Witvoet de leiding van het groepje op zich had genomen, verbood hem, zich aan de Duitsers over te geven, er daarbij op wijzend dat de martelmethoden van de SD het risico inhielden dat hij, eenmaal in Duitse handen, gegevens zou moeten prijsgeven die de levens van talrijke andere illegale werkers in gevaar zouden brengen. Besloten werd, Oberleutnant Eggert in vrijheid te stellen; deze die op erewoord had beloofd, alles wat hij van de illegale werkers en hun verblijfplaats had gezien, voor zich te houden (dat heeft hij inderdaad gedaan), werd maandagochtend vroeg naar een boer in Stroe vervoerd en bevond zich enkele uren later in het ziekenhuis te Ermelo waar Leutnant Sommer op die maandag overleed.
XCDat Eggert was vrijgelaten, bleef die dag aan Fullriede onbekend.
XCIn het begin van de ochtend werden de achttien- tot vijftigjarige mannen uit de kerk gevoerd; zij moesten zich op de markt opstellen, omgeven door machinegeweren. De achttien- tot twintigjarigen werden vervolgens in het gebouw van de openbare schoolopgesloten en daar kwamen na enige tijd ook de bovenvijftigjarigen terecht maar die laatsten moesten zich vervolgens opnieuw naar de kerk begeven. In de school kreeg niemand te eten maar de vrouwen die met voedsel naar het centrum waren gekomen, werden in de gelegenheid gesteld om dat uit te reiken aan diegenen die zich in de kerk bevonden. Later in de ochtend beklom Fullriede daar de galerij, zette in het Duits uiteen (wat hij zei, werd door een luitenant van de staatspolitie vertaald) dat op Puttens grondgebied een moordaanslag was gepleegd op twee Duitse officieren 'en sommeerde ieder', aldus een der aanwezigen,
XC'die daaromtrent bijzonderheden
te brengen. Indien deze zaak niet volkomen opgehelderd werd, zouden voor Putten zeer ernstige dingen geschieden. Waar niemand zich met enige belangrijke mededeling meldde, nam dominé Holland nogmaals het woord, ieder aanmanende zich met zijn geweten ernstig te beraden omtrent hetgeen hem te doen stond ... Een tijd later besteeg Oberst Fullriede nogmaals de galerij. Een schok ging door de kerk, waarna een doodse stilte intrad. Met onbewogen stem las hij een stuk voor dat hij in de hand hield. Ik heb het onuitwisbaar in mijn herinnering besloten. Het begon als volgt: Im Namen des Wehrmachtbefehlshabers in den Nieder . landen wird das nachfolgende Urteil über die Gemeinde Puiten ausgesprochen: Eins. Das Dorf Puiten wird plattgebrannt. Zwei. Die männlichen Einioohner der Gemeinde zwi schen achtzehn und fünfzig [ahren werden nach Amersfoort abtransportiert. Drei. Das Dorf Pullen soil innerhalb zwei Stunden völlig evakuiert sein.' 1
XCOp de markt, wellicht ook in de school, deed Fullriede dezelfde mededelingen. Onder alle toehoorders was er één die aan de aanslag had meegewerkt: de student van Heessen; hij zweeg. De groep uit de school werd toegevoegd aan die op de markt; zo ook de gijzelaars die uit de Eierhal werden gehaald en die als een aparte groep plat voorover op de straatstenen moesten liggen. Talrijke vrouwen sloegen dit alles in dodelijke angst gade. Nadat toen eerst aan de NSB'ers en andere pro-Duitse elementen alsmede aan diegenen die voor de Wehrmacht werkten, gele. genheid was gegeven weer de kerk binnen te gaan, zette een lange stoet zich omstreeks drie uur in beweging, zulks onder bewaking van de inmiddels gearriveerde compagnie van het SS- Wachbataillon welke onder commando stond van SS-Obersturmjührer H. W. Fernau. De stoet bestond uit zeshonderdzestig mannen; er waren op loktober in de gemeente Putten veel meer mannen tussen de achttien en vijftig jaar aanwezig geweest (naar schatting: ca. vijf-en-twintighonderd, van wie misschien vijftienhonderd in het eigenlijke dorp Putten woonden) - velen hadden zich dus met succes schuilgehouden. Weggevoerd werden overigens niet alleen Puttenaren maar ook geëvacueerden uit het westen des lands, voorts zeven-en-dertig mannen uit Arnhem en Renkum van wie een deel pas op zaterdag 30 september in Putten was aangekomen, dan twee-en-twintig mannen uit de gemeente Nijkerk, behorend tot de groep die aanvankelijk op het weiland bij de Oldenallerbrug was samengedreven, en tenslotte nog een aantal mannen die op zondag Putten hadden gepasseerd op zoek naar voedsel of die er van buiten de gemeente een kerkdienst hadden willen bijwonen of hun familie bezoeken. De stoet kreeg van Fernau te horen dat hij voor ieder die ontvluchtte, vijf-en
XCI P. C. Reeringh in a.v., p. 47.
twintig anderen zou laten doodschieten. Het was een half uur lopen naar het station. 'Daar, even voorbij de spoorbomen' (d.w.z. door die spoorbomen ook van het station gescheiden), 'moeten', aldus een ooggetuige,
XC'de mannen in het bos wachten. Voorover, gestrekt op de grond. Soldaten er omheen. Eén groep mannen wat afgezonderd, het zijn de gijzelaars ... Op de weg naderen de vrouwen, per fiets, lopend; ook een paar oudere mannen zijn er bij; ze wuiven, heffen pakken en koffertjes omhoog, doch de spoorbomen worden neergelaten, niemand mag er door. En op de rails rangeert een trein met goederenwagons, die telkens de mannen aan het oog der vrouwen onttrekt.
XC'Voorwaarts', terug naar het station, en nu overschrijden de vrouwen de afscheiding en het perron en dringen langs de wagons, overal zoekende naar man, zoon, broer of verloofde. Er wordt geroepen en gewezen; velen kunnen zo gauw in de massa hun geliefde niet vinden. Daar werpt een oude heer op goed geluk een overjas in een wagon waar hij meent zijn zoon te ontwaren, ginds vliegt een pakje over de hoofden heen naar binnen! Maar het bevel is onverbiddelijk: 'Nicht stehen bleiben! Los, Mensch!' De vrouwen worden teruggedreven, de wagondeuren dichtgesmeten; op de treeplanken nemen soldaten plaats. Een officier wuift naar de locomotief; de wielen beginnen te draaien. En op de weg staan de vrouwen, velen met hun pakje nog in de hand, tot de dood bedroefd."
XCZo werden op die maandagmiddag zeshonderdzestig malmen uit Putten weggevoerd: minder dan de helft van diegenen die volgens het Duitse bevel weggevoerd moesten worden. Stond toen al vast dat zij uit het concentratiekamp Amersfoort naar een concentratiekamp in Duitsland zouden worden overgebracht? Dat is niet zeker. Rauter beweerde in juli '48 tijdens het proces tegen Christiansen dat hij, één oftwee dagen na de wegvoering, van Schöngarth te horen had gekregen dat de Wehrmacht er op stond dat een 'radikaleres Repressivmittel' zou worden toegepast dan de 'normale' arbeidsinzet in Duitsland en dat Schöngarth toen zou hebben voorgesteld, de weggevoerde mannen naar Neuengamme te sturen, 'ein sehr gemässigtes KZ', vond Schöngarth.' Uit het kamp Amersfoort werden acht-en-vijftig van de weggevoerden vrijgelaten na een medische keuring waarvoor vooral mevrouw L. H. M. A. van Overeem-Ziegenhardt, hoofd van de z.g.Dienst voor Speciale Hulpverlening van het Nederlandse Rode Kruis, zich moeite had gegeven. Van de zeshonderdtwee overigen wisten tijdens het treintransport uit Amersfoort (II oktober) veertien te ontsnappen. Van de vijfhonderdacht-en-tachtig die het 'sehr gemässigte' concentratiekamp Neuengamme werden binnengevoerd, zouden negen-en
I A.v., p. 9. 2 p. 92-93.
veertig naar Nederland terugkeren en van hen zijn nadien nog vijf tengevolge van hun ontberingen bezweken.
XCGelijk vermeld, had Fullriede bevel gekregen, heel Putten met uitzondering van de openbare gebouwen, de woningen van Duitsgezinden en de boerderij waar Leutnant Sommer hulp had gevonden, in brand te steken. Dat bevel ging hem veel te ver en in zijn streven het te beperken, werd hij gesteund door de in Putten aanwezige Nederlandse politiekrachten. Het in brand steken zou geschieden door militairen van Fullriede's regiment; dezen moesten natuurlijk weten, welke huizen gespaard moesten worden. Op die huizen werden in het Duits gestelde briefjes geplakt en het schijnt dat de politie al in de nacht van zondag op maandag veel van die briefjes eigener beweging op tal van huizen heeft aangebracht, daarbij geholpen door de omstandigheid dat een flink aantal van Fullriede's militairen stomdronken was; zij hadden namelijk de wijnkelder geplunderd van een restaurant dat in vlammen zou opgaan. Intussen was het ook Fullriede's bedoeling, de verwoesting zo uit te voeren dat wie Putten op de straatweg Nijkerk-Harderwijk passeerde, de indruk zou krijgen dat vrijwel het gehele dorp (Fullriede liet het plattelandsgedeelte van de gemeente met rust) een puinhoop was geworden terwijl dat in werkelijkheid niet het geval zou zijn. Hij liet huizen opblazen en in brand steken die aan de genoemde straatweg, aan enkele andere hoofdwegen en op hoeken van straten waren gelegen; bij elkaar werden roS panden verwoest - nog iets meer dan hij zelf had bepaald.
XCIn de loop van de middag (de eerste huizen gingen om vijf uur de lucht in) werd hij aangesproken door een bijna veertigjarige inwoonster die hem zei dat zij met het oog op haar bij haar inwonende bejaarde moeder graag verlof kreeg in Putten te blijven. Fullriede ging met haar haar woning binnen. 'Binnengekomen', zo verklaarde zij in mei '48 tijdens zijn proces, 'zag hij direct in welk milieu hij gekomen was, want er hing en stond een ware portrettengalerij van het koninklijk huis en van mijn man die marine-officier is, alsook van mijn broers in uniform. Bovendien hingen er twee landkaarten, waarop de fronten met rode vlaggetjes tot op de laatste dag waren bijgehouden. Fullriede ging naar mijn moeder toe, die inmiddels ook thuisgekomen was en zat te huilen. 'Huil maar niet, moedertje', zei hij, 'ik kan wel huilen.' Tegen mijn
dochtertje zei hij: 'Je kunt trots op je vader zijn; hij komt gauw weer terug.' Ongevraagd schreefhij een bewijs uit dat mijn huis niet mocht worden verbrand . . . . Verdachte die kennelijk vreselijk in de knoei zat, ging bij mij met zijn hoofd in zijn handen zitten. Voor het portret van de koningin zei hij: 'Dies ist eine tüchtige Frau."!
XCVoor de tijdsduur van de evacuatie van Putten had Fullriede vier uur toegestaan in plaats van twee. 'Es gab', noteerde hij later in zijn dagaantekeningen, 'ein grosses Gejammer und Gerenne'? In het begin van de avond gafhij op eigen verantwoordelijkheid de mededeling door dat de inwoners van Putten, voorzover niet weggevoerd, de volgende dag naar het dorp mochten terugkeren. Vervolgens reed hij naar Utrecht, een aantrekkelijk Haags juffertje meenemend dat zich de vorige dag toevallig in Putten had bevonden en hem om hulp had gesmeekt. Met haar bracht hij de nacht door. De volgende ochtend zette hij haar in Leidschendam op de tram naar Den Haag en ging verder naar Noordwijk voor een militaire inspectie. De dag nadien, donderdag 4 oktober dus, werd hij naar Hilversum ontboden waar Christiansen en von Wühlisch hem scherpe verwijten maakten dat hij maar een klein deel van Putten had verwoest ('DiehabennurAngst vor Berlin', noteerde hij enige tijd later '). Op weg naar Harderwijk, waar hij de begrafenis van Leutnant Sommer diende bij te wonen, bezocht hij opnieuw de Puttense inwoonster bij wie hij op maandag zijn hart had uitgestort. 'Ik kreeg de indruk', zo verklaarde deze als getuige in zijn zaak,
XC'dat hij toen met alles had afgerekend. Hij zei mij toen dat het slechts ten dele uitvoeren van het bevel om Putten af te branden, hem zijn kop zou kosten. Daarna sprak hij voort in vloeiend Engels. Hij zei Hitler en zijn clique te haten en dat de hogere legerleiding genoeg had van het voortzetten ener verloren zaak. Hij verzocht mij verder zijn vrouw in Zuid-Afrika te waarschuwen dat het 'Ablehnen' van het bevel hem het leven zou kosten en dat zijn vrouwen kinderen niet naar Duitsland moesten gaan."
XCPullriede's verwachting werd niet bewaarheid: nagelaten werd, hem voor een krijgsraad te dagen. Wie zijn zaak in de doofpot heeft gestopt, weten wij niet.J.J.
! BG-Arnhem: p.v. proces F. W. H. Fullriede, p. 15-16 (getuige N. E. Goedenwaa gen-Maas). 2 p. 8r. 3 A.v. 4 BG-Arnhem: p.v. proces F. W. H. Fullriede, p. 17 (getuige N. E. Goedenwaagen-Maas).
XCNa het vrijlaten van Oberleutnant Eggert verlieten Oosterbroek, Dankaart, Helsdingen, Hora Siccama en Banwell Enny's Hoeve. Zij waren ten zeerste gebeten op Witvoet. Oosterbroek bracht rapport uit aan Berend Dijkman en deze nam voorzichtig contact op met de groepscommandant van de marechaussee te Putten. In het dorp was toen bekend geworden dat de weggevoerde mannen naar Duitsland waren verdwenen - Dijkman en de groepscommandant koesterden de hoop dat de bezetter bereid zou zijn, alle weggevoerden of een deel hunner verlof tot terugkeer te geven als men hem het lijk van Witvoet zou kunnen tonen. Witvoet evenwel, die ondergedoken was in Baarn en vervolgens in Hilversum, bleek onvindbaar, zodat men hem niet van het leven kon beroven.
XCOp zondag loktober was Dijkman in Putten bijna in de school terechtgekomen. 's Morgens passeerde hij het dorp op de fiets. Hij werd er opgepakt en moest er samen met anderen enkele uren op straat staan. Aangezien hij volgens zijn persoonsbewijs wachtmeester van de marechaussee was, mocht hij tenslotte naar het politiebureau gaan en vandaar bracht de politie hem onder geleide door de Duitse afzetting heen naar Ermelo. Hij had in Putten niet meer dan vage geruchten gehoord over het gebeurde bij de Oldenallerbrug; uit de brief die hij daags daarna aan Jan Thijssen schreef, blijkt dat hij niet vermoedde, laat staan wist, dat het daar een actie had betroffen waartoe hij aan Witvoet het algemene bevel had gegeven. Hij werd spoedig door Oosterbroek of een van de andere deelnemers aan de overval nader ingelicht, ook over het gevonden Duitse document, en vernam ook iets van de in Putten genomen represailles' - prompt stelde hij aan Jan Thijssen de vraag of het verantwoord was, met acties als bij de Oldenallerbrug door te gaan.
XCWij herinneren er aan dat, zoals wij in ons vorige deel vermeldden, van Bijnen, de Landelijke Sabotage-Commandant van de Knokploegen, kort na Dolle Dinsdag met het oog op de Duitse represailles de actie van zijn z.g. burgerverzetsgroepen had beëindigd (er hadden zich gevallen
I Onder het hoofd 'Represailles' vermeldtThijssens 'Gevechtsrapport september 1944' d.d.7 okt. 1944 (LO/LKP, 5 G) het volgende: 'Negen inwoners van Putten die tegen bevel na 13 uur op straat kwamen, doodgeschoten; mannelijke bevolking van 17-50 jaar als dwangarbeiders naar !JsseUinie; dorp afgebrand.' Onder het hoofd 'Gevechten' staat: 'Bij Putten kostbare gegevens buitgemaakt. Volgens bevel vij[andelijke] gewon den medische verzorging verstrekt.'
voorgedaan waarin, als op een bepaald weggedeelte spijkers e.d. waren gestrooid, de Wehrmacht gedreigd had dat nabijgelegen huizen in brand gestoken zouden worden als men daarmee doorging), dat hij had goedgekeurd dat zijn Gewestelijke Sabotage-Commandant in het zuiden, J. J. F. Borghouts, op 9 september de spoorwegsabotage aan een belangrijke lijn had stopgezet toen de Wehrmacht had gedreigd, bij voortzetting een groot aantal mannen, vrouwen en kinderen te fusilleren, en dat het besluit van van Bijnen om zijn ondercommandanten discretionaire bevoegdheid te geven, door het Londense Bureau Bijzondere Opdrachten was goedgekeurd. Uit dit alles sprak de bedachtzaamheid welke de activiteit van de Knokploegen bijna steeds had gekarakteriseerd.
XCDie bedachtzaamheid was de onstuimige Thijssen vreemd. Aan Dijkman deed hij op 5 oktober een antwoord toekomen 1 (kolonel Koot en van Bijnen ontvingen er afschrift van) dat aldus luidde:
XC'1. Zolang geen nadere orders terzake worden ontvangen, zijn represailles van de vijand geen aanleiding om bevolen actie te staken."
XC2. Indien de gevechtshandelingen zulks toelaten, kunnen tegenmaatregelen worden getroffen, bijv. het nemen van hoge officieren als gijzelaars.
XC3. Indien mogelijk moeten acties worden uitgevoerd op onbewoonde trajecten tussen twee plaatsen, echter slechts indien het effect van de actie hierdoor niet lijdt.'
XCMet punt 2 uit deze aanwijzingen maakte Thijssen het er niet beterJ.J.
1 Tekst in RW, I g. 2 Deze formulering laat de conclusie toe dat Thijssen nadere orders uit Londen bedoelde. Daarbij vermelden wij dat Engel, een van de leden van de Raad van Verzet (als college), op 12 oktober samen met Thijssen een onderhoud had met kolonel Koot. 'Ik heb', aldus Engel jegens de Enquêtecommissie, 'kolonel Koot' (Engel sprak in zijn verhoor van 'generaal Koot') 'toen de vraag gesteld of er nooit meer voor een tweede maal een Putten zou komen. Toen had alles zich juist net in Putten afgespeeld. Hij vroeg toen: 'Hoezo?', waarop ik antwoordde: 'Kolonel, daar bereiken wij niets mee; het kost duizenden mensenlevens en er worden misschien een paar Duitsers gewond en misschien één (nog welonbetekenende) doodgeschoten.' De kolonel heeft zich nogal kwaad gemaakt en zei dat het bevel was en dat ik er niet zo over denken kon, aangezien ik dan geen goed soldaat was. In deze discussie heeft Jan Thijssen als militair kolonel Koot bijgestaan en mij losgelaten ... Ik heb de kolonel verweten (dit moet ik helaas bekennen) dat hij meer militair was dan mens. Hij zei: 'Dit is een bevel van de prins, het komt van over de rivieren." (getuige A. Engel, dl. VII c, p. 773). Kolonel Koot is terzake niet door de Enquêtecommissie gehoord en wij betwijfelen of hij de geciteerde uitlating heeft gedaan; er is geen enkel 'bevel van de prins', als bedoeld, bekend en Koot streefde over het algemeen naar matiging.
op: te voorzien viel dat het in gijzeling nemen van hoge Duitse officieren tot een escalatie zou leiden welke nog méér slachtoffers zou doen vallen onder de burgerij. Thijssen zal dat ook wel beseft hebben; vandaar zijn punt 3 - maar lagen 'onbewoonde trajecten tussen twee plaatsen' niet nog steeds op het grondgebied van een gemeente waar de bezetter, zoals hij in Putten had gedaan, zware represailles kon nemen?
XCDijkmans reactie op Thijssens nieuwe aanwijzingen was, zijn functie ter beschikking te stellen; hij schreef (II oktober) dat hij zich 'kapot (werkte) zonder noemenswaardig resultaat te bereiken.' I Thijssen weigerde de ontslagaanvraag in te willigen, 'ontslag uit de dienst aan een soldaat in oorlogstijd kan', antwoordde hij, 'alleen worden gegeven om medische redenen', hij vroeg Dijkman zich te laten onderzoeken door een van de met de Raad van Verzet samenwerkende artsen en gaf hem in afwachting van diens rapport 'twee weken ziekteverlof"." Kennelijk besefte Thijssen niet dat Dijkman die op de Veluwe rusteloos in touw was geweest, aan het einde was van zijn psychische krachten. De gevolgen waren rampzalig.
XCOp 18 oktober deed Dijkman aan Thijssen weten dat hij weer zijn functie van brigadecommandant van de RVV zou gaan uitoefenen. Prompt instrueerde Thijssen hem: 'a. Voortgaan met aanvallen Duits verkeer ... Veel wegversperringen aanleggen, desnoods arbeid bevolking voor dit doel vorderen ... b. Overvalwerk voortzetten waar dit ... maar enigszins mogelijk is. Oefenen met leggen wegversperringen onder vuur ... c. Waar mogelijk overvallen op auto's en stafkwartieren en trachten gegevens te bemachtigen? - dat was precies het type actie dat tot de represailles tegen Putten had geleid! Dáár voelde Dijkman niet voor, maar hij zette zich in het hoofd dat hij een andere actie kon uitvoeren die, als zij slaagde, een belangrijk positief effect zou hebben: een gewapende overval op het concentratiekamp Amersfoort ter bevrijding van alle gevangenen - hetzelfde kamp waar de mannen uit Putten in eerste instantie waren heengevoerd. Met de voorbereiding van die actie was hij nog bezig (hij had er de hulp bij van een gedeserteerde Duitse officier) toen, als gevolg van het 'doorslaan' van een van de leden van zijn brigade, de SD uit Apeldoorn op 15 november een inval deed bij bakker Drost in Ermelo waarbij bleek dat Dijkman dáár, d.w.z. op zijn normale adresJ.
I Dijkmans brief aan Thijssen van II oktober '44 is niet bewaard gebleven maar Thijssen schreef twee dagen later in zijn antwoord: 'Ge schrijft dat ge L1 kapot werkt zonder noemenswaardig resultaat te bereiken.' (RVV, 1 g). 2 Brief, II okt. 1944, van Thijssen aan B. Dijkman (a.v.). 3 A.v., 19 okt. 1944 (a.v.).
(d.w.z. in strijd met de gebruikelijke veiligheidsregels der illegaliteit), zijn hoofdkwartier had gevestigd. De bakker, zijn echtgenote, Dijkman zelf en nog een andere illegale werker werden gearresteerd 1 en in het huis vond de SD bovendien Dijkmans volledige archief dat hij (opnieuw in strijd met de gebruikelijke veiligheidsregels der illegaliteit) in zijn eigen woning had opgeslagen: o.m., aldus Th. A. Boeree in zijn Kroniek van Ede, 'de laatste bevelen van hogerhand, de laatste rapporten van lagere commandanten, spionageberichten, stukken over sabotage, afwerpterreinen, contact met het Engelse front, telefoonen koerierverbindingen ... , papieren over de organisatie [enj een gesloten couvert waarin een code voor de zender.' 2 De bakkerij werd geplunderd en in brand gestoken en Dijkman werd in de verhoren waaraan hij werd onderworpen, met het ene stuk na het andere geconfronteerd. Talloze gegevens gaf hij prijs en daar vloeiden arrestaties uit voort waarbij hij soms ook zelf aanwezig was. Twaalf van de arrestanten, onder wie de districtscommandant van de BS te Ede, werden begin december in Apeldoorn gefusilleerd, Dijkman niet: de SD had hem nog nodig, 'hij werd', aldus Boeree, 'telkens geraadpleegd over het gevonden archief." Eind maart '45 werd hij bij Wierden door de SD doodgeschoten.
XCEigen oordeelvellingen door een geschiedvorser voegen, wij merkten dit al in eerdere delen van ons werk op, niets toe aan het historisch gebeuren en wij menen dan ook dat zulk een geschiedvorser met die oordeelvellingen spaarzaam dient te zijn. Wij zijn er desondanks steeds toe overgegaan wanneer wij ons geconfronteerd zagen met uitspraken van de Enquêtecommissie 'Regeringsbeleid 1940-1945' van de Tweede Kamer der Staten-Generaal of wanneer wij het beleid beschreven hadden van Nederlandse instanties in bezet gebied welker doen en laten diep ingreep in het leven van de gehele bevolking of van delen daarvan: bijvoorbeeld de secretarissen-generaal en de Joodse Raad. Er steekt dan in die oordeelvellingen een element van duidelijkheid: de geschiedvorser maaktpen. 2 Th. A. Boeree : Kroniek van Ede gedurmde de bezettingstijd, met grepen uit het leven der partisan en (1947), p. 216. 3
1 Dijkmans koerierster die de bakkerij binnenkwam, mocht weer weggaan nadat zij hardnekkig had volgehouden dat zij alleen maar een brood had willen ko
er de normen expliciet in die impliciet natuurlijk aan zijn gehele arbeid ten grondslag liggen. Eén belangrijk voorschrift mag hij daarbij nimmer uit het oog verliezen; het wordt aangegeven door het Franse gezegde: II faut juger les faits d'après leurs dates, anders gezegd: beoordeelt men de daden van mensen, dan dient men, wanneer die daden noodlottige gevolgen hebben gehad, die gevolgen niet toe te rekenen wanneer zij in redelijkheid niet te voorzien waren. Het is een voorschrift dat bij uitstek in het oog moet worden gehouden bij de beoordeling van hetgeen met Putten en zijn inwoners is geschied - een beoordeling welke, zo menen wij, op onze weg ligt omdat allerlei aspecten van het gebeuren omstreden zijn gebleven. Wij beginnen met het illegale aspect. Dat de overval bij de Oldenallerbrug op hoogstongelukkige wijze is uitgevoerd, behoeft geen betoog maar was dit type overval op zichzelf onverantwoord? Wij menen van niet: het kon, zeker wanneer men belangrijke stukken buitmaakte (dat was hier niet het geval), van militair voordeel zijn voor de Geallieerden. De groep die de overval pleegde, kon voorts de represailles waartoe de bezetter overging, niet voorzien: represailles op zulk een schaal waren nimmer tevoren in bezet Nederland genomen. Op de zondagavond na de overval wist de groep niet méér dan dat in Putten een aantal mensen was doodgeschoten en dat er een deel van de mannelijke bevolking vastzat; tot haar drong verder door dat de bezetter zich van represailles zou onthouden als de daders van de aanslag zich kwamen aanmelden en Oberleutnant Eggert uitleverden. De groep besloot toen de tweede eis in te willigen, terecht naar ons oordeel, de eerste niet: even terecht, menen wij. De groep wist niet dat Fullriede bevel had ontvangen, de daders van de aanslag onmiddellijk dood te schieten - alle reden had zij om aan te nemen dat de verhoren waaraan de SD haar zou onderwerpen, de levens van talrijke andere illegale werkers in gevaar zouden brengen '; zij verwachtte voorts dat de vrijlating van Eggert tot verzachting van de represailles zou leiden en het is niet háár schuld geweest dat die vrijlating op de maandag waarop zeshonderdzestig mannen werden weggevoerd en een deel van Putten in brand werd gestoken, niet eens aan Fullriede bekend werd.
XCWat het beleid van Thijssen betreft: het lag niet in zijn aard, de voordelen welke acties van de illegaliteit konden hebben voor de Geal
XC1 Wij nemen aan dat diezelfde overweging bij de student van Heessen een rol heeft gespeeld; deze is in Duitsland
lieerde en dus ook voor de Nederlandse zaak, zorgvuldig af te wegen tegen de te voorziene nadelen welke uit die acties voor de Nederlandse burgerij konden voortvloeien; hem was gerapporteerd dat 'negen inwoners van Putten die tegen bevel na 13 uur op straat kwamen', waren doodgeschoten, dat 'de mannelijke bevolking als dwangarbeiders naar de IJssellinie' was weggevoerd en dat het 'dorp afgebrand' was - daar stond tegenover dat, zo vernam hij, 'kostbare gegevens' waren buitgemaakt. Zelf zag hij de uitgevoerde actie als zinvol en hij gelastte dus herhalingen, waarbij hij er, menen wij, van moest uitgaan dat nog méér mannen weggevoerd en nog méér dorpen afgebrand zouden worden. Hij had het als een probleem kunnen beschouwen of dit type actie verantwoord was en hij had eigener beweging (hij voelde zich de zelfstandige commandant van de brigades van de Raad van Verzet en hij had een eigen verbinding met Londen) dat probleem onmiddellijk aan het Londense Bureau Bijzondere Opdrachten kunnen voorleggen; dat heeft hij nagelaten en dat lijkt ons onjuist beleid. Daarbij merken wij op dat de brigades van de Raad van Verzet nadien, voorzover ons bekend, geen enkele overval van het type-Oldenallerbrug hebben uitgevoerd; dat heeft evenwelniet aan Thijssen gelegen - deze werd overigens op I november door kolonel Koot van het commando over zijn eigen brigades ontheven. Meer hierover in hoofdstuk 7.
XCDe opsluiting van de mannen heeft in Putten plaatsgevonden met hulp van de politie. Het spreekt vanzelf dat die politiemannen die zoveel mogelijk mannen stimuleerden om te vluchten of zich in of bij hun woning schuil te houden, meer waardering verdienen dan de anderen die, geïntimideerd door de aanwezigheid van meer dan duizend tierende Duitse militairen, aanspoorden tot stipte volgzaamheid, maar men mag daarbij niet uit het oog verliezen dat ook aan die tweede groep politiemannen geenszins duidelijk was, wat te geschieden stond met diegenen die in de kerk en in het schoolgebouw terechtkwamen. Wij zijn er overigens van overtuigd dat veel mannen in de gezochte leeftijdsgroep: achttien tot vijftig jaar, met name na de verstandige waarschuwingen die in de hervormde en in de gereformeerde kerk waren gegeven, zich zonder bemoeienis van de zijde van de politie hebben verborgen; uit die leeftijdsgroep kregen de Duitsers volgens onze schatting niet veel meer dan twee-vijfde in handen.
XCWat die Duitsers betreft, is duidelijk dat Fullriede het hem gegeven bevel met grote tegenzin heeft uitgevoerd en bovendien, niet zonder risico, slechts gedeeltelijk. Naar verhouding is maar een klein deel van de Puttense panden verwoest en de geëvacueerde bevolking kon daags
na het gebeuren terugkeren. Fullriede werd injuni '48 door het Bijzonder Gerechtshof te Arnhem tot twee-en-een-half jaar gevangenisstraf met aftrek van voorarrest veroordeeld en kreeg begin' 50 de gelegenheid naar Duitsland terug te keren; terecht overwoog het hof daarbij dat uit niets gebleken was dat hij wist dat de onder zijn verantwoordelijkheid bijeengedreven mannen in het concentratiekamp Neuengamme zouden terechtkomen.
XCDat laatste was wèl bekend aan Schöngarth, Rauter, von Wühlisch en Christiansen. Welke gevolgen had het gebeurde te Putten voor deze vier?
XCSchöngarth werd niet door de Nederlandse bijzondere rechtspleging berecht (een Britse militaire rechtbank heeft hem in de lente van '46 in Duitsland tot de doodstraf veroordeeld wegens een ander feit), in Rauters lange telastelegging kwam het gebeurde te Putten niet voor, von Wühlisch pleegde in september '46, toen hij in Nederland gevangen zat, zelfmoord, Christiansen werd o.m. op grond van wat in Putten was geschied, aangeklaagd. Hij werd in augustus '48 tot twaalf jaar gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest, veroordeeld (op zijn proces komen wij in deel 12, Epiloog, terug) maar bleef nadien nog maar ruim drie jaar gevangen; wegens zijn hoge leeftijd (hij was toen twee-en-zeventigjaar) werd hem in ' 5 I de rest van zijn straf kwijtgescholden zodat hij naar zijn geboorteplaats, Wyk op het eiland Föhr, kon terugkeren; meer dan twintigjaar later overleed hij als een geëerd burger. Wij zouden het gepast hebben gevonden indien de Wehrmachtbefehlshaber, die op de overval bij de Oldenallerbrug had gereageerd met woorden als 'Das ganze Nest muss angesteckt werden und die ganze Bande an die Wand gestellt', en van wie dus geen enkele impuls tot matiging was uitgegaan, geen strafverlichting zou hebben gekregen (ook hierover meer in Epiloog). Daarbij tekenen wij nog aan dat, naar ons oordeel, noch Christiansen, noch Schöngarth, noch Rauter had kunnen voorzien dat van de vijfhonderdnegen-en-tachtig uit Putten weggevoerde mannen die in Neuengamme werden ingeschreven, slechts vier-en-veertig in leven zouden blijven, maar dat achten wij slechts in beperkte mate relevant: dat in N euengamme als in elk ander Duits concentratiekamp velen zouden bezwijken, wisten zij. Dat wist iedere Duitser en de onbeheerste Christiansen, trouw, ja slaafs volgeling van zijn Führer, lag er niet wakker van.
XCOp 2 december nu werd op Schouwen bekendgemaakt dat alle mannen van zeventien tot veertig jaar zich moesten aanmelden om als 'spitters' te worden weggevoerd. Die bekendmaking forceerde de ontwikkeling. Telefonisch werd afgesproken dat de Canadezen op 6 december tegen negen uur 's avonds met een bootje een groep van zeventien personen zouden komen afhalen: twee ondergedoken Britse militairen en een ondergedoken Nederlandse Commando, wier zweefvliegtuig op de eerste
XCI In het nu volgende vatten wij o.m. samen wat G. M. Fey kort na de bevrijding heeft gepubliceerd in zijn boek Verzet! Schouwen-Duiveland in defrontlinie (1945).
dag van 'Market-Garden' (17 september) een noodlanding op Schouwen had moeten maken, dertien illegale werkers en onderduikers (onder wie een echtpaar) en een Armeniër; die laatste was aan de groep toegevoegd teneinde persoonlijk het bij de Canadezen bestaande wantrouwen weg te nemen en hij had, ten bewijze van zijn betrouwbaarheid, een aantal Duitse stafkaarten bij zich. De afspraak was dat de groep bij Zierikzee van de wal af op gezette tijden een wit licht zou ontsteken; bij onraad zou het licht rood zijn.
XCOp de avond van 6 'december kwamen de Canadezen niet opdagen; het weer was te slecht. De afhaalpoging werd krachtens een nieuwe afspraak op de volgende avond herhaald. Weer liep het mis. De groep gaf aan de onderkant van de dijk bij Zierikzee de afgesproken witte lichtsignalen en deze werden van het water af vijf maal beantwoord. Korte tij d later passeerde een Duitse auto de afhaalplek; dat de Canadese boot toen niet naderde, was gevolg van het feit dat het rode achterlicht van die auto door de afhalers beschouwd werd als een alarmsignaal. De groep van zeventien verliet de plek aan de dijk en ging in een nabijgelegen huis overleg plegen. Tijdens dat overleg kwam de afhaalboot op de afgesproken plaats en een patrouille ging aan land. Bij het weer aan boord gaan werd deze patrouille ontdekt door een Duitse schildwacht die een vuurpijl afschoot. Zulks leidde er toe dat andere Duitse militairen de afhaalplek naderden. Daarbij ontmoetten zij het echtpaar dat vooruit was gegaan en dat niet werd gearresteerd doordat de man beweerde, na spertijd nog buitenshuis te zijn omdat hij (hij liet dat aan de Duitsers zien) een lekke band had. Korte tijd later stieten de Duitsers op de overige leden van de groep. Een vuurgevecht ontstond. Vier personen wisten te ontsnappen, onder wie de drie Geallieerde militairen, maar de elf overigen vielen in Duitse handen waarbij een der onderduikers: de gemeentesecretaris van Renesse (hij was ondergedoken omdat hij medewerking aan de aanrneldingsactie had geweigerd) zwaar werd gewond; hij had een schotwond in het achterhoofd en een in de toppen van elk van zijn longen. Hem lieten de Duitsers onder bewaking in het ziekenhuis te Zierikzee achter, de overige tien arrestanten werden elders opgesloten en in de loop van de 8ste samen met een vrouw uit Zierikzee die in de nacht was gearresteerd (haar zagen de Duitsers voor de vrouwaan die zij met haar man waren tegengekomen) per boot naar Middelharnis op Goeree-Overflakkee overgebracht. Aan boord komend werden zij geschopt en geslagen. Tijdens de oversteek naar Goeree-Overflakkee sprong de Armeniër overboord (hij verdronk). De gearresteerde vrouw werd vrijgesproken, de negen mannen werden mèt de in Zierikzee achtergelaten
cretaris in de nacht van 8 op 9 december in aanwezigheid van een functionaris van de SD te Rotterdam, Kriminalsekretär K. P. H. Bläse, door een haastig samengesteld Kriegsgericht tot de dood door de strop veroordeeld; de doodvonnissen werden telefonisch door Christiansen bevestigd.
XCMen bracht de negen mannen naar Schouwen terug waar zij in Haamstede in een bunker werden opgesloten. Vandaar werden zij op zondag IQ december naar het Slot Moermond bij Renesse gevoerd. De gereformeerde predikant te Haamstede mocht hun geestelijke bijstand verlenen; hij las twee psalmen voor en vervolgens zongen de negen hand in hand 'een vaste burcht is onze God'. Daarna werden zij opgehangen, zulks ten aanschouwe van de gewonde gemeentesecretaris die er op een brancard bij lag. Inmiddels waren de Duitsers op Schouwen rondgegaan; enkele mannelijke naaste verwanten van de opgehangenen en vijf andere burgers uit elke gemeente werden op straffe van anders doodgeschoten te worden, gedwongen mee te gaan naar het Slot Moermond. Daar kregen zij de opgehangenen te zien, 'daar zag ik', zo verklaarde in '45 een vader, 'mijn eigen kind hangen, mijn enige zoon. Het was voor mij niet te geloven ... Ze hebben mij alles wat ik op aarde bezat en waar ik mijn hoop op gevestigd had, weggenomen.' 1 De lijken moesten twee etmalen blijven hangen. Zij hingen er nog toen het lijk van de inmiddels gestorven gemeentesecretaris van Renesse de volgende dag er naast werd opgehangen.'
XCSchouwen was in het laatste jaar van de oorlog een in hoge mate geïsoleerd eiland - van de Duitse schanddaad die wij beschreven (men had er op het nabije Goeree-Overflakkee spoedig weet van), werd pas
I Mil. Commissariaat Zeeland, sectie Internering Zierikzee: p.v. no. 150 (lokt. 1945), p. 7 (getuige H. Verhoeff) (Doc 1-102, a-z). 2 Er werden die dag op Schouwen aanplakbiljetten aangebracht waarop te lezen stond dat een ongespecificeerd aantal gijzelaars zou worden opgehangen als de drie Geallieerde militairen niet vóór 12 december aan de Duitsers waren uitgeleverd. Op de r rde hadden de Duitsers de drie in handen; wij veronderstellen dat zij zichzelf zijn gaan aanmelden: hen moesten de Duitsers als krijgsgevangenen behandelen. Wat het lot van de twee Britten is geweest, weten wij niet, de Nederlandse heeft de oorlog overleefd.
twee maanden later hier en daar in de illegale nieuwsbulletins melding gemaakt. Met het gebeurde te Putten lag dat anders: de illegale pers berichtte er spoedig over, zij het kort, en ieder die Putten passeerde (dat waren in oktober maar vooral in de maanden die volgden, tien-, ja honderdduizenden personen uit het westen des lands die naar het oosten en noorden op 'hongertacht' waren), zag met eigen ogen de aangerichte verwoestingen en stellig hebben velen hunner ter plaatse vernomen dat honderden mannen naar het concentratiekamp Amersfoort en vandaar met onbekende bestemming naar Duitsland waren weggevoerd. Toen reeds werd 'Putten' een begrip. De Duitsers waren er als brandstichters en slavenhalers opgetreden, zulks in de periode waarin zij zich in het westen des lands bovendien als rovers hadden ontpopt. Wat men daar had zien verdwijnen: schepen, autobussen, auto's, fletsen, dekens en kledingstukken, vormde overigens slechts een klein deel van het totaal aan goederen dat van september '44 af door de bezetter uit Nederland werd weggesleept, en het is die meer algemene roof welke wij thans te beschrijven hebben.
XCMogen wij, zoals wij eerder deden en nu opnieuw in de titel van deze paragraaf doen, het begrip 'roof' gebruiken? Wij menen van wel. Bij het zich toeëigenen en wegslepen van goederen uit Nederlands bezit kunnen wel soms vorderingsbewijzen afgegeven zijn, zoals bij de vordering van dekens en kledingstukken het geval was, maar dat betekende niet anders dan dat de oorspronkelijke eigenaren een papier van hoogst twijfelachtige waarde in handen kregen; zij moesten afwachten of de Nederlandse overheid de financiële middelen zou bezitten om over te gaan tot uitbetaling van de vastgestelde waarde der verdwenen goederen en zij dienden wel aan te nemen dat die bedragen, zo zij ooit werden uitbetaald, niet voldoende zouden zijn om er (en wanneer zou dat weer kunnen?) gelijkwaardige goederen voor aan te schaffen. Trouwens, in wijder verband beschouwd kwamen die vorderingen er op neer dat de Duitse staat nog dieper bij de Nederlandse in de schuld kwam te staan dan toch al het geval was en hoe zou die Duitse staat na de verloren oorlog ooit die schuld kunnen betalen? Dezelfde situatie deed zich voor wanneer men in plaats van een vorderingsbewijs geld kreeg: de Nederlandse gulden (en de Duitsers konden van oktober '44 af weer over ongelimiteerde 7
guldensbedragen beschikken') had immers het grootste deel van zijn waarde verloren. Vorderingsbewijzen en bankbiljetten waren papier papier waarmee men bleef zitten, nadat men de geroofde goederen was kwij tgeraakt.
XCEr zijn verschillende roofacties geweest, incidentele en systematische.
XCVan de incidentele (men kan dan ook denken aan het individueel roven van fletsen door militairen van de Wehrmacht dat wij eerder memoreerden) hebben wij geen overzicht. Over het algemeen gold dat de Wehrmacht zich toeëigende wat zij nodig had: voorraden levensmid
XC1 P. A. H. Bijleveld die eind juni '43 op voorstel van de president van de Nederlandse Bank, mr. M. M. Rost van Tonningen, NSB'er en tevens een groot voorvechter van de SS-ideologie, tot directeur van de bank was benoemd, had er Rost eind augustus '44 in een brief op gewezen, dat Nederland op financieel-economisch gebied slechter was behandeld dan andere bezette landen doordat de deviezenen tolgrens met Duitsland goeddeels was opgeheven. Op Dolle Dinsdag, 5 september, had Bijleveld, die lid was van de NSB maar een tegenstander van de Duitse plundermethoden, een groot aantal maatregelen genomen dan wel goedgekeurd om speculatie tegen te gaan en het betalingsverkeer te beperken: de effectenbeurzen waren die dag feitelijk gesloten (zij bleven dicht maar de clandestiene handel in effecten vond voortgang en van eind februari '45 af mochten bovendien officiële noodverkoopsvergunningen worden afgegeven) en in afwezigheid van Rost, die naar Deventer was gevlucht (hier bevond zich reeds het departement van financiën), had Bijleveld bepaald dat over saldi bij banken, spaarbanken, giro-instellingen en levensverzekeringsmaatschappijen per persoon slechts mocht worden beschikt voor een bedrag van f 100 per week, behoudens voor de betaling van lonen, pensioenen, lijfrenten en sociale lasten; hij had bovendien met machtiging van dr. A. J. Bühler, Seyss-Inquarts Beauftragter bij de Nederlandse Bank, de maatregel getroffen dat Reiehsmarken niet langer vrijelijk tegen guldens mochten worden ingewisseld.
XCBühler werd deswege enige weken later door Seyss-Inquart ter verantwoording geroepen en berustte er toen in dat die inwisseling wederom geheel vrij zou worden. Daarvoor was een besluit van de Nederlandse Bank nodig. Bijleveld weigerde dat besluit te ondertekenen en Rost deed dat toen als enig directielid, maar, zo schreef hij Seyss-Inquart, 'schweren Herzens'; hij veronderstelde namelijk dat het weer zou komen tot dezelfde 'fieberhajten Schu/arzkdufen' waartoe' ein europaisdies Gesindel' in de jaren '41-'43 had kunnen overgaan (brief, 21 okt. 1944, van M. M. Rost van Tormingen aan Seyss-Inquart, selectie voor 'Correspondentie van mr. M. M. Rost van Tonningen', dl. II, no. 662). Seyss-Inquart deelde die bezorgdheid niet; zijn vrees was veeleer dat de Wehrmacht en de Organisation Todt (belast met de aanleg van de stellingen van Zevenaar tot Delfzijl) voor hun eigen aankopen en uitbetalingen een tekort zouden krijgen aan Nederlandse banken muntbiljetten. Bankbiljetten waren er, berichtte Rost aan Seyss-Inquart, voldoende en achter de aanmaak van f roo mln aan muntbiljetten van vijf gulden had hij zowel bij de drukkerij Enschedé in Haarlem als bij de drukkerij Hoitsema in Groningen extra-spoed laten zetten, maar: 'Ob dieser Be/rag vollgedeckt uierden kann, u/ird van der Stromlieferung dey betriffenden Druckereien abhängen' (a.v., 19 okt. 1944, a.v., no. 661). 7
delen en brandstoffen, voorraden wijnen en sterke drank, verder meubelen en gereedschappen - in Schagen werden emmers gevorderd, in Velp zelfs schaatsen ('wie mooie heeft', aldus een plaatselijk relaas, 'waagt er zich niet mee op de baan"). Systematisch werden in de eerste plaats paarden, koeien en varkens gevorderd. Voor de paardenvorderingen verscheen in de herfst een speciaal Kommando uit Duitsland dat, hardnekkige tegenwerking door von der Wense ten spijt (deze wilde, klaagde de leider van het Kommando 'jÜY Holland immer eine Extrau/urst haben'2), in oktober in de drie noordelijke provincies ging vorderen, in december in Overijssel en Gelderland, in januari en februari in Utrecht en Noord- en Zuid-Holland. De vorderingen, in het westen des lands verricht door Duitse patrouilles die stal na stal inspecteerden, duurden tot in april. Er waren toen door het Kommando ca. 12000 paarden weggevoerd, maar er hebben veel meer paardenvorderingen plaatsgevonden. Telt men. de paardenroof uit het Zuiden des lands mee, dan heeft Nederland in de periode september '44-april '45 in totaal bijna 46000 paarden verloren (3000 meer dan in de gehele voorafgaande bezettingsperiode, de 26000 in '40 gevorderde legerpaarden niet meegerekend). Uit sommige streken waren bijna alle paarden weggevoerd die men er voor het boerenbedrijf nodig had; mèt de paarden verdwenen veelalook karren en wagens en grote voorraden hooi en stro.
XCWat de veevorderingen betreft, kennen wij geen bijzonderheden over de Duitse acties maar wèl het totaalcijfer van de roof (het 'Zuiden des lands wederom meegeteld): de boeren raakten van september '44 tot april '45 bijna 90000 stuks vee en ruim 94000 varkens kwijt; dat is wat het vee betreft, 60% van wat zij in de periode mei '40-december '43 hadden moeten afstaan, en wat de varkens aangaat, ruim 50 % van wat eerder in de bezetting naar Duitsland was verdwenen.
XCIn de tweede plaats werden in de laatste bezettingsperiode systematisch textielvoorraden gevorderd - dat slaat dus niet op de goederen van particulieren in een aantal steden welker vordering wij eerder beschreven, maar op de voorraden bij de industrie en bij de groot- en kleinhandel. Van het wegslepen van de voorraden textiel uit de magazijnen van het textiel-distributiebureau maakten wij al melding (het betrofhier reserves, met veel moeite opgebouwd ten behoeve van bombardementsslachtof
1 S. Jansen: (1946), p. 57. 2 Brief, II jan. 1945, van Schiller aan von Geldern-Crispendorf 232157-59).
fers 1), maar er verdween veel méér. Medio oktober sloten Fiebigs staf en de staf van de Heeresgruppe B een overeenkomst die inhield dat het Vijftiende Duitse Leger alles zou krijgen wat men in magazijnen in het westen des lands nog kon vinden en dat de voorraden in Twente, met inbegrip van wat daar nog werd geproduceerd, in een verhouding 2 : I verdeeld zouden worden tussen het Vijftiende Leger en de Erste Fall schirm-Armee; bovendien werd toen een commissie gevormd die op zoek zou gaan naar nog niet ontdekte textieldepots. Eind oktober gaven voorts Seyss-Inquart en Fiebig aan een van Seyss-Inquarts provinciale Beauftrag ten, Oberbereichsleiter H. O. A. E. Sellmer (de man was tevens SS-Ober sturmbannfûhren, opdracht' die Ausräumung der Textil-, Bekleidungs und Schuhwaren-Einzel und GrosshandelsgeschäJte sowie dey Einsiel und Gross handelsgeschafie in medizinischen Einrichtungen und Geräten vorzunehmen"; wat de Wehrmacht daaruit nodig had, zou aan haar ter beschikking worden gesteld, de rest zou naar Duitsland verdwijnen.' Van december af deelden de Waffen-SS en de Ordnungs en Sicherheitspolizei in de buit, Rauter persoonlijk mocht in januari een graantje meepikken: Sellmer deed toen zijn best, grijze en blauwe stof voor hem te vinden waaruit drie herencostuums vervaardigd konden worden. De 'Aktion Sellmer' had toen overigens een breder werkterrein gekregen: zij mocht alle eindproducten en bovendien metalen gaan vorderen. 3 Vaak schakelde zij daarbij uit de Nederlandse onderwereld afkomstige tipgevers in, die 10 % van de waarde als premie uitbetaald kregen. Over cijfers met betrekking tot de 'Aktion Sellmer' beschikken wij niet.
XCWèl is enig cijfermateriaal bewaardgebleven over de grootste Duitse roofactie die vooral in de laatste maanden van' 44 is uitgevoerd: de actie waarbij Fiebig uit bezet Nederland al datgene liet wegslepen wat voor de Duitse oorlogsproductie (met inbegrip van het vervoerwezen) van belang was. Ook deze actie was al vóór de grote Geallieerde luchtlandingen en de afkondiging van de Spoorwegstaking (17 september) be
I De Stichting Centrale Voorziening, in '40 oorspronkelijk opgericht om de slacht offers van de verwoesting in het centrum van Rotterdam te helpen, slaagde er in, een nood-distributie-organisatie op te richten met Veenendaal als centrum. Contacten met de textielindustrie en -groothandel stelden de Stichting in staat, tussen 17 september '44 en de bevrijding voor een waarde van ca. f 3 mln onder de bevolking te distribu eren; ook aan illegale groepen en de op de Veluwe ondergedoken (zij hadden dringend burgerkleding nodig!) 'werd hulp verleend. 2 31 okt. 1944. 3 Edele metalen waren al eerder weggesleept in opdracht van Fiebig, bijvoorbeeld de volledige voorraad van de Rijksmunt: o.m. zilver ter waarde van f 2,6 mln.
gonnen, in de eerste twee weken van september namelijk, toen de bezetter uit de Philipsfabrieken te Eindhoven alles was gaan roven wat hij maar kon wegslepen. Daartegen waren, gelijk reeds vermeld, Hirschfeld en W oltersom op 15 september in Amersfoort bij Fiebig gaan protesteren; zij hadden niets bereikt. Fiebig had hun meegedeeld dat de bezetter krachtens een beslissing van Speer, de Reiihsminister [ür Rüstung und Kriegsproduktion, die een aanwijzing van Hitler volgde, 'zoveel mogelijk gereed product en grondstoffen, welke voor Duitse orders bestemd waren, (zou) afvoeren alsmede bepaalde machines meenemen ... opdat de tegenstanders van Duitsland daarvan niet zouden kunnen profiteren' - aldus Hirschfelds verslag van de bespreking.' Dat 'meenemen van bepaalde machines' hield een zekere beperking in en die beperking was ook aanwezig in de formulering: 'zoveel mogelijk gereed product en grondstoffen welke voor Duitse orders bestemd waren', anders gezegd: grondstoffen en producten welke niet voor Duitse orders bestemd waren, zouden niet worden weggesleept. Met die, op zichzelf onlogische beperking (immers: ook van die andere producten en grondstoffen zouden de Geallieerden kunnen profiteren) werd na de Spoorwegstaking door Fiebig geen enkele rekening gehouden; men zou kunnen zeggen dat die staking als overduidelijk blijk van de diepe afkeer die het Nederlandse volkjegens de bezetter koesterde, bij hem slechts het verlangen versterkte om zonder enige restrictie uit Nederland, waar het grootste deel van de industrie bij gebrek aan stroom toch niet meer kon werken, weg te slepen wat Duitsland nog kon gebruiken. Daarvoor waren enorme transporten nodig: alles wat voor die roof in aanmerking kwam, moest worden geselecteerd en op transportmiddelen geladen, d.w.z. op goederenwagons dan wel op binnenschepen; Nederlandse arbeiders moesten daarbij helpen en wenselijk was dat ook de directies der bedrijven hun medewerking zouden verlenen. Die medewerking werd door alle directies geweigerd; zij zochten (en vonden soms) steun bij Duitsers die hun bedrijf goed kenden, en deden hun best om voorraden en machines te verbergen. Dat laatste was evenwellang niet altijd mogelijk en de directies aanschouwden de leegroving van hun fabrieken dan met grote verontwaardiging en in diepe bezorgdheid: hoe zou men ooit na de bevrijding de productie kunnen hervatten wanneer alleen maar lege fabriekshallen en lege kantoren overbleven?
XCFiebig droeg de organisatie van de massale roof op aan z.g. Trupps van de Feldu/irtschajtskommandos die al in bezet gebied werkzaam waren of
XC1 H. M. Hirschfeld: Herinneringen uil de bezettingstijd, p. I38.
daarheen werden verplaatst. Er kwamen in oktober aparte Trupps in Amsterdam, Den Haag, Rotterdam, Dordrecht, Tiel en Utrecht (zij moesten steeds ook in de omgeving van deze plaatsen nagaan, waar zich de machines en voorraden bevonden welke voor wegvoering in aanmerking kwamen), later zijn er vermoedelijk ook roofdetachementen van dien aard werkzaam geweest in het noorden en oosten (het leegroven van het geëvacueerde Arnhem zullen wij apart beschrijven).
XCHulp bij het, voorzover nodig, demonteren en opladen van de te roven goederen werd veelal door de arbeiders van de betrokken bedrijven geweigerd; velen hunner doken onder en werden dan financieel geholpen hetzij door de LO, hetzij door hun directies. Waar zich dat onderduiken voordeed, werden door de Trupps van de Feldwirtschajtskornmandos gewone burgers verplicht om bijstand te verlenen. Daarnaast waren er losse arbeiders die zich voor die bijstand kwamen aanmelden; zij kregen dan forse lonen uitbetaald en ontvingen een toeslag op hun rantsoenen - Fiebigs vertegenwoordiger in Noord-Holland gaf zich in oktober bovendien moeite om voor die losse arbeidskrachten, zeshonderdvijftig alleen al in Amsterdam, Rotterdam en Amersfoort, 300000 sigaretten en r 500 flessen sterke drank in de wacht te slepen; hoeveel arbeiders in totaal bij Fiebigs grote roofactie ingeschakeld zijn geweest, weten wij niet, maar het waren er voldoende voor de Duitse doeleinden, althans: klachten over een tekort aan arbeiders treft men in de (onvolledige) stukken die terzake bewaard zijn gebleven, niet aan. Tekort aan Nederlandse schippers hadden de Duitsers wèl - begin oktober droeg Fiebig er zorg voor dat allen onder de in bezet Nederland aanwezige Duitse militairen die enige ervaring op een binnenschip hadden, bij zijn transportorganisatie werden gedetacheerd. Er werd verder, behalve door de schippers, tegengewerkt door Nederlandse illegale groepen: op verzoek van de Friese KP en van de OD werd een sluis bij Groningen in de vaarroute door de noordelijke provincies door de Geallieerden gebombardeerd I en toen de Duitsers vervolgens een route moesten kiezen over het Friese wad, werd daar door de Friese KP de bebakening weggenomen zodat een aantal schepen prompt aan de grond liep. Eind december vroren alle kanalen dicht en vier weken later lagen alleen al in Amsterdam 250 schepen vast die met geroofde goederen waren beladen. Het verdient evenwel de aandacht dat voor Fiebigs actie de spoorwegen belangrijker waren dan de waterwegen, althans: eind december '44, toen ca. r65000
XCI Er was een zo ver mogelijk naar het oosten gelegen sluis opgegeven teneinde de voedseltransporten per schip naar het westen des lands niet onmogelijk
ton aan roofgoederen per schip was verzonden, hadden bijna 20000 goederenwagons ca. 230 000 ton van die goederen naar Duitsland getransporteerd. Over latere cijfers met betrekking tot de transporten beschikken wij niet.
XCHet Nederlandse bedrijfsleven heeft als gevolg van Fiebigs roofactie (en van de veel kleinere vorderingsacties die eerder in de bezetting uitgevoerd zijn) goederen verloren tot een totale waarde van f 1,3 miljard, oftewel ca. 6 % van het (geschatte) nationaal vermogen. Er is geroofd uit ca. 4000 bedrijven waarbij vooral de bedrijven op de metaalsector slachtoffer werden: machines, gereedschappen en voorraden werden weggesleept, maar ook laboratorium-instrumenten (de laboratoria van de Technische Hogeschool te Delft werden niet vergeten), bedrijfsbibliotheken, kantoormeubilair en -apparatuur. 1 Aan machines alleen al werden er 60000 geroofd. Geroofd werden voorts vrijwel alle locomotieven en personen- en goederenwagons van de Nederlandse Spoorwegen en ook werden hele trajecten opgebroken waarna bovenleidingen, seinmaterieel, rails en dwarsliggers naar Duitsland werden getransporteerd; dan ruim 300 tramwagens, en tenslotte bleken bij de bevrijding meer dan 3300 schepen, grote en kleine, verdwenen te zijn.
XCWij hebben er geen overzicht van waar in Duitsland de geroofde goederen terechtkwamen. In de regel werden de machines van een bepaald Nederlands bedrijf overgedragen aan een Duits bedrijf dat op dezelfde sector werkzaam was, en er deden zich gevallen voor waarin arbeiders van het Nederlandse bedrijf gedwongen werden naar Duitsland te vertrekken om daar behulpzaam te zijn bij het installeren van de geroofde machines. De toenemende verkeerschaos in Duitsland maakte het evenwel niet mogelijk om alles wat geroofd was, op de plaats van bestemming te doen belanden; toen Duitsland ineenstortte, lagen talloze uit Nederland geroofde goederen kris-kras door het land verspreid zonder dat zij van enig belang waren geweest voor de Duitse oorlogseconomie - voor de opsporing en terugvoering had het in '45 opgerichte Commissariaat-Generaal voor de Nederlandse Economische Belangen in Duitsland jaren nodig.
XCIntussen was dat westen van het land er nog heilig afgekomen, vergeleken met Arnhem.
XCOp maandag 25 september '44, de laatste dag van de strijd bij Oosterbeek, had de bevolking van Arnhem krachtens besluit van de Wehrmacht de stad moeten verlaten; wij zouden dat besluit op zichzelf niet onrechtmatig willen noemen - het was geen onredelijke veronderstelling van de Wehrmacht dat de Geallieerden na hun mislukte poging om de brug bij Arnhem te veroveren, alsnog op korte termijn zouden trachten, ergens tussen Arnhem en Wageningen over de Rijn te komen; Arnhem en alle plaatsen tussen Arnhem en Wageningen werden dus ontruimd, de gehele zuidelijke Veluwezoom werd tot verboden gebied verklaard en er werInquart en anderen' (18 dec. 1945), p. 22 (Doe 1-1564, b-ç), 2 Exemplaar in Doe 111222, a
I H. M. Hirschfeld en H. L. Woltersom: 'De verantwoordelijkheid van dr. A. Seyss
den daar Duitse troepen gelegerd en stellingen aangelegd. In de Betuwe werd in oktober en november af en toe hard gevochten; die gevechten kwamen pas tot stilstand toen de Duitsers, gebruikmakend van de hoge waterstand op de Rijn, begin december de Rijndijk iets ten westen van Arnhem opbliezen zodat een groot deel van de Betuwe onder water liep. De Geallieerden moesten zich toen terugtrekken, ook van de zuidelijke Rijndijk tussen Driel en Opheusden die zij enkele maanden lang in handen hadden gehad (dat had hen in staat gesteld, een deel van de op de Veluwe ondergedoken Airbarnes te evacueren in een grote actie, 'Pegasus I', die wij in hoofdstuk 6 zullen beschrijven).
XCTyperend nu voor wat in en met Arnhem is geschied is dat deze stad vrijwel volledig werd leeggeroofd: niet alleen wat er zich in fabrieken, kantoren en magazijnen bevond, verdween vrijwel alles naar Duitsland maar hetzelfde geschiedde met de winkelinventarissen en de inboedels uit particuliere woningen. Die afvoer was uit Arnhem gemakkelijker dan elders: de door de Geallieerde bombardementen zwaar getroffen steden van het Ruhrgebied lagen dichtbij en daarmee bestonden goede, relatief korte verbindingen te land en te water.
XCVan het in Dieren gevestigde Peldwirtschaftskommando 3 ging op 25 september (de dag dus waarop de bevolking van Arnhem in lange stoeten over de Veluwe trok, hoofdzakelijk in de richtingen van Apeldoorn en Ede) een bevel uit! dat nauwkeurig de volgorde aangaf waarin de roof moest geschieden: eerst alle dekens en overige textielwaren, alle werktuigen en alle medische voorraden (die had de Wehrmacht ter plekke nodig), vervolgens alle aardolieproducten, chemicaliën, landbouwwerktuigen en beroepskleding; daarna alles wat nodig was voor het aanleggen van stellingen en het onderbrengen van 'spitters'; dan kantoormachines, schoenen, suiker en kooktoestellen en tenslotte meubelen, kachels, haarden en luxe-artikelen. 'Die Räumung', aldus dit bevel,
XC'hat in dey Weise zu erfalgen, dass zunächst die in Besitz dey öJfentlichen Hand, von Geu/erbetreibenden, dey Industrie und des Handels befindlichen Cüter, sodann dey Besitz van Hotels usu/. und endlich dey Besitz van Privatpersonen abtransportiert werden ... Für die Arbeiten sind holldndische Zivilisten zu verpfiichten ... Dey Abtransport erfolgt an eine noch festzustellende Versandanschrifi eur Verfügung des Reichskommissars [ür die Niederlande ... Fûr diese Räuming ist die Mitwirkung dey holländischen Zivilverwaltung bezw. Polizei herbeizufûhren'
1 Exemplaar in Doe 11-238, a-z.
maar óók de gemeentelijke overheid en de politie hadden Arnhem verlaten.
XCWat toen in Arnhem gebeurde, werd in het rapport over de maand oktober van het in Arnhem geplaatste Feldwirtschafiskommando 101 duidelijk uiteengezet. 'Die evakuierte Stadt', zo leest men daar, 'war in den ersten Tagen Beute der kampfenden Truppe' Duitse militairen drongen dus winkels en woningen binnen en stalen wat los en vast was, overigens maar een klein deel van wat er in totaal was te vinden (Arnhem telde 24000 woningen). Het genoemde Feldwirtschafiskommando ging toen hulpkrachten aantrekken; een detachement van de Ordnungspolizei (zestig man) en Nederlandse politiekrachten die met andere Arnhemmers (onder wie leden van het gemeentepersoneel) verlofkregen, overdag in Arnhem aanwezig te zijn en daar werk te verrichten; er werd daar een Technische Nooddienst gevormd welke, geleid door een Arnhemse architect, langzamerhand tweehonderdvijftig krachten ging tellen; hun taak was o.m. de openbare nutsbedrijven in werking te houden. 'Damit waren', aldus het al geciteerde maandrapport van het Feldwirtschafiskommando 10, 'die Voraussetzungen für eine planmässige Räumung der grossen wirtschafilichen Vorräte geschaffen.' Nu nog de woningen! Het Feldwirtschafiskommando wilde beginnen met de daar aanwezige textielgoederen: gordijnen en achtergelaten dekens, lakens, handdoeken, enz. enz. Daarmee moest gewacht worden: Seyss-Inquart weigerde er toestemming voor te verlenen. Maar het Kommando had genoeg te doen! In Arnhem spoorde het in die ene maand bij groothandelaren en detaillisten voorraden fotomateriaal, textiel, kachels en andere huishoudelijke artikelen op, in Arnhem en Ede machines en andere inventarisstukken van de kunstzijdefabrieken, in het gebied van Rhenen en Veenendaal voorraden textiel, zeeppoeder, sigaren, levensmiddelen en fietsen, in Doetinchem o.m. 25 000 fietsbinnen- en buitenbanden, in Zutfen, Brummen en De Steeg duizenden tonnen metaal en metaalwaren. Bij het transporteren van een eerste deel van al deze goederen werden aanvankelijk dertig krijgsgevangen Geallieerde militairen en, nadat dezen naar krijgsgevangenenkampen in Duitsland waren afgevoerd, Nederlandse arbeiders ingezet, in Arnhem alleen ca.honderdtwintig; elders werd het personeel van ondernemingen die werden leeggeroofd, tot het verlenen van hulp verplicht.
XCHet was tekenend voor het gehele gebied van Arnhem tot Wageningen dat de Nederlandse overheidsorganen er uit waren verdwenen. Met betrekking tot dat administratieve niemandsland ontstonden geïmprovi
seerde bestuursinstanties die vooral contact onderhielden met de Duitse militairen die er de baas waren. Men had om het ontruimde gebied te betreden speciale toelatingsbewijzen nodig en wie er zich naar binnen waagde zonder zulk een bewijs, liep grote kans om als spion doodgeschoten te worden. Zo vormde de uit Renkum geëvacueerde luchtbeschermingsdienst in oktober in Ede een Economische Dienst die wel met een eigen transportorganisatie ten behoeve van de bezetter grote voorraden uit Renkum aansleepte maar tegelijk zijn best deed, aan eigendommen van geëvacueerde Renkummers te redden wat er nog te redden viel (en uit Wageningen o.m. een deel van de inventaris van de Landbouwhogeschool); het was die Economische Dienst welke in de omgeving van Ede, waar veel geëvacueerden terecht waren gekomen, te hunnen behoeve een centrale keuken en een schooloprichtte.
XCZo ook in Arnhem: de leiding van de Technische Nooddienst wist waardevolle goederen te verbergen, en ook hield menig lid van de dienst met verzoeken van hem individueel bekende Arnhemmers rekening maar andere leden hadden eerder de neiging, zichzelf niet te vergeten. In februari '45 werd de Technische Nooddienst wegens gebleken tegenwerking door de Duitsers ontbonden - een deel van de leden zette het werk toen als apart Arbeitskommando voort, nu onder leiding van een schoenmaker annex schoenwinkelier. Dat de arbeid van die Nooddienst en van het daaruit gevormde Arbeitskommando in hoge mate ten voordeel was van de plunderende Duitsers, behoeft geen betoog: die arbeid droeg er toe bij dat Arnhem, terwijl het geplunderd werd, niet zonder stroom, gas, drinkwater en riolering kwam te zitten. En de plundering werd niet alleen door Duitsers uitgevoerd. Nederlanders die tot het gebied bij Arnhem toegang kregen, de daar werkzame krachten dus, maar ook de 'spitters' die er versterkingen moesten aanleggen, gingen er van uit dat wat zij' zich niet toeëigenden, door de bezetter zou worden geroofd, zij 'stalen eveneens als de raven', aldus een uit Arnhem geëvacueerde j ournalist.'
XC'Ik zag elke avond een lange stoet op fietsen uit Arnhem komen en altijd had de overgrote meerderheid volle jutezakken achterop. Het was een stoet van grollende, schreeuwende kerels die terstond met SD en Feldgendarmerie dreigden wanneer een Arnhemse evacué hun zijn verachting in het gezicht slingerde ... De OT-arbeiders uit het westen hebben Arnhem op grote schaal meegeplunderd.
1 W. H. Kruiderink in 1. Fréquin, H. A. A. R Knap en W. H. Kruiderink. (I946), p. Io6.
Ook Arnhemmers zelf, vooral zij die door te werken voor de Mof op de Geitenkamp mochten blijven wonen I, hebben zich bezoedeld door hun gedupeerde medeburgers te beroven.'
XCDie mede-roof vond plaats in de algemene atmosfeer die de bezetter en de Wehrmacht in Arnhem hadden doen ontstaan: wie er kwam, nam maar al te vaak mee wat er voor het grijpen lag. Die sfeer stak ook de Duitsers aan. Zeker, Seyss-Inquart en de leiding van de Feldwirtschafts kommandoswensten dat er geen sprake zou zijn van individuele verrijking en Seyss-Inquart had verboden waardevolle goederen als kunstvoorwerpen en de inhoud van bankkluizen mee te nemen, maar tot controle ter plaatse kwam het nauwelijks en wat er aan controleurs was, liet zich vaak meeslepen in de roofacties. De Duitse troepen waren daarmee begonnen en zij gingen er mee door. Eén 'spitter' zag bij Arnhem een Duitse bunker waar de tapijten vierdubbeldik lagen met daar bovenop
XC'een schitterend Engels ameublement: ronde tafel, stoelen, fauteuils, een sofa ... De jongens vertelden hoe de Unteroffizier er bij was toen de tafel werd 'georganiseerd'. Er lag een kleed over en er stond glaswerk op. De jongens waren bezig, dit voorzichtig elders een plaatsje te geven, maar de Unteroffizier vond dit overbodig, zwiepte alles in één veeg op de grond en zei maar weer eens: 'Krieg is! Krieg.' '2
XCEen kleermaker uit Bussum, óók een 'spitter',
XC'vertelde hoe een SS-luitenant onder de vloer van een huis 40 zilveren rijksdaalders en 14 gouden herenhorloges had ontdekt en in zij n zak gestoken ... Een adjudant die met verlof ging, had een aanhangwagen hoog beladen met 'georganiseerde' meubelen, bedden, een electrische grammofoon enz. Hij had gezegdJ.
I Aanvankelijk werd het gebied benoorden de Schelmseweg niet ontruimd; tot begin november woonden er ca. achthonderd Arnhemmers in de gebouwtjes van het Openluchtmuseum. Zij werden er begin november door Nederlandse uit verdreven. Hier bleef ook Burgers' Dierenpark in stand (het verloor een groot deel van de levende have). Later keerde een klein aantal Arnhemmers toch weer naar het Openluchtmuseum terug. De Geitenkamp was een volkswijk aan de oostrand van Arnhem die een afgesloten gebied werd waar zich ca. drieduizend personen konden vestigen, van wie de meesten overdag in Arnhem werkzaam waren. 'Bronbeek', het tehuis voor bejaarde ex militairen van het Koninklijk Nederlands-Indische Leger, werd niet geëvacu eerd. 2 Daarnhouwer: 'Belevenissen in en om Arnhem van 23 oktober tot 29 november 1944' (5 febr. 1945), p. 23 (Doc II-59, a-8).
dat hij thuis alles kwijt was en dat hij dus volkomen' berechtigt' was om zich in het overwonnen Holland schadeloos te stellen."
XCWel te verstaan: wie uit Arnhem goederen vervoerde, had een officieel bewijsstuk, een 'plundervergunning', nodig maar de met de controle belaste Feldgendarmerie liet zich door Duitsers en N ederlanders omkopen; vrouwen en meisjes die zich in Arnhem voor prostitutie ter beschikking stelden, werden beloond met gestolen bontmantels of andere kostbaarheden en de zaak werd er niet beter op toen Seyss-Inquart in november goedkeurde dat functionarissen uit de nabijgelegen Caue van Duitsland zich met de nodige hulpkrachten naar Arnhem mochten begeven om daar alle goederen uit te kiezen die zij voor bombardementsslachtoffers in hun Caue nodig hadden. De bedoeling was dat Seyss-Inquarts Beauftrag ter dr. Emil Schneider op die wegsleep-actie toezicht zou uitoefenen - in feite liet Schneider dat toezicht over aan een functionaris van de National Sozialistische Volkswohlfahrt die al eerder in Arnhem werkzaam was geweest, Wilhelm Zeiger, en deze liet het toezicht weer over aan zijn secretaresse annex vriendin, Louise Gasille, die in '97 uit een Duitse moeder in Arnhem was geboren, daar in haar jeugd en opnieuw van '36 af had gewoond en er in '44 de Duitse nationaliteit had aangenomen. Zij kende Arnhem goed, organiseerde de huisvesting en voeding van de Bergungskommandos en trad als een helleveeg op wanneer zij merkte dat iemand zich zonder de nodige papieren in Arnhem bevond. Daar werd wijk na wijk leeggehaald. 'Borden', aldus de schrijver Johan van der Woude,
XC'wezen de richting naar laadplaatsen voor transport ... Zo gingen zij te werk: kleren, linnengoed, dekens en matrassen. Gordijnen en vloerkleden en lopers. Klokken, naaimachines, stofzuigers, electrische apparaten en gascomforen. Kachels en haarden, keukeninrichtingen, glas- en aardewerk, bestek, potten en pannen. Etagegewijs, huis voor huis, straat voor straat, in de ene wijk na de andere. Eerst winkelhuizen, opslagplaatsen en pakhuizen; daarna de woningen der particulieren, rijken, gegoeden, kleine burgers, arbeiders, zonder uitzondering. Tussen die menigte door kozen experts waardevolle schilderijen uit, kostbaar porcelein, zeldzame uitgaven, modern studiemateriaal van geleerden en medici en specialisten. Instrumenten op elk gebied, machines uit fabrieken, werkplaatsen en winkels. Geysers, sanitair, ijskasten. Zilveren bestek, servetringen, fototoestellen en camera's werden apart vergaard en verpakt in laden van schrijfbureaus en antieke kasten meegenomen."
XCI A.V., p. 28. 2 Joh. van der Woude: Arnhem. Betwiste stad (1945),
XCNaar de Gau Düsseldorf alleen al verdwenen naar schatting 100 goederenwagons en 40 vrachtwagens met woninginventarissen, maar die Gau was slechts één van vier die Bergungskommandos naar Arnhem mochten zenden. Bovendien: in die cijfers is niet verdisconteerd wat door leden van die Kommandos individueel werd geroofd. Men trof na de bevrijding in een Arnhems huis een uit eind november '44 daterende, niet-verzonden brief aan van een lid van het Kommando uit Essen die aan zijn vrouween bontmantel had gestuurd, verder een radiotoestel, ondergoed, beddelakens, tafellakens, een strijkijzer, een waterketel,
XC'kortgezegd, hier is alles te krijgen wat je je maar kunt denken. Ook wat de eterij aangaat, raakt het maar niet op. Cacao, koffiebonen, melk, groenten, vlees en vis in blik. Ik smeer de boter dikker dan het brood. Hieraan kun je dus zien, Liebe Emmy, dat we leven als in 't paradijs."
XCIn november' 44 werd door het Feldwirtschafiskommando z e meer dan I 000 ton aan goederen naar Duitsland getransporteerd. Daar moeten nog vele duizenden tonnen bij zijn gekomen (er zijn uit Arnhem ca. 170 treinen met roofgoederen vertrokken). De plundering was immers uiterst grondig. In bijna alle huizen werden vloeren opengebroken, gaten gehakt in ruimten boven kasten, stukken behang kapotgesneden en de tuinen omgewoeld - allemaalom te zien of ergens kostbaarheden waren verborgen. In de dorpen aan de zuidelijke Veluwezoom ging het veelal niet anders toe. Uit Arnhem werd bovendien uit de kluis van de Amsterdamse Bank, die door de Duitse genie was opengebroken", ruim 18 000 karaat diamant naar Berlijn getransporteerd, waar men ruim I I 000 karaat, oorspronkelijk Joods bezit, vasthield en later ging splitsen ten verkoop' (de niet-Joodse eigenaren kregen hun diamanten terug); voorts werd er nog voor een waarde van f 5 mln aan goud van de Nederlandse Bank geroofd (het naar Meppelovergebrachte restant ter waarde van ca. f 2 mln verdween in februari) en tenslotte werden ook de kluizen van andere bankkantoren met dynamiet geopend waarbij nog voor vele miljoenenpartij van bijna 6000 karaat diamant uit Joods bezit verborgen had; die partij werd enige tijd later gevonden en toen naar Berlijn
, Aangehaald in W. Gosling en W. Putto: 'Plundering' in: (1945), p. 39. 2 De directeur van het rijksbureau voor diamant, N. R H. van Essen, had geweigerd de sleutels af te staan en Hirschfeld had die weigering goedgekeurd. Die verkoop ging niet door en de betrokken partijen werden in '47 aangetroffen in een groot Amerikaans depot in Frankfort aan de Main. Vermelding verdient nog dat de directeur van de Amsterdamse Bank te Arnhem een
werd gestolen - een roof die gepleegd bleek te zijn door het hoofd van het Bergungskommando uit de Gau Essen. 'Die Vorfälle', aldus de klacht, bij Bormann ingediend door Himmler,
XC'sind als scharnlos zu bezeichnen und stellen uns var der Wehrrnacht in schlirnrnster Weise b/oss ... Wird hier nicht unverzüglich eingegriffen, dann leidet das Prestige der Partei in unerhortem Masse ... [ch habe die Sicherheitspolizei ill Düsseldorf angeu/iesen, unuer züglich Haussuchungen bei den Beteiligten anzustellen"
XCdat die iets hebben opgeleverd, betwijfelen wij.
XCGeen stad was bij de bevrijding zo leeggeroofd als Arnhem: alleen al de zuivere inboedelschade door roof (schade door gevechtshandelingen dus niet meegeteld) werd geschat op f 350 mln, uit de kleinere bedrijven waren goederen ter waarde van f 30 mln verdwenen, van de bijna 24000 woningen waren welgeteld 145 onbeschadigd en in de gezinnen 'ontbrak', aldus een in '46 opgesteld rapport van de rijksrecherche," 'al het nodige voor het voeren van een normaal huishouden - men kon niet koken, stoken of slapen en in vele gevallen zelfs niet zitten.'
XCIn de aanhef van dit hoofdstuk vermeldden wij dat al in de eerste twee weken van september in het nog niet-bevrijde deel van Zuid-Limburg, in Midden- en Noord-Limburg, in Nijmegen en Arnhem, in de Achterhoek, in Den Bosch en in West Zeeuws-Vlaanderen mannelijke personen tussen zestien en vijftig jaar onder ernstige strafbedreigingen bij duizenden waren opgeroepen om de nieuwe verdedigingslinies aan te leggen waartoe Hitler eind augustus bevel had gegeven; de arbeid aan die linies zou geleid worden door de Organisation Todt, de arbeidskrachten moesten in Limburg bijeengehaald worden door de Gauleiter van Düsseldorf en Essen, die er de plaats van Seyss-Inquart zouden innemen, elders door de Reichskommissar met inschakeling van de hoogste vertegenwoordiger van de NSDAP in Nederland, Generalkommissar Ritterbusch. Nederlanders zouden dus dwangarbeid moeten verrichten en uit dit hoofdstuk bleek reeds dat die dwangarbeid ook voor andere taken werd opgelegd, bijvoorbeeld voor het demonteren en transporteren van geroofde ma
1 Brief, 23 febr. 1945, van Himmler aan Bormann in: p. 1485-86. 2 P. R. A. van Iddekinge: Bijlage bij zijn brief van 18 juni I964.
chines, soms zelfs voor het installeren van die machines in Duitsland. Is er verschil tussen dwangarbeid en 'gedwongen arbeid' - het begrip dat B. A. Sijes gebruikt in de ondertitel van zijn in '66 gepubliceerde werk De arbeidsinzet. De gedtvonge/1 arbeid vall Nedertanders in Duitsland, 1940-1945? Ja, in zoverre dat bij die gedwongen arbeid administratieve dwang, uitgeoefend door Nederlandse overheidsinstanties (het Rijksarbeidsbureau en de Gewestelijke Arbeidsbureaus), een belangrijke rol speelde, terwijl men bij de 'dwangarbeid' (ook deze is door Sijes voor de periode van september '44 af nauwkeurig beschreven) toch eerder moet denken aan de directe dwang welke door gewapende Duitsers werd uitgeoefend. Wel te verstaan: het Reichskommissariat had liever gezien dat het systeem werd voortgezet waarbij aan het Rijksarbeidsbureau eenvoudig werd opgegeven hoeveel krachten nodig waren, waarna het gevergde aantal of althans een aanzienlijk deel daarvan inderdaad verplicht werd, naar Duitsland te vertrekken, maar aan die verplichting hadden zich steeds meer van de aangewezenen onttrokken; bij talrijke gewestelijke arbeidsbureaus was een geest van verzet ontstaan en illegale organisaties, van welke de LO veruit de belangrijkste was, konden diegenen die de onderduik prefereerden boven het werken in Duitsland, steeds beter opvangen. Seyss-Inquart had in augustus '43 aan Berlijn de toezegging gedaan dat van I augustus '43 tot I juni '44 in totaal honderdvijftigduizend arbeidskrachten naar Duitsland zouden worden 'bemiddeld', zoals dat heette, maar het werden er in werkelijkheid nog geen drie-en-dertigduizend en daaraan werden in de maanden juni en juli '44 bij elkaar slechts ruim drieduizend toegevoegd. Anders gezegd: het gehele systeem van de administratieve arbeidsinzet leverde nauwelijks meer iets op - al vóór D-Day was men zich bij het Reichskommissariat en in kringen van de Wehrmacht bewust dat men, zo men ooit de arbeid van grote aantallen mannelijke Nederlanders op korte termijn moest inschakelen, heel andere middelen diende te gebruiken dan de administratieve welke op de medewerking van Nederlandse overheidsinstanties berustten. Twee nieuwe middelen lagen voor de hand: ten eerste, grote razzia's, uit te voeren door de enige groep Duitsers die in grote getale in bezet gebied aanwezig was: de militairen van de Wehrmacht, en, ten tweede, het uitoefenen van druk op de arbeidskrachten welke men nodig had, hetzij door te dreigen dat ieder die wegbleef, bij ontdekking zou worden doodgeschoten, hetzij door bekend te maken dat wanneer niet voldoende arbeidskrachten opkwamen, een aantal algemeen geachte burgers uit de betrokken gemeente, die men tevoren als gijzelaars had opgepakt, zou worden gefusilleerd. Al deze methoden zijn, al of niet in combinatie,
van september '44 af door de bezetter toegepast.
XCWaar ging het die bezetter om?
XCEr moesten stellingen worden gegraven aan de Rijn van Zevenaar tot Arnhem en van Arnhem tot Wageningen; voorts moesten aan de Ijssel bij Zutfen, Deventer en Zwolle bruggehoofden worden aangelegd die het de Geallieerden moeilijk zouden maken om, als zij toch op de Veluwe zouden kunnen doordringen, de IJsselover te trekken; in het gehele gebied ten oosten van de Ijssel moesten verder kleinere stellingen aangelegd worden en van Zwolle tot Delfzijl moest een, door inundaties aangevulde, stelling ontstaan waar men de Geallieerden wilde tegenhouden als die ooit in Friesland een luchtlanding zouden uitvoeren; voorts moest van het Ijsselmeer tot de Grebbeberg een nieuwe Grebbelinie worden aangelegd, ook alweer met nieuwe inundaties - zij zou de functie hebben, de Geallieerden tegen te houden als dezen van het oosten uit naar de westelijke provincies zouden oprukken; ook in die westelijke provincies tenslotte werden, gelijk al vermeld, nieuwe inundaties uitgevoerd en voorts moesten er nieuwe stellingen worden aangelegd rondom de steden, vooralom Rotterdam en Amsterdam die, aldus een bevel van Hitler dat eind november via von Rundstedt, de Oberbefehlshaber West, binnenkwam, tot het uiterste moesten worden verdedigd.
XCDit alles betekende dat de Duitsers benoorden de grote rivieren (wat in het zuiden, bijvoorbeeld bij Venlo en Roermond, gebeurde, beschreven wij al in het vorige deel) tienduizenden 'spitters' nodig hadden. Wáár die 'spitters' aan het werk gezet zouden worden, was zaak van de Wehr macht: z!J moest aangeven hoe de nieuwe stellingen moesten verlopen en wat voor soort verdedigingswerken moest worden aangelegd; de techniek van die aanleg werd een zaak van de Organisation Todt die eerst een Oberbauleitung vestigde in Assen en er later nog Oberbauleitungen bij kreeg in Zwolle en Lochem; maar de 'spitters'? Welke instantie zou hen gaan oproepen? Hitler had die taak, zoals wij al vermeldden, in zijn bevel van eind augustus opgedragen aan Seyss-Inquart en Ritterbusch (behoudens dan in Limburg), hetgeen er op neerkwam dat Seyss-Inquart, die waarlijk genoeg om handen had, haar aan Ritterbusch delegeerde. Deze laatste presteerde evenwel zo weinig dat van Duitsland uit door drie instanties werd ingegrepen: door Bormann, de feitelijke leider van de NSDAP, wiens Gauleiter o.m. in Limburg het graafwerk moesten organiseren, door Goebbels die naast zijn functie als Reichspropapandaminister eind juli ook die van Reichsbevollmächtigter [ür den totalen Kriegseinsatz had gekregen, en door Sauckel, de Bevollmächtigte [ür den Arbeitseinsatz.
beidsbureau en de GAB's, in Den Haag, Rotterdam en Dordrecht ruim drieduizend man bijeen te krijgen voor graafwerk in de buurt van Zevenaar, maar daar kwam niets van terecht door tegenwerking van Nederlandse ambtelijke zijde; hij stuurde vervolgens een eigen delegatie naar bezet gebied om de nodige 'spitters' toch bijeen te krijgen maar die delegatie kwam te laat aan, werd bovendien overbodig geacht en werd door Seyss-Inquart huiswaarts gezonden. Inmiddels had namelijk Bormann eind september een partijfunctionaris, zekere Schmerbeck, opdracht gegeven, in het oosten van Nederland het aanleggen van de nieuwe stellingen te bespoedigen; deze vormde in Deventer een Einsatz stab Niederlande (Westwallbau) waarbij een aantal Kreisleiter en Ortsgrup penleiter van de NSDAP uit het noordwesten van Duitsland werd gedetacheerd. Goebbels op zijn beurt zond het hoofd van het bureau dat hij er als Reichspropagandaleiter der NSDAP op nahield, de uit de perssector afkomstige Reichsamtsleiter Hermann Liese, naar bezet Nederland met twee opdrachten (waarmee anderen al bezig waren): het wegvoeren van grondstoffen en machines (dat deed Fiebig al) en het bijeenbrengen van 'spitters' (daarmee was Schmerbeck belast). Anders dan de delegatie van Sauckelliet Liese zich evenwel niet terzijde schuiven en hij werd daarbij geholpen door de omstandigheid dat Schmerbeck zich op de stellingen in het oosten des lands concentreerde. Gevolg hiervan was dat Liese, die kort na Schmerbeck, nl. begin oktober, arriveerde, min of meer automatisch het westen des lands als werkterrein kreeg. Op zijn acties aldaar komen wij in het volgende hoofdstuk terug - in het kader van dit hoofdstuk dat de functle heeft, het ontstaan te schetsen van de noodtoestand waaruit de hongerwinter voortvloeide, willen wij, wat het bijeendrijven van 'spitters' betreft, niet verder gaan dan begin oktober, daarbij allereerst opmerkend dat Hirschfeld en Wolters om die op IS september in Amersfoort bij Fiebig krachtig geprotesteerd hadden tegen de nieuwe dwangarbeid, dat protest op 30 september herhaalden, nu in Beilen waarheen Fiebig zijn bureau had verplaatst; zoals wij al eerder vermeldden, deelde Hirschfeld na de bespreking aan Voûte, de burgemeester van Amsterdam, mee dat de bezetter, aldus zijn indruk, besloten had, het westen des lands 'te laten verrekken'. Met hun protest tegen de nieuwe dwangarbeid stieten de twee Nederlanders op een muur: 'Alle bezwaren die daartegen ingebracht werden, zullen', zo gaven zij Fiebigs woorden weer, 'door de weermacht genegeerd of onderdrukt worden.'!
XC1 H. M. Hirschfeld en H. L. Woltersom: 'Verantwoordelijkheid van dr. A. SeyssInquart en anderen', p. 23.
XCHet oproepen van de 'spitters' (zo werden zij in de regel genoemd maar wij zullen die aanhalingstekens voortaan maar weglaten) ging aanvankelijk met veel verwarring gepaard, hetgeen welonvermijdelijk was bij zoveel tegenstellingen aan Duitse kant en gegeven het feit dat de Duitse organisatoren eerst woonen werkruimte moesten vorderen en zich moesten oriënteren. In Zutfen begon de Organisation Todt met enkele villa's in beslag te nemen (de bewoners werden op straat gezet); zij liet vervolgens vele honderden arbeiders oproepen om op 13 september om acht uur 's ochtends bij het stadhuis aanwezig te zijn - ruim tweehonderd verschenen er op tijd maar de eerste OT-functionaris kwam pas om negen uur opdagen en de arbeiders gingen eerst zes uur later op pad zonder dat men hun iets te eten had gegeven, 'man hat', aldus een brief van de NSB-burgemeester, 'den Eindruck bekommen, dass die Organisation Todt eine Bande ist." Winterswijk werden in de tweede week van september achthonderd mannen opgeroepen om bij Zevenaar te gaan spitten - er verschenen er op vrijdag 15 september tweehonderd en op zondag 17 september ca. honderd. De grote Geallieerde luchtlandingen evenwel die zich op die zondag voordeden, leidden er toe dat alle spitters het werk bij Zevenaar in de steek lieten en huiswaarts keerden. Die luchtlandingen, gekoppeld als zij waren aan de verwachting dat heel Nederland spoedig zou worden bevrijd, stimuleerden de geest van verzet. Om even bij Winterswijk te blijven: op vrijdag 22 september liet de burgemeester, een NSB'er, alle spitters aanzeggen dat zij zich de volgende dag weer naar Zevenaar moesten begeven - welgeteld twee kwamen er opdagen. Nu werd harder ingegrepen: in de nacht van maandag 25 op dinsdag 26 september werd een groep vooraanstaande inwoners door de Landwacht gearresteerd en bekend werd gemaakt dat zij zouden worden gefusilleerd als nu niet alle mannelijke inwoners van zeventien tot vijftig jaar zich voor het graafwerk kwamen aanmelden. Ca. driehonderd deden dat - het leven van de gijzelaars was voorlopig gered.
XCUit Doetinchem, waar de spertijd belangrijk was verlengd (hij begon er alom zes uur 's avonds en eindigde pas om negen uur 's morgens), werden de eerste spitters op 18 september weggevoerd, te weinigen, vond
XC1 Brief, 14 sept. 1944, van J. A. T., vermoedelijk aan de Beauftragte van de provincie Gelderland
de Organisation Todt; ruim een week later werden er razzia's gehouden, 'alles wat een broek aan had', aldus een plaatselijk relaas, 'werd op de Markt bijeengedreven' en weggevoerd. Twee nachten later volgde een nieuwe razzia:
XC'Huis aan huis werden in de donkere nacht de deuren bewerkt met de geweerkolven en het steeds naderbij komen van deze slagen ... deed hoogst luguber aan. Iedere man die men bij de huiszoeking aantrof, werd meegenomen ... Waar niet snel genoeg werd opengedaan, schoten de sadisten door de ruiten."
XCOp het platteland in Friesland werd in de laatste dagen van september bekendgemaakt dat elke gemeente per loktober enkele honderden mannelijke personen moest leveren om te gaan spitten hetzij in Groningen, hetzij in Drente. Op die bekendmaking werd niet gereageerd, behalve in Harlingen dat tot Sperrgebiet was verklaard en waar men dus extra geïsoleerd zat en zich extra bedreigd voelde; ca. zeshonderd mannelijke inwoners kwamen er zich aanmelden.
XCOm Kampen werd op 21 september een cordon gelegd door de Ordnungspolizei en er werden plakkaten aangebracht waarop men kon lezen dat alle mannelijke pers9nen van zeventien tot vijftig jaar moesten gaan spitten; velen doken onder, enkele honderden volgden het gegeven bevelop.
XCOok in Twente werd door de Ordnungspolizei ingegrepen.
XCAan het GAB te Enschede was door de bezetter de eis gesteld om samen met de bijkantoren te Hengelo, Almelo, Oldenzaal en Goor niet minder dan vijfduizend spitters aan te wijzen voor graafwerk bij Zwolle; die krachten moesten geput worden uit het personeel van de fabrieken welke toch goeddeels stillagen. De fabrieksdirecties weigerden lijsten in te leveren, behalve in Hengelo waar zij om tijd te winnen die lijsten wèl hadden laten samenstellen. Negenhonderd Hengelo'se arbeiders werden opgeroepen, twintig kwamen zich aanmelden. Duits ingrijpen voorziende dook vervolgens het personeel van het GAB-Enschede en al zijn bijkantoren onder. Inderdaad, er werd ingegrepen. Een Duitse trein bracht detachementen van de Ordnungspolizei naar Enschede en Hengelo. In beide steden werden de grootste fabriekswijken omsingeld en de mannen die men in de fabrieken aantrof, werden in de trein geladen,
1 'Doetinchem werd geen egelstelling' in: (I946?), p. 433.
twaalfhonderd in Hengelo, een onbekend aantal in Enschede. Pas zesen-twintig uur na het vertrek uit Hengelo kwam de trein in Zwolle aan. 'Zondagochtend' (24 september), zo schreef later een slachtoffer uit Hengelo,
XC'heet het 'aantreden'. Onder geleide gaat het anderhalf uur ver naar een terrein waar graafmachines bezig zijn tankgrachten te delven. Ergens op een boerderij liggen stapels schoppen en stelen. We moeten een schop nemen en dan gaat het terug naar het graafterrein .
XC. .. In het m iddagu ur komt er een vrachtwagen met warm eten. Eetgerei is er niet. 'Dan eten jullie maar van de schop!' Maar wij zijn geen honden en ieder tracht bij omliggende boerderijen iets te lenen waaruit hij zijn stamppot nuttigen kan. Pannetjes, bordjes, houten nappen uit het kippenhok, deksels van melkbussen, alles is welkom. Afgeplatte houtjes dienen als lepel. Al het geleende wordt na afloop van de maaltijd netjes aan de eigenaren terugbezorgd. De bewakers staan te schreeuwen dat we weer aan het werk moeten gaan.' I
XCIn Doesburg en Rheden ging de bezetter op 28 september nog verder dan hij op de zzste in Hengelo en Enschede had gedaan: hier werd de gehele mannelijke bevolking van zestien tot zestig jaar opgeroepen te komen werken aan de IJssellinie; wie wegbleef, zou worden gefusilleerd. Eén dag later, 29 september, vond een grote razzia plaats in Velp. N ogmaals twee dagen later, zondag r oktober, werd het voor Aalten, waar zich onder bedreiging tien en vervolgens honderd tot honderdvijftig mannen als spitters waren komen melden, 'een heel zwarte dag': 'na een rustige morgen' (velen waren ter kerke gegaan) 'verschijnen', aldus een plaatselijk relaas,
XC'tegen half twaalf plotseling drie-en-vijftig man Gestapo die huis aan huis de mannen tot zestig jaar gaan vangen! De straten zij n natuurlijk meteen leeg, maar alles gaat zo onverwachts en aan alle kanten van het dorp tegelijkertijd dat tal van mannen gesnapt zijn vóór ze beseffen wat er gaande is ... Ook fletsen worden meteen maar meegenomen"
XCde mannen uit Aalten werden naar Zevenaar overgebracht.
XCWij hebben er geen volledig overzicht van, in welke plaatsen in de Achterhoek en de Lijmers alsmede in Overijssel al in september en de allereerste dagen van oktober spitters bijeen werden gedreven, vast staatJ.9
I A. B. van Tooren in: p. 144. 2 'Aalten, het land der onderduikers en der illegaliteit' in: p. 172.
wel dat de bezetter in die tijd zijn grootste buit binnenkreeg in slechts één gemeente: Apeldoorn.
XCAan het personeel van het GAB in Apeldoorn werd op 23 september gelast, deel te nemen aan het ophalen van spitters. Dat werd geweigerd. De meeste personeelsleden doken onder en wel keerden sommigen na enkele dagen naar hun werk terug maar zij waren te weinig in aantal om de bezetter aan de nodige arbeidskrachten te helpen. De Onskommandant greep in: op vrijdag 29 september gelastte hij het plaatselijk dagblad, bekend te maken dat zich de volgende dag vierduizend mannelijke inwoners moesten aanmelden om aan de Ijssel te gaan graven. Een illegale groep haalde bij het dagblad het zetsel van de vrijdagavond-editie weg en de krant kon dus niet uitkomen. De oproep van de Ortskomman dant werd vervolgens met aanplakbiljetten bekendgemaakt. Die oproep had nagenoeg geen effect: er kwamen zaterdagochtend welgeteld zes-endertig aspirant-spitters opdagen. Dat vervolgens door de bezetter bij uitstek fel werd ingegrepen, kan te maken hebben gehad met het feit dat Seyss-Inquart ter plaatse aanwezig was, dat drie van zijn Ceneralkommis sare: Rauter, Wimmer en Ritterbusch, er hun bureau hadden en dat ook Schöngarth zich in Apeldoorn bevond, anders gezegd: ten aanschouwe van die vijf werd de actie van de plaatselijke Duitse autoriteiten een deerlij k fiasco.
XCOp die zaterdag nu werden door het verraad van een lid van een plaatselijke illegale groep, de twee-en-twintigjarige Will em l'Ecluse, in Apeldoorn vijftien of zestien personen gearresteerd van wie l'Ecluse wist of aannam dat zij illegaal werk hadden verricht; onder hen was de gewestelijke commandant van de OD, luitenant-kolonel J. J. Barendsen. Samen met een functionaris van de Apeldoornse SD welke ter plaatse nog niet erg bekend was (de Apeldoornse SD-groep was pas kort tevoren uit Antwerpen gearriveerd) had l'Ecluse per auto rondgereden teneinde de hem bekende adressen aan te wijzen. Van diegenen die volgens zijn aanwijzingen werden gearresteerd, werd een deel vrijgelaten maar zes waren er met wie de SD een goede vangst meende te hebben gedaan: vier illegale werkers, onder wie een vrouwen overste Barendsen, en voorts twee Geallieerde 'piloten': een Brit en een Amerikaan, die beiden contact hadden gehad met de Apeldoornse KP. De gearresteerde vrouw 9
werd naar het Frauenkonzentrationslager Ravensbrück gedeporteerd (zij overleefde de oorlog) maar samen met drie andere illegale werkers werden de vijf overige slachtoffers van l'Ecluse's verraad op maandagochtend 2 oktober in alle vroegte naar het terrein van het leeggehaalde joodse krankzinnigengesticht 'Het Apeldoornse Bes' gebracht en er in een rij opgesteld; overste Barendsen 'knoopte er', zo verklaarde later een SD'er, 'zijn jas los en hief het Wilhelmus aan, hetwelk door de anderen werd overgenomen." Een salvo volgde.
XCDe acht lijken werden, met het opschrift' Terrorist' er bij, onmiddellijk op hoeken van Apeldoornse straten en pleinen neergelegd (Wimmer informeerde terstond op verzoek van Seyss-Inquart bij Rauter wie daartoe opdracht had gegeven, Rauter antwoordde: Schöngarth) - uit de bevolking kregen op die maandagochtend velen de indruk dat personen gefusilleerd waren die geweigerd hadden als spitters op te komen. Bovendien reden er luidsprekerauto's rond waaruit werd omgeroepen dat mannelijke personen tussen de zeventien en vijftigjaar zich onmiddellijk voor het graafwerk moesten aanmelden, dat wie dat niet deed en ontdekt werd, zou worden doodgeschoten en dat heel Apeldoorn door de Wehr macht was omsingeld - ook werd omgeroepen dat er spoorwegsabotage was gepleegd en dat in geval van herhaling scherpe represailles zouden worden genomen tegen de gehele bevolking. Al die intimidatie had effect: elfduizend personen meldden zich aan (zevenduizend méér dus dan de bezetter in eerste instantie had geëist) en werden te voet via Doesburg naar punten aan de Ijssel gevoerd. De acht lijken moesten drie, respectievelijk vier dagen lang op de openbare weg blijven liggen, l'Ecluse trok naar Amsterdam waar hij zich bij een communistisch georiënteerde illegale groep (welke hij niet verried) aansloot, en K. Stoove, de Gewestelijke Sabotage-Commandant van de KP in Gelderland en Overijssel, die met zijn Knokploeg overhaast Apeldoorn had verlaten en zich in de bossen op de Veluwe had teruggetrokken (een van zijn koeriers was door l'Ecluse's verraad in handen van de SD gevallen), schreef enkele dagen later een brief aan van Bijnen waaruit bleek dat hij al had vernomen dat in Putten huizen in brand waren gestoken en dat 'alle mannen naar Amersfoort gebracht (waren)', reden waarom hij, mede op grond van de in Apeldoorn omgeroepen bedreiging met represailles, opdracht had
I Aangehaald in: ti (I946?), p.26.
gegeven, de spoorwegsabotage voorlopig te staken. 'Ik vertrouw', voegde Stoove toe,
XC'dat dit ook uw goedkeuring zal hebben. Dit is geen lafheid, want wij kunnen er in de meeste gevallen wel tussenuit knijpen, maar ik geloof niet dat wij nu met de levens der burgerij mogen spelen. De schoften zien met open ogen dat ze het verloren hebben en zullen niet nalaten, van Nederland een Warschau te maken als wij hun er de kans toe geven. Daarom is het te hopen dat de Geallieerden er in slagen, nu vlug door te breken'!
XChelaas, daar hadden die Geallieerden de krachten niet voor: zij zouden pas eind oktober de Wehrmachtuit het westen van Noord-Brabant hebben verdreven, pas begin november de Wester-Schelde hebben vrijgemaakt en pas begin december (een groot deel van de Betuwe liep toen onder water) de Maas hebben bereikt tegenover Venlo en Roermond; de barrière van de grote rivieren konden zij niet overschrijden.
XCAls functie van dit hoofdstuk gaven wij aan: het schetsen van het ontstaan van de noodtoestand waaruit de hongerwinter is voortgevloeid.
XCDie noodtoestand is, menen wij, het gevolg geweest van drie factoren: de bevrijding van Zuid-Limburg, de regeringsopdracht tot de Spoorwegstaking, en het ingrijpen van de bezetter.
XCWat die eerste factor betreft: het voor heel N ederland veruit belangrijkste gevolg van de bevrijding van Zuid-Limburg was dat de normale aanvoer van steenkolen wegviel; dat wegvallen begon al op I september maar nam twee weken later een definitief karakter aan. Nadien was Nederland voor zijn voorziening met steenkolen, d.w.z. met brandstof en met energie (electriciteit en gas), als de beperkte voorraad op was, volledig afhankelijk van aanvoer uit Duitsland. Die aanvoer moest geschieden per spoor -' en nu komen wij tot de tweede factor: de regeringsopdracht tot de Spoorwegstaking, waarna althans Nederlandse treinen niet voor die aanvoer konden zorgen.
XCUit de cijfers die wij gaven, bleek dat de provincies benoorden de
1 Brief, 9 okt. 1944, van K. Staave aan]. A. van Bijnen (LO/LKP, 3 E).
grote rivieren, ook als men de huisbrand volledig schrapte, voor de voortzetting van een min of meer normale situatie per maand naar schatting 350000 ton steenkool nodig hadden. Zou Duitsland, als er geen Spoorwegstaking was geweest, die 350000 ton hebben kunnen en willen leveren? Of zouden, zo dat al het geval was, de Geallieerde luchtaanvallen op alles wat in bezet gebied reed, die aanvoer hebben vertraagd? Wij kunnen op die hypothetische vragen geen antwoord geven, behoudens dan dat, naar wij veronderstellen, in elk geval (het westen des lands was immers al vóór het uitbreken van de Spoorwegstaking tot Räumungsgebiet verklaard) minder zou zijn geleverd dan 350000 ton. Het verdient de aandacht dat, nadat het Rcichskommissariat na het uitbreken van de Spoorwegstaking had becijferd dat rninimaal r r j 000 ton per maand uit Duitsland moest worden aangevoerd, de werkelijke aanvoer daar aanzienlijk beneden bleef: er kwam niets in oktober, er kwam ruim 40000 ton in november, wellicht meer in december, ruim 80000 ton in januari, heel wat minder in februari en bijna niets in maart. Anders gezegd: was er geen Spoorwegstaking geweest, dan zou het bezette deel des lands door het tekort aan steenkolen toch in moeilijkheden zijn gekomen, maar die moeilijkheden zouden minder groot zijn geweest en in zoverre heeft de Spoorwegstaking een, overigens niet nauwkeurig aan te geven, nadelig effect gehad op de vitale steenkoolvoorziening, zoals zij ook een, evenmin nauwkeurig aan te geven, nadelig effect heeft gehad op de voedselvoorziening van de steden in het westen. Moet men dan het regeringsbesluit tot de Spoorwegstaking (besluit dat genomen is door slechts twee ministers: premier Gerbrandyen de minister van oorlog, van Lidth de Jeude) een onverantwoord besluit noemen? Dat zou ons te ver gaan. Het besluit, genomen op verzoek van het Geallieerde opperbevel, hing samen met de grootscheepse poging van Field Marshal Montgomery om over de grote rivieren tot het Ijsselmeer door te dringen en de veronderstelling was gewettigd dat die poging er bij gebaat zou zijn wanneer als gevolg van de staking het gebruik dat de Wehrmacht maakte van het Nederlandse net, althans in de eerste periode der operaties volledig zou worden ontregeld - en die eerste periode zou beslissend kunnen zijn. Zeker, in aansluiting op de stemming in Engeland heeft zowel bij Gerbrandy als bij van Lidth een overmaat aan optimisme een rol gespeeld (gelijk in het vorige deel vermeld, zei Gerbrandy op de zondagavond waarop de opdracht tot de Spoorwegstaking werd uitgezonden, in antwoord op een bezorgde vraag van mijn kant: 'Vrijdag zijn we in Amsterdam'), maar men dient te beseffen dat het voor de twee genoemde ministers politiek en psychologisch nauwelijks mogelijk was, het verzoek van Shaef naast
zich neer te leggen; daar kwam nog bij dat zij wisten dat er in bezet gebied op werd gerekend dat de regering op het juiste moment de staking zou gelasten. Het besluit ertoe was riskant, maar risico's, grote risico's zelfs, zijn inherent aan alle oorlogvoering.
XCEen heel andere vraag is of de regering de Spoorwegstaking had moeten afgelasten toen haar eenmaal uit tal van berichten van haar geheime agenten was gebleken dat de Duitsers de nadelen die er aanvankelijk voor hen uit waren gevloeid, redelijk hadden kunnen opvangen, maar dat de nadelen voor de burgerbevolking van maand tot maand groter werden. Wij komen op die vraag in hoofdstuk 6 terug; daarop vooruitlopend merken wij hier op dat de regering vreesde dat de bezetter, zoals hij in een enkele plaats na het uitbreken van de staking had gedaan (ook hierover meer in hoofdstuk 6), in het algemeen wraak zou nemen op de stakers, als zij zich weer naar de stations zouden begeven, en dat de regering, terecht naar ons oordeel, meende voor die algemene represailles geen verantwoordelijkheid te kunnen aanvaarden. In feite zijn er aanwijzingen dat de bezetter, ware de staking afgebroken, verheugd over de politieke overwinning die hij dan zou hebben behaald, zich van verdere represailles tegen de spoorwegstakers zou hebben onthouden, maar die aanwijzingen waren aan de regering onbekend. Het is juist de derde van de bovengenoemde factoren geweest: het algemene ingrijpen van de bezetter, die haar er toe bracht, tot voortzetting van de staking aan te sporen, want dat ingrijpen bevestigde en versterkte in hoge mate de visie welke met name de koningin en de minister-president op de Duitse machthebbers hadden: duivels waren zij, tot elk bedrog, tot elke schanddaad in staat.
XCInderdaad, dat ingrijpen van de bezetter loog er niet om. Er was voor hem geen enkele noodzaak om op de Spoorwegstaking te reageren als hij deed: met een embargo op de voedselaanvoer naar het westen dat zes weken lang van kracht bleef; voor dat besluit, vermoedelijk één of enkele dagen vóór 27 september genomen, draagt Seyss-Inquart de hoogste verantwoordelijkheid, zij het dat wij het mogelijk achten dat hij terzake nog overleg heeft gepleegd met Hitler. Er ligt medeverantwoordelijkheid bij scherpslijpers als Christiansen, Rauter en Fiebig; zeker, de Reichskom missar trachtte nauwelijks drie weken later, n1. medio oktober, door het toelaten van de aardappelrooi-actie te bevorderen dat in het oosten des lands voldoende aardappelen kwamen te liggen om er de steden in het westen mee te voorzien, maar toen was het resterend deel van het transportapparaat goeddeels gedesorganiseerd door de grootscheepse vorderingsacties van de Wehrmacht. Waren die vorderingsacties
weest, dan had men de lacune, door het uitvallen van de spoorwegen ontstaan, in zekere mate, misschien wel in ruime mate, kunnen opvullen - het is dus de Wehrmacht geweest, met Wehrmachtbefehlshaber Christiansen aan het hoofd, die het effect van Seyss-Inquarts embargo heeft versterkt. Maar de Wehrmacht heeft van september '44 af op materieel gebied nog meer onheil aangericht: meer dan 6 % van de cultuurgrond onder water gezet en opdracht gegeven tot nieuwe evacuaties die voor misschien wel meer dan tweehonderdduizend Nederlanders op een gedwongen verhuizing neerkwamen.
XCRamp op ramp dus. Men dient evenwel in het oog te houden dat Hitler al vóór het uitbreken van de Spoorwegstaking een aantal voor Nederland noodlottige besluiten had genomen: het besluit om de haveninstallaties van Rotterdam en Amsterdam te vernielen, het besluit om nieuwe verdedigingslinies aan te leggen waarbij tienduizenden mannelijke Nederlanders tot dwangarbeid zouden worden verplicht, en het besluit om uit de belangrijkste, voor de Wehrmacht werkende industriële bedrijven machines en voorraden naar Duitsland over te brengen - Fiebig heeft aan dat laatste besluit een algemener karakter gegeven, stellig in overleg met Reiehsminister Speer. En wat is er niet van september '44 af door de Duitsers al of niet na formele vordering geroofd! Binnenvaartschepen, autobussen, auto's, motorfietsen, gewone fletsen; de textielreserves van het rijksbureau voor de distributie van textielgoederen; misschien wel 200 000 dekens en evenveel kledingstukken, ingeleverd door burgers in een aantal steden in het westen des lands; alle voorraden, voorzover niet verborgen, van de textielgrooten kleinhandel en van de textielfabrieken; grote voorraden levensmiddelen, brandstoffen en artikelen op medisch gebied; bijna 43 000 paarden, bijna 90000 koeien, ruim 94000 varkens, talloze landbouwkarren en aanzienlijke hoeveelheden hooi en stro; 60 000 machines uit 4000 industriële bedrijven (de resultaten van kleinere vorderingsacties, eerder in de bezetting, meegeteld); vrijwel al het rollend materieel van de Nederlandse Spoorwegen en delen van' het net; uit de grote steden meer dan 300 tramwagens, uit Arnhem alles wat, in welk opzicht ook, van waarde was.
XCDe vernielingen (wij denken dan in de eerste plaats aan het opblazen van de grote haveninstallaties, aan het versperren van de Nieuwe Waterweg en van het Noordzeekanaal en aan de vernieling van de luchthaven Schiphol) en de roofpartijen betekenden dat het de allergrootste moeite zou kosten om het productie-apparaat na de bevrijding weer op een peil te brengen dat een redelijke voorziening in de behoeften van de Nederlandse bevolking zou mogelijk maken. Zo werd het ook in de periode
van vernieling en roof door de bevolking gevoeld: de bezetter leek doende, Nederland zijn toekomst te ontnemen.
XCWas dat de diepste zorg? Wij menen van niet: de noden van het dagelijks bestaan en de daaruit voortvloeiende angsten prevaleerden - in de steden in het westen vooral de angst voor honger en koude, in het oosten de angst om als spitter te worden weggevoerd (een angst waarvoor pas later in het westen alle aanleiding was). Terwijl de vijfde bezettingswinter naderde, had minder dan de helft van de bevolking een veel te kleine hoeveelheid brandstof in huis, meer dan de helft in het geheel geen brandstof. Eind november zaten vrijwel alle gezinnen in de provincies Noord-Holland, Zuid-Holland en Utrecht zonder stroom en zonder gas - in Noord-Holland, Amsterdam inbegrepen, was de stroomtoevoer zelfs al begin oktober beëindigd. In de grote steden reed geen enkele tram meer. Dat in de woningen geen enkel electrisch apparaat meer werkte, was hinderlijk en dat men de radio niet langer kon aanzetten, versterkte het gevoel van isolement, maar veel erger nog was dat men na het wegvallen van de gastoevoer niets meer op de normale wijze kon verwarmen of koken. En ieder moest om acht uur 's avonds binnenshuis zijn. Men kroop er, meestal vrij vroeg, hongerig in een koud bed.
XCWat de spitters betreft: de cijfers die wij gaven, tonen aan dat in bijna alle streken in het oosten en noorden des lands waar in september en de eerste dagen van oktober spitters werden opgeroepen, bijna niemand zich kwam aanmelden. Men was evenwel machteloos tegen de Duitse dwang: physieke dwang wanneer razzia's op straat plaatsvonden of woningen werden doorzocht of, als in Enschede of Hengelo, fabriekscomplexen omsingeld; morele dwang wann er het dreigement werd geuit dat gijzelaars, die zich in Duitse handen bevonden, zouden worden doodgeschoten als niet voldoende spitters naar voren kwamen. Zou de bezetter dat dreigement uitvoeren? Daar werd niet aan getwijfeld. De vlotheid waarmee in de grote steden's avonds na acht uur door de Ordnungspolizei werd gevuurd op personen die dan nog buitenshuis waren, de brutale roof op straat en in de woningen gepleegd door met hun wapens dreigende leden van de Wehrmacht, de berichten en geruchten die de ronde deden over het feit dat eerst in de Zaanstreek, vervolgens in Apeldoorn lijken van illegale werkers zo maar op de openbare weg waren tentoongesteld, de berichten en geruchten over wat zich in Putten had afgespeeld - het leek allemaal de boodschap in te houden dat de bezetter voor geen schanddaad zou terugschrikken om het uur van zijn nederlaag te vertra
die bezetter te geraken - niemand wist wat daar nog aan onheil uit kon voortvloeien. Vandaar dat in het oosten des lands aanvankelijk zo systematisch en zo algemeen werd getracht, onder het spitten uit te komen. Wat zich evenwel te dien aanzien in de maand september en in de eerste dagen van oktober aan Duitse dwang had geopenbaard, bleek slechts de inleiding te zijn tot veel algemenere, veel grotere acties die in de laatste maanden van '44 en de eerste van '45 het gehele bezette deel des lands in rep en roer brachten.
XCHet is, menen wij, allerminst bevreemdend dat wij met onze beschrijving van wat zich tot en met de zde oktober '44 heeft voorgedaan aan Duitse acties om spitters bijeen te krijgen, in het bezette deel des lands benoorden de grote rivieren niet verder westelijk konden komen dan Apeldoorn: kennelijk werd het aan Duitse zijde het meest dringend geacht, te verhinderen dat de Geallieerden de Rijn tussen Emmerik en Arnhem en de Ijssel tussen Arnhem en Zwolle zouden overschrijden; bovendien dient men te bedenken dat de Organisation Todt, welke verantwoordelijk was voor de technische aanleg van de nieuwe stellingen, van nabije delen van Duitsland uit werd geleid en dat uit diezelfde delen de kaderleden van de NSDAP afkomstig waren die, samen met NSDAP-functionarissen uit Nederland, de bij die aanleg in te zetten spitters onder hun hoede moesten nemen. Deze factoren waren het die bepaalden dat de jacht op de mannen zich benoorden de grote rivieren in september beperkte tot het oosten en noorden des lands, waar in die maand (onze gegevens zijn onvolledig) verscheidene duizenden mannen zich voor het spitten moesten komen aanmelden dan wel, na te zijn bijeengedreven, werden weggevoerd - bij die verscheidene duizenden 1 voegden zich dan nog op loktober een onbekend aantal uit Aalten en op 2 oktober de elfduizend spitters uit Apeldoorn. Wel te verstaan: de Apeldoornse Onskommandant had er slechts vierduizend opgeroepen, aanzienlijk minder dus dan hij had kunnen oproepen en inderdaad in handen kreeg. Het verschil onderstreept dat er aan Duitse zijde tijd nodig was om het spitten te organiseren. De Organisation Todt diende contact op te nemen met de Wehrmacht om precies te bepalen waar de nodige stellingen zouden worden aangelegd; daar waren hulpmiddelen voor nodig als graafmachines, schoppen, kruiwagens en planken die men eerst moest vorderen en transporteren; dan moest bepaald worden waar de spitters zouden worden
XCI De som van de weergegeven cijfers voor Aalten (vóór z oktober), Harlingen, Hengelo, Winterswijk, Zevenaar en Zutfen is ca. 2750, maar van Kampen weten wij slechts dat zich 'enkele honderden' kwamen aanmelden en de cijfers voor Doesburg, Doetinchem, Enschede, Rheden en Velp zijn onbekend; waarschijnlijk moesten bovendien nog in andere dan de genoemde plaatsen in september spitters opkomen.
ondergebracht en hoe hun voedselvoorziening zou worden geregeld; gaven die spitters geen gehoor aan oproepen van Duitse en Nederlandse autoriteiten, dan moesten krachten worden samengetrokken om razzia's uit te voeren of andere vormen van dwang toe te passen: eenheden van de Ordnungspolizei, van de Feldgendarmerie, van de Waffen-SS of van de Nederlandse Landwacht; kreeg men grote aantallen spitters bijeen, dan moest hun transport worden geregeld. Hoe dat alles aan Duitse zijde in zijn werk is gegaan, weten wij niet (terzake zijn haast geen stukken bewaard gebleven) maar dat het gehele proces enkele weken nodig had om op gang te komen, spreekt vanzelf en het is dan ook geenszins toevallig dat in het westen des lands de eerste grote acties om spitters bijeen te krijgen, pas op 7 oktober werden uitgevoerd (in Utrecht en Amersfoort) en dat, afgezien nog van de buit in Apeldoorn, in het oosten en noorden de maand oktober veel meer spitters voor de bezetter opleverde dan de maand september.
XCHet lijkt ons wenselijk, in dit hoofdstuk (het is voornamelijk gebaseerd op Sijes' studie De arbeidsinzet) eerst te schetsen hoe van begin oktober af de jacht op de mannen in het oosten en noorden in zijn werk ging; dat wij vervolgens het westen apart behandelen, vindt zijn oorsprong in de omstandigheid dat daar bij enkele gelegenheden bij uitstek grote razzia's door de Wehrmacht werden uitgevoerd. Wij zullen telkens weergeven hoe de bezetter Nederlandse mannen bijeenkreeg en hoe hij hen vervoerde. Wij vervolgen dan met een beschrijving van de eind december ingezette z.g. Liese-Aktion welke tot het westen des lands beperkt is gebleven, en van de kleinere acties die nog op de Liese-Aktion zijn gevolgd. Daarna komen de levens- en werkomstandigheden van de weggevoerde mannen aan de orde en wij eindigen dan met stil te staan bij de problemen die uit hun wegvoering voortvloeiden. Van begin september '44 af heeft de jacht op de mannen er toe geleid dat in totaal minstens omstreeks honderdveertigduizend Nederlanders dwangarbeid moesten verrichten - een arbeid die zowel bij het aanleggen van de nieuwe stellingen in Nederland en in het Rijnland als bij het andere werk dat aan velen elders in Duitsland werd opgelegd, meestalonder deplorabele omstandigheden moest worden uitgevoerd en die naar schatting aan minstens duizend Nederlanders het leven heeft gekost.
XCWij merken nog op dat, afgezien van de leeftijdsgrenzen, de jacht op de mannen zich niet tot alle mannen uitstrekte; over het algemeen was aan Duitse zijde instructie gegeven dat geestelijken, artsen, apothekers, uniformdragende politiefunctionarissen, personen in dienst van de PIT of van de openbare nutsbedrijven, arbeiders van bedrijven die voor de
Wehrmacht werkten en allen die bij de voedselvoorziening waren ingeschakeld (boeren en tuinders, land- en tuinbouwarbeiders, arbeiders in de levensmiddelen-industrie, personen die met de organisatie van de distributie te maken hadden, bakkers, slagers en andere winkeliers, tenslotte het personeel van de Centrale Keukens) niet mochten worden weggevoerd. Zoals zal blijken, werden die uitzonderingen lang niet altijd erkend; met de leeftijdsgrenzen werd trouwens ook menigmaal geen rekening gehouden en of de betrokkenen gezond dan wel kennelijk ziek of gebrekkig waren, interesseerde maar weinigen van hen die de jacht op de mannen uitvoerden.
XCWij willen beginnen met de provincie Gelderland.
XCWat de Betuwe betreft, weten wij slechts dat op I november in Tiel 'de mannen', aldus een plaatselijk relaas, 'op straat (werden) samengedreven; ze moesten zich melden voor Duitse hand- en spandiensten" - vrij stellingen werden niet verleend. Die hand- en spandiensten werden kennelijk slechts korte tijd verricht want op 16 november moesten 'alle mannen van zeventien tot zestig jaar zich gaan melden bij het politiebureau om puin te gaan stapelen'>; ruim honderd volgden dat bevelop. Vermoedelijk bleven zij ter plaatse (wij herinneren er aan dat de bevolking van Tiel, zoals wij in ons vorige deel vermeldden, begin '45 werd geëvacueerd).
XCVan dat ter plaatse blijven was geen sprake op de Veluwe. Daar werden eind oktober in Ede en in de gehele streek tot Veenendaal alle mannen van zeventien tot vijftig jaar, evacué's uit de zuidelijke Veluwezoom inbegrepen, opgeroepen om te gaan spitten aan de Rijn en in de nieuwe Grebbelinie. In Ede, dat tweeduizend spitters moest leveren, kwamen zo weinigen op dat de Duitsers dreigden dat bij volgehouden verzet de gehele gemeente binnen twaalf uur zou worden ontruimd. De meldingsplicht werd ruim een week later uitgebreid tot de vijftig- tot zestigjarigen. Menige man trachtte toen uit Ede en omgeving naar elders te vertrekken; dat werd verboden. 'Vele onderduikers', aldus Th. A. Boeree, 'zetten de tanden op elkaar. Vele kwartiergevers bleven solidair met hun onderdui
XC1 C. D. Fey ten: Vijf jaren leed in het land tussen Maas en Rijn (z.j.), p. 158. 2 A.v., P· 1ó 3·
kers. Maar velen konden de strijd niet langer volhouden, veel inwoners van Ede meldden zich, het getal van 2000 werd ruim overschreden.' I Ederveen leverde driehonderdvijftig spitters op voor werk in de buurt van Veenendaal; voor hun voeding werden levensmiddelen in beslag genomen die bestemd waren voor de normale distributie (dat is stellig ook elders geschied). Midden november volgde een razzia in Otterlo die tweehonderd spitters opleverde voor de streek bij Arnhem, op 2 december werd opnieuween grote razzia in Apeldoorn gehouden ('Op de markt', aldus een beschrijving, 'wordt het mensenvee bijeengedreven. Zelfs politie-agenten staan er tussen en postbodes. Melkventers en bakkers met hun karretjes ... gemeente-ambtenaren en boerenknechten - alles staat daar sarnen'") - de slachtoffers werden per trein naar een kamp bij Rees in het Rijnland getransporteerd. Begin januari tenslotte werden in Barneveld, Voorthuizen en Garderen grote aantallen mannen verplicht, midden op de Veluwe een nieuw Duits vliegveld aan te leggen; alleen in Putten waren het er minder, het dorp had immers zijn tol al betaald.
XCGaan wij nu van de Veluwe naar de Achterhoek, dan willen wij onderstrepen dat in dit deel van het land waar talrijke onderduikers verborgen zaten en waar het tot september '44 betrekkelijk rustig was geweest, veel verzet tegen het spitten werd geboden. In verscheidene gemeenten was de eerste opkomst zo klein dat de Duitsers overgingen tot het arresteren van gijzelaars die zij dreigden dood te schieten. Het middel van dit dreigement hadden zij eind september al toegepast in Winterswijk - in oktober pasten zij het opnieuw toe in deze gemeente en voorts, voorzover bekend, in Aalten, Doetinchem, Eibergen, Gendringen en Lichtenvoorde.' In al deze plaatsen werden de opgeroepen mannen dus voor een ernstig gewetensconflict geplaatst: de meesten voelden er niets voor, ten behoeve van de gehate bezetter ook maar één schop aarde te verplaatsen en stellingen aan te leggen welker aanwezigheid mogelijkerwijs in een later stadium Geallieerde militairen het leven zou kosten, maar was het verantwoord weg te blijven als dat met zekerheid aan medeburgers het leven zou kosten? In Lichtenvoorde ried een haastig gevormd comité in een manifest alle opgeroepen mannen, d.w.z. de achttien- tot zestigjarigen, aan zich aan te melden, in de in die gemeente liggende buurtschap Zieuwent, 'waar men', aldus Sijes, 'moeilijk tot een10
I Th. A. Boeree: p. 169. 2 Hendrika van der Vlist: 1945 (1975), p. 154· 'Begin januari '45 werden ook in Zevenaar gijzelaars gearresteerd.
besluit kon komen, stelden de ongehuwden voor, dat zij zouden gaan en de gehuwden thuis zouden blijven'; dat laatste werd geweigerd, 'er werd besloten zich gezamenlijk te melden." In Aalten en Winterswijk waren het de plaatselijke predikanten en de plaatselijke katholieke geestelijkheid die een gemeenschappelijke circulaire deden rondgaan waarvan, alliet de tekst ruimte voor een tegengestelde beslissing, de strekking was dat men er beter aan deed zijn verzet te staken. 'Wij roepen ieder uwer op', aldus de laatste alinea van de in Aalten verspreide circulaire,
XC'bij de overwegingen van zijn handelwijze mede te laten spreken de barmhartigheid en de naastenliefde die ons in het Evangelie geboden wordt, in het bijzonder ten aanzien van hen die momenteel in direct levensgevaar verkeren en van hun verwanten die daardoor onder zulke smartelijke zorgen gebukt gaan."
XCDe genoemde plaatsen in de Achterhoek leverden samen met Zutfen waar zich vijftienhonderd en Bathmen waar zich tweehonderdvijftig spitters aanmeldden, als gevolg van de in oktober gedane oproepen in totaal op zijn minst (niet alle cijfers zijn bekend) ruim achtduizend spitters op. 'De Landwacht heb ik opgedragen', zo verklaarde na de bevrijding de NSB'er die door de bezetter tot burgemeester van Eibergen was benoemd,
XC'personen aan te houden die zich voor de arbeidsinzet niet gemeld hadden om met dezen anderen af te lossen. Zodoende zijn er verschillende personen aangehouden alsook onderduikers die ik heb gebruikt voor aflossing. Kreeg ik bericht door van weggelopen arbeidskrachten, dan gaf ik dat door aan de Feldgendarmerie'
XCIn Overijssel werd begin oktober een razzia gehouden in Zwolle; het aantal slachtoffers is niet bekend maar wij weten wèl dat één hunner, de Amsterdammer Jacob van Bennekom, een-en-twintigjaar oud, weigerde te spitten - hij werd, na zijn eigen graf te hebben gegraven, doodgeschoten. Op de yde oktober volgde een razzia in Raalte waar alle mannen van zeventien tot vijftig jaar voor graafwerk aan de IJssel werden opgeroepen. De NSB'er mr. H. C. van Maasdijk, die de bezetter van '40 af op economisch gebied hulp had verleend maar die in die tijd dienst deed bij de Landwacht (men zal hem in dit deel nog tegenkomen als Landwachter èn als burgemeester van Den Haag), schreef aan zijn vrouw dat het dorp 'in rep en roer (was). De Grüne Polizei zette het ... aan alle
XCI B. A. Sijes: De arbeidsineet. p. 536-37. 2 Aangehaald in Er op of er onder, p. 174. 3 POD-Eibergen: p.v. F. D. B. (20 juli 1945), p. 3 (Doe 1-202,
uitgangen af zodat er niemand uit kon en voerde de mannen's middags af.'l Kampen was twee dagen later aan de beurt. 'Tegen elf uur des ochtends rijdt', aldus de illegale werker A. van de Kamp,
XC'de auto met luidspreker rond. 'Het is van dit ogenblik aan verboden de stad te verlaten op straffe van de dood.' Alle mannen van achttien tot vijftig moeten aan de stellingen werken en wie zich niet meldt, heeft de strengste tuchtiging te wachten ... In de kamers en kantoren denken mannen met strakke gezichten ingespannen na. Wikken, wegen, bidden. Vrouwen bedwingen hun tranen, trachten flink te zijn, leggen kleren klaar'
XCmaar toen om twee uur des middags de aanmelding sloot, waren er maar 'enkele honderden vrijwilligers' komen opdagen. Huiszoekingen volgden waarbij 'geld en goed en voedsel' werd gestolen. 's Avonds kwam Rauter naar Kampen en gelastte dat er drie gegrepen weerspannigen zouden worden doodgeschoten. Zelfs die intimidatie hielp niet voldoende. Pas toen de Ortskommandant bekend had gemaakt dat alle weigeraars die men in handen kreeg, ter plekke gefusilleerd en hun vrouwen en kinderen naar de concentratiekampen gebracht zouden worden, kreeg, aldus van de Kamp, 'het eerloze, laffe ongedierte zijn zin ... Velen gaan' (kennelijk voldoend velen) 'maar ook nu velen niet."
XCIn de laatste week van oktober waren de industrieplaatsen in Twente aan de beurt voor nieuwe razzia's die in totaal op zijn minst twaalfduizendtweehonderd werkkrachten opleverden, ca. negenduizend alleen al in Enschede waar in de textielfabrieken de arbeiders werden verrast die, anders dan met de in Hengelo overgebleven arbeiders het geval was geweest, nog geen speciale Ausweis met stempel van de Rüslungsinspektion hadden gekregen. Intussen leverde ook Hengelo nog ca. driehonderd spitters op. Meer dan driehonderd werden er op een weide buiten de stad geconcentreerd waar men persoonsbewijzen, medische attesten en andere papieren aan twee Duitsers kon laten zien. '.'\'i(h/ ciiunal das A/ter galt', schreef de NSB-burgemeester van Hengelo verontwaardigd aan de Beau] tragte in Overijssel (Mussert ontving afschrift van die brief').
XC"Menschen von 58 jahren u/urden noch den Eineusetzenden geschickt, Leute, die nun wirklich gut hätten arbeiten können, kamen frei. Mein Beigeordneter und der hiesige
XC1 Brief, 5 okt. I944, van H. C. van Maasdijk aan zijn echtgenote, p. I-2 (a.v. I09I, a-B). 2 A. van Boven: jan jansen in bezet gebied, p. 373-75. 3 Brief d.d. 7 nov. I944 in NSB, 33 h.
Steuerinspektor (urn mal ein paar Faile zu nennen) tuurden [estgehalten. Ith halte mich den' Heryen ' bekannt gemacht, u/urde gleich in der grobsten Weise anyeschnausa und mil' u/urde befohlen, das Feld zu uerlassen, was ich mir selbstredend nicht gIjallen liess. Die Niederldnder ... u/urden angeschnauet und angebellt, dass man tie] angeekelt u/urde . Es war eine Behandluny, wie man sie von Bolscheu/iken eruiarten würde ... Andrehunoen wie: •Ich lass Sie sofort erschiessen' und ähnliches kamen als Annoort auf bescheidene Einu/ände VOY.'
XCAllen die gegrepen waren, "darunter Kranke, tuberkulose Leute, Rheuma tiker, Epileptiker', moesten in Hengelo vier uur lang op de drassige wei wachten tot de Z.g.selectie was voltooid.
XCIn Enschede duurde dat wachten op een even drassig terrein zeven uur. Daarop volgde een mars van ca. 10 km naarhet Duitse Gronau waar men in treinen werd geladen die naar de buurt van Emmerik reden; tijdens die treinreis kreeg men niets te eten.
XCIn de Noordoostpolder waarin sinds de zomer van '41 kavelsloten werden gegraven en waar drie jaar later nog vele duizenden arbeiders werkzaam waren, onder hen enkele duizenden onderduikers (de polder werd 'Nederlands Onderduikers Paradijs' genoemd), vond op 17 en 18 november onder Rauters persoonlijke leiding een grote razzia plaats. Eenheden van de Wehrmacht, van de Ordnungspolizei, van de tot de Waffen-SS behorende Landstorm alsmede van het SS- Wachbataillon uit Amersfoort werden er bij ingezet, tezamen ter sterkte van vierduizend man. Blokzijl, Vollenhove en Kuinre werden eerst doorzocht en uit Blokzijl alleen al werden tweehonderdveertig mannen meegenomen. De polder werd grondig uitgekamd: 'gespreid, met een tussenruimte van tien tot twintig meter, ging men', aldus Antoon Coolen in Het Grote Gebod (het geschiedwerk van de LO(LKP), 'de polder in en zocht gedurende twee dagen alles af. 1 Velen hadden, gewaarschuwd, nog weg kunnen komen, voor de anderen waren alle uitwegen afgesloten. Legaal of illegaal verkregen vrijstellingen hielpen niet, alle mannen moesten mee. De werkkampen werden overhoop gehaald en geplunderd. En daarbij trad de Hollandse SS nog erger op dan de Duitse." In totaal werden ca.
1 Bij die zoekactie werden 450 gevonden die in de avond van 15 november ten behoeve van de Knokploegen gedropt waren en die men niet onmiddellijk had kunnen afvoeren. De nog aanwezige commandant van de afwerpterreinen in de polder die over de nodige vervalste legitimaties van de Rijkswaterstaat beschikte, werd voor Ranter gevoerd die persoonlijk zijn papieren in orde bevond en goedkeurde dat de man zich voor, zoals hij zei, dringende ambtsbezigheden naar Kampen begaf. 2 (1951), dl. II, p. 230.
zeven-en-twintighonderd mannen gegrepen, van wie er tweehonderd in Vollenhove, waar Rauter in het plaatselijk hotel zijn hoofdkwartier had, een nieuwe vrijstelling kregen. Ca. vijf-en-twintighonderd moesten onder bewaking via Zwartsluis naar Meppellopen waar zij hongerig en kletsnat van de regen arriveerden; van daaruit werden ca. duizend in Duitsland tewerkgesteld en misschien evenveel in Drente; in Meppel konden overigens enkele honderden ontsnappen uit de scholen waar men hen had opgesloten. In de polder bleven nog geen vijfhonderd tewerkgestelden achter, de meesten ouder dan veertig jaar.
XCIn Drente werden van begin oktober af bij het oproepen van spitters niet de gewestelijke arbeidsbureaus ingeschakeld, maar de burgemeesters; 'sommigen [hunner] doken onder, anderen', aldus J. Poortman, 'probeerden er op eigen manier onderuit te komen' - de NSB'er die commissaris van de provincie was, dr. J. L. Bouma, weigerde medewerking aan de Duitse actie.' Razzia's volgden waardoor in totaal op zijn minst tussen de zes- en zevenduizend Drentenaren op het traject MeppelGroningen aan het graven werden gezet.
XCIn de stad Groningen en ook elders in de gelijknamige provincie werden in oktober maar vooral in november alle achttien- (later: zestien-) tot vijf-en-vijftigjarige mannen opgeroepen om te spitten. In verscheidene plaatsen dook het gemeentepersoneelonder, de gemeentesecretaris van Haren die in Vries was gegrepen, werd doodgeschoten. Ook hier noopte de tegenwerking van het ambtelijk apparaat de bezetter hardere middelen te gebruiken. Stadswijken en dorpen werden afgezet, de ook elders gebruikte geluidswagens verschenen en gelast werd dat alle mannen van zestien tot vijf-en-vijftig jaar zich voor het spitten kwamen aanmelden. Hoevelen de Duitsers in deze provincie in handen kregen, is niet bekend maar het waren er stellig duizenden aangezien in maart in de sector-Groningen van de Organisation Todt nog ruim acht-en-eenhalfduizend spitters aan het werk waren.
XCWat Friesland betreft, weten wij dat begin december ca. vijfduizend mannelijke inwoners naar de nieuwe stellingen waren overgebracht om er te spitten en dat toen werd vastgesteld dat Leeuwarden (uit die stad kwamen eind oktober ca. tweeduizend mannen in Doesburg terecht), Sneek en Harlingen voorlopig van nieuwe acties verschoond zouden blijven aangezien uit die drie gemeenten reeds voldoende mannen warenJ.10
J Poortman: (1968), p. 208-09.
afgevoerd.' Elders in Friesland had het de bezetter vaak veel moeite gekost om de nodige spitters bijeen te krijgen. Daar waren, aldus P. Wybenga, 'razzia's gehouden ... Op wie probeerde te vluchten, werd geschoten. Het is onmogelijk na te rekenen hoeveel slachtoffers daarbij gevallen zijn, maar het waren er tientallen."
XCMen ziet: met betrekking tot het aantal spitters dat de Duitsers in de laatste drie maanden van '44 in de provincies Gelderland, Overijssel, Drente, Groningen en Friesland in handen kregen, zijn onze gegevens verre van volledig; telt men de cijfers op die wij in deze paragraafkonden vermelden, dan komt men tot een totaal van bijna vijftigduizend - het werkelijke totaal is vermoedelijk niet onaanzienlijk hoger geweest.
XCGelijk al vermeld, vonden in het westen de eerste razzia's om spitters bijeen te krijgen op 7 oktober plaats in de steden Utrecht en Amersfoort.'
XCIn Amersfoort werd daarbij als list gebruikt dat 's morgens in de vroegte luchtalarm werd gegeven. Terwijl ieder binnenshuis bleef, organiseerden de Duitsers de afzetting van de straten met diverse militaire eenheden. Vervolgens lieten zij het veilig-signaal geven en toen de bevolking nadien op straat kwam, werden alle mannen van zeventien tot vijftig jaar opgevangen en weggevoerd; 'de meesten hunner hadden', aldus pater S. Stokman, 'geen kleding, dekking of schoeisel bij zich." Naar wij aannemen, heeft het element van verrassing er toe bijgedragen dat de bezetter in Amersfoort naar verhouding een groot deel van de mannen in de betrokken leeftijdsgroep in handen kreeg: ca. zesduizend op een geschat totaal van zevenduizendzevenhonderd. In Utrecht was de Duitse buit geringer: vijf-en-vijftighonderd mannen op een geschat
1 In eerste instantie ook uit Grouw dat medio oktober tweehonderd spitters had moeten leveren en waar zich nog twintig méér hadden aangemeld. 2 P. Wybenga: dl. III (1978), p. 287. 3 In Gorinchem werd op 3 oktober een razzia gehouden maar deze had een ander karakter: een eenheid van de arresteerde er ruim honderd mannen wier namen en adressen vermoedelijk stonden op een lijst van anti-Duitse inwoners welke de burgemeester van Gorinchem, een NSB'er, geruime tijd eerder aan de had verstrekt; van die ruim honderd werden omstreeks zestig aan de I]ssellinie tewerkgesteld maar drie-en veertig kwamen in concentratiekampen in Duitsland terecht waar op vier na bezweken. 4 S. Stokman: p. 138.
totaal van vier-en-twintigduizend. Het verschil met Amersfoort is daaruit te verklaren dat men in Utrecht niet onverhoeds op straat werd gegrepen. Van vier uur 's morgens af waren er namelijk met kleefband ca. 2000 biljetten door de Ordnungspolizei op muren e.d. in de gehele stad geplakt (de Ortskommandant had het riskant geacht beroepsplakkers in te schakelen en de NSB-burgemeester van Utrecht, C. van Ravenswaay, had hem toen voorgesteld, het werk door de Ordnungspolizei te laten doen) en de meeste van die biljetten hingen er al toen de eerste mensen op straat kwamen; zij lazen er dat alle mannen van achttien tot vijftig jaar zich van negen uur af naar het Vreeburg moesten begeven en dat verder iedereen van tien uur af binnenshuis moest blijven; kwamen niet voldoende mannen op (de Duitsers rekenden er op, tien- tot twaalfduizend spitters te kunnen wegvoeren), dan zouden de woningen doorzocht worden. Wie dat 's morgens in de vroegte las, had enkele uren de tijd om met het oog op die mogelijke huiszoekingen zijn maatregelen te nemen. Bij die huiszoekingen werd ruwopgetreden (twee vluchtende mannen werden doodgeschoten). 'Het optreden van de militairen in de stad was', zo beklaagde de NSB'er die wethouder van onderwijs was, zich bij van Ravenswaay,
XC'beneden alle kritiek. Ik laat nu nog daar dat ik zelf een ingetrapte deur in mijn huis vond en een zilveren sigarettendoos, geschenk van mijn overleden moeder, gestolen, terwijl de soldaten die dit gedaan hadden, door de buren was meegedeeld dat in dat huis een nat. soc. wethouder woonde en de heren in mijn kamer een beeld van de Führer hebben moeten zien."
XCOp de aanplakbiljetten was vermeld dat diegenen die voor het spitten in aanmerking kwamen, goede kleding, dekens en eventueel hun fiets moesten meenemen. Zij die op een vrijstelling rekenden, namen dat alles niet mee, maar bij die vrijstellingen werd grote willekeur betracht: zij werden, aldus de al geciteerde wethouder, wèl verleend aan 'bekende zwarthandelaren', niet aan 'mensen die in verband met hun gezondheid absoluut niet mochten worden uitgezonden' ('het geheel kan worden aangeduid als een absolute tegenstelling van dat waarvoor nationaalsocialisten reeds jaren vechten')." Toen er aan het einde van de middag op het Vreeburg nog honderden stonden wier papieren nog nagezien moesten worden, maakten de Duitsers het zich gemakkelijk: 'alles wat niet afgehandeld was, werd', zo berichtte van Ravenswaay aan Mussert,
I Notitie.vr okt. 1944, van F. B. voor C. van Ravenswaay (CNO, 189 a). 2 A.v.
'bijeengedreven en moest afmarcheren', waarbij men alle koffers en fietsen moest achterlaten. 'Soms waande men zich in Rusland', vond van Ravenswaay.'
XCOp het Vreeburg had de eerste groep spitters zich's middags om drie uur in beweging gezet, 'een bonte troep', aldus een hunner. 'Slagers, bakkers in hun witte jasje, handwerklieden, kantoorbedienden, ambtenaren, kortom mensen van verschillend beroep en bedrijf schoven de straten door? - er waren, zo constateerde een Puttenaar die zich toen in het concentratiekamp Amersfoort bevond (daarheen werd een deel van de vijf-en-vijftighonderd Utrechters in eerste instantie gevoerd) ook bakkers en melkboeren onder, die 'zo achter hun wagens vandaan (kwamen) met de bonnen nog in hun tassen", d.w.z. met de distributiebonnen die ze van klanten hadden gekregen. Uit Amersfoort werden de Utrechters per trein naar Doesburg en vandaar te voet naar Zevenaar gebracht ('het was of er aan het lopen geen einde kwam "), maar omstreeks drieduizendvijfhonderd anderen marcheerden uit Utrecht eerst naar Huizen en moesten, na in Zwartsluis te zijn ontscheept (de oversteek over het Ijsselmeer had 36 uur geduurd) naar Meppellopen, 'zeer velen', aldus de waarnemend burgemeester van die gemeente, 'hadden niets bij zich en hadden bijv. aan de voeten alleen wat flarden."
XCRazzia's van het type-Utrecht vonden later in oktober plaats in en bij het Gooi: in Hi.lversum, Bussum, Laren en Zeist. In Hilversum, waar op 19 oktober ca. vijftienhonderd mannen als spitters waren opgeroepen en bijna de helft was weggebleven (van de ruim achthonderd die kwamen opdagen, legden bovendien zevenhonderd medische verklaringen over of paperassen die aantoonden dat zij bij de Wektmacht of bij andere Duitse instanties werkten), werd op 23 oktober een met aanplakbiljetten ondersteunde razzia gehouden als gevolg waarvan verscheidene duizenden mannelijke personen van zeventien tot vijftig jaar in het Sportpark werden geconcentreerd; na controle van alle papieren werden er ca. vijf-en-dertighonderd weggevoerd in de richting van Baarn. 'Op de Soestdijkerstraatweg staan', aldus een der slachtoffers,
XC'honderden vrouwen en meisjes. De meesten met bagage, pakken en dekens. Voor hen die werden opgepikt en weggesleept uit een schuilplaats. Het is eenJ.
I Brief, 8 okt. I944, van C. van Ravenswaay aan Mussert (NSB, 3 I e). 2 W. de Kam: (I945), p. 2. 3 Donker in p. 98. 4 W. de Kam: P.4. 5 Aangehaald in Sijes: p. 538.
roepen en groeten, pakjes worden overhandigd. Handen snel gedrukt, wensen gewisseld. Van de verwarring en 't duister maken enkelen gebruik om er tussenuit te knijpen. Schoten klinken, voor en achter aan de stoet.'!
XCToen de Hilversummers het concentratiekamp Amersfoort verlieten op weg naar de treinen die hen naar Duitsland zouden brengen, stonden 'bijna deur aan deur de mensen die geven wat ze maar enigszins kunnen missen: sneden brood, koek, kaas, appels, sigaretten - een bakker geeft zijn voorraad brood weg ... Als uitgehongerde wilde wolven gedragen sommigen zich.?
XCHoeveel personen uit Bussum, Laren en Zeist werden weggevoerd, weten wij niet, wèl dat uit Bussum (deze groep kwam bij Arnhem terecht) 'een hartpatiënt meeliep met een geheel blauw gezicht' en 'een man met spataderen van zijn enkel tot zijn knieholte ... Alras bleek', zo schreef later een Bussumer,
XC'dat men vrijwel alles wat men te pakken had kunnen krijgen, had meegezonden. Zo waren er zestien politiemannen uit Bussum, de gehele Technische Noodhulp, een aantal postbestelIers, personeel van de Centrale Keuken, van de gasfabriek, doktoren, kruideniers, groenten-, melk- en andere boeren, bakkers, enz. enz .... Ook een aantalleden van de NSB, onder wie de commandant van de Landwacht te Naarden, een WA-man en gewone leden. Toen zij protesteerden dat ook zij mee moesten, hadden zij tot antwoord gekregen dat juist zij een goed voorbeeld moesten stellen."
XCVonden ook elders in het westen des lands in oktober of in begin november razzia's plaats? Vermoedelijk wel. Met zekerheid weten wij slechts dat op 9 november enkele honderden Texelaars als spitters naar Assen werden gevoerd en dat de volgende dag, vrijdag 10 november, de eerste was van twee opeenvolgende dagen waarop in Rotterdam de grootste van alle razzia's werd gehouden.
XCHet gebeurde te Rotterdam (wij volgen in onze beschrijving vrijwel uitsluitend de in 'SI verschenen monografie van Sijes: De razzia van
XC! B. Ham: Arbeider in Moffenland. Roman van de 'Arbeitseinsatz' (1946?), p. 24. 2 A.v., p. 2B. ' J. Daarnhouwer: 'Belevenissen in en om Arnhem van 23 oktober tot 29 november 1944' (5 febr. 1945), p. I, 3 (Doc II-59, a-B).
Rotterdam, 10-11 november 1944) moet in een breder kader worden geplaatst. Het is namelijk uitvloeisel geweest van de wens van het Ober kommando der Wehrmacht (oftewel het OKW, zoals het veelal werd aangeduid) om alle weerbare mannen, d.w.z. de achttien- tot veertigjarigen, uit de bezette delen van Nederland naar Duitsland over te brengen - dat zouden er in totaal naar de stand van begin oktober (grote delen van het Zuiden waren toen óók nog in Duitse handen) ver over het miljoen zijn geweest. Het OKW voelde zich tot dat streven genoopt omdat de Wehrmacht in Frankrijk en België veel last had gehad van de semimilitaire verzetsgroepen en daar na de bevrijding nieuwe militaire eenheden werden gevormd voor de strijd tegen Duitsland. Dat alles wilde het OKW in Nederland voorkomen.
XCSeyss-Inquart begon met af te remmen. 'Nach Mitteilung Reichskommis sars Seyss-Inquart handelt es sich', zo seinde het OKW op 1 I oktober aan het Auswärtige AmI 1, "allein itn Küstenoebiet his Lillie Hilucrsum.-Utrecht-: Hertogenboseli um etwa 600000 Manner. Uuterstûtzuug durels hollàudische Polizei bei Rückführung dey Wehrfähigen ist nicht zu eru/arten, Vielmehr ist mit passiver Resistenz zu rechnen' Het OKW vroeg toen het Auswärtige Amt, Himmler, Speer en de Reichsminister fûr Ernährung, Backe, om advies. Toen het Auswärtige Amt had geantwoord in beginsel geen bezwaren te hebben, vroeg het Oberkommando dey Wehrmacht op 2 november namens von Rundstedt, de Oberbefehlshaber West, bij Himmler een divisie Ord nungspolizei aan, maar nog voordat Himmler van zich had laten horen, namelijk op diezelfde zde november, gaf von Rundstedt in aansluiting op een (niet bewaardgebleven) eerder bevel van 31 oktober aan Model, Befehlshaber van de Heeresgruppe B, instructie", hem te berichten welke militaire eenheden tijdelijk ter beschikking konden worden gesteld aan de 'Sonderbeaufiragte für die besetzten Niederlande' - daarmee werd Liese bedoeld.' Liese zou dus de supervisie krijgen bij de acties welke de
XCI Tekst van het telegram in Sijes: De razzia van Rotterdam, p. 249. 2 Tekst van het bevel in a.v., p. 251. ' Op 2 en 5 november gingen óók nog bevelen van van Rundstedt uit (teksten: a.v., p. 252-53) waarin in opdracht van Hitler werd gelast dat de mannelijke bevolking uit alle' Pestungen', 'Verteidigungsbereiche en 'wichtigste Kampf stûtzpunkie' naar Duitsland zou worden overgebracht en wel 'rücksichtslos, damit nicht, wie im Faile Vlissingen, Terroristenaufstände entstehen, die die Kampffûhrung ungiimtig beeinfiussen und lIn.nötige Opfer fordem.' De bezetter heeft deze bevelen niet uitgevoerd, d.w.z.: er vonden wèl nieuwe evacuaties plaats uit Hoek van Holland, delen van Den Haag, de Festung-Scheveningen en Ijmuiden, maar de geëvacueerden werden niet naar Duitsland overgebracht. Voor de hulp die OD'ers in Vlissingen aan de daar op I november gelande Geallieerden geboden hadden, was de term 'Terroristenaufstand' trouwens veel te zwaar.
bedoeling hadden om uit het westen des lands althans een deel van de 'Wehrfähigen' weg te voeren - een deel, want aan wegvoering van allen viel, ook als men de nodige vrijstellingen gaf (het openbare leven moest tenslotte blijven functioneren), niet te denken.
XCTot die beperking was besloten op een bespreking welke op I5 oktober in Hilversum plaatsvond onder voorzitterschap van Christiansen; aan het overleg, dat bijna anderhalf uur duurde, werd deelgenomen door Liese, Seyss-Inquart, Rauter, von Wühlisch, Oberst Leon von MUller (hoofd van de Operations-Abteilung van Christiansens staf) en de Admiral in den Niederlanden. Zij waren het er over eens dat aan integrale uitvoering van het bevel van het Oberkommando der Wehrrnacht alleen dan viel te denken wanneer nieuwe eenheden van de Wehrmacht of van de Waffen-S'S ter beschikking gesteld zouden worden door Himmler in zijn functie van Befehlshaber des Ersatzheeres 1: twee tot twee-en-een-halve divisie. Te bedenken viel dan ook nog dat Christians ens staf had berekend dat men per dag slechts vijfduizend mannen zou kunnen transporteren. 'Endergeb nis der Besprechung', zo noteerde de Admiral:
XC'Es soll versucht u/erden, falls überhaupt die notwendtgen militärischen Kräfte zur Verfügung gestellt u/urden, möglichst viel arbeitsfähige Hollander aus den grossen Stadten Amsterdam, Rotterdam, Den Haag und Utrecht zu erfassen und sie zum Arbeitseinsatz zu ûberfûhren. Auf Erfassung in den übrigen Gebleten soli zunächst verzichtet u/erden, besanders auf dem Lande, UIa die Arbeitskräfte fill' die Ernährungswirtschaft dringend gebraucht toerden'?
XCHet is alleszins mogelijk (Rauter heeft het na de oorlog verklaard) dat tijdens die eerste bespreking in Hilversum in beginsel werd bepaald dat in Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht (in laatstgenoemde stad was de buit op 7 oktober bitter tegengevallen) op een-en-dezelfde dag grootscheepse razzia's zouden worden uitgevoerd - juist daarvoor waren die extra twee tot twee-en-een-halve divisies nodig. Himmler evenwel kon er niet één afstaan of wilde dat niet (volgens Rauter omdat hij, Rauter, had gewaarschuwd dat die grootscheepse razzia's duizenden mannen de illegaliteit in zouden jagen) - hoe dat zij, grote razzia's in vier steden tegelijk waren uitgesloten. Er moest een volgorde worden vast
1 Himmler had er die functie bijgekregen na de mislukte aanslag op Hitler (20 juli '44); het (reserveleger) bestond uit de eenheden (een deel daarvan was in opleiding) die nog niet bij de te velde staande legergroepen waren ingedeeld. 2 Kleikamp: Notitie, 15 okt. 1944: (CD!, 16.07 2).
gesteld en dat zal wel zijn geschied binnen het Duitse militaire apparaat (bij Christiansen in Hilversum had zich inmiddels een door een Major Garmer geleide groep van twintig officieren gemeld, gedetacheerd door het Oberkommando der Wehrmacht, om bij de acties hulp te verlenen) - wij weten althans dat die volgorde al vast stond toen op 30 oktober een tweede bespreking plaatsvond, weer in Hilversum, maar op lager niveau: von Wühlisch, aan wie Christiansen de leiding van de acties had opgedragen en die zijnerzijds voor het uitwerken van de nodige bevelen de Feldleommandantur 724 had ingeschakeld, trad als voorzitter op; aanwezig waren voorts o.m. Rauter en Schöngarth alsmede drie belangrijke functionarissen uit Rotterdam: de Kampfleemmandant (hoogste Wehrmacht autoriteit ter plaatse), het hoofd van de Aussenstellevan de Sicherheitspolizei und SD, H. J. Wölk, en de Kommandantvan de Ordnungspolizei. Inderdaad, bepaald was dat de eerste grootscheepse razzia zou worden uitgevoerd in Rotterdam, de tweede in Den Haag, de derde in Amsterdam en de vierde in Utrecht - Rotterdam was voorop geplaatst omdat zich daar een grote groep' Wehrfähigen' bevond vlak achter het Duitse front langs de grote rivieren.
XCDe razzia werd in Rotterdam door de plaatselijke Duitse autoriteiten zorgvuldig voorbereid (Beaufiragter Völckers was verre van ingenomen met het gehele plan). Daarbij werd vastgesteld dat de actie op vrijdag 10 november zou worden uitgevoerd in Schiedam, in het gehele gebied van Rotterdam-Zuid en, wat Rotterdam benoorden de Maas betrof, in wat men de buitenwijken zou kunnen noemen; op die rode november zou de binnenstad volledig worden geïsoleerd en daar zou de actie op zaterdag II november plaatsvinden. De opgepakte mannen zouden in eerste instantie in een aantal grote gebouwen worden samengebracht, waar functionarissen van de SD (de achttien van de Rotterdamse Aussenstelle benevens ca. honderdvijftig uit andere delen des lands) zouden trachten, er hun bekende illegale werkers uit te pikken, en vervolgens zou het tot de afvoer komen: per schip, per trein en te voet. Vastgesteld werd voorts dat het personeel van de openbare nutsbedrijven en de krachten die bij de voedselvoorziening waren ingeschakeld, niet zouden worden weggevoerd en dat op de verzamelplaatsen Duitse artsen aanwezig zouden zijn om op medische gronden vrijstellingen te verlenen. Voor de uitvoering en de bescherming van de razzia werden krachtens een door de Feldkom mandantur 724 opgesteld bevel.' allerlei militaire eenheden via Utrecht en
1 Tekst in Sijes: p. 253-56.
Gouda aangetrokken tot een gezamenlijke sterkte van ca. achtduizend man; zij hadden mitrailleurs alsmede geschut en luchtafweergeschut bij zich. Ook de luidsprekerwagens worden alle naar Rotterdam gedirigeerd; zij zouden een belangrijke functie vervullen.
XCOp de donderdagavond vóór de razzia meldden de bevelhebbers van alle ingedeelde eenheden zich bij de Rotterdamse Kampfkommandant. Zij kregen plattegronden uitgereikt van de stadsgedeelten welke zij op vrijdag en zaterdag voor hun rekening moesten nemen, ontvingen een algemene instructie en namen gedrukte biljetten mee die huis aan huis zouden worden afgegeven. Alle wegen naar Rotterdam en Schiedam moesten vrijdagmorgen om vier uur (het einde van de spertijd) worden afgesloten en de afsluiting van het centrum van Rotterdam diende om half zeven een feit te zijn. Dit alles werd voorbereid in diep geheim. Nàg twee voorbereidende maatregelen waren genomen: aan het einde van de donderdagmiddag had de Ordnungspolizei alle wapens van de Rotterdamse politie in beslag genomen en het Gemeentelijk Telefoonbedrijf had opdracht gekregen, te middernacht alle netlijnen. behalve die welke door de bezetter werden gebruikt, uit te schakelen.
XCIets van dit alles was juist op tijd tot de Rotterdamse illegaliteit doorgedrongen.
XCEen Duitser die voor administratief werk verbonden was aan de staf van de Kampfkommandant, stond sinds enige tijd via een tussenpersoon in contact met die illegaliteit; hij gaf op donderdagmiddag aan de tussenpersoon door dat de razzia op zeer korte termijn zou worden uitgevoerd. In een bespreking van topfiguren van de illegaliteit die elkaar omstreeks half zes konden ontmoeten, werd besloten, aan het Londense Bureau Inlichtingen te vragen er zorg voor te dragen dat de Geallieerde luchtmachten niet zouden schieten op grote groepen die Rotterdam zouden verlaten (die aanvallen zijn inderdaad achterwege gebleven); de ondercommandanten van de Knokploegen en de OD werden gewaarschuwd, zo ook vooraanstaande LO'ers (zij zochten allen goede schuilplaatsen op) maar de tijd ontbrak om die waarschuwingen aan velen door te geven - donderdagavond om acht uur moest ieder binnenshuis zijn.
XCVijf uur later, om één uur in de nacht van donderdag op vrijdag, kwam Liese in Rotterdam aan.
XCDe bevolking werd door de actie volledig verrast. Slechts zeer weinigen slaagden er in, buiten het afgezette gebied te komen. Ieder voelde zich opgesloten. Als in alle situaties waarin grote gevaren dreigen, deden ook nu weer optimistische geruchten de ronde: de Geallieerden zouden Rotterdam naderen of er zouden dicht bij de stad luchtlandingen zijn uitgevoerd. Niets daarvan: de onmiddellijke realiteit waarmee men te maken had, was het Duitse 'Bevel'. Dat men slechts 'boterhammen voor één dag' moest meenemen, gaf velen de hoop dat de 'arbeidsinzet' slechts van zeer korte duur zou zijn. En hoe moest men de Duitse dreigementen interpreteren? Mannen die bij huiszoeking zouden worden ontdekt, zouden 'gestraft' worden, 'waarbij hun particuliere eigendom zal worden aangesproken.' Betekende dat dat de woning in brand zou worden gestoken? Dat was door de bezetter sinds september in Rotterdam inderdaad gedaan met enkele woningen die voor illegaal werk waren gebruikt. Verontrustend was in het bijzonder dat allerwege schoten werden gehoord. 'Wij dachten allen', aldus een inwoner van Charlois, 'aan Apeldoorn en Utrecht en zeiden tegen elkaar: 'Er worden vast al verscheidene mannen doodgeschoten en je zult het zien, straks leggen ze ook in onze straat een paar lijken neer voor afschrikwekkend voor
beeld."1 'Angst voor het onbekende lot van vrouwen kinderen, angst voor eigen lijfsbehoud, angst van de huisgenoten voor de man en de zoon wanneer zij zich niet gingen melden, deed', aldus Sijes, 'velen het huis verlaten', óók 'de angst voor verraad'": verraad uit bezorgdheid voor het eigen bezit (werd één perceel in brand gestoken, dan konden de belendende heel welook in vlammen opgaan), verraad uit jaloezie ('want het is een hard gelag', schreef een Rotterdammer in zijn dagboek, 'wanneer buurman A wel weg is en B niet')?
XCVelen zagen kans zich te verschuilen, hoofdzakelijk onder vloeren of, als die er waren, in kelders; anderen werden op weg naar schuilplaatsen, lege scholen bijvoorbeeld, toch gegrepen. De straten werden die gehele vrijdag door systematisch afgewerkt. Over het algemeen verliepen de huiszoekingen nogal rustig en als de Duitse militairen niet onder het onmiddellijk toezicht stonden van officieren of onderofficieren, kwam het veelvuldig voor dat zij niet verder gingen dan de huisdeur of de woning slechts heeloppervlakkig doorzochten.
XCIn Schiedam werden alle opgepakte mannen op de in het centrum gelegen Koemarkt bijeengedreven, in de buitenwijken van Rotterdam waren er talloze concentratiepunten vanwaar men dan in door Duitse militairen bewaakte groepen naar een aantal grote verzamelplaatsen marcheerde. Ondanks het uitdrukkelijk verbod de woningen te verlaten, gingen veel vrouwen de straat op. Omstreeks twaalf uur zag het bijvoorbeeld bij het Feyenoord-stadion (een van de drie grote verzamelplaatsen in Rotterdam-Zuid) zwart van de vrouwen, 'zij toonden' berichtte later een Rotterdammer, 'ongeremde haat en zonder angst voor represailles scholden zij de Duitsers uit voor letterlijk alles wat lelijk was."
XCIn de Rotterdamse binnenstad werd men op die vrijdag wel gealarmeerd door het feit van de strenge afzetting, maar tot lang niet iedereen drong door dat de Wehrmacht bezig was, uit Schiedam en de buitenwijken een groot deel van de mannen weg te voeren. Onder diegenen die de ernst van de toestand beseften, waren er vrij velen die een schuilplaats opzochten of er snel een in gereedheid brachten; sommigen kropen weg op de zolder van het Raadhuis of elders in dat gebouwen ook in andere overheidsgebouwen kon men zich verbergen. Anderzijds waren er niet weinigen die. veronderstelden dat de bezetter in de buitenwijken voldoende mannen had opgepakt om het stadscentrum nu te kunnen sparen. Niets daarvan. In dat centrum werd op zaterdag I I november herhaald
XC1 Aangehaald in a.v., p. 80. 2 A.v., p. 8r. 3 Aangehaald in a.v., p. 82. 4 Aangehaald in a.v., p. 97.
wat zich daags tevoren in de buitenwijken en in Schiedam had afgespeeld: huis aan huis werd, al van vier uur 's morgens af, het 'Bevel' afgegeven, van zeven uur af reden de luidsprekerwagens rond, er werd (ter intimidatie) veel geschoten I, talrijke mannen, hoofdzakelijk door angst gedreven (ook weer door de angst voor verraad), handelden conform het 'Bevel' en zij die zich buiten opstelden of die gevonden werden bij de huiszoekingen (deze waren ook in het centrum maar zelden ruwen veelal oppervlakkig), werden eerst naar concentratiepunten gebracht en vervolgens vandaar, steeds onder bewaking, naar vier grote verzamelplaatsen: de Heineken Brouwerij, het Nenijto-terrein, de Beurs en het Centrale Belastinggebouw.
XCZowel op vrijdag als op zaterdag zou op al die verzamelplaatsen (er waren er in totaal tien, t.w. vier in het centrum, drie in Rotterdam-Zuid en drie in de buitenwijken benoorden de Maas) het onderzoek van de vrijstellingspapieren plaatsvinden en ook zouden er Duitse artsen aanwezig zijn om personen op medische gronden naar huis te sturen. Van die opzet kwam niet veel terecht. Veelal kon men met op zichzelf geldige papieren niet tot de weinige Duitsers doordringen die vrijstelling konden verlenen (er zijn er in totaal slechts 300 verleend") en, schrijft Sijes: 'Alleen mensen met zeer duidelijke gebreken en diegenen die in het bezit waren van een kaart van het tbc-consultatiebureau, hadden kans afgekeurd te worden. In de meeste gevallen werd echter nauwelijks gekeken naar hen die zich bij de Duitse arts met een doktersverklaring of voor eventueelonderzoek meldden." Op één verzamelplaats verklaarde een Duitser in een toespraak dat maagkwalen en hartaandoeningen niet als ziekten werden erkend.
XCVerscheidene verzamelplaatsen leenden zich allerminst voor het verblijf gedurende geruime tijd van duizenden mannen. Zeker, een groot deel van hen die op vrijdag respectievelijk zaterdag in Duitse handen vielen, werd nog diezelfde dag afgevoerd, maar dat gold niet voor allen. Velen moesten op de verzamelplaatsen overnachten: bijvoorbeeld in de hallen, badcellen en kleedkamers van het Feyenoord-stadion, op de drijfnatte vloeren van havenloodsen en in de tochtige ruimten van het
1 Op 10 en r r november samen werden in Rotterdam vijf personen door het schieten gedood; één werd gewond. 2 In een rapport aan Goebbels d.d. 16 november '44 (tekst in Sijes: p. 256-58) beklaagde Liese zich er over, hun verzoeken om méér vrijstellingen te verlenen had hij afgewezen. A.v., p. 128.
onafgebouwde Centrale Belastinggebouw of van de eveneens onafgebouwde Marinierskazerne (de centrale verzamelplaats voor Kralingen). Het werd er een smeerboel, het was er koud, men had er honger en dorst - en men wist niet waarheen men zou worden afgevoerd. Die afvoer vond op drie wijzen plaats: per trein, per schip en te voet. Bij de treintransporten kon de bezetter op vrijdag, de eerste dag van de razzia, natuurlijk niet gebruikmaken van het station dat in het stadscen. trum was gelegen: Delftse Poort', wèl werd toen in Rotterdam-Zuid het station Feyenoord gebruikt en ook moesten uit Schiedam en de westelijke buitenwijken van Rotterdam grote groepen lopen naar het station te Delft. Op de tweede dag van de razzia werd het station Delftse Poort wèl ingeschakeld en voorts liepen op die eerste en op de tweede dag grote groepen naar enkele kleine, niet-vernielde havens op de noordelijke Maasoever, waar rijnaken en sleepboten gereedlagen - andere grote groepen werden te voet de stad uitgevoerd, niet alleen in de richting van Delft maar ook in die van Waddinxveen en Gouda. Veel vrouwen die tevoren bij de verzamelplaatsen waren gaan staan, volgden al die colonnes zo ver mogelijk. 'Onderweg', schrijft Sijes, 'kwamen uit de zijstraten nog meer vrouwen en kinderen toegestroomd. De vrouwen zochten de colonnes af in de hoop, onder de duizenden gezichten hun man of hun zoon te ontdekken ... Groot was de ontroering: kinderen riepen hun vader goedendag, huilend stonden vrouwen langs de kant."'Tegen enen', zo noteerde op zaterdagavond, terugziende op wat 's middags was gebeurd, een inwoonster van Kralingen in haar dagboek,
XC'gingen er plotseling geruchten dat er een mannentransport via de Hoofdweg zou plaats hebben naar Gouda. Er ontstond een run onder de vrouwen in de richting van de Hoofdweg. Later hoorden we dat er van's morgens vroeg af talloze vrouwen en kinderen al op de Hoofdweg hadden gestaan met eten en kleren. Het weer was koud, niet zo winderig, maar wel met regenbuien en dan weer heldere zon. Tegen half twee opeens een geroep: ze komen van de Hofiaan, en daar kwam het eerste transport Heel langzaam, stap voor stap, (zag men) naderen een dichte menigte mannen, die de hele rijweg vulde, geëscorteerd door enkele militairen met geweer in de aanslag, om de zoveel pas, en begeleid door talloze vrouwen en kinderen. Heellangzaam kwam de stoet dichterbij en hoorde je de stemmen. Mannen en vrouwen riepen elkaar een afscheid toe: 'Moed houden', 'Oranje boven'. Vrouwen huilden. Meisjes liepen mee, met hun armen om haar jongen geslagen. Vrouwen met kinderwagens, oude mannen en vrou
XCI Het latere Centraal Station. 2 Sijes: De razzia van Rotterdam, p. 142.
wen. Van alle kanten kwamen vrouwen aangerend met dekens, kleren en eetwaren. Anderen liepen weer terug om nog dingen te halen of vriendinnen te waarschuwen, snikkende, huilende .
XC. . . Vijf transporten zijn die middag langs gegaan ... Er werd verteld dat het doel Zwolle was ... Er waren jongens bij, zo van de straat opgeraapt, met alleen een boezeroentje over hun blote lijf en een colbertjasje. Er waren er op klompen. In de stoet liepen o.m. politieagenten, postboden en conducteurs, allen in uniform."
XCWeggevoerd uit Rotterdam en Schiedam werden ca. vijftigduizend mannen: vermoedelijk twintigduizend te voet, twintigduizend per schip en tienduizend per trein (een groep van ca. vijfhonderd mannen moest fletsen, naar Amersfoort). Te voet liepen sommigen, gelijk reeds vermeld, naar Delft, anderen via Waddinxveen en Gouda naar Utrecht en vandaar naar Soesterberg en Amersfoort, zelfs nog verder: naar de plaatsen aan de zuidelijke Veluwezoom waar zij aan het spitten werden gezet. Het weer was op de dagen waarop die transporten te voet plaatsvonden, aan de koude kant - één dag was er, maandag de r j de, waarop het vrijwel onafgebroken regende. 'Vermoeid, gepakt en gezakt ... met bagage die steeds zwaarder scheen te worden, liepen de mannen', schrijft Sijes, 'tientallen kilometers per dag. Rust werd hun zelden gegund, en dan nog slechts voor korte tijd. Met natte, pijnlijke voeten, hongerig, de handen vol blaren van het sjouwen, rug en schouders stuk van de drukkende bagage, met kapotte schoenen, sleepten zij zich voort" - zij die niet verder konden, werden op gevorderde boerenwagens geladen. Ontsnappen uit de stoeten was nauwelijks mogelijk, maar in Delft waar de Rotterdammers en Schiedammers in gebouwen van de Technische Hogeschool moesten overnachten en waar de Centrale Keuken voor warm eten en brood zorgde, stelde een illegale groep bijna tweehonderdvijftig razzia-slachtoffers die gedaan hadden alsof zij bij die voedselvoorziening waren ingeschakeld, in staat in de stad onder te duiken. Een dergelijke hulp werd ook elders verleend, zoals de inwoners van de streken, steden en dorpen waar de Rotterdammers en Schiedammers doorheen trokken, over het algemeen getuigden van een intens en door de razzia-slachtoffers ontzaglijk gewaardeerd medeleven. 'Overallangs de routes' (wij citeren weer het samenvattend beeld dat Sijes heeft gegeven) 'werden de mannen overladen met allerlei dingen die zij nodig hadden. Zelfs op de open
, Aangehaald in a.v., a.v. 2 A.v., p. 15 I.
hoofdwegen stroomden de mensen uit de naburige dorpen toe met alles wat zij in der haast hadden kunnen vergaren."
XCNiet anders verging het diegenen die per schip of per trein werden afgevoerd: lagen de schepen aan de oever gemeerd of stonden er goederenwagons stil en verspreidde zich dan het bericht dat zich in die schepen of wagons razzia-slachtoffers bevonden, dan kwamen honderden aangesneld om te zien wat zij voor hun landgenoten konden doen." Physiek was de afvoer per schip of trein natuurlijk minder inspannend dan te voet, maar daar stond tegenover dat men zich in overvolle, smerige ruimten bevond. Bovendien: schepen en treinen konden door de Geallieerde jagers en jachtbommenwerpers worden aangevallen" - velen zaten met name tijdens het oversteken van het Ijsselmeer in grote angst. Sommige schepen voeren dan door naar Zwolle, de meeste evenwel naar Kampen, waar men van boord geslagen en geschopt werd en waar een gemengd-gehuwde Joodse man die nog steeds zijn Jodenster op had, door een Duitse officier werd neergeschoten en in het water getrapt. Ook in Kampen spande de bevolking alsook de plaatselijke afdeling van het Nederlandse Rode Kruis (die afdelingen hebben in het algemeen aan de razzia-slachtoffers veel hulp geboden) zich in om aan de Rotterdammers en Schiedammers alle bijstand te geven die hun mogelijk was." Zo gingJ.
I A.v., p. 161. 2 Er zijn evenwel schepen geweest die op het traject Rotterdam Amsterdam nergens meerden en waarop men tijdens die tocht bovendien niets te eten of drinken kreeg. ' In het Merwedekanaal zonk één rijnaak door de ontploffing van een tijdbom die de Knokploeg uit de Alblasserwaard te Meerkerk vlak onder de waterspiegel aan de roef had aangebracht met de bedoeling, de vijftien daar verblij vende Duitse militairen uit te schakelen. Drie razzia-slachtoffers kwamen om het leven. De leider van de betrokken Knokploeg, M. W. Schakel, werd hieromtrent onjuist ingelicht; hij rapporteerde aan de Landelijke Sabotage-Commandant van de KP, van Bijnen: 'Eén Duitser mist beide benen, twee Duitsers lichter gewond; Rotterdam geen verliezen.' Er konden als gevolg van de ontploffing en de daardoor ontstane verwarring Rotterdammers ontsnappen, volgens Schakel ca. twee van de driehonderd die zich aan boord van het schip hadden bevonden; die schatting is vermoedelijk te hoog geweest. (M. W. Schakel: 'Rapport tot zinken brengen schip met gevangenen', 13 nov. 1944 (LOjLKP, 5 E)). 4 Er bevonden zich, aldus een later verslag van de afdeling Kampen van het Nederlandse Rode Kruis, onder de razzia slachtoffers 'patiënten met duidelijke maagzweren, met nog behandelde syphilis, patiënten die jaren in sanatoria hadden gekuurd, mensen die zo bijziende waren dat ze hun weg nauwelijks konden vinden, anderen die zo doofwaren dat ze stellig geen enkel bevel zouden verstaan' - zij werden allen bij inspectie in de noodziekenhuizen die haastig in Kampen waren georganiseerd, goedgekeurd door een die de hoogste arts was van de bezet Nederland; (Neder!. Rode Kruis, afd. Kampen, W. Kolff:
het ook in Zwolle, zo ook in Wezep waar duizenden in een Duits militair kamp werden opgesloten in afwachting van de treinen die hen naar Duitsland zouden brengen. Uit dat kamp konden enkelen ontsnappen, maar drie Rotterdammers die bij een mislukte poging daartoe waren gegrepen, werden gefusilleerd en twee tijdens een vluchtpoging doodgeschoten.
XCTreintransporten vonden, gelijk reeds vermeld, plaats uit Rotterdam en uit Delft; daarbij werden slechts goederenen veewagons gebruikt (uit één trein die in Hilversum stilstond, konden met hulp van de plaatselijke bevolking ca. zeshonderd mannen ontsnappen '). De treinen evenwel waarin men dan verder werd vervoerd, uit Amersfoort, Kampen, Zwolle en Wezep, bestonden gedeeltelijk uit personenwagons. In die treinen (ijskoud waren ze) leed men honger en dorst, men vervuilde en alle hulp van de burgerbevolking ontbrak op de trajecten in Duitsland. Daar, in het land van de vijand, kwamen, met uitzondering van het noordoosten, vrijweloveral slachtoffers van de razzia van 10 en I I november terecht, de meesten evenwel in het westen met een concentratie in en bij het Ruhrgebied. De Duitse bedoeling was om omstreeks veertienduizend Rotterdammers en Schiedammers in het centrum en oosten des lands aan het graven te zetten en als men zich daaraan heeft gehouden, zou zulks betekenen dat ca. vijf-en-dertigduizend in Duitsland zijn tewerkgesteld. Precieze cijfers zijn niet bekend.
XCWij weten evenmin nauwkeurig, welke verliezen het illegale werk in Rotterdam en Schiedam door de razzia's leed. Onder diegenen die zich met succes verborgen, zullen stellig naar verhouding veel illegale werkers zijn geweest, mede door de waarschuwing die op donderdagmiddag, zij het laat, de toppen van de illegaliteit had bereikt; wij nemen voorts aan dat zich illegale werkers bevonden in de eerste groepen die konden
(z.j.), p. 7); later slaagde de afdeling Kampen er in, bij elkaar toch nog ruim achthonderd razzia-slachtoffers die Kampen passeerden (dat waren niet alleen Rotterdammers en Schiedammers) afgekeurd te krijgen. 1 De Duitse officier die voor die ontsnapping verantwoordelijk werd gesteld, werd voor een Duitse krijgsraad gedaagd; tot welke straf hij werd veroordeeld, is on bekend.
ontsnappen. Van de resultaten van de speciale speuractie door de Sicher heitspolizei und SD is bekend dat één Kriminalsekretär volgens aanwijzingen van een vroegere illegale werker die met de SD was gaan samenwerken, bij de ingang van het Feyenoord-stadion drie illegale werkers uit Rotterdam en één uit Dordrecht kon arresteren die allen enige dagen later werden gefusilleerd, en dat Wölk op de tweede razzia-dag aan het einde van de middag Rauter en Schöngarth telegrafisch berichtte! dat in één woning wapens waren gevonden en dat een '[ührender Organisator des RVV' was gearresteerd" - de telegrammen die Wölk aan Rauter en Schöngarth deed toekomen, zijn evenwel niet alle bewaard gebleven en er zijn in elk geval méér illegale werkers in Duitse handen gevallen, zo de districtscommandant van de OD3; ook werd een geheime zender ontdekt. Van de leden der Knokploegen werden enkelen weggevoerd maar op de dinsdag na de razzia wist de Rotterdamse leiding al dat er van de acht·ploegen (zij telden elk enkele tientallen KP'ers) vijfkompleet of nagenoeg kompleet waren gebleven." De RVV verloor door de razzia een van de twee aan haar toegevoegde geheime agenten, L. G. Mulholland - hij werd overigens niet ontdekt en gearresteerd maar als razziaslachtoffer naar Duitsland overgebracht.
XCHad dus, schijnt het, de razzia voorzover zij illegale werkers wilde uitschakelen, maar een gedeeltelijk effect gehad, het resultaat van de actie als geheel was de Duitsers meegevallen. Het is mogelijk dat met name het verloop van zaken in Utrecht er toe had geleid dat zij zich warenJ.12
1 Telegram, II nov. 1944 (17 u. 20) van H. Wölk aan Rauter en Schöngarth (Doe 1-1053, a-2). 2 Wölk berichtte óók, dat (dit is op de IIe op het Nenijto-terrein geschied) één Rotterdammer, een reserve-officier, in militair uniform was verschenen; hij aldus Wölk, Wij veronderstellen dat de betrokken reserve-officier er de Duitsers op heeft gewezen dat zij hem naar een krijgsgevangenenkamp voor reserve-officieren moesten overbrengen. 3 Liese vermeldt in zijn eerder gememoreerd rapport aan Goebbels de arrestatie van dat zoveel leidende figuren uit de illegaliteit zouden zijn gearresteerd, is niet juist. 4 De Gewestelijke Sabotage-Commandant van de KP, P. W. Hordijk ('Peter-Noord'), kwam in de Ne nijtohal oog in 'oog te staan met twee Rotterdamse SD'ers maar werd dankzij zijn goede vermomming (hij had een brilop, droeg een hoed in plaats van een alpinopet en had bovendien zijn snor laten groeien) niet herkend. Hij ontsnapte tweemaal uit de Nenijtohal maar werd beide keren gegrepen. Toen hij door Kralingen werd weggevoerd, ontsnapte hij voor de derde maal: 'met een snoeksprong', zo schreef hij ons, 'kon ik in het kijkend maar ook meewerkend publiek verdwijnen.' Als verpleeg ster verkleed keerde hij naar het pand terug dat hij bij de razzia had verlaten. (brief, 27 dec. 1980, van P. W. Hordijk).
gaan afvragen of hun intimidatie in Rotterdam wel voldoende effect zou hebben. Toen Wölk zaterdagavond laat Rauter en Schöngarth er telegrafisch van verwittigde dat de actie' abgeschlossen' was en dat' nach vorläufiger Zählung' '51500 Mann' waren gepakt (de totale groep die voor wegvoering in aanmerking kwam, telde vermoedelijk zeventigduizend personen), kwamen in zijn telegram óók de woorden voor: 'Ergebnis liegt ûber der eru/arteten Zahl." Dat was mede de indruk die illegale werkers opdeden. Tot de Rotterdamse leiding van de Raad van Verzet drong door dat sommige Duitsers van' eine erstaunliche Meldungsfreudigkeit' hadden gesproken - die woorden werden weergegeven in een verbitterd telegram dat de RVV-leiding onmiddellijk na de razzia naar Londen zond. Radio Oranje, zo heette het daarin, moest maar niet langer spreken
XC'over goede kwaliteiten van ons volk. Meer dan de helft van de weggevoerden in Rotterdam heeft zich op een simpele oproep van de Duitsers vrijwillig gemeld zonder een enkele poging zich te onttrekken. Velejongens werden door ouders of buren gedwongen zich tegen hun zin te melden. De ondergedokenen werden door afgunstige buren, vooral vrouwen, bedreigd met verraderi."
XCDit telegram leidde er toe dat den Doolaard in een tweetal toespraken voor Radio Oranje, zonder Rotterdam te noemen, zich kritisch uitliet over de gevolgen die een 'massa-vlaag van nutteloze moedeloosheid' had gehad.' In het illegale Vrij"Nederland stortte van Randwijk zijn gal uit over de Rotterdammers: 'Vijftigduizend Nederlandse mannen laten zich als schapen wegvoeren en evenzoveel vrouwen zien toe hoe hun mannen en zoons weerloos naar Hitlers slachtbank worden geleid':' - wij onderschrijven de uitvoerig gemotiveerde opinie van Sijes" dat, hoe begrijpelijk reacties als van de RVV-leiding en van van Randwijk ook zijn geweest, daarin toch niet voldoende rekening werd gehouden met de hulpeloosheid der bevolking en met het element van verrassing dat in de razzia zulk een grote rol had gespeeld; overigens: 'het overrompelend karakter van de aanval op de Rotterdamse bevolking stak', aldus Sijes, 'niet zozeer in het feit dat hij op een volkomen onverwacht ogenblik kwam, maar meer hierin dat een razzia nog niet eerder op een dergelijke
XCI Telegram, II nov. 1944 (23 u. IS), van Wölk aan Rauter en Schöngarth (Doc 1-1053, .a-2). 2 Aangehaald in Sijes: De razzia van Rotterdam, p. 236. 'A.v. 4 A.v., .' p. 235. 5 A.v., p. 237-41. 12
wijze was georganiseerd en met zulk een militaire macht was uitgevoerd': 'tegenover de intimiderende inzet van het georganiseerde machtsapparaat der Duitsers' (ca. achtduizend zwaargewapende militairen) 'stonden de geïsoleerde enkelingen machteloos'; bij die formuleringen wijst Sijes er overigens terecht op dat toch niet zo weinigen uit de opgeroepen groep er in slaagden, de Duitsers uit handen te blijven: wellicht omstreeks twintigduizend.
XCLang niet overal behoefde de illegale pers er zorg voor te dragen dat men spoedig in het westen des lands wist wat in Rotterdam en Schiedam was geschied - dat werd aan zeer velen bekend doordat men de massale transporten van Rotterdammers en Schiedammers zag passeren of daarvan hoorde. Dat zien en dat horen hielden een waarschuwing in. In Rotterdam en Schiedam hadden wellicht velen in eerste instantie gemeend dat zij in de buurt van die steden zouden worden tewerkgesteld maar wie elders de transporten zag of er van hoorde, wist beter: viel men de Duitsers in handen, dan zou men worden voortgedreven of getransporteerd als vee en, dat was duidelijk (waarom anders die treinen ?), ver weg. Beter leek het, zich, zo enigszins mogelijk, te verstoppen. De illegale pers drong daar op aan. Dit alles betekende dat de bezetter, voornemens om niet alleen uit Rotterdam en Schiedam, maar ook uit Den Haag, Amsterdam en Utrecht alle zeventien- tot veertigjarige mannen weg te voeren, door die ene actie in Rotterdam en Schiedam het element van de verrassing had verspeeld.
XCDat bleek vooral op dinsdag 2I november en volgende dagen in Den Haag en de twee aangrenzende gemeenten Voorburg en Rijswijk. Nadat in de voorafgaande dagen razzia's waren uitgevoerd in het Westland (zevenhonderd tot duizend mannen werden weggevoerd) en in de omgeving van Leiden, begonnen de Duitsers op de z rste in Den Haag, Voorburg en Rijswijk de methoden toe te passen welke hun in Rotterdam en Schiedam zo te stade waren gekomen: een groot aantal Duitse militairen zette in de nacht van maandag op dinsdag alle straten af. In de vroege ochtenduren werd een aanvang gemaakt met het afgeven van hetzelfde 'Bevel'<dat in Rotterdam en Schiedam was gebruikt. Uiteraard ontbraken ook de luidsprekerauto's niet. Anders evenwel dan in Rotterdam en Schiedam gingen in Den Haag, Voorburg en Rijswijk maar weinig mannen na de ontvangst of na het vernemen van het 'Bevel' op 12
straat staan - de Duitse militairen moesten dus woning na woning doorzoeken. Velen hunner maakten zich, schrijft Sijes in zijn studie over de arbeidsinzet, 'niet al te druk. Alleen fanatieke militairen beklopten vloeren, muren en panelen, braken kasten open en schreeuwden zo barbaars dat sommige onderduikers uit angst voor represailles tegen de vrouwen en kinderen te voorschijn kwamen"; die fanatici waren evenwel verre in de minderheid. Ook op woensdag en donderdag vonden nog huiszoekingen plaats. In totaal vielen aan de bezetter die, schijnt het, op zeven-en-dertigduizend man had gerekend, naar ruwe schatting ca. dertienduizend arbeidskrachten in handen: achtduizend in Den Haag, vijfduizend in Voorburg en Rijswijk samen. Van die dertienduizend moesten er zesduizend naar Utrecht en verder gelegen plaatsen lopen, zevenduizend werden in kolenschepen ('het kolengruis lag er ongeveer tot enkelhoogte en tevens was het nat', schreef een weggevoerde brandweerrnan'') eerst naar Amsterdam gevoerd en vervolgens, evenals de Rotterdammers en Schiedammers, over het Ijsselmeer naar Kampen gebracht ('de Kampense politie had shag voor ons gekocht. Firma's in Kampen gaven al wat ze maar missen konden ... De Kampense bevolking gaf: kleding, dekens, schoeisel, eetgerei, postpapier en kaarten"). Van deze in Kampen belande razzia-slachtoffers werd het grootste deel aan de stellingen in het oosten des lands tewerkgesteld, twaalfhonderd mannen evenwel, onder wie honderdvijftig man politie en brandweer, werden in een trein geladen en naar het kamp Rees in het Rijnland gebracht.
XCMisschien is het een aanwijzing dat de bezetter weinig ingenomen was met de resultaten van de actie in Den Haag, Voorburg en Rijswijk, dat althans uit Den Haag een groot deel van de beroepsbrandweer werd weggevoerd: mannen die in de brandweerkazernes bijeen waren en die er natuurlijk op hadden gerekend dat hun vrijstellingen zouden worden erkend; niets daarvan: Den Haag verloor op slag twee-derde van zijn brandweerpersoneel. Afgevoerd naar Kampen werden ook ongeveer honderdvijftig NSB'ers alsmede de Nederlanders die werkzaam waren geweest op het door Seyss-Inquart van de zomer van '40 af bewoonde buiten 'Clingendael'.
XCOp Den Haag, Voorburg en Rijswijk volgden Haarlem en de omliggende plaatsen Heemstede, Bloemendaal en Overveen, alsmede Santpoort. Sijes vermeldt dat de achthonderd Duitsers die hier op 6 december
1 Sijes: p. 2 Jan Krist: (1947), p. 21. 3 A.v., p.
de razzia's uitvoerden, er op gerekend hadden, zevenduizend werkkrachten in handen te krijgen - het werden er nier meer dan tweeduizend à vijf-en-twintighonderd, van wie opnieuw velen in Rees belandden.
XCDrie dagen later, 9 december: Delft. 'Of het nu kwam', schreef een Delfts dagblad een jaar later, 'doordat we hier zo goed waren weggedoken of dat de Duitsers er zelf genoeg van begonnen te krijgen, maar de 'oogst' was hier ... maar heel schamel. Niet meer dan enkele honderden slachtoffers gingen de lijdensweg naar Hitlers 'paradijs' 'I ruim tweehonderd volgens een verslag van de secretaris van het college van curatoren van de Delftse Hogeschool; ook zij werden voor een deel naar Rees getransporteerd.
XCKort voor Kerstmis vonden nog twee razzia's plaats: een in het Westland (opnieuw!) en een op Overflakkee.
XCIn het Westland zocht de bezetter naar mannen van zeventien tot vijf-en-veertig jaar, maar, aldus een plaatselijke geschiedenis, 'zelfs opgeschoten kinderen van vijftien en zestien jaren werden meegenomen'>; cijfers voor de buit zijn niet bekend. Wij kennen die wèl voor Overflakkee (Goeree viel buiten de oproep omdat daar een typhus-epidemie heerste) waar in eerste instantie slechts twee-vijfde van de opgeroepen mannen kwam opdagen. Daags daarna maakte de Inselkommandant bekend dat, als de onderduikers niet te voorschijn kwamen, op grote schaal huiszoekingen zouden worden verricht en dat dan van die onderduikers elke tiende man zou worden doodgeschoten en de overigen naar een concentratiekamp zouden worden gezonden. Die dreigementen misten hun effect niet, te minder omdat bekend was geworden dat diezelfde lnselkornrnandant nog geen twee weken tevoren op het nabije Schouwen tien Nederlanders had laten ophangen. Ca. drieduizendvijfhonderd eilandbewoners meldden zich; zij werden per boot naar Kampen en vandaar per trein naar Duitsland getransporteerd, op ca. tweehonderd na welke de rijkslandbouwconsulent van Goeree-Overflakkee met veel moeite (hij had er Liese's bureau in Apeldoorn voor bezocht) vrij had gekregen als onmisbare krachten in de land- en tuinbouw.
XCNa de grote razzia's in Rotterdam en Den Haag werd door talrijke Amsterdammers verwacht dat zij nu aan de beurt zouden komen. Op 28 november, d.w.z. vier dagen nadat de grote actie in Den Haag en omlig12
1 5 dec. 1945, aangehaald in Sijes: p. 547. 2 P. H. Lipman: p. 14.
gende gemeenten was geëindigd, noteerde de jeugdige schrijver Bert Voeten die in het centrum van de hoofdstad met een Joodse onderduikster, Marga Minco, samenleefde:
XC'Het gerucht over de grote 'huis-aan-huis' -razzia leeft hardnekkig voort. Karel' kwam gisteravond laat nog waarschuwen: 'Morgenochtend beginnen ze!' Vandaag niets gemerkt. Ik hoorde dat de Beurs wordt gereedgemaakt om er het gevangen wild in onder te brengen.
XCDie vervloekte onrust elke dag opnieuw: nu moet je wegkruipen; nu bonzen ze dadelijk met een kolf op de deur; straks hoor je ze met hun laarzen de trap opkomen, schreeuwen en schelden Ik heb de verduistering van de ramen gehaald. Aan de buitenkant ziet het huis er nu uit alsof het onbewoond is. Misschien helpt het. Sporen die direct op het verblijf van een mannelijk wezen duiden, hebben we zorgvuldig uitgewist. De schuilplaats is gereed'?
XCook anderen, vermoedelijk vele anderen, maakten een schuilplaats klaar of lieten er een klaarmaken. De 'vervloekte onrust' bleef, vooralook nadat (6 december) Haarlem en omgeving aan de beurt waren geweest. Het program evenwel om uit de vier grote steden van het westen successievelijk alle weerbare mannen weg te voeren, werd wat Amsterdam en Utrecht betrof, niet uitgevoerd. Er heerste binnen het Duitse apparaat verdeeldheid over de wenselijkheid en uitvoerbaarheid van een Wehrmacht-razzia speciaal in Amsterdam: de Amsterdamse Beaufiragte, de Ortskommandant en Lages, hoofd van de SD, waarschuwden Liese gedrieen dat het alleen dan tot een razzia in de hoofdstad zou kunnen komen wanneer de Wehrrnacht er voldoende krachten voor ter beschikking stelde. In december kon de Wehrmacht dat niet doen vanwege de troepenverplaatsingen welke met het Ardennen-offensief samenhingen; afgezien daarvan was binnen de eenheden van de Wehrrnacht die ingezet waren bij razzia's zoals die in Rotterdam en Den Haag waren gehouden, een ruime mate van weerzin gegroeid tegen het optreden dat hun bevolen was. Dat de Wehrrnacht-razzia in Den Haag en omgeving zoveel minder arbeidskrachten had opgeleverd dan die in Rotterdam en Schiedam, deed bovendien vermoeden dat een dergelijke razzia in de dubbel gewaarschuwde hoofdstad waar de illegaliteit talloze oproepen had doen verschijnen, zich niet aan te melden maar zich zo goed mogelijk te verbergen, nog minder profijtelijk zou zijn.
XC, Dit was de schuilnaam van de wijkcommandant van de BS met wie Voeten in regelmatig contact stond. 2 Bert Voeten: Doortocht. Een oorlogsdagboek 1940-1945 (1946), p. 197·
XCDe groeiende onwil van de Wehrmacht nu om voor Liese de kastanjes uit het vuur te halen, was een van de factoren die deze afgezant van Goebbels bracht tot een nieuwe poging om tienduizenden arbeidskrachten bijeen te krijgen op een wijze die, al moest de Wehrmacht ook medewerking blijven verlenen, een snelle controle mogelijk zou maken en misstanden welke uit de razzia's waren voortgevloeid, zou voorkomen. Toen die poging eind december werd ingezet, hadden de Duitsers in de drie westelijke provincies door middel van de razzia's waarvan wij melding maakten (onze gegevens zijn onvolledig), op zijn minst vieren-zeventigduizend mannen in handen gekregen.
XCWelke misstanden waren uit de razzia's voortgevloeid (wij bedoelen daarmee: misstanden in het perspectief van de bezetter)? Om te beginnen hadden die razzia's grote onrust onder de bevolking gewekt - geen bezetter is er die van onrust houdt. Daarbij bedenke men dat de razzia's waren voortgevloeid uit de gelijktijdige inwerking van twee van buiten bezet N ederland komende krachten: het Oberkommando der Wehrmacht en Goebbels in zijn functie van Reichsbevollmächtigter für den totalen Kriegsein satz. Wat zich van september '44 af in het oosten en noorden des lands maar vooralook in het westen afspeelde, kan er slechts toe geleid hebben dat Seyss-Inquart en zijn naaste medewerkers met enige nostalgie terugdachten aan de jaren waarin zij er met medewerking van het Nederlandse overheidsapparaat in waren geslaagd, het Derde Rijk de beschikking te geven over honderdduizenden arbeiders. Konden de gewestelijke arbeidsbureaus niet opnieuw worden ingeschakeld? Daar kwam bij dat de razzia's schade hadden toegebracht aan vitale Duitse militaire belangen: menigmaal waren Nederlandse arbeiders, werkzaam bij Wehrmacht-be drijven, weggevoerd. In het algemeen was het trouwens bij die razzia's zo ruwen slordig toegegaan dat niet of nauwelijks was gelet op de uitzonderingen die moesten worden gemaakt. Geüniformeerde politiemannen en brandweerlieden waren weggevoerd, maar dat strookte bepaald niet met de bedoelingen van Reichskommissariat en Wehrmacht; dan was in vele streken schade toegebracht aan het voedselproductie-apparaat waarvan ook de bezetter afhankelijk was. Konden dergelijke nadelen niet worden voorkomen? Effectief zou dat alleen gelukken wanneer manne12
lijke Nederlanders in de leeftijdsgroep die voor de 'totale Kriegseinsatz' in aanmerking kwamen, in plaats van de verwarrende veelheid aan Ausu/eise en andere papieren welke in '43 en '44 waren uitgereikt, één nieuwe Ausioeis zouden krijgen indien zij behoorden tot kategorieën die niet mochten worden weggevoerd. Die kategorieën moesten worden vastgesteld en vervolgens diende te worden bepaald wie wel en wie niet tot die kategorieën behoorden. Eerstbedoelden zouden dan de nieuwe Ausu/eis ontvangen en was de uitreiking daarvan voltooid, dan zouden Duitse formaties het bij de controle eenvoudig hebben: iedere man uit de betrokken leeftijdsgroep die geen nieuwe Ausu/eis kon tonen, moest worden vastgehouden en weggevoerd.
XCWanneer precies tot invoering van het nieuwe registratiesysteem is besloten en wie bij dat besluit betrokken zijn geweest, weten wij niet - wèl dat Seyss-Inquart begin december een interne instructie ondertekende waarin ten aanzien van de te verlenen vrijstellingen werd bepaald dat in het gehele bezette gebied rekening moest worden gehouden met de belangen van de ordehandhaving, de voedselvoorziening en de onmiddellijke verzorging van de Wehrmacht en in het oosten bovendien met het feit dat sommige fabrieken nog voor de Wehrmacht werkten (enkele Twentse textielbedrijven bijvoorbeeld). Ook in andere opzichten werd in Seyss-Inquarts instructie onderscheid gemaakt tussen het westen en het oosten en noorden of, zoals het in de instructie heette: de 'Westprouinzen' en de 'Stellungbauprovinzen' ': de instructie bepaalde dat voor de razzia's welke na de invoering van de nieuwe Ausu/eis zouden worden gehouden, in de 'Westprovinzen' Liese de opdrachtgever zou zijn en in de overige provincies de Dienststelle van Bormanns afgezant Schmerbeck. Toen de tekst werd vastgesteld van de 'Bekendmaking' voor de Liese-Aktion, bleek er sprake te zijn van nóg een onderscheid: in het westen strekte de actie zich uit tot de jongens en mannen van zestien tot veertig jaar, in het oosten en noorden tot die van zestien tot vijftig; daarbij merken wij nu reeds op dat men in de 'Stellungbauprovinzen' van de Liese-Aktion maar weinig heeft gemerkt.
XCIn de 'Bekendmaking', welke de datum droeg van 14 december, werd meegedeeld dat de genoemde leeftijdsgroepen verplicht waren 'te werken in het kader van de arbeidsinzet' ; daartoe zouden zij' een bijzondere oproep' ontvangen, maar:
1 Het gebied waar de nieuwe Grebbelinie werd aangelegd, was, voorzover het in de provincie Utrecht viel, bij de gerekend.
XC'Alle arbeidskrachten, die noodzakelijk zijn voor het in stand houden van het openbaar bestuur, alsmede voor het voortzetten van de werkzaamheden van inrichtingen, landbouw-, veeteelten tuinbouwbedrijven en bedrijven waarin een tak van nijverheid wordt uitgeoefend, alsmede andere bedrijven waarin een belangrijke taak wordt vervuld dan wel voor de oorlog belangrijke opdrachten moeten worden uitgevoerd, worden vrijgesteld en worden niet opgeroepen voor de tewerkstelling i'i1 het kader van de arbeidsinzet elders. Alle personen, die op grond hiervan moeten worden vrijgesteld, verkrijgen een bijzonder, algemeen geldig bewijs van vrijstelling. Op het tijdstip van de invoering van dit bewijs van vrijstelling worden alle bewijzen, welke tot dat tijdstip terzake van vrijstelling zijn afgegeven, ongeldig.
XCIn geval van inschakeling in de arbeidsinzet wordt de verzorging van de tewerkgestelde personen alsmede van hun gezinsleden in ruim voldoende mate gewaarborgd. '
XCStrafbepalingen volgden: wie niet conform de 'Bekendmaking' of de daarop te baseren nadere voorschriften handelde, zou gevangenisstraf krijgen, 'voorzover niet op grond van andere bepalingen een zwaardere straf kan worden opgelegd ... Huizen of gronden waarin of waarop zich een opgeroepen man verstopt, worden met inbegrip van de meubilering verbeurd verklaard.'
XCDe 'Bekendmaking' werd in het westen des lands kort voor Kerstmis '44 met aanplakbiljetten en op de z Sste december in de pers gepubliceerd. Inmiddels was binnen het Duitse bestuursapparaat vastgesteld welke vrij stellingsprocedure zou worden gevolgd: de Nederlandse overheidsdiensten moesten lijsten opstellen van alle bij hen werkzame zeventientot veertigjarige mannen met vermelding van hun personalia (naam, geboortedatum en adres) en van nummer, datum en plaats van uitreiking van hun persoonsbewijs; de Duitse toezichthoudende instantie zou op die lijsten de namen van diegenen die volgens haar voor vrijstelling in aanmerking kwamen, rood onderstrepen (het aanvragen van een vrijstelling voor personen beneden de dertig jaar zou daarbij in het algemeen niet geoorloofd zijn) en Liese's bureau zou dan de uiteindelijke beslissingen riemen.' Wat het bedrijfsleven betreft: de industriebedrijven welke voor de Wehrmacht werkten, moesten hun verzoeken om vrijstelling, d.w.z. hun personeelslijsten met alle zojuist vermelde gegevens, aan de Rüstungsinspektion voorleggen, alle bedrijven die tot de sector van de voedselvoorziening behoorden, aan de dienst van Louwes en alle overige
1 Die beslissingen zouden op de politiesector genomen worden door het bureau van Rauter.
bedrijven aan Seyss-Inquarts Beaufiragten, dat laatste via de Kamers van Koophandel. Ook al die door het bedrijfsleven in te dienen lij sten zouden door Liese's bureau worden beoordeeld en dat bureau zou dan bepalen in hoeverre de verzoeken tot vrijstelling zouden worden ingewilligd. Wij merken hierbij nog op dat de voor het bedrijfsleven geldende procedure pas in januari bekend werd toen niet alleen de georganiseerde illegaliteit, t.W. de Contact-Commissie der illegaliteit, maar ook de regering haar standpunt had bepaald en bekendgemaakt: aan de Liese Aktion mocht op geen enkele wijze medewerking worden verleend.
XCHet standpunt van de illegaliteit werd zowel door een principiële als door een tactische overweging bepaald. De principiële: het aanvragen van vrijstellingen en het aanvaarden van de nieuwe Liese-Ausweise betekende dat men allen die geen Ausweis zouden ontvangen, als het ware zou hebben vrijgegeven voor de 'totale Kriegseinsatz', welke zonder twijfel met grote ontberingen gepaard zou gaan en waarvan het effect zou kunnen zijn dat er méér Geallieerde militairen zouden sneuvelen. De tactische: het zag er niet naar uit dat de Wehrmacht, als de Liese-Aktion een fiasco werd, voldoende krachten ter beschikking kon stellen om tot nieuwe grootscheepse razzia's over te gaan, anders gezegd: een algemene weigering om aan de Liese-Aktion mee te werken hield slechts een beperkt risico in. Daar kwam dan nog bij dat de illegaliteit allerminst overtuigd was van de waarde van de Liese-Ausweise: wist men nu in het vijfde bezettingsjaar nog niet dat men op toezeggingen van de bezetter geen staat kon maken? En toonde het feit dat van september af bij de razzia's geen rekening was gehouden met alle vroeger verleende Ausweise, niet aan dat de bezetter, zodra het in zijn kraam te pas kwam, ook door de Liese-Ausweise een streep zou halen?
XCDiametraal tegengesteld was het standpunt van Hirschfeld en Louwes en van een aantal grote werkgevers als wier woordvoerder Stikker optrad, de directeur van de Amsterdamse Heineken Brouwerij, die, zoals wij in het vorige hoofdstuk vermeldden, medio oktober in de aardappelrooiactie nauw met Hirschfeld en Louwes had samengewerkt; de houding welke Stikker zou innemen, zou overigens van bijzonder belang kunnen zijn omdat hij in het kader van de voorbereiding van de Stichting van de Arbeid in regelmatig contact stond met topmannen van de 'oude' vakcentrales en van de 'oude' organisaties van ondernemers.
XCHirschfeld, Louwes en Stikker dan vreesden (die vrees leefde vooral bij Louwes) dat een weigering om aan de Liese-Aktion medewerking te verlenen tot volstrekt wilde Duitse razzia's zou leiden waardoor de voedselvoorziening van de steden in het westen nog meer schade zou
lijden dan zij al geleden had, ook door de razzia's van oktober en november; hieruit zou zich een chaotische toestand kunnen ontwikkelen waaruit na de bevrijding nauwelijks oplosbare moeilijkheden zouden voortvloeien. Terwijl Neher, lid van de Contact-Commissie der illegaliteit, voorstander was van een weigering tot medewerking aan de Liese Aktion omdat hij duchtte dat de slachtoffers van die Aktion geradicaliseerd uit de 'totale Kriegseinsatz' zouden terugkeren (een gedeeltelijke radicalisering dus), vreesden Hirschfeld, Louwes en Stikker dat zodanige weigering tot een uit een ongekende noodtoestand voortvloeiende algemene radicalisering van de volksmassa's in het westen des lands zou leiden. Bij Hirschfeld en Louwes speelde ook nog een rol dat zij er eerder in december juist in waren geslaagd, met hulp van de bezetter de voedseltransporten over het Ijsselmeer op gang te krijgen (meer hierover in het volgende hoofdstuk) - hoe zou de bezetter zich opstellen indien het tot breed verzet tegen de Liese-Aktion kwam? Zou dat niet op korte termijn tienduizenden doen sterven van honger? Hirschfeld en Louwes meenden dat de leiders van het Nederlandse overheidsapparaat wel degelijk mochten trachten, een zo groot mogelijk deel van dat apparaat tegen de 'totale Kriegseinsatz' te beschermen, zij het dat dan juist uit die beschermende functie moest voortvloeien dat men de Duitsers op een wezenlijk punt minder gaf dan zij vroegen: niet de adressen van diegenen wier personalia op de vrijstellingslijsten zouden worden vermeld. Die beperking wenste ook Stikker in het oog te houden; bij hem woog zwaar dat de werkgevers, een zo groot mogelijk deel van hun arbeiders beschermend, zouden bevorderen dat zij die arbeiders als het ware zouden vasthouden voor de periode na de bevrijding - een streven dat, zoals uit ons vorige hoofdstuk bleek (namelijk daar waar wij over de wachtgeldregeling voor stilgelegde industriële bedrijven schreven), de volledige instemming had van Hirschfeld.
XCEen scherp conflict dus tussen de illegaliteit enerzijds en Hirschfeld, Louwes en Stikker anderzijds. Het 'spitste zich', schrijft Sijes terecht, 'toe op de vraag of medewerking aan de vijand nog langer geduld kon worden'l - de georganiseerde illegaliteit zei uit volle overtuiging: neen, de maat is vol.
XCZes dagen later, 27 december, sprak Jan Meijer met Stikker die het scherpe standpunt van de illegaliteit verwierp en er de Contact-Commissie een verwijt van maakte, haar consignes te hebben opgesteld en doorgegeven zonder overleg met de (clandestiene) organisaties van ondernemers en arbeiders; Stikker vertrouwde dat het door de regering ingestelde College van Vertrouwensmannen anders zou reageren. Dat zag hij verkeerd. In een vergadering welke later op diezelfde dag, 27 december, plaatsvond (in Stikkers werkkamer maar buiten diens aanwezigheid), besloten de Vertrouwensmannen met algemene stemmen, de beslissing der Contact-Commissie te onderschrijven en de regering te verzoeken, 'een kategorische uitspraak' te doen dat niemand aan de Liese-Aktion medewerking mocht verlenen; Stikkers opinie was aan de Vertrouwensmannen bekend en zij wisten óók, zo schreef Neher, een der Vertrouwensmannen, twee weken later in een brief", dat de voedselpositie 'wanhopig' was, dat een 'chaotische ontwikkeling' dreigde en 'dat belangrijke en voor de voedselvoorziening verantwoordelijke ambtenaren het advies' (van de Contact-Commissie) 'onjuist vonden met het oog op de gevolgen.' Op 30 december sprak Neher met Stikker; Stikker zei dat voor hem persoonlijk een beslissing van de regering bindend zou zijn en dat hij de ondernemers zou adviseren, geen Ausu/eise
1 Aangehaald in a.v., p. 571. 2 Brief van Neher d.d. 8 jan. 1945, punten j en 0, gestene. bijl. 588.
aan te vragen - hij was het met Neher eens, 'dat', zo stond het in Nehers brief, 'de door de Duitsers eventueel af te voeren mannen als verloren beschouwd moesten worden' (hetgeen veel te pessimistisch gezien was). Op 2 januari sprak de regering. 'Elke directe of indirecte medewerking bij de uitvoering der nieuwe Duitse bepalingen is', aldus de door Radio Oranje omgeroepen regeringsverklaring',
XCten strengste verboden, zowel voor het gehele personeel in overheidsdienst als voor alle werkgevers. Burgemeesters, politie-beambten, personeel der bevolkingsregisters, al het overige personeel in overheidsdienst alsmede alle werkgevers die direct of indirect medewerking zouden verlenen aan de nieuwe Duitse maatregelen tot mensenroof, stellen zich bloot aan latere vervolging wegens collaboratie met de vijand. De regering doet voorts een dringend beroep op iedere Nederlander persoonlijk om geen Ausweise aan te vragen.'
XCDat loog er niet om en de inhoud van die regeringsverklaring (er werd door Radio Oranje een week lang in tal van uitzendingen aan gerefereerd) wekte bij Hirschfeld en Louwes dan ook grote verontwaardiging. Die staken zij niet onder stoelen of banken toen zij een dag later, 3 januari, samen met Stikker en ir. Damme de situatie bespraken met Neher. Stikker bleek daar teruggekeerd te zijn tot een opportunistisch standpunt (men moest wèl Ausweise aanvragen maar zich bij individuele of collectieve oproep niet aanmelden) en Hirschfeld zei op 4 januari in een bespreking met de directeuren van de rijksbureaus van handel en nijverheid dat hij zich niet aan de regeringsinstructie zou houden. In kringen van ondernemers bleek veel verdeeldheid te zijn (Den Hollander, voorzitter van de Hoofdgroep Industrie, was fel tegenstander van het aanvragen van Ausweise en stond dus achter de regeringsverklaring, maar mr. dr. L. G. Kortenhorst, juridisch adviseur van de katholieke werkgevers, betoogde dat de regering geen enkel recht had, terzake een verklaring uit te geven) - verdeeldheid was er óók bij de voormannen der 'oude' vakcentrales: die van het NVV en het CNV schaarden zich achter de georganiseerde illegaliteit, A. C. de Bruijn, de vroegere voorzitter van het RKWV, was het met Stikker eens.
XCZo lagen de verhoudingen toen de illegaliteit tot daden overging - onderdeel van een breed opgezette campagne tegen de Liese-Aktion, geleid door het Amsterdams Werk-Comité hetwelk met machtiging van
I dJ. VII a, p. 429.
de Contact-Commissie namens de gehele illegaliteit mocht optreden.' Een kolfje naar de hand van de voorzitter van het Comité: Henk van Randwijk, hoofdredacteur van het illegale Vrij' Nederland! Hij gaf de stimulans tot nachtelijke plakacties (in Amsterdam werden in de Oudejaarsnacht 20000 illegale aanplakbiljetten op de muren aangebracht), hij schreef oproepen, korte en lange - de langste (een tekst met als ondertekening: 'De gezamenlijke verzetsbewegingen in Nederland') was een hoogst bewogen stuk? dat evenwel eindigde met enkele 'praktische wenken':
XC'Blijft rustig. Wacht de komende dingen kalm af. Laat u niet van de wijs brengen door Duitse bedreigingen noch door alarmerende geruchten. Geen samenscholingen op straat. Niet voortijdig onderduiken, maar wachten tot het juiste ogenblik. Eerst zien hoe de toestand zich ontwikkelt. Werkgevers, betaalt ten minste een maand loon vooruit. Regelt uw contacten voor het geval u zelf niet op straat komt.'
XCDe tekst waarin deze wenken voorkwamen, droeg de datum van 5 januari en werd van die dag af verspreid. Heel begrijpelijk: daags tevoren, 4januari, was op de muren een uit Liese's 'Bekendmaking' voortgevloeide 'Oproep' aangeplakt welke diezelfde dag ook in de pers verscheen": wie zich voor de' totale Kriegseinsatz' ter beschikking wilde stellen, diendein hun algemeenheid afwezen. In Twente had de Rûstungsinspektion van oktober af Ausweise
1 Natuurlijk gingen in bepaalde streken bepaalde groepen ook tot eigen actie over zodra de hun bekend was geworden. In de Zaanstreek bijvoorbeeld werden in de nacht van 26 op 27 december alle bevolkingsregisters uit de gemeente secretarieën weggehaald en elders opgeborgen en in dezelfde nacht werd in Zaandam het gebouw van het gewestelijk arbeidsbureau met een tijdbom vernield. In andere plaatsen in Noord-Holland vonden in de eerste dagen van januari enkele tientallen overvallen op bevolkingsregisters plaats. 2 Wij citeren: 'Geen verzet betekent de ondergang! Verzet kan ook ernstige gevolgen hebben maar is de enige overgebleven mogelijkheid tot redding ... De gezamenlijke ondergrondse verzetsbewegingen hebben oog voor de tragische beslissing die ons volk door een barbaarse tyran wordt opgedrongen. Geslachten zijn in deze Lage Landen voorbijgegaan zonder dat hun een beslissing op leven en dood werd opgedrongen. Zij mogen er God voor danken. Ons echter is een ander lot beschoren. Van ons wordt gevraagd, alles wat wij als volk zijn en verzameld hebben aan geestelijk en materieel bezit, alles wat onze vaderen hebben geloofd en gehoopt en alles waarop onze kinderen eenmaal een nieuw en vrij Nederland zullen grondvesten, waarheid, gerechtigheid, vrijheid, onze volkskracht en onze eer, te bevestigen. Op ons trekken de tijden zich samen.' 3 In de is die 'Oproep' niet gepubliceerd. Wij vermelden in dit verband dat de Twentse fabrikanten, voorzover hun bedrijven nog werkten, de regeringsconsignes
zich van 4 tot 8 januari aan te melden bij de Duitse functionaris die aan elk gewestelijk arbeidsbureau was toegevoegd, de Z.g. Fachberater; aan diezelfde functionaris diende men eventuele vrijstellingspapieren te tonen; wie werd tewerkgesteld, zou bij vertrek uit zijn woonplaats zijn distributiestamkaart mogen achterlaten: gehuwden bij hun vrouw, ongehuwden bij hun ouders (die vrouw resp. dat ouderpaar zou zich dus voortaan de rantsoenen van de weggevoerde kunnen aanschaffen) - de illegaliteit was bevreesd dat velen voor die verleiding zouden bezwijken. Besloten was, de aanmelding met harde middelen tegen te gaan.
XCOp 2 januari had de Z.g.Delta-Amsterdam, t.w. het gemeenschappelijk toporgaan van de tot de Binnenlandse Strijdkrachten behorende Amsterdamse semi-militaire groepen van de KP, de RVV en de OD, na overleg met het Amsterdams Werk-Comité besloten dat, als de bezetter bepaalde aanmeldingslokalen voor de Liese-Aktion zou openen, leden van de Knokploegen daar handgranaten naar binnen zouden gooien. In de middag van de 4de januari kwam de Delta-Amsterdam in spoedvergadering bijeen. Aan de aanwezigen was bekend dat de leiding van het Amsterdamse GAB had geweigerd, medewerking te verlenen aan de nieuwe registratie. Hoe zouden de Fachberater en zijn Duitse superieuren de zaak regelen? Dat bleek spoedig. Zij vorderden enkele scholen, waaronder de Spieghelschool in de Marnixstraat dicht bij het Leidseplein J , en een aantal NSB'ers onder het personeel van het GAB verklaarde zich bereid, daar en elders de werkwilligen te registreren. De namen en adressen dier NSB'ers werden snel aan de illegaliteit doorgegeven - op vrijdagavond 5 januari vervoegden liquidatieploegen, tezamen bestaande uit zeven KP'ers, twee RVV'ers en één OD'er, zich bij tien van die NSB'ers van wie er acht thuis werden aangetroffen; vijfhunner werden doodgeschoten, drie zwaar gewond. De zeven KP'ers staken vervolgens de Spieghelschool in brand - de brandweer verleende medewerking door (volgens afspraak) later uit te rukken dan mogelijk was. Op zaterdag verscherpten de Duitsers de controle in drie andere gebouwen welke zij bij de Liese-Aktion hadden ingeschakeld: de Emmaschool in de Jordaan, de Turnhal in de Marnixstraat en het gebouw Atlanta, ook dicht bij het Leidseplein. Op zondagmiddag bracht een KP'er in de Emmaschool in een actetas een bom naar binnen welke bij de ontploffing een enorme
was daarbij dat het bureau van Fiebig die er veel prijs op stelde dat in enkele fabrieken nog textiel voor de geproduceerd, in het nabije Beilen was gevestigd. 1 Een deel van die school was al in gebruik bij het GAB.
ravage aanrichtte en enkele 'foute' ambtenaren die daar onder bewaking van de Ordnungspolizei aan het werk waren, zwaar verwondde. Pogingen om op maandag bommen tot ontploffing te brengen in de Turnhal en in het gebouw Atlanta mislukten door de strenge controle, maar de actie waartoe de illegaliteit was overgegaan, was toen in heel Amsterdam al voldoende bekend geworden om de animo van althans een aantal van diegenen die zich wilden aanmelden, te doen bekoelen.'
XCWerd aldus enerzijds door de illegaliteit actie ondernomen tegen het aanmeldingsapparaat voor de Liese-Aktion, anderzijds scheelde het niet veelof het kwam óók tot actie tegen werkgevers die van zins waren, vrijstellingsaanvragen in te dienen. Kolonel Koot, de commandant van de Binnenlandse Strijdkrachten, die op 30 december zijn gewestelijke commandanten had gelast, op te roepen tot het tegenwerken van de Liese-Aktion, gaf op vrijdag 5 januari bevel dat voorstanders van het aanvragen van Ausweise gekidnapt of met boksbeugels en ploertendoders bewerkt moesten worden, maar terzake was nog niets ondernomen (Stikker was als eerste slachtoffer uitgekozen") toen Koot op zondag 7 januari de uitvoering van zijn bevelopschortte. Er vonden op die zondag besprekingen plaats tussen Koot en Neher en tussen Neher, Bosch van Rosenthal (voorzitter van het College van Vertrouwensmannen) en Stikker, waar vastgesteld werd dat het toepassen van physiek geweld als men tegen Stikker en anderen (ook Hirschfeld) in de geest had, tot een soort burgeroorlog kon leiden welke door niemand werd gewenst; dat de Vertrouwensmannen in voorkomende gevallen geen advies aan de regering zouden uitbrengen zonder eerst met voormannen van de 'oude'bevinden; er werd hem geen haar gekrenkt. (D. U. Stikker: Memoires. Herinneringen uit de langejaren
1 De bezetter ging tot twee represaille-acties over. Voor de smeulende resten van de Spieghelschool werden daags na de brand vijf illegale werkers gefusilleerd die de avond tevoren waren gearresteerd toen zij eigenmachtig getracht hadden, zich in een in de Jordaan gelegen fabriek van suikerwerken meester te maken van een grote partij suiker (het betrof hier leden van een falsificatiegroep wier poging tot inbraak door de Delta-Amsterdam werd afgekeurd), en op donderdag II januari werden uit de rijen van de ambtenaren van het Amsterdamse GAB die medewerking aan de hadden geweigerd, zeventien gearresteerd van wie er elf een week later aan de Amstel bij Amsterdam gefusilleerd werden; de zes overigen werden vrijgelaten. 2 Zater dagochtend om zeven uur werd Stikker door Neher gewaarschuwd dat hij er verstan dig aan deed, binnenshuis te blijven. Stikker vond dit, zo schrijft hij in zijn memoires, 'een impertinentie' en antwoordde aan Neher, dat hij het 'nog veel te vroeg vond om op te staan', maar dat hij het de illegaliteit graag gemakkelijk maakte: hij gaf precies aan waar hij zich die zaterdagochtend van half twaalf tot twaalf uur op straat zou
vakcentrales en centrales van ondernemers te hebben gesproken; dat Stikker zich in zijn eigen bedrijf aan de regeringsverklaring zou conformeren; dat hij andere ondernemers zou aanraden, de Liese-Ausweise, àls men ze ontving, voorlopig niet uit te reiken; en dat de grote zorgen die vooral Louwes zich maakte, in een apart telegram aan de regering zouden worden voorgelegd met verzoek haar afwijzend standpunt ten aanzien van het aanvragen van Ausweise in heroverweging te nemen. I In hoeverre werden nu Ausweiseaangevraagd, d.w.z. vrijstellingslijsten ingediend?
XCHirschfeld en Verwey (Sociale Zaken) wilden voor hun ambtenaren wel Ausweise aanvragen maar waren niet bereid op hun lijsten adressen te vermelden; Verwey's lijsten werden door de bezetter geaccepteerd, Hirschfeld weigerde zijn lijsten in te leveren toen hij niet de toezegging kreeg dat allen die zijns inziens voor een Ausweis in aanmerking kwamen, er inderdaad een zouden ontvangen. Wat de werkgevers betreft: slechts weinigen, schijnt het, dienden lijsten in - eind februari hadden uit heel Noord-Holland slechts 75 bedrijven met een totale personeelssterkte van achthonderd man voor in totaal driehonderd man vrijstelling aangevraagd via de Amsterdamse Kamer van Koophandel; de corresponderen1
I Dit telegram d.d. zaterdag 6 januari (de tekst was dus al vóór de besprekingen van zondag gereed) was in uitermate alarmerende bewoordingen gesteld (tekst in VolI graff: 'Overzicht telegrammen', p. 76-77). 'Bij volledige weigering om te verwerven ... , zal', zo stond er o.m. in, 'algehele chaos binnenkort intreden ... Velen zullen de hongerdood sterven. De brandstoffen voor Centrale Keukens, voedselbe reiding, gemalen en drinkwater zullen vastlopen met alle gevolgen van dien ... Het economisch leven zaloveral stagneren ... Leiders voedselvoorziening vragen daarom [een aan hen gerichte verklaring dat regering chaos en hongerdood als onafwendbare gevolgen van principebesluit aanvaardt en onverkort handhaaft, of leiders vrijheid en verantwoordelijkheid geeft om te handelen met beleid en list.' Kolonel Koot kreeg deze tekst op zondag 7 januari mee maar hij is door de in de zomer van '44 aan de OD toegevoegde geheime agent mr. F. Th. Dijckmeester pas tien dagen later verzonden. De regering heeft geantwoord op de joste (tekst: a.v., p. 77); zij wenste dat het 'beginsel gehandhaafd' werd maar voegde toe: '(het) behoeft ... geen betoog dat indien werkgevers wegen of middelen kennen die langs andere weg tot zelfde resultaat leiden, namelijk niet wegvoeren en niet voor Duitsers gaan werken, regering daarmede instemt.' Dat maakte de zaak er niet duidelijker op! In bezet gebied constateerde Dijckmeester dat, toen hij dat antwoord ontving, de goeddeels was verlopen en dat de tegenstellingen tussen de illegaliteit en diegenen die wèl hadden willen aanvragen, belangrijk waren verzacht, 'acht het daarom voorshands niet nodig', seinde hij op IQ maart naar Londen, (tekst: a.v., p. 78) 'betreffenden van uw antwoord in kennis te stellen.'
de cijfers voor de provincies Zuid-Holland en Utrecht zijn niet bekend maar er is, dunkt ons, geen reden om aan te nemen dat zij belangrijk hoger lagen, zeker niet in Zuid-Holland waar de Rotterdamse Kamer van Koophandel alle medewerking aan de Liese-Aktian had geweigerd.
XCDit alles kwam er op neer dat de Liese-Aktian als middel om door het uitreiken van een Ausweis aan een beperkt aantal mannen hoofdzakelijk van dertig tot veertig jaar, alle anderen in de leeftijdsgroep van zeventien tot veertig jaar gemakkelijk controleerbaar te maken, in zoverre was mislukt dat de bezetter via het bedrijfsleven slechts een hoogst onvolledig overzicht had gekregen van de werkende zeventien- tot veertigjarigen; hij was in hoofdzaak aangewezen op diegenen die zich buiten het bedrijfsleven om van 4 tot 8 januari rechtstreeks bij de aparte aanmeldingsbureaus van de Fachberater hadden vervoegd - personen die, naar wij aannemen, vooral werden aangelokt door twee factoren: dat zij, weggevoerd voor de 'totale Kriegseinsatz', meer voedsel zouden krijgen dan in januari aan hongerrantsoenen verkrijgbaar was en dat hun gezinnen of hun ouders zich rantsoenen voor één persoon extra zouden kunnen aanschaffen. De bureaus van de Fachberater werden dus als het ware ronselbureaus voor spitters (behalve dan in die gevallen waarin personen zich kwamen aanmelden die op grond van hun werk mochten aannemen dat zij voor vrijstelling in aanmerking kwamen). Hoevelen meldden zich aan? Volgens een notitie van Verwey d.d. 10 januari in totaal ca. vijftigduizend mannen, zulks ondanks de oproepen en acties van de illegaliteit, ondanks ook de vermaningen van het Episcopaat' en van talrijke individuele predikanten. In Amsterdam waren er, aldus de notulen d.d. 12 januari van de Delta-Amsterdam, 'vermoedelijk slechts een 4000 à 5 000' aanmeldingen", in de stad Utrecht 5 000, de cijfers voor Rotterdam" Den Haag en voor de talrijke kleinere steden en de dorpen ontbreken nagenoeg alle.veel te hoog, zulks al op grond van het feit dat er na de razzia van IQ en I I november in Rotterdam volgens schatting maar ca. twintigduizend mannelijke personen
1 De aartsbisschop van Utrecht en de bisschop van Haarlem (benoorden de grote rivieren kende Nederland in die tijd slechts het aartsbisdom Utrecht en het bisdom Haarlem) verleenden van meet af aan steun aan de actie der illegaliteit. Op 8 januari werd de geestelijkheid geïnstrueerd om aan leken het wachtwoord 'niet melden!' door te geven; daarvan mocht alleen worden afgeweken in gevallen waarin de betrokkenen in de diepste misère verkeerden zonder dat er mogelijkheden waren, hen op de een of andere wijze te helpen. 2 Delta-Amsterdam: Notulen, I2 jan. I945 (Doe U-34I, b-I). 3 De Rotterdamse rustende arts H. Mees vermeldt in zijn dagboek voor Rotterdam het cijfer 24 000 (H. Mees: p. 566) maar dit dunkt ons
XCAan hoevelen van hen die zich aanmeldden.', zijn vrijstellingen verleend? Daaromtrent is geen enkel gegeven beschikbaar. Evenmin weten wij hoevelen van diegenen aan wie géén vrijstelling werd verleend, inderdaad voor de 'totale Kriegseinsatz' zijn vertrokken. 'Slechts enkele stakkerds', zo leest men in Het Grote Gebod,'verschenen aan de stations, tot verbazing van de Duitse ambtenaren die hen zo nonchalant bewaakten dat de meesten onderweg nog konden vluchten." Zo stonden in Delft, aldus Sijes, op 9 januari ca. vijfhonderd man 'gepakt en gezakt op het station. Zij werden er te midden van een menigte gekeurd ... Toen er geen trein arriveerde en de mannen in de gaten kregen dat er slechts weinig bewaking aanwezig was, vertrok de een na de ander. Honderd man waren niet te bewegen naar huis te gaan: 'gedwongen door de voedselnood, naar zij zeiden'." Zo zal het ook elders wel zijn gegaan, maar wij kunnen, bij gebrek aan cijfers, niet opgeven hoevelen van diegenen die zich hadden aangemeld, ook zijn tewerkgesteld; als wat in Delft geschiedde, typerend is geweest voor het gehele westen, dan komt men tot een geschat cijfer van tienduizend, maar dat dunkt ons eerder te hoog dan te laag; het is in elk geval een feit dat de Liese-Aktion niet in de verste verte het aantal werkkrachten opleverde waarop althans Liese zelf had gerekend. Had ook het Reichskommissariat dat gedaan? Vermoedelijk niet; toen er eind december tussen allerlei Duitse instanties veel werd touwgetrokken over al of niet te verlenen vrijstellingen, had een hoofdambtenaar van het Reichskommissariat genoteerd: 'Es ist doch alles Theorie, es meldet sich kaum einer, andere tauchen unter,"
XCZo werd dus de Liese-Aktion goeddeels een fiasco. Zij maakte intussen in het westen des lands het bestaan voor alle jongens en mannen van zeventien tot veertig jaar wèl nog moeilijker dan het al was. Kleine razzia's bleven namelijk veelvuldig voorkomen en wie, als hij gegrepen was, niet het 'bijzonder, algemeen geldig bewijs van vrijstelling' kon tonen waarvan in Liese's 'Bekendmaking' van 14 december sprake was geweest, werd meegenomen. Wel te verstaan: dat 'bijzonder, algemeen geldig bewijs van vrijstelling', anders gezegd: de definitieve Liese
XCzeventien tot veertigjaar waren overgebleven; bovendien valt niet in te zien waarom zich in Rotterdam naar verhouding zoveel meer personen zouden hebben aangemeld dan in Amsterdam.
XCI In Hoofddorp meldden zich twaalfhonderd mannen aan, in Maassluis driehonderdtwintig; die laatste groep werd prompt onder Duits gewapend geleide in de richting van Vlaardingen afgevoerd. 2 K. Norel in Het Grote Gebod, dl. II, p. 75. 3 Sijes: De arbeidsineet. p. 583. 4 Aangehaald
Ausweis, was in januari, toen de aanmeldingsbureaus werden geopend, nog niet beschikbaar en de Fachberater behielpen zich toen met een 'vorlaü.figer Rückstellungsschein', een voorlopige Liese-Ausweis dus; dat voorlopige papier was vrij gemakkelijk na te maken en die taak werd door de talrijke falsificatiegroepen onmiddellijk en met succes ter hand genomen - over de definitieve Ausu/eis, een moeilijk na te maken document, maakten zij zich evenwel grote zorgen I; die definitieve Aus weise werden evenwel pas in de tweede helft van maart uitgereikt", toen zowel de Amerikanen als de Britten en Canadezen in Duitsland alover
XCI De illegaliteit had alle reden voor die bezorgdheid. Het haar bekende Duitse voornemen was namelijk om alle definitieve Liese-Ausweisete nummeren en dan een boekwerk te laten drukken waarin men die nummers zou vinden, benevens van diegenen die de Ausu/eise hadden ontvangen, hun naam en het nummer van hun persoonsbewijs. Van dat boekwerk zouden functionarissen van de Ordnungspolizei en de Feldgendarmerie een exemplaar ontvangen en dat betekende dat wie een vervalste Liese-Ausweis bezat, alleen maar zonder kans op ontdekking de controle zou kunnen doorstaan indien die Ausu/eis een in het boekwerk voorkomende naam toonde plus het corresponderende nummer en indien hij bovendien een persoonsbewijs kon laten zien dat het nummer vermeldde dat in het boekwerk stond.
XCDe falsificatiegroepen moesten zich allereerst moeite geven om via Duitse of Nederlandse contacten er achter te komen, wat de namen waren van diegenen die een Liese-At/sU/eiszouden ontvangen en wat de nummers waren van die Ausu/eise benevens de nummers van de persoonsbewijzen der betrokkenen. Onderling spraken de falsificatiegroepen in beginsel af dat zij elk van die namen niet meer dan tien keer zouden gebruiken. Zij hadden voorts grote behoefte aan blanco persoonsbewijzen. Het zetsel van het echte persoonsbewijs verwierven zij van een illegale relatie bij de Algemene Landsdrukkerij, maar deze kon niet het karton-met-watermerk verschaffen dat bij het drukken werd gebruikt. Het Eindhovense Bureau Inlichtingen hielp toen de illegaliteit in bezet gebied door, zoals wij al in ons vorige deel vermeldden, op de gemeentesecretarieën in het bevrijde Zuiden zoveel mogelijk blanco-pb's in te zamelen en ze via de Biesbos naar het noorden te zenden. Inmiddels was een Utrechtse falsificatiegroep er in geslaagd, de definitieve Liese-Ausweis perfect na te maken. Niettemin: 'Het is de vraag', schreven later een van de leiders en een medewerkster van de Persoonsbewijzencentrale: C. J. Rübsaam en H. C. de Lange- Wibaut, in Onderdrukking en Verzet (dl. Ill, p. 763), 'of de illegaliteit er ooit in geslaagd zou zijn door middel van vervalsingen deze Liese-aetie effectief te doorkruisen. Dit gevaarlijke controlesysteem is gelukkig nooit ingevoerd.'
XCZo is, tekenen wij onzerzijds tenslotte hierbij aan, het afschuwelijk perfecte persoonsbewijs dat in '41 was ingevoerd, tot in de laatste maanden van de bezetting een grote hinder geweest voor allen die het streven van de bezetter wilden tegengaan. 2 Enigermate precieze cijfers inzake die uitreiking hebben wij alleen voor het bedrijf van de Arbeiderspers in Amsterdam dat van Dolle Dinsdag af werd geleid door het hoofd van de afdeling uitgeverij, P. Schuhmacher. Uit zijn z.g. Dagrapporten (Doc II-43, b-1) blijkt dat van de 196 personeelsleden die onder de Liese-Aktiol! vielen, r87 hadden verzocht, voor hen een Ausu/eis aan te vragen, en dat 'ongeveer
de Rijn waren en de volledige ineenstorting van het Derde Rijk nog maar een kwestie leek van korte tijd.
XCBij dit alles merken wij nog op dat zich verschillende gevallen voordeden waarin formaties van de Wehrmacht, als zij werkkrachten nodig hadden, zich van de voorlopige c.q. definitieve Liese-Ausweis inderdaad niets aantrokken. Dat had de illegaliteit juist gezien, zoals zij ook juist had gezien dat de bezetter, in het geval van een grootscheeps weigeren om zich bij de 'totale Kriegseinsatz' te laten inlijven, de kracht miste om nieuwe grote Wehrmacht-razzia's te laten houden. Omgekeerd zijn daarentegen, achteraf beschouwd, de alarmerende voorspellingen van personen als Hirschfeld, Louwes en Stikker, dat zich uit dat grootscheepse weigeren een volstrekte chaos zou ontwikkelen, er naast geweest. Ziet men het conflict over de gepaste wijze van reageren op de Liese-Aktion als een conflict tussen 'de illegaliteit' en 'de autoriteiten', dan verdient het de aandacht, niet alleen dat 'de illegaliteit' in dat conflict de overwinning behaalde maar vooralook dat zij uit die strijd te voorschijn kwam met het versterkt besef dat zij een algemene situatie beter kon beoordelen dan 'de autoriteiten' - de betekenis van deze factor zal nog blijken wanneer wij in het voorlaatste hoofdstuk van dit deel de capitulatie-besprekingen gaan beschrijven.
XCWas de Liese-Aktion enerzijds een middel om via directe aanmelding arbeidskrachten bijeen te krijgen, anderzijds had zij de strekking om effectieve controle op de openbare weg of in de woningen te vergemakkelijken: mannelijke personen die blijkens hun persoonsbewijs in de leeftijdsgroep van zeventien tot veertig jaar vielen, zouden een voorlopige of definitieve Liese-Ausweis moeten kunnen tonen. De Liese-Aktion kwam dus niet in de plaats van de razzia's maar was veeleer deel van het razziasysteem.
XCDie razzia's begonnen weer enkele dagen na de laatste aanmeldingsdag, 8 januari. Dordrecht werd op de rzde en de r j de op precies dezelfde
vrijstellingen werden verleend: Schuhmacher kon de eerste 'definitieve op 20 maart uitreiken. 'De beneden jo-jarigen zullen', noteerde hij die dag, 'over het algemeen geen vrijstelling kunnen krijgen. Ik vrees dat een groot deel van hen begin april dus wel niet meer op zal komen dagen.'
wijze uitgekamd als Rotterdam; vijf-en-dertighonderd mannen werden door de bezetter naar Duitsland getransporteerd. Op de r j de vonden tevens razzia's in Leiden plaats. 'Overal', aldus een plaatselijk relaas,
XC'zag men vluchtende mannen en jongens en wanhopige vaders en moeders. Als een troep losgebroken wilden schoten de militairen op elkeen die trachtte te ontkomen Gedurende de volgende dagen zetten de Duitsers de razzia's in Leiden en omgevirig meedogenloos voort met als resultaat dat het gehele maatschappelijke leven, hetwelk toch al zozeer was ontwricht, nagenoeg geheel onmogelijk werd gemaakt. De mannen tussen zestien en veertigjaar hielden zich schuil."
XCIn Leiden en omgeving hadden de razzia's een ander karakter dan in Dordrecht het geval was geweest. 'Meestal', schrijft Sijes, 'doorkruisten Duitse patrouilles de stad en pakten ze, na bepaalde wijken of straten afgezet te hebben, alle mannen op die in de opgestelde fuik gelopen waren." Behalve in Leiden en omgeving geschiedde dat, voorzover bekend, in Gouda, Delft, Den Haag, Haarlem, Amsterdam, Hilversum, Amersfoort en Utrecht; in laatstgenoemde stad namen de patrouilles ook mannen mee die de voorlopige Liese-Ausweis konden tonen. Ook de leeftijdsgrenzen werden niet steeds in acht genomen; zo werden in het deel van de provincie Utrecht dat niet tot de 'Stellungbauprovinzen' was gerekend en waar dus de grens van veertig jaar gold, ook mannen boven de veertig meegenomen.'
XCEr is niet precies bekend hoeveel werkkrachten de razzia's die na de 8ste januari plaatsvonden, hebben opgeleverd. Een deel van die werkkrachten werd via Kampen verder getransporteerd en daar werden alleen al in de van Heutsz-kazerne van 27 januari t.e.m. 14 februari vijf-entwintighonderd werkkrachten opgenomen en van voedsel voorzien alvorens te worden doorgezonden. 'Het allerslechtste transport dat in Kampen is aangekomen, kwam', aldus de Kampense arts dr. W. J. Kolff,
1 M. G. Verwey: p.129. 2 Sijes: p. 59!. 3 In verscheidene gemeenten in de provincie Utrecht gold in die tijd weer het in '28 ingetrokken voorschrift dat woningen waar lijders aan een besmettelijke ziekte werden verpleegd, met een biljet kenbaar moesten worden gemaakt. In de regel weerhield zulk een biljet de Duitsers er van, huiszoeking te doen. Wie zulk een biljet aan zijn woning had moeten tonen, liet het hangen als de patiënt hersteld was - hij kon het ook verkopen; 'zwart' bracht het dan f 25 op. Het kan zijn dat ook elders dan in de provincie Utrecht dergelijke waarschuwings biljetten als afschrikwekkend middel zijn gebruikt.
'uit Amsterdam per trein op 27 januari en volgende dagen. Het bestond voor een groot gedeelte uit kinderen' (jongens dus) 'van vijftien tot achttien jaar', die 'halfverhongerd' en 'slecht gekleed' in Kampen arriveerden, twintig 'met bevroren voeten'.' Naast die Amsterdammers bevonden zich eind januari in de van Heutsz-kazerne ook mannelijke personen uit Den Haag, Gouda, Haarlem, Hilversum, Utrecht, Amersfoort en enkele kleinere plaatsen. 'Het merendeel had zich', aldus de weergave door Sijes van een rapport dat dr. Kolft" op 30 januari aan de burgemeester van Kampen toezond, 'gemeld, de anderen, 'een vrij groot percentage', waren op straat opgepakt of uit huis gehaald, zonder in de gelegenheid te zijn gesteld het meest noodzakelijke mee te nemen of nog te laten brengen. Er waren dan ook mannen bij, wier blote voeten door de schoenen staken, terwijl zij thuis beter schoeisel hadden. Zeer velen hadden geen deken bij zich. Het aantal zieken nam van dag tot dag in ontstellende mate toe. Er heerste een hevige dysenterie Bijzonder groot was het aantal sterk verluisde personen ... De luizen kropen langs de wanden van de badkamers omhoog. Verder was er nog 'het gewone aantal' mannen met ernstige maagzweren of epilepsie, een nagenoeg blinde, een bijna volkomen dove, een tbc-patiënt , drie mannen met difterie en een zeer groot aantal met griep."
XCHoeveel mannen zijn nu door de razzia's welke na de Liese-aanmeldingsactie plaatsvonden, in Duitse handen gevallen? Slechts twee cijfers konden wij vermelden: uit Dordrecht werden er vijf-en-dertighonderd weggevoerd en alleen al in Kampen kwamen er van eind januari af in twee-en-een-halve week vijf-en-twintighonderd aan. Houden wij er dan rekening mee dat in het geheel geen cijfers bekend zijn over de razzia's die werden gehouden in Gouda, Delft, Den Haag, Leiden en omstreken, Haarlem, Amsterdam, Hilversum, Utrecht en Amersfoort, dan durven wij veronderstellen dat de razzia's na de Liese-aanmeldingsactie nog wel tussen de vijf- en tienduizend mannelijke Nederlanders in Duitse handen hebben doen vallen.
XCNaast de razzia's waren er in de maanden februari en maart pogingen van de Duitsers om met beloften van hoge rantsoenen vrijwillige arbeidskrachten bijeen te krijgen. In hoeverre zij daarmee succes hebben gehad, is niet bekend. In Rotterdam noteerde evenwel begin februari een journalist:
I Ned. Rode Kruis, afd. Kampen, W.]. Kolff: p. I9. 2 Sijes: p. 593-94.
XC'Een hele serie tramwagens ... wordt dagelijks gebruikt om werklieden naar en van de weermachtswerken op de rand der stad te brengen ... Worden er per advertentie des avonds in de hiervoor helaas nog openstaande dagbladen werkkrachten gevraagd, zo staat vast dat de volgende morgen honderden liefhebbers zich posteren voor de Deutsche Dienststelle"
XCwij nemen aan dat dit mannen zijn geweest die hoofdzakelijk aangetrokken werden door het redelijk goede voedsel dat hun met het oog op de door hen te verrichten arbeid werd uitgereikt; diezelfde verleiding kan ook in andere steden en plaatsen een rol hebben gespeeld, waarbij dan, naar wij veronderstellen, óók van belang was dat deze vrijwilligers vertrouwden dat zij niet zouden worden weggevoerd.
XCGaan wij nu aan de hand van helaas onvolledige gegevens een beeld geven van het lot der weggevoerden, dan is de eerste vraag die zich opdringt: .hoeveel mannelijke Nederlanders zijn benoorden de grote rivieren van september' 44 af gedwongen om te graven in de 'Stellung bauprovinzen' dan wel te werken in Duitsland? In september waren het er (wij gaven cijfers voor de provincies Gelderland en Overijssel en voor Harlingen) verscheidene duizenden, zoals wij schreven; in de maanden oktober, november en december in het oosten en noorden des lands volgens onze cijfers bijna vijftigduizend (en het werkelijke totaalcijfer is 'vermoedelijk niet onaanzienlijk hoger' geweest), in het westen des lands op zijn minst vier-en-zeventigduizend; de aanmeldingsactie in het kader van de Liese-Aktion leverde, zo namen wij aan, minder dan tienduizend arbeidskrachten op en de na die actie gehouden razzia's deden, zo veronderstelden wij, tussen de vijf- en tienduizend arbeidskrachten in Duitse handen vallen. Telt men die cijfers op, dan komt men tot een totaal dat in de buurt ligt van de honderdveertigduizend. Zijn er dus, afgezien van de arbeidskrachten die in of dichtbij hun woonplaats tewerkgesteld werden, omstreeks honderdveertigduizend weggevoerden geweest? Ja, op zijn minst. Uit veel gemeenten kennen wij-de cijfers maar uit vele andere niet.
XC1 H. Diemer: Op de rand van leuen en dood, p.
XCWij hebben evenmin een volledig overzicht van de streken en plaatsen waar die omstreeks honderdveertigduizend weggevoerden aan het werk zijn gezet. Blijkens een door Sijes gegeven tabel, welke gebaseerd is op enkele van de zeer schaarse Duitse documenten die terzake bewaard zijn gebleven I, waren in maart '45 bijna zes-en-zestigduizend Nederlanders in Nederland ingeschakeld in de Westwallbau (zulks onder toezicht van bijna zes-en-twintighonderd Duitsers"), de meesten: ruim vijf-en-dertigduizend, in de provincie Gelderland. Is dus de rest: ca. vier-enzeventigduizend, naar Duitsland gezonden? Die schatting zal wel te hoog zijn. Immers: er waren vóór maart '45 in het oosten en noorden des lands veel weggevoerden uit de Stellungbau gedrost, zodat daar oorspronkelijk méér dan de in maart aanwezige bijna zes-en-zestigduizend arbeidskrachten terecht zijn gekomen.
XCEr is geen overzicht van de plaatsen waar de weggevoerden in Duitsland zijn tewerkgesteld. Sijes kon nagaan dat ruim twaalfduizend op 10 en II november gegrepen Rotterdammers in bijna 600 verschillende plaatsen in Duitsland belandden, velen evenwel in bepaalde concentraties: in het Rijnland en het Ruhrgebied, in Westfalen en Hannover, in de streek van Bremen en Hamburg, maar ook in centra als Stuttgart, München, Berlijn en Dresden.
XCGaan wij nu de werk- en levensomstandigheden der weggevoerden beschrijven, dan willen wij onderscheid maken tussen de Stellungbau in Nederland en de arbeid in Duitsland. Daarbij merken wij allereerst op dat de werk- en levensomstandigheden voor sommigen van diegenen die in Duitsland terechtkwamen, in zoverre minder onaangenaam waren dan voor alle overigen dat zij redelijk normaal werk kregen en in gezinnen werden ondergebracht. Dit betrof evenwel slechts een relatief kleine groep, veruit de meesten werden gehuisvest in barakken of andere nogal primitieve onderkomens en kregen zwaar werk te verrichten. Die kleine groep werd betaald door de werkgever op de wijze die gebruikelijk was bij de talloze Nederlandse arbeiders die eerder tijdens de bezetting
I Sijes: De p. 553. 2 In een eerdere fase waren bij dat toezicht ook Landwachters betrokken alsmede de functionarissen van de NSB uit het westen des lands die in de tweede helft van september in Zwolle waren geconcentreerd. I Begin februari '45 waren er volgens een opgave van Sauckels bureau 254544 Nederlandse arbeiders in Duitsland (bericht van de begin febr. 1945, zijnde een bijlage bij de notitie, 16 febr. 1945, van de over de voedselsituatie in Duitsland (CDI, 15.0012)) wij nemen aan dat dit cijfer slechts betrekking heeft gehad op diegenen waarmee Sauckels apparaat bemoeienis had, zodat van allen die van september '44 af "naar Duitsland waren weggevoerd, slechts diegenen meegeteld zijn die er aan een normale werkgever waren toegewezen. 2 In Drente werden een tijdlang voor werk op zondag vrijwil ligers gevraagd die als extra premie een fles advocaat kregen. 'H~laas waren er', schrijft Poortman, 'velen die terwille van dit genotmiddel des zondags gingen werken. Ik zag ze later bij de BS marcheren!' Poortman: p. 214). "Vele van deze extra-bonnen kwamen', aldus een relaas over de Groningse spitters, 'in de zwarte handel terecht' (J. Leeninga en E. Westra: (1945), p. 60) - wij nemen aan dat de verkopers vooral behoefte
door de GAB's naar Duitsland waren gezonden 1; hoe de betaling was geregeld van diegenen die in Duitsland in grote werkploegen werden geconcentreerd (hetzij bij de Organisation Todt voor het aanleggen van stellingen, hetzij bij de Duitse spoorwegen voor het herstel van bombardementsschade), is niet bekend; vermoedelijk waren die regelingen min of meer gelijk aan die welke in bezet Nederland door de Organisation Todtwerden toegepast. Daar hadden de weggevoerde werkkrachten recht op een daggeld door de week van f 5 (z.g. voorarbeiders kregen h) en op zondag (veelal moest ook op zondag worden gewerkt) van h.50 2; zij behoefden voor hun (primitieve) huisvesting en (vaak matige, zo niet slechte) voeding niet te betalen; voor die voeding behoefden zij ook geen distributiebonnen in te leveren, integendeel: zij hadden recht op enige extra brood-, vlees- en kaasbonnenen op een wekelijks bedrag van f 3.50 om die levensmiddelen te kopen. Wij schreven dat zij 'recht hadden' op betaling en extra-bonnen, omdat wij daarmee willen aangeven dat voor ons geenszins vaststaat dat de desbetreffende regelingen steeds zijn toegepast. Het duurde vaak weken voordat de eerste betalingen werden verricht en wij nemen aan dat menige administratie nogal chaotisch was zodat tot in een vrij laat stadium aan de betalingen veel bleef ontbreken. Die betalingen waren, de tijdsomstandigheden in aanmerking genomen, niet gering (ze kwamen ongeveer overeenmet wat een redelijk geschoolde arbeider verdiende) en velen spaarden dan ook een niet onaanzienlijk bedrag bijeen. Leest men in een geschiedenis van het Overijsselse Olst: 'Mede aan de OT was het te wijten dat na de bevrijding het aanbod op de arbeidsmarkt ongunstig was. Vele arbeiders wildenJ.O.J.J.hadden aan sigaretten die ze dan weer zwart trachtten te kopen met de opbrengst van
eerst de bij de OT verdiende en opgespaarde hoge lonen opmaken alvorens weer aan het werk te gaan'!, dan ligt de veronderstelling voor de hand dat dit verschijnsel zich niet alleen in Olst heeft voorgedaan.
XCDit alles wil intussen niet zeggen dat niet veel dwangarbeiders, ook al stopte men hun betrekkelijk veel papiergeld in handen, ernstige ontberingen te doorstaan kregen. Er moest dagelijks negen uur worden gegraven met een korte middagpauze. Het werk was zwaar en de meesten waren er niet aan gewend, uur na uur te spitten. Er werd lijngetrokken waar dat maar mogelijk was, maar dat laatste was niet steeds het geval. Sommige Duitse toezichthouders (geüniformeerde en gewapende functionarissen van de NSDAP) traden bruut op, andere ontpopten zich als gemoedelijke figuren die de indruk wekten, het vertrouwen in een Duitse overwinning en dus in de zin van het aanleggen van al die nieuwe stellingen te hebben verloren. Wat die aanleg betreft: de aanwijzingen van de Organisation Todt getuigden vaak van een evidente ondeskundigheid. Zo werden in september, oktober en november langs de Rijn en de Ijssel stellingen aangelegd in de uiterwaarden welke, als gevolg van de excessieve regenval in de herfst, al begin december volledig onder water kwamen te staan. Die regenval maakte het werken in de openlucht hoogst onaangenaam en schadelijk voor de gezondheid - de sneeuwval en de vorst die zich van medio december af voordeden, boden weer andere moeilijkheden. Zeer velen waren er, zoals bleek, bij hun wegvoering allerminst op gekleed om aan al die weersomstandigheden het hoofd te bieden, zeer velen hadden ook geen dekens bij zich (evenmin eetgerei). Hun huisvesting was meestal hoogst primitief: daar werden vaak boerenschuren, lege fabrieken en ontruimde scholen voor gebruikt. Men sliep daar op stro dat zelden, zo ooit, werd ververst en dat spoedig wemelde van vlooien en luizen. Velen vervuilden en liepen maandenlang rond in dat ene pak en dat ene stelondergoed dat zij bij hun wegvoering hadden gedragen.
XCIn het algemeen waren de dwangarbeiders die in het Utrechts-Gelderse grensgebied, de Lijmers, de Achterhoek, Overijssel, Drente en Groningen moesten spitten, er iets beter aan toe dan diegenen die in de streek van Wageningen tot Arnhem werden ingezet. Uit laatstgenoemde streek was de bevolking geëvacueerd: zij kon dus aan de dwangarbeiders geen onmiddellijke hulp bieden en het duurde enige tijd voordat de nood waarin dezen zich bevonden, doordrong tot de bevolking van bijvoor
1 A. Korten: (I947), p. I9.
beeld Ede en Veenendaal. Begin december bleken zich in Veenendaal in een school honderden razzia-slachtoffers uit Rotterdam, Den Haag, Leiden en Haarlem te bevinden in 'een vreselijke toestand', aldus een naar Veenendaal geëvacueerde Renkummer, 'want in de lokalen lagen in vervuild stro gemiddeld dertig mensen als beesten bij elkaar, waaronder zich ook ernstige patiënten met tbc, syphilis e.d. bevonden' - de Renkummer wist met hulp van plaatselijke artsen gedaan te krijgen dat ca. honderdvijftig spitters arbeidsongeschikt verklaard werden, van wie vijfen-twintig onmiddellijk werden opgenomen in een noodziekenhuis.'
XCEr was wat de positie der weggevoerden betrof, niet alleen verschil tussen de zuidelijke Veluwezoom en de overige gebieden in de Stellung bauprovinzen er was óók verschil tussen diegenen die uit het westen des lands en diegenen die uit het oosten en noorden afkomstig waren: die laatsten bevonden zich in de regel op niet te verre afstand van hun woonplaats; werden daar levensmiddelen, tabakswaren, kledingstukken, schoenen, klompen, dekens, schrijfbehoeften, boeken en verbandmiddelen bijeengebracht (en dat is van meet af aan geschied), dan kon die hulp de weggevoerden vrij spoedig bereiken; er konden ook, wat nauwelijks minder belangrijk was, over en weer berichten gewisseld worden. In beide opzichten hadden de razzia-slachtoffers uit het westen des lands het veel moeilijker: het duurde om te beginnen al geruime tijd voordat men hen van hun woonplaatsen uit had gelocaliseerd (voorzover de posterijen nog werkten, deden zij dat met grote vertragingen) en dan werden wel als het ware hulpexpedities uitgezonden, maar dat vergde, ook door het tekort aan vrachtauto's, veel tijd en de hulp die dan werd geboden, had niet dezelfde omvang als die welke de uit het oosten en noorden afkomstige spitters ontvingen. Het gebeurde bovendien soms dat de Organisation Todt goedvond dat dwangarbeiders uit het oosten en noorden die een aantal weken hadden gegraven, werden vervangen door vrijwilligers of aangewezenen uit hun woongemeente" - tot die vervanging kwam het niet wat de dwangarbeiders uit het westen betrof. Ten aanzien van de vervanging merken wij nog op dat de Organisation Todt bij de eerste oproepen in het oosten en noorden veelal had laten meedelen dat men slechts enkele weken behoefde te spitten en dan naar huis zou kunnen terugkeren; meestal werd van vier weken gerept maar soms van een kortere periode: de zeshonderd spitters bijvoorbeeld die medioJ.
1 F. A. Mesker: (I946?), p. 50. 2 Die vervanging ging niet altijd door, nl. in die gevallen waarin men vrijwel geen vervangers bijeen wist te krijgen.
oktober uit Harlingen vertrokken, hadden te horen gekregen dat hun werk in Drente, nl. bij Smilde, slechts ongeveer twee weken zou duren. In die twee weken werd door hen, aldus een officieel rapport', 'ondanks dat de meesten nimmer een schop in de handen hadden gehad, voorbeeldig gewerkt ... om maar geen reden tot klachten te geven', maar toen de twee weken om waren, werden zij vastgehouden en enkele dagen later te voet over een afstand van meer dan 20 kilometer naar Ansen bij Ruinen gevoerd waar zij 'in de stallen achter en boven de koeien' werden ingekwartierd; 'de volgende dag moest terstond gewerkt worden. Ongeveer honderd zieken; waaronder zeer zware (longontsteking, tbclijders) maar het meest voetzieken, bleven achter.' Drie weken later wist een arts uit Harlingen tot zijn stadgenoten door te dringen; hij constateerde, zo schreef hij aan Seyss-Inquarts Beauftragter in Leeuwarden", dat 'die Arbeitsunfähiyen ... sehr gut verpflegt' werden (hier, alsook elders, waren afdelingen van het Nederlandse Rode Kruis zich met de hulp van plaatselijke medici bijzonder voor de spitters blijven inspannen), maar wat'die A rbeitsfiihigen' betrof, had de arts op de dag van zijn inspectie gezien.
XC'dass die Leute durdi und durch schmutzig und verkommen u/aren. Fasl alle hal/en Kopfiäuse und die meisten hatten K/eiderläuse. Die Kleider, die sie an diesem sonnigen, troelenen Tage trugen, u/aren nachmittags urn halb fünf noch nass uom vorigen Tage. Die meisten teilten mir mit,' sie leonnten Nachts ihre Kleider nicht ausziehen, da sie dieselbe durch Körperwärme im Heu- und Stroh/ager troelenen müssten.'
XCHet was geen wonder dat deze Harlingers en alle anderen jegens wie van een beperkte periode van tewerkstelling was gerept, zich bedrogen achtten en wij veronderstellen dat de daardoor opgewekte speciale ergernis een van de belangrijkste factoren is geweest die menigeen er toe bracht, de stellingen te verlaten en te pogen onder te duiken, hetzij in de eigen woonplaats, hetzij elders. Eind oktober en begin november was dat drossen al zo veelvuldig voorgekomen dat de Oberabschnittsleiter Nord van de Organisation Todt, Wilhelm Blomquist (deze was van november '42 af in bezet Nederland opgetreden als vertegenwoordiger van de Reichsjuoendfûhrer+v op 8 november het bevel deed uitgaan dat alle spitters
XC, Aangehaald in H. H. Drost: Harlingen in oorlocstijd (1946), p. II9 e.v. 2 Brief, z.d., van B. Bosch aan Ministerialrat Ross, aangehaald in a.v., p. I2S. 3 In de zomer van '43 was hij naar het Oostelijk front gezonden omdat hij vóór zijn komst naar Nederland ondergeschikten had afgeranseld; toen hij in april '44 naar Nederland terugkeerde, was hij een overtuigd aanhanger van de SS-ideologie geworden.
die zonder toestemming het werk hadden verlaten, gevangen genomen moesten worden en dat de helft ter plaatse moest worden doodgeschoten - een bevel dat Blomquist eind november op last van Seyss-Inquart moest intrekken (maar niet dan nadat vier spitters als uitvloeisel van zijn bevel waren gefusilleerd) en vervangen door de bepaling dat gevluchte arbeiders moesten worden overgedragen aan de Sicherheitspolizei.
XCWelk beleid de Sicherheitspolizei ten aanzien van hen heeft gevoerd, is niet duidelijk, maar het kan zijn dat een aantal hunner terechtkwam in de z.g. Strajkolonne van het dwangarbeiderskamp 'Port Natal' bij Assen; de bezetter had deze psychiatrische inrichting in de eerste helft van oktober gevorderd om er diegenen in onder te brengen die in de buurt van Assen moesten spitten. Die waren in twee groepen verdeeld: de gewone Arbeitskolonne en de Strajkolonne die natuurlijk extra hard werd aangepakt en waarin in hoofdzaak spitters terechtkwamen die het ongenoegen van de toezichthouders hadden opgewekt. Als Kommandant van 'Port Natal' fungeerde een NSDAP-functionaris die in zijn vroegere leven mijnwerker was geweest en drie jaar tuchthuisstraf achter de rug had: 'een bruut', schreef later een Augustijner monnik die in februari samen met een vijf-en-twintigtal andere Augustijnen uit een Fries klooster naar 'Port Natal' werd gevoerd,
XC'die de arbeiders lijfstraffen toediende, hen door de modder liet kruipen, tweehonderdmaal achter elkaar een kniebuiging liet maken, schop of houweel in gestrekte armen vooruit gericht ... , die je met een ijzerharde vuist in het weerloos gezicht stompte - gisteren nog had hij drie arbeiders neergeslagen."
XCDe weggevoerden die in Nederland bleven, hadden het als groep minder moeilijk dan diegenen die in Duitsland dwangarbeid moesten verrichten: die laatsten waren verder of zelfs veel verder van huis, konden nauwelijks hulp krijgen uit de stad of streek waaruit zij afkomstig waren en bevonden zich temidden van een bevolking die over het algemeen onverschillig stond tegenover hun lot. De weggevoerden in Nederland liepen soms gevaar door de acties van de Geallieerde jagers en jagerbommenwerpers, maar zij die in Duitsland terechtkwamen, met name in en bij de grote
steden, kregen er de steeds verwoestender aanvallen van de Britse en Amerikaanse zware bommenwerpers te doorstaan. Bij een grote groep Rotterdammers die bij de Reichsbahn in de buurt van Neurenberg was tewerkgesteld en in een schoolondergebracht, leidden die bombardementen er toe dat, aldus een hunner,
XC'elke gedachte aan reinheid en hygiène door ons overboord geworpen (wordt). Om direct klaar te zijn wanneer de sirenes gaan loeien, gooit een ieder zich gekleed en wel, vuil en vies, op zijn krib. De handen en het gezicht zien bijna geen water meer en wij stompen af als beesten. Enkelen gaan zelfs zo ver, hun behoeften te doen op plaatsen waarvoor zij niet ver behoeven te lopen, dus in de school gewoon in de gang. De urinoirs zijn allang verstopt en het water staat soms een decimeter hoog. Hierin plast een ieder onverschillig weg en gaat even later doodleuk weer naar zijn kamer op de krib. Een smeerboel, een rommel om van te gruwen.' 1
XCEen Hilversummer die met zijn groep in Westfalen terechtkwam, constateerde begin januari dat sommigen van zijn lotgenoten er 's avonds twee uur over deden om van hun werk naar hun barakkenkamp terug te strompelen,
XC'wat een hopeloos ongelukkig en verwaarloosd troepje vormen zij - en dat alles ter ere van Hitler en z'n bende. Daar is de Wilde die een breuk heeft en elke dag omkomt van pijn. Van der Ley hebben ze dagen laten lopen en nu ligt hij in het Lager met heftige dysenterie. Hulst heeft vuile, etterende wonden in voeten en benen. Géén dezer mensen heeft enige medische verzorging. En naar de Sanitäter gaan kunnen velen ~iet eens, omdat ze dan negen kilometer heen en terug hebben te lopen. Heuveling is kort voor Kerstmis uit het Lager gejaagd - hij bleek longontsteking te hebben. Drie dagen later is hij, op een open slede in een heftige sneeuwstorm, naar Tecklenburg gebracht waar hij op Oudejaarsavond gestorven is. Er zijn nu al meer dan dertig doden."
XCLater in januari schreef dezelfde Hilversummer:
XC'Nog altijd is het fel koud en ligt de sneeuw bijna een halve meter hoog. Doch dag in, dag uit gaan de mannen naar de Baustelle, weer of geen weer. Soms sneeuwt het zo hevig dat men slechts enkele meters vooruit kan zien. En soms vriest het 10 à 15 graden. Dan staan ze in een snijdende wind welke door hun meest veel te dunne kleren blaast. Velen hebben niet anders dan een dunne regenjas."
1 ]. van Noorderhaven (ps. van]. van Lambaart): 1944-1945 (1946), p. III. 2 B. Ham: p. 149. A.v., p. 152.
XCIntussen waren deze Hilversummers er nog goed afgekomen vergeleken bij de meer dan drieduizend spitters die aan het werk werden gezet in de buurt van Rees dat recht bezuiden de Achterhoek aan de Rijn ligt, ongeveer halverwege tussen Emrnerik en Wesel. Zoals wij eerder vermeldden, werden uit Apeldoorn begin december tweeduizend razziaslachtoffers per trein naar Rees gebracht. Daarnaast werden er, vermoedelijk uit de streek tussen Arnhem en Zevenaar, nog ver over de duizend andere Nederlanders naar toe gevoerd (twaalfhonderd die afkomstig waren uit Den Haag en omgeving, anderen uit Haarlem en omgeving en uit Delft), hetgeen voor de betrokkenen een mars betekende van bijna 40 kilometer. In het Lager bij Rees werden de Hagenaars ondergebracht in een circustent, de meeste overigen in droogschuren van steenbakkerijen waar ze slechts een dak boven hun hoofd hadden, 'en wat voor een dak', aldus een Apeldoornse EHBO'er die er na enige tijd in slaagde, Rees te bereiken,
XC'bij heldere hemel zag je de sterren schitteren. Dit gebouw moest bewoonbaar gemaakt worden door muren op te trekken van - stro. En zo moesten ze aan de slag, doodmoe, met doorgelopen voeten en half verhongerd om te trachten, de schuilplaats tenminste enigszins dragelijk te maken."
XCDat lukte nauwelijks. Toen het medio december ging vriezen en sneeuwen, gebeurde het regelmatig dat ingestoven sneeuwenkele centimeters dik op de ene dunne deken lag die aan elke man, voorzover hij geen eigen deken had kunnen meebrengen, was uitgereikt. De dagelijkse rantsoenen waren laag (een half broodje, wat boter of margarine en wat worst en, als warm eten, een halve liter 'soep' die maar weinig voedingswaarde had) - in elk geval veel te laag voor het zware graafwerk dat moest worden verricht en waarbij de mannen veelalonbarmhartig opgejaagd werden, soms ook mishandeld met vuisten of met stokken, knuppels en geweerkolven. Wie zich naar het oordeel van de kampleiding of de overige toezichthouders misdroeg, werd in een strafploeg geplaatst waarin hij met kaalgeknipt hoofd en zonder jas extra werd afgebeuld, veelal in het water staande. Het Lager had een ziekenafdeling, overigens nagenoeg van hulpmiddelen verstoken, maar bij het bepalen wie daar wèl of niet in zouden worden opgenomen, moest de regel aangehouden worden dat er op elke duizend werkkrachten nooit meer dan tien zieken
XCI Nederl. Vereniging Eerste Hulp Bij Ongelukken, afd. Apeldoorn: Episodes uit het werk der EHBO'ers gedurende de jaren 1940-1945 in Apeldoorn. Duizend wonden bloeden (1945), p. 29·
mochten zijn. Spoedig waren er naar verhouding natuurlijk veel méér zieken; van hen moesten aanvankelijk velen in de tochtige circustent of in de niet minder tochtige droogschuren blijven liggen. In december deden zich al vier sterfgevallen voor, in januari en februari werden het er honderdtien, in maart overleden er nog drie en in april twee. Maar het Lager bij Rees vergde nog meer dodelijke slachtoffers.
XCBegin januari kon een kleine groep die er was afgekeurd, Gendringen in de Achterhoek bereiken. Die afgekeurden vertelden wat zich in het Lager afspeelde en de eerste die er toen op uittrok, medio januari, om aan zijn landgenoten hulp te bieden, was de arts Simon van Griethuysen uit Gendringen. Hij bracht een elandestien bezoek aan de ziekenbarak die bij de Bauabschnitt Rees hoorde. 'In een ruimte, hoogstens geschikt voor zestig personen, lagen', zo stelde hij twee maanden later op schrift', 'pl.m. honderdvijftig patiënten waaronder verschillende stervenden. Er heerste een verregaande staat van verluizing en vervuiling door gebrek aan de meest elementaire verplegingsartikelen en ontsmettingsmiddelen' - voor die artikelen en middelen had het hoofd van de Duitse medische dienst, een arts die tevoren directeur was geweest van een psychiatrische kliniek, niet gezorgd. Trouwens, die arts ging zich verzetten toen van Griethuysen er bij volgende bezoeken op aandrong dat uit de ziekenbarak van het Lager bij Rees en uit enkele andere ruimten waar ernstig zieken waren ondergebracht, patiënten naar de Achterhoek zouden worden overgebracht. Van Griethuysen wist toen met hulp van andere Nederlanders toestemming voor die transporten te verkrijgen van de Duitse officiële instanties in Gelderland en op 22 januari kon hij de eerste groep zieken uit de barak van het Lager gaan ophalen. Andere groepen volgden, maar ook kwamen wel groepen, aldus een andere inwoner van Gendringen, 'te voet aansukkelen, zich voortslepend, elkander steunend, telkens rustend, bijna niet gekleed, verschrikkelijk rnager'", 'het spoor van deze mensen was', schreef een derde inwoner van de Achterhoek, 'stap voor stap te volgen, elke stap wemelde van luizen." In totaal werden elf- tot twaalfhonderd slachtoffers uit Rees in een achttal noodziekenhuizen in de Achterhoek opgenomen. 'Geen enkele', zo leest men in een relaas over het noodziekenhuis te Ulft,
XC'was er zonder wonden afgekomen; de meesten hadden dikke onderbenen, waar telkens diepe, ronde gaten in vielen. Een bevroren vinger of teen was heelJ.'J.
I S. van Griethuysen: Verklaring d.d. 6 maart 1945 (Doe 1-1418, a-j ). 2 W. Jansen in p. 65. van Dorp in a.v., p. 16.
gewoon. Hun lichaam hadden ze opengekrabd van de jeuk die hun de luizen bezorgden ... Een advocaat, niets meer was er van zijn waardigheid overgebleven, had vier bevroren vingers. Twee waren er al half afgerot. Een stukje bot stak er voor nog uit. Ze waren al helemaal zwart. Hij brulde van de pijn, iedere avond als zijn vingers in het sodabad moesten. Twee anderen hielden hem dan vast ... Het ging door merg en been."
XCEr stierven in de noodziekenhuizen in de Achterhoek omstreeks tachtig uit het Lager bij Rees afkomstige dwangarbeiders zodat het werk in dat ene kamp aan omstreeks tweehonderd Nederlandse mannen en jongens het leven heeft gekost.
XCHoeveel Nederlanders zijn in totaalomgekomen als gevolg van de jacht op de mannen die wij in dit hoofdstuk beschreven? Dat is niet precies bekend. Volgens de gegevens die Sijes in Rotterdam en Schiedam wist te verzamelen, zijn van de vijftigduizend mannen die op IQ en II november '44 in Duitse handen vielen, op zijn minst vierhonderdtien niet teruggekeerd. Let men er nu op dat de Duitse acties volgens onze schatting in totaalomstreeks honderdveertigduizend malmen tot dwangarbeiders maakten, dan lijkt het een redelijke veronderstelling dat het totaal aantalomgekomenen boven de duizend heeft gelegen.
XCIn het 'Bevel'<dat op 10 en I I november in Rotterdam en Schiedam was verspreid, had de bezetter vet laten drukken: 'Voor de achterblijvende familieleden zal worden gezorgd.' De bezetter zelf had terzake niets voorbereid noch ontplooide hij na de grote razzia enige activiteit in die richting. In tal van gezinnen kwam men evenwelonmiddellijk in financiële moeilijkheden doordat op de vrijdag en de zaterdag waarop de razzia plaatsvond, de weeklonen piet uitbetaald konden worden. Het bedrijfsleven sprong in de bres. In afwachting van een door de overheid te treffen
XCI Oorlog over ons dorp, 1940-1945. Gedenkboek van Ulft (z.j.), p. r05-06,
regeling vormden de Rotterdamse Bankvereniging, de bank van R. Mees & Zonen, de Kamer van Koophandel en de Heineken Bierbrouwerij een consortium waaraan zij f 600000 ter beschikking stelden en uit die gelden werden, om de eerste nood op te vangen, in twee weken tijd uitkeringen tot een totaal van bijna f 260000 gedaan aan ca. 4500 gezinnen. Eind november bepaalde het departement van sociale zaken dat de gezinnen van de weggevoerden vier weken lang een overbruggingsgeld zouden ontvangen dat gelijk was aan het laatst verdiende loon, en vervolgens 90% van dat loonbedrag, zulks evenwel tot een maximum van f95 per week. I Met al die uitbetalingen werden, voorzover de bedrijven ze niet zelf voor hun rekening wilden nemen (in Rotterdam deden dat ca. tweehonderd), de gewestelijke arbeidsbureaus belast en deze hadden daarbij door het tekort aan materiële hulpmiddelen en de vervoersmoeilijkheden talloze problemen te overwinnen. Ook de gezinnen van kleine zelfstandigen kregen uitkeringen, waarbij de Kamer van Koophandel adviezen uitbracht over de hoogte.
XCDe regelingen van het departement van sociale zaken hadden een algemeen karakter en werden dus niet alleen in Rotterdam toegepast. Zij droegen er, zo nemen wij aan, toe bij dat althans de financiële problemen welke uit de wegvoering van de mannen voortvloeiden, na enige tijd werden opgelost. Maar die financiële problemen waren de enige niet. In een tijd waarin het dagelijks bestaan van week tot week moeilijker werd, stond in de meeste gezinnen der weggevoerden de vrouw er alléén voor, zulks met al haar diepe bezorgdheid over het lot van haar man: waar bevond hij zich en hoe zou het met hem gaan? Bij veel vrouwen duurde het maanden voordat zij een eerste levensteken ontvingen.
XCDe wegvoering van zovelen stelde evenwel niet alleen de gezinnen maar ook de samenleving voor grote moeilijkheden, vooral daar waar, als bij de Wehrmacht-razzia's in het westen, er niet of nauwelijks op was gelet wie men buiten de acties moest laten vallen. Zeker, soms lukte het, verlof te krijgen dat weggevoerde mannen die kennelijk onmisbaar waren, zouden terugkeren, de landbouwers van Overflakkee en de uit Rotterdam meegenomen brandweerlieden bijvoorbeeld (de Haagse kreeg men daarentegen niet vrij), maar dat nam niet weg dat overal in de samenleving als het ware gaten waren gevallen. Men denke aan de bakkers en de melk- en groenteboeren die in een stad als Utrecht van achter hun kar waren weggehaald en van wie de bakkers en de melkboe
XCI Dat was in die tijd ongeveer het wekelijks inkomen van een leraar bij het middelbaar of voorbereidend hoger onderwijs.
ren de bonnen van hun klanten nog in de zak hadden; die bonnen had men in de bakkerijen en de melkzaken nodig om toewijzingen te krijgen voor de herbevoorrading. Kreeg men die toewijzingen toch? Dat nemen wij aan. Maar dan waren in elk geval nauwelijks te vervangen werkkrachten verdwenen die evenveel schakels waren in het distributiesysteem. Uit Den Haag verdween een groot deel van de onderwijzers - hier namen de onderwijzeressen de taak van de afwezige collega's over. Zo en op andere manieren trachtte de samenleving zich aan te passen, maar tot die aanpassing kwam het toch eerst nadat de schok van de razzia's was overwonnen.
XCBij diegenen die zich schuil hadden kunnen houden maar ook bij allen wier leeftijd dicht bij de grenzen lag welke bij de diverse acties van de bezetter golden, schiepen die razzia's een ontzaglijk gevoel van onzekerheid. 'Daar mannelijke personen', aldus het Haagse Gemeenteverslag over de gebeurtenissen onmiddellijk volgend op de razzia van 21 november,
XC'zich vrijwel niet op straat durfden vertonen (er werden ook wel personen boven veertig jaren gevangen genomen), stond gedurende enige dagen het maatschappelijk leven, voorzover daarvan nog sprake was, geheel stil, waaronder ook instellingen en bedrijven voor de voedselvoorziening, zoals de Centrale Keukens, waardoor een groot deel der bevolking gedurende bijna een week van deze voedselverstrekking verstoken was'!
XCd.w.z. verstoken van het enige warme voedsel dat de betrokkenen konden krijgen. Elders was de situatie niet anders: elke Duitse razzia deed een verlammende golf van angst ontstaan en die angst werd door elk gerucht dat er wéér een razzia zou plaatsvinden, geactiveerd. Jongens en mannen die tot de opgeroepen leeftijdsgroep behoorden, moesten Of hun persoonsbewijs zodanig laten wijzigen dat zij buiten de leeftijdsgrenzen vielen (maar dat konden zij alleen doen wanneer het feit van de falsificatie niet te duidelijk door hun uiterlijk werd aangetoond), Of de beschikking zien te krijgen over nagemaakte vrijstellingspapieren - alleen al in Rotterdam kon men gebruik maken van meer dan 3 000 exemplaren van het officiële vrijstellingspapier dat aan personeelsleden van de Centrale Keukens was uitgereikt. Voelde men zich dàn veilig? Nauwelijks.
XCVóór september '44 hadden tallozen vertrouwd dat zij, als zij zich maar
! Gemeente 's-Gravenhage: (1947), p. 39·
buiten alle anti-Duitse acties hielden, zonder al te veel narigheid door de bezetting heen zouden komen - aan dat vertrouwen bracht de jacht op de mannen welke in de herfst van '44 werd ingezet, de doodsteek toe. Zeker, voordien waren in het kader van de arbeidsinzet ook wel mannen bijeengedreven, bij het uitgaan van de kerk bijvoorbeeld of aan het einde van een voetbalwedstrijd, maar toen was de bezetter slechts overgegaan tot controle van de papieren nu ging hij over tot onmiddellijke wegvoering van allen die nog voor hem konden spitten of andere werkzaamheden uitvoeren, kort en goed (zo voelde men het): nu ging hij over tot mensenroof, tot slavenjacht. En het intimiderend geweld dat, voorzover het niet bij al die nieuwe acties werd gebruikt, toch steeds op de achtergrond stond, het geschreeuw en getier van de bij de acties betrokken Duitsers, de brute dreigementen om, als er niet voldoende spitters kwamen opdagen, gijzelaars te fusilleren, de misère van de spitters tenslotte welke velen in het centrum, het oosten en het noorden des lands van nabij aanschouwden - het gaf alles bij elkaar vrijwel een ieder het gevoel dat de verschrikkingen van de gehele voorafgaande bezettingsperiode als het ware in het niet vielen, vergeleken bij die welke zich van de herfst van '44 af voordeden.
XCIn de paragraaf 'Terugblik' van hoofdstuk 1 wezen wij er op dat de noodtoestand welke zich van september '44 af in de nog bezette delen van Nederland ging aftekenen, gevolg is geweest van drie factoren: de bevrijding van Zuid-Limburg en het daaruit voortvloeiend wegvallen van de steenkoolaanvoer uit de Nederlandse mijnen, de regeringsopdracht tot de Spoorwegstaking en het algemeen beleid van de bezetter. Wij kenden aan die derde factor het meeste gewicht toe. Dat beleid resulteerde namelijk in een veel te kleine aanvoer van steenkool uit Duitse mijnen (veel kleiner nog dan het Reichskommissariat als minimum had gesteld), voorts in het wegslepen van voorraden en machines op een nog groter schaal dan Hitler eind augustus al had gelast, verder in oproepingsacties en massale razzia's vooral teneinde de spitters bijeen te krijgen voor de verlenging van de Westu/all waartoe Hitler eveneens eind augustus bevel had gegeven, en tenslotte in het besluit van Seyss-Inquart (vermoedelijk op 27 september genomen) om voorlopig alle voedseltransporten naar het westen des lands te verbieden - een embargo dat volle zes weken van kracht bleef.
XCDat embargo was misschien bedoeld (de in hoofdstuk 1 gegeven ontstaansgeschiedenis wijst in die richting) als middel om de Spoorwegstaking te doen afbreken maar het was in elk geval als straf voor die staking gedacht. Een vreemde straf! Zij trof namelijk niet de bevolking in haar geheel, maar uitsluitend het gedeelte dat in de grote en kleine steden van de provincies Noord-Holland, Zuid-Holland en Utrecht woonde. Vanwaar die beperking? Wij kennen de overwegingen aan Duitse kant niet maar kunnen ons die wel voorstellen. Een embargo, d.w.z. een vervoerverbod, was in het oosten en noorden des lands moeilijk te controleren, maar de grote voedseltransporten die uit die landbouw-overschotgebieden naar het westen moesten plaatsvinden, konden gemakkelijk onmogelijk worden gemaakt: alle vrachtauto's moesten Of de Afsluitdijk, Of de bruggen over de Ijssel passeren en alle binnenschepen dienden een van de Friese of Overijsselse IJsselmeerhavens te verlaten. Er werden eenvoudig geen transportvergunningen meer afgegeven en de controle op een beperkt aantal bruggen en in een beperkt
aantal havens was voldoende om het embargo effectief te maken; het droeg in belangrijke mate tot het ontstaan van de hongerwinter bij.
XCIn alle bezette provincies is de winter van '44-'45 veruit de moeilijkste periode uit de gehele bezettingstijd geweest - wij hebben er geen bezwaar tegen om die winter in zijn algemeenheid als 'de hongerwinter' aan te duiden, mits men daarbij blijft bedenken dat de hongersnood beperkt is gebleven tot de provincies Noord-Holland, Zuid-Holland en Utrecht en dat hij daar slechts diegenen heeft getroffen die niet op het platteland woonden. Op het platteland werd ook in het westen veel voedsel geproduceerd; in de boerengezinnen had men er geen gebrek aan en zij die er, dicht bij die gezinnen, in kleine dorpen woonden, hadden meestal voldoende relaties met deze om hun eigen steeds geringere rantsoenen aan te vullen. Het was de bevolking in de grote en kleine steden die vrijwel volledig afhankelijk was van een goed werkend distributiestelsel en juist die goede werking werd grondig verstoord.
XCEen zekere mate van verstoring had zich al eerder gemanifesteerd. Grondgedachte van het distributiestelsel was, dat, behoudens datgene wat de producenten zelf mochten behouden, al het geproduceerde voedsel ter beschikking werd gesteld van de overheid die het naar vaste normen (rantsoenen) en tegen vastgestelde prijzen liet verdelen. Daarbij had zich in de eerste twee bezettingsjaren in zoverre een verstoring voorgedaan dat in een aanzienlijk deel, misschien wel in meer dan een derde van de gezinnen niet genoeg werd verdiend om de rantsoenen aan te schaffen waarop men recht had. Die verstoring was verdwenen doordat enerzijds de lonen waren opgetrokken, anderzijds het distributiepakket was ingekrompen. Nadien had zich evenwel, duidelijker nog dan tevoren, een tweede verstoring gemanifesteerd: een toenemend deel van de agrarische productie was door de producenten rechtstreeks aan de consumenten verkocht, meestal niet tegen de exorbitant hoge prijzen die op de echte 'zwarte markt' golden (men zou eerder van een zich uitbreidende 'grijze markt' kunnen spreken), maar die rechtstreekse verkopen betekenden natuurlijk wèl dat via het officiële distributiestelsel minder te verdelen was. Hoeveel minder? In deel y was onze schatting dat gedeelten van de gehele agrarische productie rechtstreeks zijn verkocht die misschien opliepen van gemiddeld 5 à 10% in '41 tot 20 à 30% in de eerste helft van '44. De controle ten aanzien van de productie ging dus meer en meer falen en zij ging dat ook doen ten aanzien van de vastgestelde prijzen. Al eind '41 toonde een onderzoek in de stad Groningen aan dat van de honderdveertig groente- en fruithandelaren honderdtien zich niet aan die vastgestelde prijzen hielden - een verschijnsel als dit betekende dat
een onevenredig groot deel van de groente en het fruit (voor die producten bestonden, behalve voor de peulvruchten, geen vaste rantsoenen) bij de hogere inkomensgroepen terechtkwam en zulks deed zich niet alleen in die tijd en niet alleen in Groningen voor. Verschuivingen van dien aard waren trouwens ook niet tot de groente- en fruithandel beperkt; het kwam bijvoorbeeld steeds vaker voor dat melkventers, bewerend dat zij niet voldoende melk hadden ontvangen, aan de consumenten in de lagere inkomensgroepen slechts een deel van de vastgestelde rantsoenen verkochten - het resterend deel verkochten zij dan zwart aan sommigen van diegenen die tot de hogere inkomensgroepen behoorden.
XCEr bestaat geen overzicht van deze en dergelijke verstoringen en verschuivingen. Wat wij willen onderstrepen is dat men om vast te stellen hoeveel voedsel een ieder kreeg, op de rantsoentabellen alléén niet kan afgaan: de een kreeg minder dan waar hij recht op had, de ander meer. Desniettemin was er tot de herfst van '44 sprake van een redelijk goed werkend distributiestelsel. Wel waren de rantsoenen in de loop van' 44 krap geworden zodat velen, vooral door het tekort aan vetten, een deel van hun normale energie hadden verloren, maar echte honger werd toen nog niet geleden. 'In de treinen, op de kantoren, in de woonhuizen, overal', zo schreef medio '44 een in het Gooi wonende Amsterdamse forens (wij haalden dit citaat al aan in deel 7),
XC'eten de mensen. Ze eten op alle uren van de dag. Ze zijn kennelijk zo bezeten door de dreiging van de honger, ook al is die er nog niet, dat de voeding hun een obsessie is geworden. Dit is het wonderlijke. Al die mensen eten niet omdat ze honger hebben (zover zijn ze nog niet), maar omdat ze bang zijn honger te krijgen."
XCIn september begon veel mis te lopen. In de veeteeltgebieden deden de Duitse veevorderingen de melkproductie dalen en zowel in de veeteelt- als in de landbouwgebieden werd de arbeid bemoeilijkt door de paardenvorderingen, door het oproepen van spitters en door de zware regenval. Noodlottiger nog waren de vorderingen van de transportmiddelen waarvan het effect werd versterkt door de Spoorwegstaking, door het eind september afgekondigd voedselembargo en door de Geallieerde beschietingen van wegen watertransporten. Verder leidden de Duitse oproepingsacties en razzia's in het gehele land tot onderbrekingen in het normaal functioneren van de organisatie der voedseldistributie: , J. H. Penning: Op dood spoor. Eelt burger ill oorlogstijd (1945), p. 111.
telkens weer deden zich perioden voor waarin in de voedselproductiegebieden de bedrijven die voor het verzamelen van het voedsel moesten zorgen, geheel of goeddeels onbemand waren, en wanneer in de steden in het westen na de Wehrmacht-razzia's in de eerste tijd alle mannen tot omstreeks veertig jaar thuis bleven, betekende zulks dat bij de bedrijven die de ontvangst en de distributie van het voedsel voor hun rekening moesten nemen, dagenlang slechts door een deel van het mannelijk personeel werd gewerkt. Gevolg van al deze factoren was dat de rantsoenen vooral in het westen van het land gevoelig werden verminderd. Dit leidde er toe dat in versterkte mate gepoogd werd, buiten het distributiestelsel om voedsel in de wacht te slepen: door bepaalde gemeenten, door talloze bedrijven, door een steeds groeiend aantal individuele burgers. Dáárvan was weer het gevolg dat er minder voedseloverbleef voor de normale distributie. Het was een vicieuze cirkel die zich in de maanden oktober en november al duidelijk ging aftekenen.
XCWaar kwam dit allemaal op neer?
XCHierop, dat de maatschappij begon te desintegreren en het is dat desintegratieproces hetwelk wij in dit hoofdstuk hebben te beschrijven. Wij zullen beginnen met weer te geven hoe de rantsoenen belangrijk ingekrompen werden in de maanden oktober en november - maanden waarin, zoals al vermeld, vooral in het westen des lands de gas- en de electriciteitsvoorziening wegvielen. Veel mensen konden hun warm voedsel niet langer zelf toebereiden - zij namen hun toevlucht tot de Z.g. Centrale Keukens welker oprichting secretaris-generaal Hirschfeld van '40 af had gestimuleerd. In december '44 nam Hirschfeld nog een belangrijk initiatief: hij richtte met verlof van Seyss-Inquart een overheidsrederij op om de voedselaanvoer over het Ijsselmeer te bevorderen. Inderdaad, die aanvoer kwam op gang, maar hij werd eind december gestremd door het invallen van een nogal strenge winterse periode die een koude met zich bracht waartegen men zich nauwelijks kon beschermen en die in januari en februari een hongersnood deed ontstaan welke wij in zijn belangrijkste manifestaties moeten schetsen. Wel te verstaan: er was in het land als geheel voedsel genoeg - de hongerwinter is het gevolg geweest van het feit dat de centrale overheid door het Duitse ingrijpen niet bij machte was, voldoende levensmiddelen naar de steden in het westen te vervoeren. Er zijn daar volgens onze schatting meer dan twee-en-twintigduizend mensen aan hun ontberingen bezweken - het zouden er veel meer zijn geweest als niet vele instanties en vele personen getracht hadden, zichzelf en anderen hulp te bieden: sommige gemeentebesturen, talloze bedrijven, grote aantallen individuele burgers (de
'hongertrekkers'), van januari af de samenwerkende kerken en, tenslotte, de Nederlandse regering te Londen die voedsel uit het buitenland deed aanvoeren hetwelk eind februari voor het eerst in distributie kwam. Die buitenlandse hulp en de laatste fase van de hongerwinter komen pas in hoofdstuk 14 aan de orde - in dit hoofdstuk gaan wij, wat de rantsoenering betreft, niet verder dan tot de maand februari: het voorlopige dieptepunt in een van de meest katastrofale perioden welke de Nederlandse geschiedenis heeft gekend.
XCRegel was dat het door ir. Louwes geleide rijksbureau voor de voedselvoorziening in oorlogstijd telkens voor een periode van vier weken de rantsoenen vaststelde en via de dagbladpers bekendmaakte. Uiteraard kon die vaststelling pas geschieden nadat het rijksbureau van of via de Provinciale Voedselcommissarissen had vernomen, welke hoeveelheden voedsel ter beschikking gesteld waren of zouden worden (zowel door de boeren en tuinders als door de levensmiddelen-industrie) en of het transport en de opslag dusdanig waren geregeld dat in elke Z.g.distributiekring voldoende levensmiddelen aanwezig zouden zijn om de groeten kleinhandel regelmatig te bevoorraden; de kleinhandelaren konden dan van de grossiers voldoende voorraden ontvangen en de consumenten konden vervolgens de rantsoenbonnen die zij op vertoon van hun distributiestamkaart bij de gemeentelijke distributiediensten hadden afgehaald, aan de kleinhandelaren presenteren. Tot en met de bevoorrading van de kleinhandel waren bij dit alles de in '42 ingestelde agrarische hoofdbedrijfen bedrijfschappen ten nauwste betrokken; er waren drie hoofdbedrijfschappen: voor zuivel, margarine, vetten en oliën, voor akkerbouwproducten, en voor tuinbouwproducten, en twee bedrijfschappen: voor vee en voor vlees en (maar dat laatste bedrijfschap speelde doordat de pluimveestapel in de eerste bezettingsjaren goeddeels was opgeruimd, nauwelijks een rol) voor pluimvee en eieren.
XCDeze gehele organisatie droeg een landelijk karakter en de rantsoenen werden van '40 af ook voor het gehele land vastgesteld, verschillend voor de verschillende groepen consumenten (voor kinderen van nul tot vier jaar, voor personen die zware resp. zeer zware arbeid verrichtten, voor zwangere vrouwen alsook voor sommige zieken golden afwijkende
rantsoenen) maar binnen die groepen waren de rantsoenen gelijk.' Met die uniformiteit werd als gevolg van de noodtoestand in twee opzichten gebroken: ten eerste bepaalde het Reichskommissariat dat de nog in bezet Nederland aanwezige Rijksduitse burgers en familieleden van Oostfront-vrijwilligers dubbele rantsoenen moesten krijgen (de betrokkenen kregen daartoe elk twee exemplaren van de in september ingevoerde z.g.
XC1 De Duitse militaire en politie-formaties vielen buiten de gehele regeling: te hunnen behoeve werd hetzij uit de veilingen en abattoirs, hetzij uit de opslagplaatsen van de hoofdbedrijfen bedrijfschappen, hetzij uit de fabrieken rechtstreeks al datgene aangevoerd wat door de Oberquanier of Quartiermeister was besteld. De Duitse formaties kregen in de hongerwinter minder dan zij tevoren gewend waren maar vergeleken met de burgers in de drie westelijke provincies werden zij in hoge mate bevoorrecht. Die burgers hadden van eind december af per week recht op niet veel meer dan een brood, een half ons vet (boter en margarine waren uit de distributie genomen) en ruim een ons vlees, 'en dan te zien', zo noteerde een inwoner van Schagen, 'dat de Moffen een half brood per dag krijgen met een klont boter en een stuk worst!' (aangehaald in A. van Graafeiland en K. Holtrop: Schagen in oorlogstijd (1947), p. 53)· In het Westland kregen de Duitse troepen in november volgens een plaatselijk relaas 'elke dag 40 gram boter voor de boterham, lans worst, lans vleeswaren, aardappelen in overvloed, rijst, griesmeel, suiker, erwtensoep met worst, karbonades, pudding, melk ... Het is om razend te worden.' ('Rebel': Het mes op de keel. Een Westlands dorp [Honselersdijk) in bezettingstijd (1946), p. 83, 84). 'Dagelijks', aldus een waarnemer in Amsterdam, 'ergerde men zich aan de grote voorraden levensmiddelen, vrachtauto's vol, die bij de gebouwen waar Duitsers in huisden, gelost werden. De Duitsers hielden kippen, varkens, geiten, zodat ze niets te kort kwamen' (het feit dat ze die dieren hielden, wijst toch wel op verstoringen in de aanvoer). 'Hun vuilnisemmers waren gevuld met lege groenteblikken en kartonnen dozen van maizena en van allerhande lekkernijen die een Amsterdammer in geen maanden gezien had ... Toen niemand meer uien kon krijgen, werden er bij de Duitse gebouwen wagens vol binnengebracht. Ook dranken hadden ze volop. Naast het Duitse ontspanningsgebouw 'Erika' tegenover het Concertgebouw' (dat ants panningsgebouw was het vroegere clubhuis van de Amsterdamse Ijsclub op het z.g. IJsclubterrein, later het Museumplein) 'lagen meters.hoge stapels lege flessen van wijn en likeur, terwijl men er af en toe vrachtauto's volgeladen met kruiken jenever zag lossen.' (G. de Clercq: Amsterdam tijdens de hongerperiode. Van Dolle Dinsdag tot de capitulatie (1945), p. 26-27).
XCMerkwaardig genoeg schijnen ook de gevangenen van de SD geprofiteerd te hebben van de naar verhouding royale Duitse bevoorrading, althans: in de Cellenbarakken te Scheveningen (het 'Oranjehotel') kregen zij per week meer dan 5 kilo aardappelen en 1 400 gram brood, 'en dat in een tijd', schrijft E. P. Weber in het door hem samengestelde gedenkboek van het 'Oranjehotel', 'dat in Den Haag het rantsoen aardappelen bestond uit 1 kg per week of helemaal niets en 800, soms zelfs 400 gram brood per week!' (E. P. Weber: Gedenkboek van het 'Oranjehotel'. Ce/muren spreken. Gevangenen getuigen (1946), p. 25)
distributienocdkaart') en ten tweede bleek het onmogelijk, rantsoenen vast te stellen die voor het gehele bezette gebied golden. Dat gebied werd in tweeën gesplitst: de drie westelijke provincies en de overige, tenminste: dat was de belangrijkste scheiding die werd aangebracht. Zij vloeide voort uit het feit dat het voedselembargo slechts de drie westelijke provincies trof en die provincies bovendien toch al 'tekort-gebieden' waren - de overige provincies waren 'overschot-gebieden'. Binnen die hoofdindeling bestonden onder-indelingen, ja eigenlijk viel de gehele landelijke opzet van het distributiestelsel in zoverre in duigen dat van oktober '44 af de rantsoenen per provincie of per deel van een provincie, soms zelfs per gemeente, werden vastgesteld. Die vaststelling geschiedde ook niet langer voor vier weken, maar in beginsel voor twee, ook wel voor één - in die laatste gevallen was het voor de plaatselijke voedselautoriteiten onmogelijk geweest om langer dan een week vooruit te zien. Aflevering vond plaats op bonnen van de al genoemde distributienoodkaart; toen de bonnen van die eerste bart alle gebruikt waren, werd begin november een tweede noodkaart uitgereikt, van de derde (en laatste) vond de uitreiking in januari plaats - de problemen waarvoor de illegaliteit zich speciaal door die derde noodkaart zag gesteld, zullen wij in hoofdstuk 6 behandelen.
XCWij kunnen wat de provincies Gelderland, Overijssel, Drente, Groningen en Friesland betreft, kort zijn. Er is daar geen echte honger geleden en wij achten het dan ook niet nodig, de rantsoenering in bijzonderheden te schetsen. Er was voldoende graan (en dus voldoende meel) en er waren voldoende aardappelen. Het weekrantsoen aardappelen is, behalve plaatselijk in de vorstperiode, niet beneden de 3 kilo gekomen en bovendien kon men in grote delen van de drie noordelijke provincies geruime tijd lang zonder moeite aardappelen buiten de distributie om kopen, zulks
1 Begin '45 profiteerden van deze regeling in het westen des lands ca. vijfduizend Rijksduitsers en ca. dertigduizend familieleden van Oostfront-vrijwilligers. Te hunnen behoeve waren aparte centrale keukens opgericht, de Z.g. waar kwalitatief beter voedsel werd toebereid dan in de 'Nederlandse' centrale keukens. In februari '45 kregen die Rijksduitsers en familieleden van Oostfront-vrijwilligers bovendien een half pond boter en een ons kaas extra. Ook de gezinnen van personen die zich in het kader van de van 4 tot 8 januari '45 bij de der GAB's hadden aangemeld, hadden recht op een extra noodkaart; wij weten slechts dat in Amsterdam aan die gezinnen een kleine noodkaarten zijn uitgereikt - cijfers voor andere steden ontbreken.
Tabel I: Gemiddelde weekrantsoenen der 'normale uerbruilecrs' in de hongerprovincies. 1 oktober-e j december 1944 (in grammen, tenzij anders aangegeven) 1-28 okt. 29 okt.-25 /'IOV. 26 nov.-23 dec.
XCSuiker 250 62'/2 ' Brood 1800 1600 1100 Margarine/boter/olie/vet 125 I06V. 55 Vlees 125 125 125 Havermout/gort 125 93% Peulvruchten 62'/' 93 ';' Aardappelen 2000 2000 1000 Koffiesurrogaat 412/, 412/, 41 % Bloem 702 70 35 Vermicelli 25 25 25 Kaas 50 50 50 jamrstroop 125 125 125 Taptemelk (in liters) 1% 7/16 I' Zout 25
XC'Wie suiker kocht, kreeg geen jam of stroop (en omgekeerd). 2 Benevens 62'/2 gram extra voor de vier- tot twintigjarigen. ' Uitsluitend voor de vier- tot veertienjarigen.
XCniet eens 'grijs', laat staan 'zwart' - er werd op straat mee gevent tegen de normale prijs: een dubbeltje per kilo. Vlees was daarentegen in de oostelijke en noordelijke provincies maar weinig beschikbaar, aan suiker kwamen er grote tekorten en zout was enkele maanden lang nergens te krijgen. Natuurlijk kregen veel stedelingen het er wèl moeilijk: lang niet allen hadden voldoende relaties op het omringende platteland en wie louter afhankelijk was van wat de distributie verschafte, doorstond maanden die in veel opzichten gekenmerkt waren door schaarste, niet evenwel door de bittere nood welke zich in de drie westelijke provincies ging aftekenen.
XCDe rantsoenen weergevend (zie Tabel I) waarop daar de Z.g.'normale verbruikers' recht hadden (dat waren diegenen die vier jaar of ouder waren en die geen recht hadden op toeslagen of andere aparte rantsoenen), willen wij eerst de cijfers vermelden die vanoktober '44 af golden in
1
de eerste drie vierwekelijkse perioden 1: de perioden van I tot 28 oktober, van 28 oktober tot 25 november en van 25 november tot 23 december - op laatstgenoemde datum was een nogal strenge winter ingevallen die een nieuwe, nog moeilijker situatie deed ontstaan.
XCIn de eerste vierwekelijkse periode (van I tot 28 oktober) golden de volgende weekrantsoenen: 250 gram suiker, 1800 gram brood (een klef baksel!), 125 gram margarine, 125 gram vlees (inclusief been!), 125 gram havermout of gort, 62 Y2 gram peulvruchten, 2000 gram aardappelen (veelal van matige kwaliteit), ruim 40 gram koffiesurrogaat, 70 gram bloem (benevens voor de vier- tot twintigjarigen 62 Yz gram bloem extra), 25 gram vermicelli, 50 gram kaas en 125 gram jam of stroop, d';' liter taptemelk en 25 gram zout. Het voornaamste verschil met de voorafgaande periode was dat het aardappelrantsoen was verlaagd; het was in de loop van '44 gedaald van 5 tot 3 kilo, de verlaging tot 2 kilo was een zware slag - de eerste van vele; 2 kilo kwam neer op vier of vijf kleine aardappelen per dag, en het waren in de eerste plaats aardappelen welke voor de nodige maagvulling moesten zorgen.
XCIn de tweede vierwekelijkse periode (van 29 oktober tot 25 november) verviel het rantsoen zout (dat zou de gehele hongerwinter door zo blijven), werd het suikerrantsoen verlaagd (tot 62 % gram, en wie die suiker kocht, kreeg geen jam of stroop) en verlaagd werden voorts het margarinerantsoen (tot 62 % gram, maar dat werd aangevuld met 25 gram vet en bijna 20 gram olie), het rantsoen havermout of gort (tot ruim 90 gram) en het rantsoen taptemelk (dat werd tot een kwart teruggebracht) - verhoogd werd in die tweede periode het rantsoen peulvruchten: van 62 1 12 tot ruim 90 gram.
XCIn de derde periode (van 26 november tot 23 december) werd aan de consumenten een aantal zware slagen toegebracht: het wekelijks broodrantsoen werd verlaagd van 1600 tot I 100 gram, het wekelijks aardappelrantsoen van 2000 tot 1000 gram; voorts verdwenen suiker, havermout, gort en peulvruchten geheel uit de distributie, suiker, havermout en gort definitief; het bloemrantsoen werd gehalveerd, taptemelk was alleen beschikbaar voor de vier- tot veertienjarigen: I liter.
1 Aan zijn nota 'Mijn beleid tijdens de Duitse bezetting van Nederland' (Doe I-r080, a-2) heeft Louwes een 'Overzicht van de rantsoeneringen over de periode I oktober I944-I2 mei I945, voor West-Nederland' toegevoegd waarin de rantsoenen der 'normale verbruikers' per vierwekelijkse periode worden weergegeven. Dat zijn gemiddelden: de regionale en plaatselijke verschillen zijn in het 'Overzicht' geëlimi neerd.
XCIn de eerste vierwekelijkse periode hadden de dagelijkse rantsoenen een verbrandingswaarde van ca. 1300 calorieën, in de tweede van ca. 950, in de derde van ca. 550. Daarbij dient men te bedenken dat, naar over het algemeen wordt aangenomen, een volwassene die lichte werkzaamheden verricht, per dag om zijn energie op peil te houden behoefte heeft aan voedsel met een verbrandingswaarde van op zijn minst 2400 calorieën - in oktober naderden de rantsoenen de helft daarvan, in december waren zij minder dan een kwart.
XCWij tekenen bij die drie vierwekelijkse perioden nog aan dat, wat de groente betrof, alleen peulvruchten in distributie kwamen (in de eerste twee perioden) maar dat af en toe, althans voor diegenen die ze konden betalen, andere groenten verkrijgbaar waren. Voor fruit gold hetzelfde. Zeevis (evenals alle fruit en bijna alle groente vielook de vis buiten de distributie) was er niet meer (er mocht van eind augustus af niet meer op de Noordzee worden gevist), vis van de binnenwateren was uiterst schaars.
XCNu hebben wij in het voorafgaande de vastgestelde rantsoenen weergegeven, maar waren die inderdaad met regelmaat beschikbaar? Onze gegevens zijn schaars maar zij wijzen alle in de richting van hetzelfde antwoord: neen. Daarbij houde men in het oog dat het niet beschikbaar zijn van slechts één artikel van de bonnenlijst al een ramp was. In de provincie Utrecht bijvoorbeeld kreeg men in oktober zo grote moeilijkheden met de broodvoorziening dat voor de eerste week van de tweede vierwekelijkse periode geen broodbon werd aangewezen en dat de bon voor bloem vervallen werd verklaard; margarine kon in die tweede periode in de provincie Utrecht in het geheel niet meer in distributie worden gebracht. In Den Haag schreef oud-minister mr. P. J. M. Aalberse begin december in zijn dagboek: 'De vorige week' (dat was de eerste week van de derde vierwekelijkse periode) 'waren er vrijwel geen aardappelen te krijgen' (het weekrantsoen was toen 1 kilo) 'en als enige groente witte kool. Vlees' (rantsoen: 125 gram per week) 'is ook bijna niet meer te krijgen. In een winkel, waarin nog aardappelen waren en er daarom een queue van wel 50 mensen stond, kwam een Mof binnen, die de verkoop stop zette en even later werden de aardappelen weggevoerd." In Amsterdam stonden· in november '44 volgens een rapport van de Voedselcommissaris van Louwes' dienst (als weergegeven in dr. G. J. Kruijers studie over de hongertochten)J.
I P. M. Aalberse: 'Dagboek', 4 dec. 1944.
'bij het begin van de nieuwe bonnenperiode reeds's vrijdagsmorgens lange rijen mensen voor de kruidenierswinkels ... te wachten. Het publiek was wantrouwend geworden, omdat in de voorafgaande periode sommige bonnen niet konden worden gehonoreerd, daar alles was uitverkocht. Het 'wie het eerst komt, het eerst maalt' had de mensen te pakken. Voor sommige winkels stelde men zich reeds om vier uur 's morgens op'
XC(dat betekende dat men, deels nog in het donker, vier uur moest wachten totdat de winkelopenging en dan misschien nog wel één of twee uur langer totdat men aan de beurt was).
XC'Toen in november 1944 nog een snoepbon voor volwassenen werd aangewezen, stonden rijen mensen in de stromende regen voor de winkels te wachten. Het merendeel moest worden teleurgesteld'!
XCeen Rotterdamse tramconducteur vroeg zich af of die snoepbon (voor anderhalf ons zuurtjes) 'een poging was om deze jammerlijke groteske op de spits te drijven."
XCWij achten vooral die rijvorming, als uit Amsterdam en Den Haag gerapporteerd, een belangrijk symptoom. Waarom waren er mensen die om vier uur 's nachts hun woning verlieten om, het kille weer en de regen ten spijt (op de weersomstandigheden komen wij nog terug), urenlang in de rij te staan bij de kruidenierswinkels? Omdat de ervaring had aangetoond dat de distributie haar eigen aankondigingen niet steeds kon waarmaken: het bekendmaken van bepaalde rantsoenen betekende nog niet dat ze beschikbaar waren. Daar stond tegenover dat er in het westen des lands ook in de grote en kleine steden in oktober en november velen waren die nog wat levensmiddelen in reserve hadden liggen - de grootscheepse materiële hulp welke geboden werd aan de tienduizenden slachtoffers van de Wehrmacht-razzia's mag men als een aanwijzing daarvoor zien, want op basis van de rantsoenen kon men die hulp bepaald niet bieden. Intussen: die reserves kunnen, behalve in geïsoleerde gevallen, niet groot zijn geweest en zij werden, dat was onvermijdelijk, sneller aangesproken naarmate de rantsoenen daalden. In de derde vierwekelijkse periode die met de laatste week van november begon, zag het er hopeloos uit: de distributie kon aan kinderen en volwassenen per week niet meer toezeggen dan I 100 gram brood (drie sneden per dag), 55 gram olie, 125
XC! G. J. Kruijer: Hongertochten. Amsterdam tijdens de hongerwinter (195 I), p. 87. 2 (RvO) Dagboekfragmenten 1940-1945
gram vlees, 1000 gram aardappelen (twee, hoogstens drie kleine aardappelen per dag), ruim 40 gram koffiesurrogaat, 35 gram bloem, 25 gram vermicelli, 50 gram kaas, 125 gram jam of stroop en, alleen voor de viertot veertienjarigen, I liter taptemelk.
XCMet die cijfers is de om zich heen grijpende ellende nog maar ten dele aangegeven, want als gevolg van het afsnijden van de gastoevoer was de gebruikelijke methode om de warme maaltijd te bereiden: het koken op gas, komen te vervallen.
XCVoorziende dat uit de oorlog calamiteiten konden voortvloeien waarin het voor grote delen van de bevolking niet mogelijk zou zijn, zelf voor de dagelijkse warme maaltijd te zorgen, hadden Hirschfeld en Louwes al in de tweede helft van '40 de stoot gegeven tot een belangrijke uitbreiding van het aantal kookinrichtingen waar massavoeding kon worden toebereid: de Centrale Keukens. Het aantal bestaande gemeentelijke centrale keukens werd uitgebreid en er werden voorts dergelijke keukens opgericht door de dienst van Louwes en door grote bedrijven. Al die keukens tezamen hadden eind '43 (op een bevolking van negen miljoen zielen) een capaciteit van twee miljoen porties per dag. Er werd ook al gebruik van gemaakt, o.m. voor het verstrekken van bonloze bijvoeding aan industrie-arbeiders, in de zomer van '42 aan ruim een derde hunner (latere gegevens zijn niet bekend). In diezelfde zomer waren er in Amsterdam vijf-en-veertigduizend personen die zes dagen per week tegen een geringe betaling hun warme voedsel van de centrale keukens betrokken (zij hadden daartoe een deel van hun bonnen moeten afstaan) - in de zomer van '44 waren het er nog maar achtduizend; die daling zal wel te maken hebben gehad met de 'stamppotmoeheid' die zich bij velen van de 'abonné's' op de centrale keukens had gemanifesteerd. Dat 'abonnement' had trouwens nog andere nadelen: men moest voor het halen van het warme eten veelal een flink stuk lopen en kwam men met dat eten thuis, dan was vaak het uur van de maaltijd nog niet aangebroken, zodat men het eten moest warmhouden of voor de maaltij d opwarmen.
XCGelijk eerder weergegeven, werd de gastoevoer naar de particuliere woningen in de provincie Noord-Holland midden, resp. eind oktober
er nogal vanatle : in Leiden en omgeving en, in Den Haag kwam de gastoevoer in oktober te vervallen, in Rotterdam eind november en in de andere steden aan de Nieuwe Waterweg begin of midden december. De gemeentebesturen en de gemeentelijke diensten, aanwijzingen van Louwes volgend, gaven zich veel moeite om te bereiken dat, als het tot dat afsnijden van de gastoevoer kwam, voldoende centrale keukens in bedrijf gesteld konden worden en dat voldoende uitdeelposten waren ingericht. De werkzaamheid van de centrale keukens voor een groot deel van de bevolking begon dus in het westen des lands op verschillende tijdstippen: in Leiden bijvoorbeeld al op r oktober, maar in Rotterdam pas op 29 november en in Schiedam nog een week later. Wie van de centrale keukens warm eten (driekwart liter per dag) wilde betrekken, moest al zijn bonnen voor aardappelen en melk inleveren benevens het grootste deel van zijn bonnen voor grutterswaren (havermout, gort, bloem en vermicelli); men kon dan een knipkaart kopen die fI,40 kostte - voor f 0,20 per dag kreeg men dus aanvankelijk die driekwart liter warm voedsel en men nam als het ware een weekabonnement.
XCIn de grote steden, waar enkele tientallen uitdeelposten moesten worden ingericht, vaak in scholen, vormde het organiseren van de massavoeding een omvangrijke taak. Het personeel bestond er hoofdzakelijk uit wagenbestuurders en conducteurs van de stilgelegde trambedrijven; het was er overigens een voordeel dat men van '40 af op het gebied van de centrale keukens ervaring had opgedaan. In kleinere gemeenten kon die ervaring geheel ontbreken. Zo in Noordwijk waar enkele inwoners eind september '44 opdracht van het gemeentebestuur kregen, binnen tien dagen voor een centrale keuken te zorgen. Hoe? Dat 'wist geen sterveling', schreef later de chef-kok,
XC'maar met veel goede wil en een krediet van f 400, wat later gelukkig nog wel eens verhoogd is, begon de strijd om het warme 'prakkie', die tien maanden zou duren. A. van den Berg, de slager op het Lindenplein, werd onze eerste gastheer. Hij was in het bezit van een stoomketel en daarbij behorende apparatuur ... (We) startten op de aangewezen dag met een deelnemersaantal van 272 Na enkele weken was dit reeds gestegen tot 700 en het zag er naar uit dat de capaciteit van stoom- en andere ketels, waarover wij de beschikking hadden, binnen korte tijd niet meer voldoende zou zijn'
XCeen nieuwe centrale keuken werd ingericht in een timmerfabriek waar een stoomketel werd geïnstalleerd. In februari was het aantal deelnemers gegroeid tot bijna zevenduizend en het was toen, wat de grondstoffen voor het voedsel en de brandstoffen betrof, 'misère-ouverture
praatje" aldus de chef-kok. Klinkt dat luchthartig? Wij zijn ervan overtuigd dat diegenen die voor de werking van de centrale keukens, waar ook, verantwoordelijkheid droegen, maanden hebben gekend waarin zich de ene hopeloos lijkende crisis na de andere voordeed; dat gold vooral voor de periode na de jaarswisseling toen de vorst en de sneeuwval het vervoer ontregelden en er nauwelijks meer steenkool beschikbaar was.
XCIn de meeste centrale keukens werd het eten in de ochtend klaargemaakt. Daarbij werd het in de grote steden gestoomd, d.w.z. gekookt in met stoom verwarmde ketels. Het werd dan in gamellen naar de uitdeelposten gebracht, hetzij met een paard en wagen, hetzij met een handkar. Voor die gamellen werden in Amsterdam nog niet in gebruik gestelde vuilnisemmers gebruikt. Het schoonmaken van ketels en gamellen vormde een heel probleem doordat men door het tekort aan brandstof zuinig moest zijn met heet water; het gebeurde nogal eens dat het warme eten door de onvoldoende reiniging van ketels en gamellen spoedig zuur werd. Maar het publiek had méér klachten: aanvankelijk moest men in en bij de uitdelingsposten lang wachten tot de gamellen arriveerden (later werden wel regelingen getroffen krachtens welke de personen wier familienamen met bepaalde letters begonnen, zich op vastgestelde uren konden aanmelden) en over de verdeling van de inhoud van die gamellen rees vaak onenigheid: doordat er vrij veel tijd verstreek tussen de toebereiding van het voedsel en de uitreiking daarvan, 'vormde', aldus het Verslag der Centrale Keuken over 1945 van de gemeente Den Haag, 'de onderste laag van de gamellen een dikke brij, bestemd voor de ingewijden, terwijl de andere afnemers slechts een waterige massa ontvingen. De klachten hierover waren dan ook vele." Wie die 'ingewijden' waren, laat zich slechts raden; de veronderstelling ligt voor de hand dat daar in elk geval al diegenen toe behoorden die bij het transport van het voedsel en het werk in de uitdeelposten waren betrokken, alsook de familieleden van deze personen. 'De uitbreiding van het personeel [der centrale keukens] vond', zo leest men in het Haagse verslag over 1944,
XC'voornamelijk plaats in oktober. Bij het aannemen van nieuw personeel kon, in verband met de grote drukte en de spoed waarmee gehandeld moest worden, niet steeds de gebruikelijke weg worden gevolgd en er werden personen in dienstJ.
I H. van der Werfin G. Slats: (z.j.), p. 6r-63. 2 945, p. 3 (bijlage 49 bij Gemeente 's-Gravenhage: 1945 (I949)).
genomen die later niet of niet volkomen geschikt bleken voor hun taak. Het aantal gevallen waarbij ontslag verleend moest worden en het aantal disciplinaire straffen wegens fraude en incorrect optreden tegen het publiek waren zeer talrijk. Enige malen bleek het zelfs noodzakelijk, de hulp van de politie in te roepen om ill enige uitdeelposten tegen het aldaar werkzame personeel op te treden."
XCIn de verslagen van de grote gemeenten hebben wij dergelijke klachten slechts aangetroffen met betrekking tot Den Haag en er zijn ook andere aanwijzingen dat aldaar de leiding van de centrale keukens enkele maanden lang niet heeft gedeugd, maar wij nemen aan dat ook wel elders bij het publiek irritatie ontstond doordat diegenen die met de toebereiding, het transport en de uitdeling van het massavoedsel te maken hadden, in een bevoorrechte positie verkeerden; voedselschaarste (het was in de Duitse concentratiekampen niet anders) leidt steeds tot dergelijke vormen van bevoorrechting. Ons cijfermateriaal met betrekking tot de aantallen van diegenen die dagelijks hun warme eten bij de uitdeelposten van de centrale keukens gingen halen, is onvolledig. In Amsterdam konden begin oktober de ca. tienduizend leden van de gezinnen waar uitsluitend electrisch gekookt werd, hun warme eten van de centrale keukens betrekken, maar de grote toeloop kwam pas, toen behalve de levering van electriciteit aan particulieren ook die van gas kwam te vervallen. Die gasaflevering werd in de hoofdstad op woensdag 25 oktober beëindigd; dat was in de voorafgaande week bekendgemaakt en vervolgens hadden niet minder dan 438000 Amsterdammers hun bovengenoemde bonnen ingeleverd of laten inleveren en voor f1,40 een knipkaart gekocht of laten kopen die hun het recht gaf, van maandag 23 t.e.m. zondag 29 oktober elke dag bij de uitdeelposten een portie warm voedsel te krijgen. Dat aantal deelnemers daalde snel: in de daaropvolgende week waren het nog maar 264 000, en vier weken later, eind november dus, waren het er 140000; in december steeg dat cijfer met 9000 - nadien blééf het stijgen totdat eind maart het cijfer 33 I 000 was bereikt.
XCDe daling welke zich in Amsterdam voordeed, toont aan dat het betrekken van het warme voedsel van de centrale keukens de consumenten tegenviel. Werd de kwaliteit van het voedselonvoldoende geacht? Vond men het halen en het lange wachten bezwaarlijk? Wij weten het niet, maar dat de centrale keukens in de hoofdstad in de tweede week(bijlagebij Gemeente 's-Graven
1944, p. 1-2 47 .hage:
van de uitreiking meer dan 40% van hun oorspronkelijke afnemers verloren en in de daaropvolgende vier weken nog eens bijna 30 %, toont aan dat een groot deel van de Amsterdammers meende dat men, hoe moeilijk het ook was thuis warm voedsel toe te bereiden, beter dát kon doen dan de dagelijkse gang naar de dichtstbijzijnde uitdeelpost ondernemen. Dat het aantal kopers van knipkaarten van eind december af belangrijk ging stijgen, was gevolg van het feit dat de rantsoenen toen nog verder waren verlaagd en de distributie nog meer haperingen ging vertonen - wie een knipkaart had, kreeg tenminste iets, al was het niet veel.
XCIn de stad Utrecht (over cijfers met betrekking tot Rotterdam en Den Haag beschikken wij niet) begon men eind oktober met 44 000 knipkaarten te verkopen; een week later waren het er nog maar 21000, maar hier werd via een geleidelijke stijging eind december het hoogste cijfer bereikt: 51000 een aanwijzing dat in de maanden november en december de moeilijkheden van de distributie in de stad Utrecht nog groter zijn geweest dan in Amsterdam.'
XCWat het verloop van zaken in andere gemeenten betreft, zijn uitsluitend de cijfers voor Schiedam bekend: daar betrok aanvankelijk bijna een kwart van de bevolking het warme voedsel van de centrale keuken; dat daalde spoedig tot een zesde maar steeg in februari tot twee-vijfde, in maart zelfs tot bijna de helft.
XCBewaardgebleven is tenslotte een lijst? die voor dertien steden en plaatsen in het westen des lands" aangeeft hoeveel personen er eind februari '45 aangewezen waren op de centrale keukens: dat waren er op ruim negenduizend na één miljoen; aangezien die lijst lang niet alle plaatsen vermeldt waar centrale keukens waren gevestigd, mag men aannemen dat in de drie westelijke provincies op een totale bevolking van vier-en-een-half miljoen zielen, het aantal deelnemers aan de centrale keukens eind februari '45 boven het miljoen lag en dat cijfer zal nadien nog wel zijn gestegen, daar zich van de drie gemeenten (Amsterdam, Utrecht en Schiedam) waarvan precieze cijfers bekend zijn, in twee (Amsterdam en Schiedam) van februari op maart een stijging voordeed.
1 De stad Utrecht had in januari gemiddeld 35 000 deelnemers aan de centrale keukens, in februari en maart gemiddeld 47 000. 2 Bijlage bij protocol III, gevoegd bij het rapport van graaf Mörner (AOK, map 'Zweeds 3 Amsterdam, Rot terdam (en randgemeenten), Den Haag (en randgemeenten), Utrecht, Haarlem (en randgemeenten), Hilversum, Leiden, Schiedam, Dordrecht, Amersfoort, Delft, Heemstede en Wassenaar.
Zo hebben dus de centrale keukens in de hongerwinter een uitermate belangrijke functie vervuld, zulks evenwel voor een deel van de bevolking dat ook op zijn maximum minder bedroeg dan een derde. Hoe redden diegenen zich die geen gebruik maakten van de diensten van de centrale keukens? Voorzover bekend (er zullen wel middelen en methoden zijn gebruikt die geen spoor hebben nagelaten in het beschikbare historische materiaal), deden zij dat in de meeste gevallen met een Z.g. noodkacheltje (veelal 'majo' genoemd), dat men misschien nog het best kan aanduiden als een vrij brede metalen pijp waarin men op een klein rooster een vuurtje stookte met alles wat maar branden kon; de pijp werd op een kachel geplaatst waarvan men terwille van de trek de bovenplaat had weggenomen - bovenop de pijp zette men de pan met het te koken voedsel. Gelijk eerder vermeld, werden tot eind december 17000 door de metaalbedrijven vervaardigde noodkacheltjes in de officiële distributie gebracht: een fractie van wat er nodig was. Wij nemen evenwel aan dat er metaalbedrijven zijn geweest die ook na eind december noodkacheltjes hebben gemaakt en het kan wel niet anders of in talloze andere gevallen hebben anderen op de een of andere wijze een noodkacheltje vervaardigd. Het was een heel probleem, het kacheltje brandend te houden. 'Men kan', aldus een Haagse verwarmingsdeskundige,
XC'een uitgebreide ervaring hebben op het gebied van grote verticale en horizontale, continuen discontinu-ovens, maar de geschiktheid voor noodkacheltjesstoker geheel missen. Voor het stoken van die dingen zijn nodig: een diepgaand technisch inzicht, eindeloos geduld, grenzeloze toewijding, winderig weer en een grote dosis geluk"
XCals dat allemaal aanwezig was of zich voordeed, was de warmte van het noodkacheltje (het kon veel rook in de kamer veroorzaken) toch vaak niet voldoende om het voedsellang genoeg te koken; veel mensen lieten het, zo goed als dat kon, gaar worden in een afgesloten kist met stevig geïsoleerde wanden: een Z.g. hooikist.' Vóór het afsnijden van de gastoevoer was het bereiden van een warme maaltijd routine geweest, nadien werd het een worsteling en menigmaal een marteling. Zo was de katastrofale daling der rantsoenen niet de enigejam! 1939-1945 (I946?), p. 21. 2 Hooikisten waren ook in de Eerste Wereldoorlog
1 (Gemeente 's-Gravenhage) F. L. Stoel:
factor die van september '44 af in de drie westelijke provincies, althans voor diegenen die niet op het platteland woonden, het dagelijks leven van maand tot maand moeilijker maakte.
XCHet spreekt vanzelf dat de daling der rantsoenen een benauwenis was voor secretaris-generaal Hirschfeld en zijnnaaste medewerkers. Het grote publiek overzag de factoren niet welke er toe hadden geleid - Hirschfeld en zijn staf overzagen ze maar al te goed en beseften tegelijk hoe uitermate moeilijk het was, de situatie belangrijk te verbeteren. De crisis waaruit zich de hongersnood ontwikkelde, was in de eerste plaats een transportcrisis. In het oosten en noorden lagen levensmiddelen genoeg, vooral aardappelen, maar hoe kreeg men ze naar het westen? Het Duitse embargo maakte van eind september af zes weken lang praktisch alle vervoer onmogelijk, zij het dat er medio oktober al tekenen waren (men denke aan de aardappelrooi-actie) dat de bezetter er over dacht het embargo te beëindigen. Inderdaad, nog vóór het min of meer officiële einde van het embargo (8 november), n1. in de week van 30 oktober tot 6 november, kwam in Amsterdam over het Ijsselmeer één aardappeltransport aan van 840 tori.' Dat was angstig weinig (in het westen was voor elke kilo aardappelen in het weekrantsoen een hoeveelheid van 4 500 ton nodig), maar de transportcijfers konden, zo werd gehoopt, na de beëindiging van het embargo snel gaan stijgen. Inderdaad, nadat de week van 6 tot 13 november een dieptepunt te zien had gegeven (85 ton aanvoer), steeg de aanvoer in de week van 13 tot 20 november tot 3465 ton, maar in de daaropvolgende week zakte hij tot beneden de 2000 ton, hetgeen louter gevolg was van het feit dat de binnenschippers vreesden dat hun schip als het, beladen met levensmiddelen, in Amsterdam aankwam, daar door de Kriegsmarine zou worden gevorderd. Hopeloos! Een aanvoer van 2 000 ton, allemaal aardappelen, betekende dat per consument nog geen pond aardappelen was aangevoerd! Hoe kon men de schippers het vertrouwen geven dat zij, zich voor het vervoer ter beschikking
1 Hirschfeld heeft in zijn in '60 verschenen op pag. I57 een tabelopgenomen waarin voor de periode 30 oktober '44-2I april '45 vermeld staat, welke hoeveelheden levensmiddelen wekelijks over het Ijsselmeer werden aangevoerd.
stellend, geen overmatig risico zouden lopen, hoe de burgerij in het westen uit de benauwenis helpen en anderzijds de bezetter geen diensten bewijzen die laakbaar waren en nieuwe risico's zouden doen ontstaan? Een groot deel van de binnenschepen was gevorderd voor het vervoer van geroofde voorraden en machines dat hoofdzakelijk uit het westen des lands plaatsvond naar Duitsland en het gevaar bestond dat schepen die, met aardappelen en andere levensmiddelen beladen, in Amsterdam zouden arriveren en dan leeg weer het Ijsselmeer zouden moeten oversteken, voor die terugvaart beladen zouden worden met roofgoederen. Hirschfeld wenste aan die roof niet alleen generlei medewerking te verlenen maar hij besefte óók dat schepen met roofgoederen een legitiem doelwit zouden vormen voor de Geallieerde luchtmachten. Een van zijn problemen was voorts dat van het departement van waterstaat waaronder de binnenvaart ressorteerde, geen enkele leiding uitging (de secretarisgeneraal, mr. D. W. G. Spitzen, had in de herfst van '43 zijn functie neergelegd en de NSB'er ir. E. van Dieren die in augustus '44 hoofd was geworden van een nieuw departement: Verkeer en Energie, was er op Dolle Dinsdag vandoor gegaan) maar dat hij zelf op transportgebied geen bevoegdheden had. Hoe nadelig dat was, bleek eind november nog eens in het bijzonder doordat de burgemeester van Amsterdam, Voûte, aanstalten maakte om wat nog aan aardappelen over het Ijsselmeer werd aangevoerd, voor Amsterdam te reserveren; daarover had Hirschfeld op 29 november met Voûte, zo noteerde hij, 'een scherpe woordenwisseling'.' De centrale leiding van de voedselvoorziening dreigde Hirschfeld te ontvallen.
XCHij zocht, via Seyss-Inquarts Haagse Beaufiragter Schwebel, op I december steun bij de Reichskommissar en kreeg deze ook: Seyss-Inquart zegde toe dat hij er zich moeite voor zou geven dat schepen die voedsel naar Amsterdam zouden brengen, niet zouden worden gevorderd; hij ging er accoord mee dat die schepen niet zouden worden ingeschakeld bij het transport van (industriële en handels- )voorraden en machines en hij keurde goed dat Hirschfeld zeggenschap kreeg over de sectie Binnenscheepvaart van het departement van waterstaat en voor de organisatie van de voedseltransporten over het Ijsselmeer een overheidsrederij zou oprichten: de Centrale Rederij voor de Voedselvoorziening. Voor die rederij werd een bestuur gevormd met Hirschfeld als voorzitter; leden waren Louwes, Müller (de NSB-burgemeester van Rotterdam) en Voûte - in feite waren het Hirschfeld en Louwes (beiden hadden hun normale
energie behouden') die het beleid bepaalden. Als directeur van de Centrale Rederij trad mr. H. J. G. Ivens op, tevoren directeur van het Centrale Brouwerij-Kantoor te Amsterdam.
XCDe opzet was dat de Centrale Rederij zeven afvoerhavens zou krijgen: Groningen, Harlingen, Makkum, Stavoren, Lemmer, Zwartsluis en Zwolle. Het werd de verantwoordelijkheid van de Provinciale Voedselcommissarissen in de drie noordelijke provincies en Overijssel om er zorg voor te dragen dat er voldoende levensmiddelen naar die afvoerhavens werden overgebracht: consumptie-aardappelen in de eerste plaats en daarnaast granen, aardappelmeel, grutterswaren, kaas, koolzaad, melkpoeder en pootaardappelen (voor de nieuwe aanplant na de winter). De belading in de afvoerhavens zou geschieden onder verantwoordelijkheid van de bevrachtings- en sleepvaartcommissarissen van Waterstaat. Een fundamenteel beginsel was voorts dat alles wat over het Ijsselmeer zou worden aangevoerd, in het westen des lands in de algemene distributie zou komen - van bevoorrechting van Amsterdam of van andere plaatsen waar voedselschepen zouden arriveren, mocht geen sprake zijn.
XCHirschfeld en Louwes hoopten dat de Centrale Rederij per week ca. 20000 ton aan levensmiddelen over het IJsselmeer zou kunnen vervoeren: bijna 4 ,/, kilo per hoofd van de bevolking in het westen des lands, het platteland meegeteld. Daarvoor waren vele honderden binnensche
I 'Ik heb in de hongerwinter', vertelde Hirschfeld ons in '61, 'geen honger gehad. Mijn zuster' (Hirschfeld die ongetrouwd was, woonde samen met zijn zuster die het huishouden deed) 'had vóór de Iade mei '40 een grote partij levensmiddelen inge slagen, veel sardines, groenten in blik en ook nog andere artikelen. Die partij hadden we in de herfst van '44 nog nauwelijks aangetast. Bovendien kreeg ik uit Groningen pakketten met voedsel toegezonden door een oud-inspecteur van de scheepvaart. Wij gaven ook wel levensmiddelen weg. Een aanbod van de Unilever om mij van extra-levensmiddelen te voorzien, heb ik geweigerd. Na de bevrijding heb ik gehoord dat die zaak nog speciaal was onderzocht maar men had niets tegen me kunnen vinden. Met dat al ben ik in die maanden toch 15 kilo afgevallen, maar ik moet zeggen: honger heb ik niet gekend en ik ben ook niet ziek geweest. Wat de brandstofvoorziening betreft, werd ik geholpen door het Rijkskolenbureau dat het van belang vond dat ik niet zo in de kou zou zitten dat ik nauwelijks meer zou kunnen werken: ik kreeg dus nog wat kolen. Veel was het niet: in de kouperiode zat ik in mijn werkkamer met mij n winterjas aan. Als auto had ik tot in de herfst van '40 de dienstauto van Steenberghe. Toen die bijna op was, kon ik die auto ruilen tegen een Citroëntje van Waterstaat dat in betere toestand verkeerde. Dat Citroëntje, dat nog op benzine reed, is begin maart bij het bombardement van het Bezuidenhout verloren gegaan. Nadien heb ik gereden met een auto die een gasgenerator had.' (H. M. Hirschfeld, II febr. 1961)
pen nodig alsook sleepboten en voor die sleepboten had men behoefte aan 600 tot 800 ton bunkerkolen per week - het was de vraag of men die hoeveelheid regelmatig bijeen kon krijgen en dan bovendien nog, alle vervoermoeilijkheden ten spijt, naar de goede plaatsen kon dirigeren. Het was óók de vraag of voldoende schippers vertrouwen zouden stellen in de toezeggingen van de Kriegsmarine en met hun schip voor de Centrale Rederij zouden gaan varen. Louwes liet onder de schippers een oproep verspreiden waarin hij hen niet alleen aanspoorde, voedsel naar het hongerend westen te brengen, maar ook onder hun aandacht bracht dat het vervoer zelfs tijdens de Kerstdagen moest doorgaan; hij nam verder via tussenpersonen contact op met de Commandant der Binnenlandse Strijdkrachten, kolonel Koot, en zulks leidde er toe dat Koot op 17 december al zijn districts- en plaatselijke commandanten liet opdragen, 'drang uit te oefenen dat, voorzover leden der BS in contact zijn met schippers, aan deze schippers wordt kenbaar gemaakt dat hun medewerking een nationaal belang is', zij het 'dat geen absolute zekerheid bij mij bestaat dat de te verlenen Ausu/eise en verklaringen' (verklaringen van vrijstelling van vordering) 'gerespecteerd zullen blijven."
XCHet was een heidens werk, de Centrale Rederij van de grond te krijgen; vooral het tekort aan communicatiemiddelen speelde mr. Ivens en zijn staf parten. In de eerste weken van december bleef de aanvoer over het Ijsselmeer angstwekkend klein (van 4 tot II december werd 4550 ton aangevoerd, van II tot 18 december 3 930) maar na het midden van de maand werden de gunstige gevolgen van de centrale organisatie der transporten duidelijk merkbaar: in de week van 18 tot 25 december sprong de aanvoer omhoog tot 13206 ton, waaronder ruim 10300 ton aardappelen: 2Y2 kilo per hoofd van de bevolking in het westen, terwijl het rantsoen sinds vier weken I kilo bedroeg.
XCHelaas: op 23 december begon het 's nachts te vriezen en in de acht resterende nachten van die decembermaand waren er drie met tussen de 5 en 7 en twee met bijna 10 graden vorst; die vorst was niet streng genoeg om het Ijsselmeer te doen dichtvriezen maar wèl werd de scheepvaart er bemoeilijkt en erger nog was dat de kanalen die in de drie noordelijke provincies en Overijssel voor de vaart naar de afvoerhavens werden gebruikt, wèl dichtvroren. Van het peil van ruim 13000 ton uitgaande, daalde de aanvoer over het IJsselmeer in de eerste volledig winterse week (die van 25 december tot I januari) met bijna 40%, in de tweede (die van
I Bericht, 17 dec. 1944, van Koot O.m. aan de gewestelijke commandanten der BS (LO/LKP, 2 B).
I tot 8 januari) met nog eens bijna 30% en in de derde (die van 8 tot 14 januari) met ruim 10%.
XCVoordat het begon te vriezen, waren de weersomstandigheden in de laatste drie maanden van '44 al verre van aangenaam geweest. De maand oktober was iets kouder dan normaal en somberder, d.w.z. met minder zon (15 % minder) dan het maandgemiddelde; 15 % minder zon had men ook in november maar die maand was vooral nat, met een regenval driemaal zo groot als normaal. Ook in de eerste tien dagen van december viel veel regen, in het tweede tiental was het rustig weer, in het derde zette, gelijk reeds vermeld, op de z j ste de vorst in en in de laatste dagen van het jaar viel de eerste sneeuw. In januari waren er zes-en-twintig etmalen waarop het vroor (de laagste temperatuur werd op de 27ste in Friesland gemeten: 19 graden vorst) en tien etmalen waarop de temperatuur ook overdag niet bovén het nulpunt kwam. Van 20 tot 26 januari vroor het in het gehele bezette gebied elke nacht 12 graden. Sneeuw viel er in veertien etmalen - in de tweede helft van januari was er sprake van ware sneeuwstormen welke dus ten dele samenvielen met de periode van de felste koude. In februari was het weer dankzij een gemiddelde temperatuur van ruim 6 graden vrij zacht maar er was maar weinig zon (een derde minder dan normaal) en er vielen vooral in de eerste helft van de maand, toen het ook veel stormde, zo zware regens dat de regenval in de gehele maand meer dan anderhalf maal zo groot was als normaal. Men zou dus kunnen zeggen dat het (en daarbij bedenke men dat niemand voldoende brandstof in huis had en dat de bevolking in de drie westelijke provincies van hongerrantsoenen moest rondkomen) van oktober '44 tot maart '45 hoogst onaangenaam weer was: in oktober somber en kil, in november en begin december somber, kil en kletsnat, eind december viel een nogal strenge winter in en toen die winterse periode na vijf weken eindigde, was februari opnieuw somber en nat.
XCHongerig te zijn was een kwelling, maar hongerig te zijn en daarenboven door-en-door koud werd door de meeste mensen als meer dan een dubbele kwelling ervaren: die combinatie was niet om te harden. Het kwam dan ook in het gehele bezette gebied, maar vooral in de westelijke provincies, tot een ongeremde jacht op alles wat kon branden. Bij de gemeentelijke gasfabrieken en electrische centrales bevonden zich de kleine hoeveelheden cokes en andere mijnproducten welke nodig waren voor de tot een minimum teruggebrachte productie van stroom en gas - al die openbare nutsbedrijven werden als het ware belegerd door grote menigten vrouwen en kinderen. Veelal was de politie niet bij machte om te verhinderen dat schuttingen werden afgebroken (de palen en planken werden prompt meegenomen) en dat die vrouwen en kinderen het terrein op stroomden en met brokken cokes verdwenen. Grote menigten begaven zich verder naar andere plaatsen waar zich, naar men aannam, nog cokes of sintels bevonden, bijvoorbeeld de kolenloodsen van de spoorwegen en de punten op spoorwegemplacementen waar de kolenwagons achter de locomotieven waren gevuld of waar de wagons van de kolentreinen waren gelost.
XCWie bomen in zijn tuin had staan, kon er een of meer kappen; wie geen tuin bezat of er geen bomen in had, deed zijn best elders een boom of een gedeelte daarvan te bemachtigen. Daarvoor kwamen in steden en dorpen in de eerste plaats de bomen langs de openbare weg en in parken en plantsoenen in aanmerking. Uiteraard was het kappen van die bomen bij politieverordening verboden maar er was veel te weinig politie om aan dat verbod de hand te doen houden. In Amsterdam werden omstreeks 20000 bomen geveld en de gemeentelijke autoriteiten konden het VonJ.
1 Mensink: p. 161.
delpark en een groot deel van het gedeeltelijk aangelegde Amsterdamse Bos slechts redden door beide gebieden volledig af te sluiten. De in parken en plantsoenen staande banken werden in loodsen samengebracht teneinde te voorkomen dat zij in stukken werden gezaagd en meegenomen. Talrijke steigers, op steigers staande wachthuisjes en schaftlokalen werden gesloopt en eveneens verdwenen in Amsterdam de houten paaltjes van meer dan 20 km gazon-afrastering. Ook in Den Haag verdwenen omstreeks 20000 bomen - in het centrum waar fraaie boompartijen stonden (aan het Voorhout, aan de Vijverberg en op het Plein 1813) vormden de bewoners bewakingsploegen om ze te beschermen; in totaal werd in de stad bijna 400 ha bos-, plein- en parkbeplanting gekapt. De stad Utrecht (cijfers voor Rotterdam zijn ons niet bekend) verloor ca. 5000 bomen, Hilversum verloor er 13000 en bovendien werd in het Gooi een groot deel van de bossen elandestien gekapt. In Leiden, waar meer dan 5000 bomen stonden, spaarde het publiek er welgeteld 390. 'Ook de centrale keuken', aldus een plaatselijk relaas,
XC'had veel brandstof nodig en wist daaraan niet anders te komen dan door een deel van het fraaie geboomte van Endegeest' te doen opruimen, waarvoor een veertigtal houthakkers in dienst werd genomen. Later stookte de keuken met deuren en ramen, afkomstig van door de Duitsers in Noordwijk en Katwijk gesloopte duinvilla's, welk hout eerst was bestemd voor de wederopbouw."
XCIn Hoogkarspelliet de gemeentelijke brandstofcommissie 100 bomen vellen teneinde met het hout het watergemaal in werking te houden; bijna de helft van dat hout werd gestolen. De commissie wees vervolgens op een zaterdagmiddag het restant van de bomen aan een van de wegen aan het publiek toe 'en indrukwekkend was het te zien', aldus een plaatselijk relaas, 'hoe ieder de hem toegewezen boom (soms een gedeelte daarvan) nog vóór de nacht trachtte binnen te brengen. De volgende dag stond er geen boom meer.' In deze gemeente (het kan elders ook zijn geschied) werden alle op particuliere terreinen staande bomen onteigend om de zekerheid te hebben dat de centrale keuken en de enige plaatselijke bakkerij die nog in werking was, niet gesloten behoefden te worden.' In Noordwijk trachtte de politie het kappen van bomen die openbaar bezit waren, tegen te gaan door aan ruim tweehonderd inwoners de bijlen engeschiedenis en oudheidkunde van Leiden en omstreken, XXXVIII [1946) (1947), p. 53. 'Gemeente Hoogkarspel: 'Gedenkboek' 1940-1945 (1947), p.
I Een psychiatrisch ziekenhuis bij Oegstgeest. 2 G. L. Driessen in:
zagen te ontnemen; ruim honderd maim en die als de ergste 'houtdieven' werden beschouwd, kregen van de burgemeester als straf opgelegd dat zij voor perioden variërend van twee tot zestien dagen, hout voor de centrale keuken moesten zagen en hakken.
XCHet elandestien vellen van bomen vond op grote schaal eveneens in de oostelijke en noordelijke provincies plaats, zij het dat hier ook wel gemeenten waren waar nabije bossen officieel aan de burgerij werden toegewezen. Een deskundige van Staatsbosbeheer schatte na de bevrijding dat in totaal in het gehele land (dat sluit dus het bevrijde Zuiden in) tijdens de hongerwinter uit de bossen 600 000 kubieke meter hout verdween. Daarmee verdween óók een deel van het natuurschoon, zoals in de steden door het clandestiene vellen dat daar plaatsvond, een deel van het stadsschoon verloren ging. Eertijds fraaie straten, lanen, grachten en pleinen stonden er na de hongerwinter ontluisterd bij.
XCIntussen leverde het vellen van bomen niet voldoende brandstof op. In wijken waar als gevolg van evacuatie of deportatie der bewoners lege huizen stonden, drong het publiek die huizen binnen om er niet alleen de ramen, deuren, betimmeringen en vloeren alsmede het dakbeschot te verwijderen maar veelalook de balklagen. In Den Haag werden aldus bijna 1800 panden gesloopt (hier werden voorts ruim 1000 panden ernstig en meer dan 12000 licht beschadigd), in Amsterdam vielen ca. 1500 panden met ruim 4 000 woningen (daarvan ca. de helft in de wijken waaruit de Joden waren verdwenen) aan de slopers ten offer. 'Voornamelijk speelden hier', aldus het verslag over '44 van de gemeentelijke dienst voor Bouw- en Woningtoezicht,
XC'een rol de wilde sloopploegen, z.g. 'balkenploegen', die de leegstaande percelen binnendrongen en er het 'grote hout', n1. balklagen, vloeren, kophout en trappen uit sloopten De politie bleek volslagen machteloos hiertegen op te treden. Het hout werd in de zwarte handel gebracht. De restanten werden door het werkelijk noodlijdende publiek verzameld dat, ondeskundig tussen de dikwijls gevaarlijke ruïnes rondscharrelend, meermalen ongelukken opliep."
XCIn Amsterdam, vermoedelijk ook elders, begon het slopen van de leegstaande woningen in oktober. Niet lang duurde het of deze bron om aan hout te komen was goeddeels opgedroogd. Clandestien gesloopt werden vervolgens de houten leuningen van de bruggen - twee houten
XC, Gemeente Amsterdam: Verslagen der bedrijven, diensten en commissiën, 1944, no. 14. Bouw- en Woningtoezicht
bruggen werden bovendien geheel, vijf-en-twintig goeddeels gesloopt. In een later stadium, d.w.z. begin '45, ging de gemeente er toe over, de houten straatbedekking tussen de tramsporen op te breken teneinde brandstof te verkrijgen voor de centrale keukens - nu, dat voorbeeld vond onmiddellijk navolging. 'Als illustratie daarvan diene', zo leest men in het verslag over '45 van de Amsterdamse dienst der Publieke Werken, 'dat de houtbestrating in de trambaan op de Koninginneweg' (in een gedeelte van Zuid met een naar verhouding welgestelde bevolking) 'ter oppervlakte van rond 4 500 vierkante meter of rond 275 000 straatblokjes, in slechts enkele uren door het publiek werd opgebroken en weggevoerd'! - dat was één vijftiende van de houtbestrating die in de hoofdstad in totaal door het publiek werd meegenomen."
XCHetzelfde verschijnsel deed zich voor in Den Haag waar ca. 14000 vierkante meter houtbestrating werd opgenomen, een klein deel door de gemeente (ook hier ten behoeve van de centrale keukens), de rest door het publiek; in Den Haag werd voorts een groot deel van de verharding van de paden in parken en plantsoenen losgebroken - voor die verharding waren sintels van de gasfabriek gebruikt, vermengd met asfalt en met een laagje asfalt afgedekt. Het was, al gaf het veel as, brandbaar.
XCMet dat alleverden deze en dergelijke methoden voor velen toch niet voldoende brandstof op, zelfs niet (dat was de eerste noodzaak) voor het dagelijks vuurtje in het noodkacheltje; trouwens, in de winterse weken was het toch wel hoogst wenselijk, althans uit één vertrek de ergste kou te verdrijven. Aan sintels en asfalt had men pas wat als men ze op een houtvuur kon leggen - hout, droog hout, was mèt papier om het vuur aan te maken, het eerst noodzakelijke. Als men dat hout niet ergens kon vinden of kopen (maar een zak hout kostte in Amsterdam op de zwarte markt al gauw f 40, hetgeen gelijk was aan het weekloon van een geschoolde arbeider), dan zat er niet anders op dan delen van de woning die men in gebruik had (in de regel was dat een huurwoning) te slopen: kasten, binnendeuren, de zolderbetimmering, vloerplanken; soms werden zelfs houten meubels stukgeslagen. Het Militair Gezag ging onmiddellijk na de bevrijding in Amsterdam, Rotterdam en in tien Zuidhol
1 A.V., 1945, 25, (I946?), p. 40. 2 Meegenomen werden voorts bakstenen en tegels tot een totaaloppervlak dat nog bijna twee keer zo groot was als het verdwenen houtoppervlak. Die stenen en tegels werden soms gebruikt om er stookplaatsen mee te maken maar in de regel vonden zij hun weg naar particuliere tuinen en binnenplaatsen. Aldus verdween niet minder dan 36 000 ton bestratingsma teriaal.
landse gemeenten! steekproefsgewijs na in hoeverre uit de woningen het binnenhoutwerk geheel of gedeeltelijk was verdwenen; dat bleek in Amsterdam in 15 % van de woningen het geval te zijn, in Rotterdam in 45 %, in de tien Zuidhollandse gemeenten in 12 %. In deze twaalf gemeenten was de situatie opgenomen in bij elkaar 370 gezinnen - elders in het westen des lands bezochten enquêteurs van het Militair Gezag 2164 gezinnen. Het onderzoek strekte zich op dit punt dus tot 2534 gezinnen uit I I % van die gezinnen had het binnenhoutwerk geheel of gedeeltelijk opgestookt en van die I I % behoorde meer dan de helft tot de gezinnen die een jaarinkomen hadden van minder dan f I 400. De statistische cijfers die uit deze enquête zijn gebleken (wij zullen haar in dit deel verder aanduiden als: de Enq uête van het Militair Gezag), moeten met grote voorzichtigheid worden gehanteerd", maar zij maken toch wèl waarschijnlijk dat in tienduizenden gezinnen het binnenhoutwerk van de woningen geheel of gedeeltelijk in de kachel of in het noodkacheltje is opgestookt. Menigeen stookte trouwens ook een deel van zijn boeken op - zonder papier kon men de kachel en het noodkacheltje nu eenmaal niet aan krijgen (het noodkacheltje moest trouwens op menige dag verscheidene malen aangemaakt worden) en de kranten waren miniem klein.
XC'In '40 vonden we dat we het slecht hadden, in '41 klaagden we, in '42 zuchtten we, in '43 jammerden we, in '44 hebben we geen woorden meer over voor onze ellende' - dat schreef een uit Arnhem geëvacueerde vrouw die in Oegstgeest onderdak had gevonden, begin december '44 in haar dagaantekeningen 1; begin december was overigens het dieptepunt van de ellende nog lang niet bereikt.
XCI A. van der Heide-Kort: Zij" komen ... (9 dec. 1944), p.
XCEerder vermeldden wij dat de voor het westen des lands vitale transporten der Centrale Rederij na hun hoopvol begin (een vervoer van ruim 13200 ton in de week van 18 tot 25 december) spoedig verontrustend gingen dalen. Van 25 december tot 1 januari kwam 8300 ton aan voedsel in Amsterdam aan, van I tot 8 januari 4700 ton, van 8 tot 15 januari 2 300 ton, van 15 tot 22 januari (lichte stijging!) 4800 ton, van 22 tot 29 januari welgeteld II3 ton (een katastrofale daling), van 29 januari tot 5 februari 2000 ton, van 5 tot 12 februari 5 700 ton - verder willen wij voorshands niet gaan, mede omdat in de week van 12 tot 19 februari de eerste levensmiddelen over het Ijsselmeer werden vervoerd die afkomstig waren van het Zweedse Rode Kruis.
XCDe cijfers welke wij in het voorafgaande weergaven, bepaalden voor een flink deel de distributie in het westen des lands, niet alleen in januari maar ook in een groot deel van februari (de situatie in maart en april zullen wij, aangezien toen de internationale hulp een rol ging spelen, in latere hoofdstukken behandelen), want het duurde vanzelfsprekend geruime tijd voordat bijvoorbeeld de 3 500 ton aardappelen die van 5 tot 12 februari Amsterdam bereikte, vandaar naar de andere steden in het westen was vervoerd en de 1 400 ton aan granen en aardappelmeel moest eerst naar de maalderijen worden getransporteerd en vervolgens als broodmeel bij de bakkers rondgebracht voordat dezen brood konden gaan bakken. Het totale vervoer in de acht weken van 18 tot 12 februari '45 bedroeg 41 roo ton (daarvan bestond 3 r 200 ton uit aardappelen en 5900 ton uit granen en aardappelmeel), anders gezegd: wat de Centrale Rederij volgens de plannen van Hirschfeld en Louwes in tweeweken had moeten aanvoeren, voerde zij in werkelijkheid aan in acht. Daarbij bevond zich gemiddeld per week nog geen 4000 ton aan aardappelen: minder dan I kilo per hoofd van de bevolking, en aan granen en aardappelmeel gemiddeld per week ruim 160 gram per hoofd van de bevolking. Zeker, er waren ook nog voorraden aardappelen en grondstoffen voor de meelproductie in het westen maar de daling van het vervoer over het Ijsselmeer bleef niet zonder effect. Trouwens, bij de abattoirs werd in januari nauwelijks vee aangevoerd, de voorraden grutterswaren raakten uitgeput, de productie van jam en stroop kwam tot stilstand en met de productie van gestandaardiseerde melk liep het in de tweede helft van februari mis.
XCEerder gaven wij overzichten van de gemiddelde rantsoenen in het westen des lands in de vierwekelijkse perioden 1-28 oktober, 29 oktober-c j november en 26 november=z j december. In de twee daaropvolgende vierwekelijkse perioden: van 24 december tot 20 januari en van
Tabel II: Gemiddelde weekrantsoenen der 'normale verbruikers' in de honoerprovincies, 26 november 1944-17 februari 1945 (in grammen, tenzij GIlders aangegeven) 26 nov.-23 dec. 24 dec=zo jan. 21 jan.-17 febr.
XCSuiker Brood Margarine/boterj
XColie/vet Vlees Havermout/gort Peulvruchten Suikerbieten Aardappelen Koffiesurrogaat Bloem Vermicelli Kaas jam/stroop Taptemelk (in liters)' Zout 1000 55 12 5 1000 41 z;, 35 25 50 12 5 1000 800 41 '1. 67'12 125 3 I 'I. 62'12 125 100 1000 1000 18 8 12'12 50 50 62'/2
XC, Uitsluitend voor de vier- tot veertienjarigen.januari totfebruari, was het beeld (zie Tabel II) het volgende: suiker werd in het geheel niet in distributie gebracht; het broodrantsoen daalde vanviatotgram per week; het olierantsoen,gram per week, bleef ongeveer gehandhaafd; het vleesrantsoen,gram per week (been inbegrepen) werd met ingang vanjanuari tot een kwart teruggebracht; havermout en gort waren niet beschikbaar; het rantsoen peulvruchten werd van'12 opgram gebracht; het aardappelrantsoen bleefkilo per week; het vermicellirantsoen,gram per week, viel weg opdecember en kwam wel opjanuari terug maar bleek toen te zijn gehalveerd; het kaasrantsoen werd gehandhaafd opgram; jam en stroop waren er niet meer vanjanuari af en het melkrantsoen:liter gestandaardiseerde melk, maar louter voor de vier- tot veertienjarigen, verviel op 17 februari. Daarenboven werd op 21 januari en op II februari een bon aangewezen waarop men 3 kilo van een landbouwproduct
21 17 I 100 1000 800 55 125 21 62 125 I 25 24 21 50 21 I
krijgen waarvan geen sterveling ooit had gedacht dat het in het officiële voedselpakket zou worden opgenomen: suikerbieten (toen de rantsoenen daalden, waren voordien suikerbieten, alsook tulpenbollen, al op vrij grote schaal door particulieren gekocht, althans door diegenen die er het geld voor hadden).
XCDie gemiddelde rantsoenen leverden per dag in januari 460 calorieën op (in december waren het er gemiddeld 550 geweest), in februari 340.
XCWij onderstrepen dat begrip 'gemiddelde rantsoenen' - niet alleen de variaties van week tot week maar ook de plaatselijke verschillen, samenhangend vooral met de transportproblemen, zijn geëlimineerd. In februari '45 hadden bijvoorbeeld Amsterdam en Utrecht een rantsoenering die op het gemiddelde peil lag, maar Rotterdam kende dankzij de nabijheid van de Zuidhollandse eilanden iets hogere rantsoenen, Delft daarentegen weer lagere.
XCGeven die cijfers nu een denkbeeld van wat men inderdaad op de distributiebonnen kreeg? Bepaald niet. In oktober en november waren al, zoals eerder bleek, af en toe bonnen niet gehonoreerd - als gevolg van de tegenvallende aanvoer over het Ijsselmeer, de vorst en de sneeuwval kwam het nu nog vaker voor dat men op zijn bonnen niets kon krijgen. De regelmatige gang van zaken werd trouwens óók verstoord door een toenemend aantalovervallen op levensmiddelentransporten. 'Vooral in de Jordaan', aldus het' uit eind december '44 daterende weekrapport van de Amsterdamse Voedselcommissaris, 1 'heeft het gepeupel de strijd aangebonden. Diefstallen, overvallen en plunderingen zijn daar aan de orde van de dag. Het levensmiddelenvervoer ondervindt hiervan ernstige hinder en hoewel men met man en macht probeert de transporten ongestoord over te brengen, kan niet steeds voorkomen worden dat de rovers de buit binnenhalen. Uit enkele aanvallen, welke door tijdig ingrijpen van personeel en politie zonder schadelijke gevolgen bleven, kon opgemaakt worden dat van georganiseerde terreur sprake is. Enkele verkenners meldden de aankomst van een lading levensmiddelen, waarna de manschappen bij elkaar geroepen werden om tot de aanvalover te gaan. Vele bakkerskarren, en deze week nog een vrachtwagen met 5 000 rantsoenen kaas' alsmede een veewagen, met varkens beladen, werden het slachtoffer. De motieven voor deze terreurdaden zijn slechts zelden honger en gebrek. Meestal is de drijfveer zucht naar geld en bedrijven van zwarte handel.'J.
1 Aangehaald in G. Kruijer: p. 92. 1250 kg.
XCIn januari werd de situatie in Amsterdam nog kritieker. Slechts een deel van de aardappelhandelaren was er in staat, het weekrantsoen van I kilo te leveren. Ook de aflevering van peulvruchten stagneerde, andere groenten (die waren niet 'op de bon') waren in de eerste drie weken van januari maar bij weinig groentehandelaren te koop. De bevoorrading van de centrale keukens verliep voorts zo traag dat men, al kwam men er ook op een tevoren vastgesteld tijdstip, hongerig en koud uren moest wachten voordat men het warme voedsel kon meenemen. Medio januari ondervond de aanvoer van meel vertraging, en hadden de bakkers het meel eindelijk ontvangen, dan zaten zij, voorzover zij niet van electriciteit gebruik maakten, vaak nog op de brandstof voor hun ovens te wachten.
XCAl deze moeilijkheden deden zich ook in februari voor: noch aan aardappelen, noch aan brood konden de volledige rantsoenen, hoe absurd laag ook, ter beschikking worden gesteld. Weken waren er waarin, aldus Kruijer op grond van de rapporten van de Amsterdamse Voedselcornmissaris, 'de mensen, waaronder vele jonge kinderen, zich reeds des morgens om vier uur' (beter dunkt ons: in de nacht om vier uur, en de nachtelijke temperatuur lag in februari de gehele maand door slechts even boven het nulpunt) 'in een rij opstelden tot het verkrijgen van brood. Ettelijke malen werd tot midden op de dag tevergeefs in een rij gestaan." Er werd in die periode in Amsterdam slechts op drie dagen per week brood verkocht: op dinsdag, donderdag en zaterdag. In veel winkels verkocht men dan aan elke klant maar één half of één heel brood, hetgeen betekende dat uit een groot gezin verscheidene leden uren in de rij moesten wachten. Eén dag was er: zaterdag 17 februari, waarop in vrijwel geen enkele Amsterdamse bakkerij brood te koop was. L. P. J. Braat, redacteur van het illegale blad De Vrije Kunstenaar, verliet die dag Amsterdam op weg naar het bevrijde Zuiden en constateerde in Rotterdam tot zijn verbazing 'datje er op alje bonnen brood kon krijgen en zonder dat je in een rij behoeft te staan !'2 In Amsterdam gingen in de eerste maanden van '45 de meeste bakkerijen die nog met bakkerskarren brood bij de klanten bezorgden, er toe over, die bezorging stop te zetten - de kansen op plundering, maar nu tevens door wanhopige vrouwen, waren te groot geworden.
XCDie plunderingen deden zich ook in Den Haag en in Rotterdam voor. In Den Haag vernam een journalist in januari van een bakkerspatroon,J.J.
I G. Kruijer: p. 77. 2 L. P. Braat: (1966), p. I34.
'dat in één week tijd achttien van zijn wagens geplunderd waren. Hij had zich van politiebewaking voorzien, maar zelfs de agenten slaagden er niet in, de lading te beveiligen. 'Ik loste ter waarschuwing enkele schoten in de lucht, maar de vrouwen die de kar omringden, stoorden zich er niet in het minst aan', zo vertelde mij een agent. 'Ze zeiden: 'Als je schieten wilt, schiet dan maar en schiet dan goed raak, dan zijn we tenminste uit ons lijden.' Ik had geen lef die vrouwen neer te schieten en liet ze dus haar gang gaan.' '1
XCIn Rotterdam werden van beginjanuari af alle bakkerskarren door twee extra personen begeleid om overvallen te voorkomen; inbraken in levensmiddelenzaken waren, aldus een Rotterdammer, 'aan de orde van de nacht."
XCEn hoe ging het, om slechts deze steden te noemen, in Dordrecht, Delft, Gouda, Leiden, Haarlem, Alkmaar, Bussum, Hilversum, Amersfoort, Utrecht? Wij beschikken niet over nadere gegevens - wellicht zouden ze nog uit overheidsarchieven opgedolven kunnen worden. Zouden zij, al zullen er wel plaatselijke variaties zijn geweest, een wezenlijk ander beeld bieden? Dat betwijfelen wij. Behalve op het platteland was er nu hongersnood in het gehele westen des lands.
XCIn februari '45 zagen de dagelijkse maaltijden van verpleegsters en doktoren in het Zuiderziekenhuis te Rotterdam (men houde in het oog dat in Rotterdam de schaarste op levensmiddelengebied iets minder nijpend was dan elders en dat de ziekenhuizen bij de levensmiddelenvoorziening een zekere prioriteit hadden) er, aldus een der medici, als volgt uit:
XC'Ontbijt: één sneetje droog brood met een kopje 'surrogaat-thee';
XCTwaalf uur: twee aardappelen, een enkele lepel groente en waterige saus;
XC's Avonds: één of twee sneetjes droog brood met een bord 'soep', meestal gemaakt van suikerbietenaftreksel. afkomstig uit de gaarkeuken?
XCen de vermelding van die 'soep uit de gaarkeuken' betekent dat de medische staf, die 'dag en nacht' werkte, in zoverre een aanvulling op de hongerrantsoenen kreeg dat hij, zonder dat hij bonnen had moeten inleveren, de dagelijkse porties warm eten kreeg uit de centrale keukens. Die aanvulling werd van begin februari af ook aan anderen verstrekt; Hirschfeld had toen namelijk bepaald dat 5 % van de productie van alleJ.J.
1 G. Raatgever jr.: (r946), p. r08. 2 H. Diemer: p. 3 Bok: 1944-1945 (r949), p. 24.
centrale keukens moest worden aangewend voor het verstrekken van bonloze bijvoeding aan het gehele overheidspersoneel: het technische personeel kreeg daar dagelijks een hele portie van, het administratieve een halve; diezelfde bijvoeding moest op last van de bezetter van diezelfde tijd af verstrekt worden aan arbeiders in bedrijven die nog voor de Wehrmacht werkten. Het hield allemaal de erkenning in van het feit dat wie louter van zijn hongerrantsoenen moest rondkomen, tot geen enkele normale arbeid meer in staat was.
XCDat de centrale keukens in de grootste steden eind januari en begin februari ondanks de daling van de voedselaanvoer over het Ijsselmeer nog de aardappelen kregen die zij toen in de dagelijkse 'soep' verwerkten, was te danken aan een stap die Hirschfeld bij Seyss-Inquart had ondernomen. Tijdens een gesprek dat Hirschfeld en Wolters om op 16 januari met de Reichskommissar voerden (dat gesprek komt nog aan de orde in verband met de in april gevoerde capitulatie-besprekingen), opperde Seyss-Inquart het denkbeeld, de Nederlandse spoorwegmannen door middel van het benoemen van een 'gemachtigde' te bewegen tot hervatting van hun arbeid; dan zou terstond ook meer voedsel naar het westen kunnen worden getransporteerd. Hirschfeld en W oltersom betoogden toen dat zulk een benoeming geen effect zou hebben en Hirschfeld deed een beroep op Seyss-Inquart, ten behoeve van de centrale keukens in Amsterdam, Den Haag en Rotterdam één Duitse goederentrein met aardappelen te laten rijden. Seyss-Inquart gaf aan dat beroep gehoor: eind januari arriveerde die trein met 300 ton aardappelen in het westen, twee weken later gevolgd door een tweede trein met bijna 220 ton.
XCDie aardappelen kwamen uit Drente en in diezelfde tijd werden ook Duitse goederenwagons met aardappelen gedirigeerd naar het gebied van Barneveld (die waren bestemd voor de spitters) en naar diverse steden in het westen voor de bevoorrading van de aparte centrale keukens welke de Nationalsozialistische Volkswohlfahrt had georganiseerd ten behoeve van de daar werkzame Duitse functionarissen en de overige Rijksduitsers.
XCHad de Reichskommissar niet aanzienlijk méér Duitse treinen met levensmiddelen naar de provincies Noord- en Zuid-Holland en Utrecht kunnen zenden? De gegevens ontbreken om die vraag met zekerheid positief te beantwoorden, maar het feit dat het aan Duitse kant weinig
moeite kostte om voor de twee gememoreerde transporten te zorgen alsmede de omstandigheid dat in de maanden november, december en januari grote transporten van Räumungsgüter en van dwangarbeiders uit het westen plaatsvonden waartoe goeddeels lege binnenschepen en goederentreinen daarheen waren gedirigeerd, wettigen ons inziens de veronderstelling dat Seyss-Inquart meer hulp had kunnen bieden als hij dat had gewenst.' Kennelijk wenste hij dat niet: de strafvoor de Spoorwegstaking moest de gehele stadsbevolking in het westen blijven treffen. Niet de stakers trof zij maar enkele miljoenen burgers die in directe zin met de staking niets te maken hadden gehad en voor wier levenspeil de bezetter, dat wil in de eerste plaats zeggen: de Reichskommissar, verantwoordelijk was krachtens het geldende oorlogsrecht en trouwens ook krachtens de simpelste regels der menselijkheid.
XCHet is als met de Jodenvervolging: dat de Reichskommissar en dat ook andere Duitse autoriteiten bepaalde individuele Joden of bepaalde kleine groepen Joden beschermden, zien wij niet als hun verdienste maar juist als een onderstreping van hun medeverantwoordelijkheid voor de massamoord die op de overige Joden werd bedreven. Zo ook Seyss-Inquarts concessies ten aanzien van de hongerwinter, d.w.z. zijn toestemming om de Centrale Rederij voor de Voedselvoorziening op te richten en twee aardappeltreinen te laten rijden. Beide concessies tonen aan dat hij het algemene beleid van de bezetter bepaalde. Zou Hitler aan een wezenlijk ander beleid zijn goedkeuring hebben gehecht? Wellicht niet - maar uit niets blijkt dat Seyss-Inquart op dat wezenlijk ander beleid heeft aangedrongen, ook niet toen hem duidelijk was dat door de voortzetting van de Spoorwegstaking geen enkel Duits belang ernstig werd geschaad. De politiek welke de Reichskommissar heeft gevolgd, is er in wezen een geweest van een redeloze wraak op weerloze burgers - zij paste volledig in de algemene politiek van het nationaal-socialistische Duitsland.
XCGelijk gezegd: wie in het westen des lands louter van zijn hongerrantsoenen moest rondkomen, was van begin '45 af tot geen enkele normale
I Wij herinneren er aan dat eind december '44 r65 000 ton aan roofgoederen per schip was afgevoerd en 230 000 ton per trein.
arbeid meer in staat. Een groot deel van het bedrijfsleven stond overigens stil: in de meeste fabrieken werd in het geheel niet gewerkt en in de handel ging maar weinig om. Waar nog arbeid werd verricht, begon men in de donkere maanden bij gebrek aan verlichting later dan anders en eindigde men vroeger. Bij de overheid werden de officiële werkuren geleidelijk ingekrompen totdat de ambtenaren en arbeidscontractanten slechts twintig uur per week aanwezig moesten zijn. Niet dat zij er dan allen waren! Velen hadden de kracht niet om zich naar hun werk te slepen, vele anderen gebruikten de kracht die zij nog hadden, om op het platteland voedsel te gaan zoeken.
XCMerkbaar was vooral dat de gemeentelijke reinigingsdiensten meer en meer verstek lieten gaan. In Amsterdam was het van begin oktober af niet meer mogelijk, met de gebruikelijke regelmaat het huisvuil op te halen. De straten werden er ook nauwelijks meer schoongemaakt en deze werden extra verontreinigd doordat het meeste huisvuil buiten bleef liggen. Bij het ophalen, voorzover dat nog geschiedde, konden de vuilnisauto's niet langer worden gebruikt (er was zo weinig motorbrandstof dat in Amsterdam de brandspuiten van eind januari af met handkracht naar de plaats van de brand moesten worden getrokken) - de stadsreiniging werkte een tijdlang met handkarren, bediend door personeel van de tram en van het Gemeentelijk Energiebedrijf Voor die handkarren was de afstand naar de vuilnisschuiten die het vuilnis naar de Vuilverbrandingscentrale in Amsterdam-noord moesten overbrengen 1, veelal te groot; er kwamen dus op allerlei punten in de stad noodstortplaatsen waar de bergen afval steeds hoger werden - men zag er al eind december kinderen en volwassenen met stokken in woelen op zoek naar iets eetbaars of naar iets dat men als brandstof in het noodkacheltje kon gebruiken. Veel afval werd in de grachten geworpen, in sommige zo veel dat er geen schip meer door kon" - de ratten tierden er welig. In de stadsriolering deden zich voorts tal van verstoppingen voor welke bij gebrek aan mankracht en aan hulpmiddelen niet verholpen konden worden, het kwam vaak voor dat de stinkende rioolstoffen in en onder de huizen stroomden, 'hetgeen', aldus het verslag over '45 van de Amsterdamse Stadsreiniging,
t Die centrale werd begin februari '45 stopgezet omdat zij om gaande te blijven meer energie nodig had dan ze aan de Electrische Centrale Noord afleverde. 2 Na de bevrijding werd ca. 13000 kubieke meter van dat afval uit de Amsterdamse grachten gebaggerd.
'voor de bewoners der betreffende percelen en omgeving een ware plaag was. Bovendien hadden verschillende inwoners in de straten en de trottoirs gaten en kuilen gegraven en daarop de huisafvoerleiding aangesloten om aan de overlast van verstopping te ontkomen ... Het mag een wonder worden genoemd dat geen ernstige epidemie is uitgebroken.'!
XCIn de andere grote steden in het westen deden zich overeenkomstige moeilijkheden voor, zij het dat de gemeentelijke reinigingsdienst in Rotterdam althans tot eind '44 enige hulp ontving van burgers die in bepaalde wijken het huisvuil met handkarren verzamelden voor overbrenging naar de noodstortplaatsen. Ook in Den Haag liep het spaak met het vuilnisophalen; hier trachtte de gemeente de Z.g. schillenboerenbij het ophalen in te schakelen - werk hadden die toch niet meer: de kleine hoeveelheid aardappelen die men wekelijks kreeg, werd door bijna een ieder in de schil gekookt en koolstronken e.d. werden in kleine stukjes gesneden in plaats van weggegooid. In Utrecht wist het gemeentebestuur niet zonder succes een nieuwe vuilophaaldienst te organiseren, geleid door personeel van de Luchtbeschermingsdienst; diegenen die hun afval wilden laten weghalen, betaalden daarvoor een gering bedrag. Ook hier werden nauwelijks meer eetbare resten opgehaald. 'De pachters van huisvuil van de gemeente Utrecht die vroeger op de opslagplaats enkele varkens snel vet zagen worden, konden in I944' (d.w.z, van begin oktober af) 'zonder bijvoeding op hetzelfde terrein geen kippen in leven houden', aldus later een deskundige op het gebied van de besmettelijke ziekten die, zoals al bleek met betrekking tot de directeur van de Amsterdamse Stadsreiniging, bevreesd was geweest dat de hongersnood door de er uit voortvloeiende vervuiling der steden gepaard zou gaan met epidemieën.'
XCIn de vervuiling der steden werd, zou men kunnen zeggen, de desintegratie der samenleving zichtbaar - een desintegratie welke door ieder diewerden gebruikt. 3 G. D. Hemmes in: Medische ervaringen in Nederland tijdens de bezetting 1940-1945
! Gemeente Amsterdam: 1945, p. 9. 2 Elke stad kende in die tijd schillenboeren die een vergunning hadden om met een kar de huizen langs te gaan waar zij aardappelschillen, oneetbaar geachte delen van groente en etensresten ophaalden welke meestal als varkensvoer
niet volledig opging in de problemen van het dagelijks bestaan (daarbij mag, wat de mannen betreft, het gevaar om als razzia-slachtoffer in Duitse handen te vallen, geen moment worden vergeten), met diepe bezorgdheid werd gadegeslagen. In een maatschappij welke na vier-en-een-half jaar bezetting, al het ingrijpen van de bezetter ten spijt, in wezen nog een ordelijk karakter had gedragen, gingen zich chaotiseringsverschijnselen aftekenen en ontwikkelde zich een verwoede worsteling om het hoofd boven water te houden, waarvan de zwakken in de samenleving het slachtoffer dreigden te worden - een worsteling die door velen, met name door diegenen die werkzaam waren in de sector van het onderwijs, vooralook werd gezien als een gevaar voor de opgroeiende generatie.
XCHoe, ondanks de Duitse dwang en de Duitse vorderingen en ondanks de koude en de hongersnood, dat onderwijs gaande te houden?
XCIn Amsterdam konden alle leslokalen van begin november af nog ietwat verwarmd worden maar de voorraden brandstof raakten spoedig op. In veel scholen werd ingebroken: de schoolbanken en -borden konden droog kachelhout opleveren. Om die inbraken tegen te gaan gingen onderwijzers als bewakers fungeren. 'De bewakers', aldus het onderwijsverslag van de gemeente Amsterdam,
XC'mochten een kachel aanhouden 1 en velen maakten van de gelegenheid gebruik, daarop hun potje te koken, ja zelfs dat van de buren. Weliswaar slonk daardoor de brandstoffenvoorraad in tal van scholen snel, maar de banken en schoolborden bleven behouden en dat was al veel gewonnen."
XCDe kerstvakantie werd in Amsterdam verlengd, nadien hield men, zolang het vroor en ook nog enige tijd langer, de scholen gesloten - pas tegen medio februari werd het onderwijs hervat, althans in de scholen waar men nog voldoende brandstof had om tenminste enkele lokalen te verwarmen (de helft of meer van de lessen verviel dan); voor scholen die in het geheel geen brandstof bezaten, werd bepaald dat de leerlingen per week tweemaal twee uur op school moesten komen, 'de voornaamste bezigheden waren', aldus het Amsterdamse onderwijsverslag, 'bespreken van de huiswerktaken, lichamelijke oefeningen, wandelen, handenarbeid, zingen en vertellen." Niet lang duurde het of die regeling gold op alle scholen want die welke nog brandstofbezaten, moesten hun voorraad
1 Veel scholen voor lager onderwijs hadden toen nog in elk lokaal een aparte kolenkachel. 2 (Gemeente (1947), p. 1. A.v., p. 2.
afstaan aan de centrale keukens.' 'Dat verreweg de meeste scholen, zelfs onder de ongunstigste omstandigheden, haar poorten voor de jeugd geopend hebben gehouden, is te danken', zo leest men in het Amsterdamse verslag,
XC'aan de voorbeeldige houding van het overgrote deel van het onderwijzend personeel, dat met voorbijzien van eigen nood en leed de belangen van het zwaargetroffen Amsterdamse volkskind bleef voorstaan. De onderwijzers [en onderwijzeressen] begrepen, welk een weldadige invloed het verblijf in de vertrouwde intimiteit der klassen zou' uitoefenen op het gemoed van de vele kinderen, die waren komen te leven in een atmosfeer van druk en spanning en in vele gevallen ook van bederf en voor wie het begrip 'thuis' dikwijls alle aantrekkelijkheid verloren had.?
XCEr was overigens in Amsterdam veel schoolverzuim. Een enquête, gehouden op 90 lagere scholen met een totaal van bijna negentienduizend leerlingen, toonde aan dat van die leerlingen in de herfst van '44 ca. 20% afwezig was en van februari '45 afbijna 40%; bij de leerkrachten steeg het percentage afwezigen van 13 in oktober tot 19 in april.
XCWij nemen aan dat het algemene beeld dat uit deze Amsterdamse gegevens inzake het lager onderwijs oprijst, min of meer ook de situatie elders weergeeft, met dien verstande dat daar waar men al in een vroeger stadium geen brandstof voor de scholen meer had, deze ook eerder werden gesloten.'
XCBij de scholen voor voortgezet onderwijs waren de moeilijkheden niet geringer, ja in zoverre waren zij nog groter dat van de mannelijke leerlingen van zestien jaar en ouder velen uit angst voor razzia's van de scholen wegbleven en in het algemeen heel wat oudere leerlingen, jongens zowel als meisjes, veelvuldig afwezig waren doordat zij voor de gezinnen waartoe zij behoorden, voedsel gingen zoeken op het platteland. De meeste docenten voor het voortgezet onderwijs bleven desondanks hun best doen, zij het dat in het westen des lands' buiten devan het land vaak ook scholen gevorderd voor de eerste huisvesting van evacué's. In
I Medio maart werden alle scholen gesloten in verband met de paasvakantie; de duur daarvan was op vijf weken bepaald. 2 p. 2-3. 3 In de stad Utrecht gebeurde dat bijvoorbeeld al op IS november. 4 In het oosten en noorden had men, meer nog dan in het westen, last van het vorderen van schoolge bouwen door de en andere Duitse instanties; zo waren in Zwolle in september '44 van de 39 schoolgebouwen al zS gevorderd. Later werden in deze delen
(verlengde) vakanties slechts les werd gegeven op drie halve dagen per week of maar op één halve dag. 'In de ijskoude lokalen', aldus het departementale onderwijsverslag waarin de hongerwinter wordt behandeld,
XC'verenigden de leerlingen zich dan in zoveel klassen als er docenten aanwezig waren. Voor elke dag moest een andere rooster gemaakt worden. de gemaakte taken ingenomen, nieuwe taken behandeld en opgegeven. Van thuis studeren kwam echter in die laatste winter niet veel Er waren docenten die de ondergedoken jongens van de hoogste klas persoonlijk thuis bezochten om hun studie te animeren. En verder moest vooral de vrouwelijke jeugd er op uit om hout te kappen of voedsel te halen.' I
XCWij vermeldden al dat in het westen des lands van eind' 44 af tulpenbollen en suikerbieten werden gegeten en dat suikerbieten eind januari zelfs voor de eerste keer in de officiële distributie werden opgenomen. Dat deze producten in aanzienlijke hoeveelheden als voedingsmiddelen konden worden verkocht, lag voor de hand: de normale handel in tulpenbollen lag stil en wat de suikerbieten betrof, had het geen zin, ze naar de suikerfabrieken over te brengen aangezien die wegens gebrek aan brandstof niet in bedrijf waren gesteld. Zowel voor tulpenbollen als voor suikerbieten stelde de Voedingsraad, het officiële adviescollege van de dienst van Louwes, recepten op. In tulpenbollen zat veel zetmeel en men kon er met wat hulpmiddelen als aroma en zout (als men die bezat!) een 'soep' van trekken, men kon ze ook in plakjes snijden en dan met olie bakken of zonder olie poffen, dat alles op het noodkacheltje. Over de smaak werd verschillend geoordeeld. Die van suikerbieten daarentegen (de pulp kon men in de stamppot doen of men kon er een soort pannekoekjes van maken) werd vrij algemeen als nogal vies ervaren; bovendien hadden de suikerbieten slechts een geringe voedingswaarde: die van het dagelijks rantsoen dat men begin '45 kreeg, werd door een pond suikerbieten met niet veel meer dan IQ % verhoogd. Hoe ernstig
XCmet turf werden gestookt; elders stookte men ze met bonenstro of met hout. In de stad Groningen moest het lager onderwijs bij gebrek aan brandstof na de kerstvakantie worden gestaakt, het voortgezet onderwijs werd onregelmatig gegeven.
XCI Min. van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen: Hef onderwijs in Nederland. Verslag over de jaren 1944, 1945 en 1946 (I949), dl. IJ, p. 423-24.
de hongersnood ook was, een flink deel van de consumenten weigerde suikerbieten te kopen zodat de groentehandelaren met een deel van hun voorraad bleven zitten en wanneer suikerbieten een hoofdbestanddeel vormden van het warme eten dat de centrale keukens verschaften (in januari en februari was dat menigmaal het geval), rezen er telkens protesten tegen die kwalijk riekende roze 'soep'. Men kon het de koks van de centrale keukens niet kwalijk nemen: er wàs vaak geen ander 'vast' voedsel dat zij met wat aardappelen in het water konden doen. Trouwens, in Schiedam werden in die tijd erwtenpiksel en tot meel vermalen inferieure partijen bruine bonen in de 'soep' der centrale keukens verwerkt, hetgeen 'uiteindelijk daarop neer(kwam) dat', aldus het Schiedamse gemeenteverslag over 1945, 'in de voedselvoorziening veevoeder geschikt gemaakt werd voor menselijke consumptie."
XCNoodgedwongen zocht men ook naar andere aanvullingen der rantsoenen. Sommigen trachtten meeuwen te vangen door ze met een hengel uit de lucht te 'vissen' (ze smaakten traanachtig en er zat weinig vlees aan), anderen maakten jacht op katten en honden. De helft van alle huisdieren verdween - één op de vijf van die huisdieren werd door de gezinnen die ze in huis hadden gehad, opgegeten. 'We hebben hond gegeten', vertelde veel later iemand die in de hongerwinter nog maar een jongen was":
XC'Heb ik gejat van een politieagent. Niet te geloven: uit z'n fietstas. Waar ik nu over spreek, dat was in de diepste ellende van de hongerwinter. We hadden niks te vreten. Thuis kwam ik met die stukken vlees. Moeder zei dat het hond was. Maakt niks uit! Dat kwam op tafel! Dat was een feest! We hebben heellangzaam gegeten. Die botten die kregen we ook kapot, maakte moeder meel van"
XCniets wat eetbaar was of eetbaar gemaakt kon worden, werd weggegooid.
XCMen had eigenlijk altijd honger. Een sigaret (maar sigaretten waren slechts verkrijgbaar op de zwarte markt) kon helpen tegen dat hongergevoel - zo ook elk artikel dat, al had het geen voedingswaarde, voor
1 (Gemeente Schiedam) (1946), p. II4. 2 Johan V. in: (1977), p. 16, 18. 'Antoon Coolen hoorde na de bevrijding hoe een familie in het westen des lands na lang aarzelen en met verdriet besloten had, de eigen hond waarvoor men in het geheel geen voedsel meer had, op te eten. Toen er tenslotte alleen nog maar wat botjes over waren, zei hetjongste kind: 'Wat jammer dat hij er nu niet meer is want nu zouden we net een bord met botjes voor hem hebben.' (Antoon Coolen, 2 sept. 1961)
een korte tijd de maag vulde. Een product dat men 'slagcrème' noemde, werd het meest populair. In januari '45 en volgende maanden 'verrezen', aldus een Haags journalist,
XC'de slagcrème-winkels als paddestoelen uit de grond; elke straat van enige betekenis bezat een of meer zaken met het opschrift 'Heden slagcrème', en het publiek stroomde toe, betaalde 50, 75 cent, zelfs een gulden, voor een portie inderdaad smakelijk uitziende substantie, bestaande uit niets anders dan opgeklopt schuim van suikerbietenwater, waar men vóór 1940 nog geen halve cent voor zou hebben gegeven. 'Pudding met slagcrème' vormde wel het toppunt van culinaire luxe: een combinatie van iets dikker schuim met dun schuim, en dat moest dan ook minstens een daalder' kosten. De hongerlijdende mensheid vloog er op af, stond er zelfs voor in de rij, blij tenminste nog iets zonder bon te kunnen kopen", al bedroeg de voedingswaarde dan ook vrijwel nihil."
XC'De menigte', aldus de Amsterdammer A. J. A. C. van Delft,
XC'betaalde in de z.g. 'slagcrème-salons' exorbitante prijzen voor 'n stukje papier, waar men wat luchtcrème op spoot: fO,25, fO,50, f r en f z, al naar gelang het spuitende kraantje enkele keren werd opengedraaid; het geld vloeide daar als waardeloos, terwijl aan de deur dier 'salons' 'n employé van het zaakje, of medevennoot, droge 'wafelschijfjes' voor f 0,50 per stuk aanprees, die vroeger tien voor een cent gingen."
XCHet is de verdienste geweest van deze laatst aangehaalde auteur, A. J. A. C. van Delft, dat hij van juni '42 af nauwkeurig heeft genoteerd hoeveel geld voor een bepaald artikel op een bepaalde dag op een bepaalde plaats werd gevraagd in de zwarte handel die, met name in de grote steden (van Delfts gegevens zijn hoofdzakelijk uit Amsterdam afkomstig), op straat werd bedreven. Hij noteerde op 27 oktober '44:
XC'Allerlei suikerwerken mochten niet langer gemaakt worden. De straathandel wierp er zich direct op en op de Nieuwendijk kon men uit kartonnen doosjes,
XC, f 1,50. 2 Hier en daar waren nog restaurants waar men iets warms te eten kon krijgen zonder dat men bonnen behoefde in te leveren. Daar liep het zo storm dat klantenkaarten moesten worden uitgegeven en de uitgifte daarvan 'leek een veldslag', aldus een relaas uit Amsterdam. 'De restaurants waren niet verwarmd, zodat iedereen zijn winterjas aanhield ... Men moest vork, lepel en mes meebrengen omdat deze op grote schaal gestolen werden. Men gebruikte ze als ruilmiddel bij de boeren.' (G. de Clercq: Amsterdam tijdens de hongerperiode. p. 30) J. G. Raatgever jr.: Van Dolle Dinsdag tot de bevrijding, p. 91-92. 4 A. J. A. C. van Delft: Zwarte handel. Uit de bezettingstijd 1940-1945 (z.j.), p. 56.
waarmeejonge meisjes, pinda-chineesjes en kinderen ventten, kopen: 1 stroopbrokje, waarvan de vroegere prijs vier stuks voor 1 cent was ... tegen f 0,25 per stuk.
XCEén zak snoepjes, z.g. zuurtjes (vroeger f 0,15) ad f 4,50.
XCVijftaai-taai-koeken (vroeger fO,IO) ad î z.ço.'
XCPrecies vier maanden later evenwel, nl. op 27 februari '45, constateerde van Delft dat in de Tweede Laurierdwarsstraat (in de Jordaan) 'één stuk taai-taai (?) in olie gebakken', voor f 12,50 werd aangeboden. Elders in Amsterdam werd diezelfde dag voor 'één stukje vuile chocolade' fIS gevraagd en 'één onsmakelijk uitziend broodje dat vroeger stellig geen drie centen gekost zou hebben, ging voor f 3.'2
XCOm een denkbeeld te krijgen van de huidige (I98I) waarde van de bedragen die wij zojuist hebben genoemd, dient men ze globaal gesproken mette vermenigvuldigen: voor een portie 'opgeklopt schuim van suikerbietenwater' werd dus naar de huidige waarde f ro of meer gevraagd, voor 'één stuk taai-taai (?) in olie gebakken' fvoor 'één stukje vuile chocolade' fWij komen in dit hoofdstuk op de zwarte handel in de hongerwinter nog terug maar willen hier reeds onderstrepen dat er in de stadsgebieden in het westen grote bevolkingsgroepen waren voor welke het volstrekt uitgesloten was, dergelijke bedragen neer te tellen. Er was exorbitant veel geld in omloop maar het was ongelijk verdeeld en het mocht dan waar zijn dat men, doordat textiel, schoenen en huisraad in de normale handel nergens te koop waren en voor het geslonken distributiepakket minder betaald behoefde te worden dan vroeger, bij een gelijkblijvend inkomen geld over had, maar in talloze gevallen was dat geen groot bedrag. De meeste geschoolde industrie-arbeiders verdienden niet meer dan fper week en toen de industrie in septemberoktober '44 bij gebrek aan energie werd stilgelegd, ontvingen zij daarvan als wachtgeld slechts%: f 35 per week. Rentetrekkenden onder de Invaliditeits-, de Ouderdomsen de Weduwenen Wezenwet (wij schatten hun aantal in de steden in het westen des lands op ca. honderdduizend) ontvingen veel minder; hetzelfde gold voor talrijke gepensic
10 125, I 50. 50 70 , A.v., p. 3 I. 2 A.v., p. 53.
neerden, om dan nog maar te zwijgen van de armlastigen waarvan er alleen al in Amsterdam ca. tienduizend waren. De leden van al deze maatschappelijk uiterst zwak staande groepen waren hoogstens in staat om te betalen wat op de bonnen en als normale aanvulling daarvan ('vrije' groente bijvoorbeeld, als die was aangevoerd) beschikbaar was. Daar hadden zij dan misschien nog juist het geld voor, maar het beschikbaar zijn van dat geld betekende nog niet dat zij de desbetreffende levensmiddelen inderdaad in huis kregen. Velen hadden de kracht niet om urenlang in weer en wind in de rij te staan hetzij bij de winkels, hetzij bij de uitdeelposten van de centrale keukens, evenmin om er op uit te trekken om brandstoffen te zoeken, en wie dan niet regelmatig hulp ontving van familie, van vrienden of van de buren, werd in een ijskoude woning aan volledige verhongering blootgesteld. Alleenstaande bejaarde vrouwen en alleenstaande bejaarde mannen kregen het het moeilijkst, de mannen (velen hunner konden slecht voor zichzelf zorgen) nog meer dan de vrouwen. Was vóór de hongerwinter meestal de weerstand groot geweest om in een gemeentelijk of ander bejaardentehuis opgenomen te worden, nu deed zich het omgekeerde voor: in Amsterdam (en het zal in de andere steden wel niet anders zijn geweest) kwam bij de afdeling Maatschappelijk Werk van de Gemeentelijke Geneeskundige en Gezondheidsdienst een stroom van aanvragen binnen, waar die afdeling, aldus het verslag van de GGD, 'vrijwel machteloos' tegenover stond. 'De aanvragen', aldus het verslag,
XC'betroffen meestal personen die of verhongerd Of vervuild, verluisd, incontinent, zonder kleding of verwarming of verlichting en zonder verzorging zich in vrijwel lege woningen bevonden waar alles wat los en vast was, reeds was opgestookt. Door gebrek aan stroom was aan reiniging of ontsmetting niet te denken.'
XCKon dan andere hulp worden geboden? Neen: 'gemeentelijke, kerkelijke en particuliere verzorgingshuizen moesten wegens gebrek aan personeel en onmogelijk geworden voedselaanvoer hun deuren sluiten." Het gesloten houden van die deuren was in menig geval gelijk aan een doodvonnis.
XCHet bestaan in de hongerwinter was evenwel niet alleen voor ouderen moeilijker dan voor jongeren, er trad globaal gesproken ook een zekere sociale differentiatie op waarbij de beter gesitueerden er als groep veelal
I Gemeente Amsterdam: 1945, p. 10.
minder goed in slaagden het hoofd boven water te houden dan diegenen die het in hun leven nimmer breed hadden gehad. Die laatsten waren gewend aan een harde strijd om het bestaan. Bezaten zij enig extra geld, dan hadden zij er in het algemeen geen enkel bezwaar tegen om er zwart levensmiddelen voor te kopen - anderzijds waren er vermogenden die zo gehecht waren aan hun bezit dat zij innerlijk niet bij machte waren over te gaan tot zwarte aankopen van enige omvang. In Heemstede waar de Luchtbeschermingsdienst in de hongerwinter overwoog een speciale hulpactie op touw te zetten, 'bleek bij vergaderingen met de blokhoofden uit de gemeente dat', aldus een relaas uit '46,
XC'in de blokken waar de beter gesitueerden woonden, de nood het grootst was en de meeste honger geleden werd, want de blokhoofden van de arbeiderswijken konden verklaren, een dergelijke hulpactie niet te behoeven te organiseren, ten eerste omdat niet alleen de algemene toestand daar beter was, maar dat het onderling hulpbetoon zeer veel groter was.
XCAls oorzaak kan hiervoor aangenomen worden:
XCa. Meer kracht en energie voor het in weer en wind'sIepen' (het van verre halen van levensmiddelen).
XCb. Hoog percentage van zwarthandelaren.
XCc. Zeer hoge lonen voor Wehrmacht-werkers.
XCd. Betere bekendheid met de gezinstoestanden der mede-straatbewoners.
XCe. Minder egoïsme en meer bereidheid soort- en lotgenoten te helpen.
XCIn de blokken der beter gesitueerden heersten naast overvloed de bittere en veelalonbekende armoede en het gebrek dier dagen, terwijl zonder aansporing (de zeer goede uitzonderingen daargelaten) men zich liever niet met zijn medemens bemoeide, terwijlook het schaamtegevoel velen weerhield bij anderen aan te kloppen. Het behoorde in deze buurten volstrekt niet tot de uitzonderingen, dat in het ene gezin dagelijks op de de gehele dag brandende kachel vlees en vis gebakken werd en het buurmansgezin een z.g. 'schillenwijk' had en o.a. bij het eerstbedoelde gezin de aardappelschillen weghaalde om zich daarmee in het leven te houden."
XCAannemelijk lijkt ons dat deze tegenstelling zich niet alleen in Heemstede heeft voorgedaan en dat men dus in het algemeen in veel arbeidersgezinnen de ontzaglijke moeilijkheden van de hongerwinter beter heeft kunnen opvangen dan in veel gezinnen van meer gegoeden, maar, gelijk al aangeduid: van opvangen van de moeilijkheden was in het geheel niet of nauwelijks sprake bij diegenen die een nog lager inkomen
, Brief, 18 juli 1946, van H. C. Determeijer aan het RvO (Doc I1-332, e-I).
hadden dan de doorsnee-arbeider of die, om welke reden ook, hulpbehoevend waren en geen hulp ontvingen. Laat ons ook de gevolgen niet vergeten van de razzia's welke in de laatste maanden van '44 in het westen des lands waren gehouden: tienduizenden vrouwen en in veel gevallen: vrouwen met jonge kinderen, hadden hun man zien wegvoeren en stonden er nu alleen voor. Enkelen hebben hun ervaringen op schrift gesteld. Wij willen eerst een beeld geven uit Rotterdam; een Rotterdamse vrouw, moeder van vier kinderen, in januari '45:
XC'Op I I november 1944 de zware slag: papa wordt half ziek door de Duitsers weggehaald ... Papa was slager, dus wij kregen geen vlees meer.' f 26 per week was wat ik kreeg. In oktober 2 mud gaskolen en verder niets meer. Dus gingen mijn kinderen's morgens voor zij aten eerst sintels zoeken, wel eerst 'n half uur lopen in de sneeuwen dan zonder eten of drinken, want ik kon hun niets warms geven. Dan zes à zeven keer zo'n kacheltje aanmaken en geen hout. Dan kwamen ze werkelijk huilende terug, de handen bevroren en bevroren tenen, en dan maar gauw het potkacheltje aan, maar dat duurde soms wel een half uur eer het aan was. Een grote linnenkast, trapleer, grammofoonplatenkast, kinderspeelameublement enz. enz. moest er aan geloven, niets geen spelletje en speelgoed hebben ze meer, alles verbrand.
XC's Morgens om half elfkregen we de gaarkeukensoep; dat was het eerste ontbijt en's avonds om te rekken, om zes uur, twee hele dunne boterhammen, dat was al wat wij aten. Hadden wij 's zondags stamppot van zuurkool, dan waren we gelukkig (halve liter p.p.), want dat voedde meer als bietensoepwater. Dan waren er dagen dat er geen brood was; dan aten die lieverds I kilo tulpenbollen, gekookt of gepoft of gebakken, en deze kostten f 5 per kg .
XC. . . Op mijn verjaardag, op 27 december, dus na Kerstmis, heb ik mijn kinderen zonder eten naar bed moeten laten gaan en zaten we in de kou en hebben met een deken om en met verstijfde vingers de dag doorgebracht. En toch bleef het warm in ons hart, want des avonds knielden wij met zijn vijven en als ik dan gebeden had voor iedereen, neen, dan ging ik weer met nieuwe moed slapen."
XCEen Haagse vrouw in februari of maart' 45:
XC'Met zes kinderen ben ik achtergebleven, nadat mijn man maanden geleden werd weggevoerd. Wij gaan 's avonds maar vroeg naar bed, uitkleden doen wij ons niet meer, omdat ik al vele dekens geruild heb voor eten. Ik hoop dat mijn20
I D.w.z.: de slagerij werd gesloten. 2 E. M.-A. in: ill (1947), p. 76.
kinderen deze nacht door mogen slapen en er geen een huilende wakker wordt vanwege de honger die hem plaagt. Ik zelf slaap op de grond, want ons ledikant is verbrand. Morgen zal ik mijn linnenkast kapot hakken, want anders weet ik niet, hoe de luiers van mijn baby droog te krijgen. 's Nachts wordt mijn oudste wakker en zegt dat hij niet meer kan slapen: hij heeft zo'n honger. Tastend in het donker zoek ik in de keuken waar ik weet dat nog een koolstronk ligt en geef hem die. Ik ben de wanhoop nabij en denk dat dit toch niet mogelijk kan zijn dat ik mijn kinderen voor mijn ogen zal zien sterven van de honger.
XCIk moet zien, vandaag weer wat te gappen of te ruilen om vandaag met ons zevenen weer te leven. Ik heb nog een pak van mijn man hangen. Al krijg ik er maar een half brood voor! Ik ben radeloos van angst, ziek van ellende en aan een diepe wanhoop ten prooi. Mijn kinderen zijn skeletten"
XCkennelijk waren die kinderen voor hun voeding nagenoeg uitsluitend afhankelijk van wat in de rantsoenering verkrijgbaar was. Maar dat was de situatie die zich in zo veel gezinnen voordeed! Ook daar waar de moeders van het minieme beetje dat ze zelf kregen, nog een deel aan hun kinderen gaven ('het vlees van de moeders', zo werd na de hongerwinter wel gezegd, 'zat aan de botten van de kinderen"), leden die kinderen toch bittere honger.
XCTot die bittere honger is het over het algemeen pas gekomen in de tweede helft van november. Kinderen en moeders met kinderen die huis aan huis aanbelden met de vraag of men wat brood of een paar aardappelen kon missen, zag men in Leiden pas begin december. In het midden van die maand schreef een inwoonster van Den Haag in haar dagboek (19 december): 'Een slager en een kruidenier hebben afgesproken, driehonderd mensen' (hun vaste klanten) 'gratis een maaltijd te geven: wortelen, aardappelen, klapstuk. Allen stonden in de rij. Grote opwinding. Ineens
, M. Klee-Ripson in (Neder!. Vrouwen Beweging): (I956), p. I43-44. 2 Aan de andere kant steeg het aantal gevallen waarin kinderen verlaten werden. De Amsterdamse Armenraad had er op I januari '40 zes-en-zeventig, op I januari '45 tweehonderddrie onder zijn hoede. Wij veronderstellen dat dat laatste cijfer in de eerste drie maanden van '45 is gestegen: toen waren de omstandigheden immers nog veel moeilijker dan in de laatste maanden van '44.
lag een vrouw met twee kinderen uitgehongerd op de knieën te smeken, ook mee te mogen eten, al waren zij geen klant.'!
XCDezelfde dagboekschrijfster twee weken later (Nieuwjaarsdag): 'Zo juist kwam er iemand aan de deur die vroeg aardappelschillen om op te eten." Het was de eerste keer dat dat gebeurde. Ook de laatste? Wij betwijfelen het. Zoals wij al weergaven, waren er in Heemstede gegoeden die de minieme rantsoenen trachtten aan te vullen door elke dag woningen langs te gaan waar, naar zij wisten, de aardappelschillen niet werden opgegeten. Men bereikte in de hongerwinter telkens opnieuw een stadium waarin gedacht werd: erger kan het niet - en dan werd het toch nog erger.
XCDit alles betekende niet dat het gehele leven in een doffe somberheid wegzonk. De Rotterdamse arts Mees schreef op 21 februari dat de stemming van de vrouwen die in lange rijen bij de uitdeelposten van de centrale keukens stonden te wachten, 'vaak wonderbaarlijk goed' was; 'men lachte en schertste, terwijl er zo nu en dan eens iemand van zijn stokje ging ... Met humor en gelach praatte men over het eten' (namelijk over de bar slechte kwaliteit) 'en er werd vaak de spot gedreven met iemands vermagering en met het knorren van zijn maag. Maar de laatste tijd' (de tweede helft van februari dus) 'vermindert die opgewektheid toch wel en de stemming wordt steeds gedrukter." Geen wonder: waren de rantsoenen in januari alontstellend klein geweest, in februari werden ze nog kleiner. 'Dikwijls zag men' (wij geven opnieuween observatie uit Rotterdam weer) 'buiten de deur van de uitdeelpost dat sommige mensen hun honger niet langer konden bedwingen en op straat reeds de soep gulzig naar binnen slurpten' (dan was ze ook nog niet koud geworden). 'Eens, toen men bij het binnendragen van een gamel een weinig morste, zag men enkele hongerige voorbijgangers die zich op de grond lieten vallen en als honden de soep van de stoeprand likten."
XCOver de hongersnood en zijn gevolgen, met name op medisch gebied, hebben wij straks meer te schrijven; wat wij hier willen onderstrepen is dat die hongersnood bij de stedelingen meer en meer het bestaan bepaalde, uiterlijk èn innerlijk: uiterlijk omdat de korte winterdag zijn voornaamste inhoud vond in datgene wat met de voeding te maken had (de dagelijkse tocht naar de uitdeelposten van de centrale keukens of, als20
1 M. E. H. Sandberg-Gelsweit van der Netten: dl. II (1956), p. 33. 2 A.v., p. 34. 3 H. Mees: p. 583. 4 M. Koster: (z.j.), p. 19 20.
men geen weekkaart van die keukens bezat, naar de winkels; de worsteling om het noodkacheltje brandend te houden; het zoeken naar sintels of houtj es, het navraag doen of de bakkerij die gisteren en vandaag dicht was, misschien morgen weer brood zou hebben en dan moest men zo tijdig opstaan dat men om vier uur, bij het einde van de spertijd, in de rij zou kunnen gaan staan), en innerlijk omdat de honger steeds meer het gemoedsen gedachtenleven ging bepalen en, dat doende, menigeen voor onaangename verrassingen plaatste. 'Het ergste van de honger was', stond in de in '45 verschenen waardevolle bundel Burgers in bezettingstijd te lezen, 'dat hij onze morele aftakeling bewerkstelligde, dat hij ons geestelijk in ons hemd zette' - ja, de 'deugden van offervaardigheid, gastvrijheid, onbaatzuchtigheid' waren wel steeds hemelhoog geprezen maar daar stond nu het ervaringsfeit tegenover dat zij 'op de loop gaan wanneer onze primaire driften in het geding komen', en daarbij 'denk ik niet in de eerste plaats aan de zwarthandelaren die meenden van de nood van hun landgenoten te profiteren, nee, ik bedoel dat ieder die honger had, hart en nieren van zijn naaste gegeten heeft.'!
XCZo vond de desintegratie van de maatschappij haar weerspiegeling in een verschuiving van krachten bij de individuele mens - verschuiving in zoverre dat de etensdrift, d.w.z. de drift tot zelfbehoud, bij menigeen aan het geweten het zwijgen oplegde en hem bracht tot daden waarin een natuurlijk en primitief egoïsme ongeremd werd uitgeleefd. Er werd tegen dat uitleven herhaaldelijk en systematisch gewaarschuwd: door hen die beseften dat het er juist nu op aankwam de normen welke men steeds in acht had genomen, trouw te blijven, door predikanten ook en door priesters, met name door aartsbisschop de Jong en door de bisschop van Haarlem, mgr. J. P. Huibers, die op Oudejaarsdag '44 in alle kerken en kapellen van het aartsbisdom Utrecht en het bisdom Haarlem een herderlijke brief lieten voorlezen- waarin zij een bewogen beroep deden op de boeren en de schippers om de voedselvoorzieningsautoriteiten zoveel mogelijk te helpen en op de gelovigen in het algemeen om de naastenliefde te betrachten: 'hoe zal God onze gebeden kunnen verhoren, als wij niet van hetgeen wij zelf nog hebben, meedelen aan hen die niets meer hebben' - brief ook waarin zij het 'schandelijk bedrijf' van de zwarte handel brandmerkten. Maar och, zij wisten zelf, de twee katholieke zieleherders, dat, los nog van het feit dat maar een deel van hunJ.
1 Romijn in: p. 67-68. 2 Tekst d.d. 20 dec. 1944 in S. Stokrnan: p. 301-05.
volgelingen de kracht opbracht om de erediensten te bezoeken, hun oproep 'tot behulpzame liefde' bij velen zonder weerklank zou blijven. Het was in diezelfde dagen dat men de aartsbisschop 'uit het diepst van zijn hart', schrijft zijn biograaf Aukes, hoorde zeggen dat hij walgde van het leven: 'Taedet me vivere:
XCTot aan het begin van de hongerwinter was de medische toestand in bezet Nederland niet onbevredigend geweest, zij het dat de schurft zich had uitgebreid, dat in arme wijken veel hoofdluis bij kinderen voorkwam en dat de cijfers van de sterfte aan tuberculose en difterie waren gestegen; die laatste ziekte had zich eerder in de bezetting een tijdlang epidemisch uitgebreid. Tot een gevaarlijke epidemie kwam het ook in de hongerwinter: een typhus-epidemie namelijk welke zich eerst voordeed op Goeree (wij maakten daar al melding van) en vervolgens op delen van het Zuidhollandse eiland Putten en in de streek van Gorinchem; men kreeg haar pas na de bevrijding onder controle.
XCWat de geslachtsziekten betreft: wij weten niet of deze in de hongerwinter (het aantallijders was voordien belangrijk toegenomen) veelvuldiger zijn voorgekomen. Dat laatste is in zoverre niet waarschijnlijk dat het sexueel verkeer althans in de drie westelijke provincies aanzienlijk minder frequent werd; het lichaam bracht er de kracht niet meer voor op. Onder invloed van de slechte voedingstoestand bleef de menstruatie bij veel vrouwen uit (na de bevrijding bleek bij een onderzoek onder het vrouwelijk personeel van het Haagse Gemeenteziekenhuis dat ruim 60 % in de hongerwinter stoornissen in de menstruele cyclus had ondervonden) en werden veel mannen impotent (sexuele misdrijven kwamen praktisch niet meer voor); 'de libido' (de sexuele lust) 'was', schrijft prof. dr. A. J. M. Holmer in het verzamelwerk Medische ervaringen in Nederland tijdens de bezetting 1940-1945,
XC'bij beide geslachten vrijwel verdwenen ... Dat de belangstelling voor eonversatie op sexueel gebied zeer gering was en dat de humor en de grapjes dit, anders zo20
I H. W. F. Aukes: (I956), p. 494.
dankbare en veel betreden gebied vrijwel vermeden, wijst ook wel op een ontbreken van de normale erotisering van het lichaam."
XCDat ontbreken deed zich bij velen maar bepaald niet bij allen voor. De geboortecijfers van Rotterdam in de maanden juli t.e.m. december 1945 2 tonen aan dat zich, wanneer men het aantal concepties in oktober '44 op 100 stelt, nadien de volgende ontwikkeling voordeed: november '44: 73; december '44: 54;januari '45: 43; februari '45: 42; maart '45: 51 - cijfers die aantonen dat de sexuele contacten niet geheel wegvielen.
XCWat schurft en hoofdluis betreft: deze twee ziekten breidden zich in de hongerwinter in ontstellende mate uit, wellicht in het oosten en noorden des lands (ook daar was immers een groot tekort aan zeep en andere reinigingsmiddelen), maar in elk geval in het westen - cijfers zijn slechts voor dat westen beschikbaar. De eerder genoemde Enquête van het Militair Gezag toonde aan dat, blijkens onderzoek op een aantallagere scholen in zestien gemeenten, in vier gemeenten hoofdluis voorkwam in meer dan 60 % van de gezinnen, in tien gemeenten in tussen de 60 en 30% van de gezinnen en in twee gemeenten in beneden de 30% van de gezinnen; voorts, dat van veertien onderzochte gemeenten in één gemeente kleerluis voorkwam in meer dan 40 % van de gezinnen, in zes gemeenten in tussen de 40 en 10% van de gezinnen en in zeven gemeenten in nog geen 10% van de gezinnen. Bij die cijfers moet natuurlijk bedacht worden dat 'gezinnen' hier steeds betekent: gezinnen met kinderen die lager onderwijs volgden. Representatiever cijfers zijn door enkele gemeenten gepubliceerd. De GGD in Utrecht die vóór de oorlog 100 tot 200 schurftlijders per jaar behandelde, behandelde er na een geleidelijke stijging in de periode '41-'44 (bijna 4600 gevallen in '44), bijna 11000 in '45. Niet allen die aan schurft leden, wendden zich evenwel tot de GGD en bij de bevrijding was het aantal schurftlijders in Utrecht op een bevolking van ca. 170000 zielen volgens prof. dr. J. J. Zoon 'op zeker 20000 te schatten'.' De GGD te Rotterdam behandelde in '45 ruim 90000 schurftpatiënten, de GGD te Den Haag evenwel slechts ruim 10000. Wij willen aan al die cijfers slechts deze conclusie verbinden dat hoofdluis (en in mindere mate kleerluis) en schurft in het westen des lands ten tijde van de bevrijding wijdverbreide volksziekten waren
p. 146. Rotterdam: 1945 (195 I). p. 13. p. 468. 2 Gemeente 3
geworden; de medische wereld was niet bij machte geweest, die verbreiding tegen te gaan.
XCIn die wereld had men het in de hongerwinter al in zoverre bij uitstek moeilijk dat, terwijl er een steeds sterker beroep op de medici werd gedaan, de mogelijkheden om dat beroep in te willigen voortdurend geringer werden. De huisartsen hadden het drukker dan ooit, mede doordat op grond van medische verklaringen extra-rantsoenen verworven konden worden. Bij de huisartsen in Rotterdam (en het zal elders in het westen wel niet anders zijn geweest) kwamen op het ochtendspreekuur soms wel honderd tot tweehonderd personen, van wie velen wensten te weten of zij aanspraak konden maken op die extra-rantsoenen. Deze waren tevoren aan niet zo weinigen toegekend, landelijk in '44 vermoedelijk aan ca. 5 % van de bevolking. In de loop van november constateerde evenwel de hoofdinspecteur van de volksgezondheid, dr. C. Banning, dat niet alleen de extra-rantsoenen verlaagd moesten worden maar dat vooral ook het aantal personen die ze ontvingen, moest worden beperkt; hij bepaalde toen dat extra-rantsoenen met ingang van 20 november slechts verstrekt mochten worden aan lijders aan suikerziekte', actieve longtuberculose of bloedende maagzweren - deze ingreep betekende dat slechts drie op de tien zieken hun extra-rantsoenen behielden. In december zag dr, Banning zich genoopt, de toewijzingen van suiker, boter, margarine en melk aan de ziekenhuizen en sanatoria belangrijk te verlagen - een slag voor deze instellingen, maar niet de eerste. In het oosten en noorden
I De suikerpatiënten konden slechts in leven blijven indien zij elke dag de dosis insuline kregen waarop zij waren ingesteld. Insuline werd evenwel in ons land voornamelijk gefabriceerd in de Organon-fabrieken te Oss en het gebied benoorden de grote riveren had van eind september af geen verbinding meer met die plaats. Het leven van de benoorden de rivieren wonende ca. elfduizend suikerpatiënten zou toen al onmiddellijk gevaar hebben gelopen als niet het rijksbureau voor genees en verbandmiddelen te Amsterdam in een kluis van de Amsterdamse Bank, buiten weten van de Duitse instantie welke het rijksbureau controleerde, een aanzienlijke hoeveel heid insuline had opgeslagen. Hiermee kwam men de eerste maanden van de hon gerwinter door en het genoemde rijksbureau slaagde er voorts in, de insulineproductie in bezet gebied op te voeren tot een kwart van wat nodig was. In februari ontstond een noodsituatie. De insulinetoewijzingen moesten tot ongeveer een derde terugge bracht worden (aan enkele suikerzieken kostte dit het leven) maar zij konden vrij spoedig weer worden verhoogd doordat in maart door de zorgen van de Nederlandse regering vrij aanzienlijke hoeveelheden insuline van het Zweedse Rode Kruis bin nenkwamen en doordat de illegaliteit andere hoeveelheden, ten dele afkomstig uit de Organon-fabrieken, ten dele uit Engeland, via de Biesbos naar het noorden smokkelde (die smokkel vond ook plaats met penicilline en met anti-difterie-serum).
des lands had de Wehrmacht in de ziekenhuizen een aanzienlijk deel van de bedden in beslag genomen, in de stad Groningen bijvoorbeeld meer dan een derde; zulks had er toe bijgedragen dat veel verpleegsters ontslag namen. 'Het gevolg', aldus de chirurg prof. dr. 1. Boerema,
XC'was al spoedig dat de burgerbevolking voor minder dringende gevallen niet meer kon worden opgenomen en dat ook de dringende gevallen maanden moesten wachten alvorens opname kon geschieden Gevallen van acute appendicitis' werden zonder opname, ambulant, geopereerd; zelfs in gevallen waar de appendix reeds geperforeerd was .
XC. . . Het vervoer van de patiënten uit de provincie naar een [medisch] centrum werd moeilijker en moeilijker ... Het vervoer per rijtuig en per schip werd weer als voorheen noodzakelijk. In de ziekenhuizen zelf heerste gebrek aan alles: voeding, linnengoed, medicijnen, brandstoffen, licht. In de westelijke provincies werd ... geopereerd in ijskoude operatiekamers, zodat uit de geopende buik de damp omhoogsteeg; dikwijls bij het licht van een kaars of van een zaklantaarn. De chirurg had geen zeep voor zijn handen en brandstof om een bak met instrumenten te steriliseren ontbrak meer dan eens ... De liften werkten op talrijke plaatsen niet meer, zodat de patiënten na de operatie de trap op en af werden gedragen.'2
XCVoor het vervoer van de patiënten werden in de steden in het westen vaak raderbrancards van de dienst Eerste Hulp bij Ongelukken gebruikt, echter ook wel handkarren en kruiwagens.
XCVormden deze en dergelijke omstandigheden al punten van grote zorg voor allen die op de medische sector werkzaam waren, benauwend was voor hen vooral dat zij de middelen niet hadden om de hongersnood en de koude effectief te bestrijden. In het westen des lands zagen zij met eigen ogen dat zich, van maand tot maand duidelijker, een ontzaglijke katastrofe aftekende. Geen arts was er of het behoud van het menselijk leven stond bij hem voorop - diep deprimerend was het te weten dat gebrek aan voedsel en gebrek aan brandstof de levens van tien-, zo niet honderdduizenden medeburgers gingen bedreigen.
XC'Als de honger voortduurt, krijg je geeuwhonger, gevoelens van duizeligheid en een hol gevoel in de maagstreek. Je staat ietwat trillend op de benen. In een verder gevorderd stadium komt de obsessie: je gaat je spijzen en maaltijden voorstellen, wat gepaard kan gaan met speekselvloed. De geest werkt dikwijls extra helder; er begint een proces van afsterving, vergeestelijking. Daarentegen vermindert het concentratievermogen. Als de echte hongersnood begint, komen er tal van lichamelijke verschijnselen. Suizingen in het hoofd, trillende knieën, algemene verslapping; water in de voeten, onder de ogen, vervolgens in de benen, en verder (oedeem). De maag lijkt een losliggend orgaan in de buik, je kunt hem daar voelen zweven. Soms lijkt het alsof in de maag een dweil wordt uitgewrongen; dat kan ook pijn doen. Voortschrijdende hongersnood veroorzaakt natuurlijk een verschrikkelijke vermagering, vooral zichtbaar aan de bovenarmen, de hals, de dijen, de billen. De knie wordt een dikke beenderklomp tussen bovenen onderstaak. Als je op een houten bank gaat zitten wiebelen, voel je dat je op twee stokken zit, rechts - links. Je begint te hallucineren, je droomt overdag en stellig 's nachts van bergen eten en woeste schranspartijen. Je concentratievermogen is verdwenen, het lukt niet de gedachten te verzamelen, gesprekken worden al gauwafgebroken, ineens. Loop je een wondje op, dan zweert het binnen een uur; het wil niet of nauwelijks genezen. Door een combinatie van factoren, en mede afhankelijk van het soort voedsel dat je nog krijgt, ontstaat meestal chronische diarrhee; je moet vele malen per dag plotseling en dringend defaeceren, lijkend op vuilgele of lichtbruine waterstromen. Daarbij heb je het gevoel dat het leven zelf uit je wegvloeit. Het lichaam is dan langzamerhand vel over been: een gore, slappe, schilferige huid als een zak om het gebeente heen gedrapeerd. Je hebt het altijd koud, de organen lijken nu allemaallos in de romp te hangen: hart, longen, nieren, lever ... en de kou omringt ze. Opstaan kost grote moeite, lopen nog meer, je bent erg licht in het hoofd, de eetlust neemt af, kan zelfs verdwijnen. Je bent dan een heel eind heen, dicht bij de dood. Je bent ... niet meer dan een nog bewegend skelet, bijeengehouden door wat pezen en banden en een zak van huid. Communicatie met lotgenoten is er niet meer, voor praten ontbreekt de energie."21
, F. B. Bakels: (1977), p.
XCIn die laatste fase kon de hongerlijder niet alleen, zoals Bakels dat schetste, tot op het bot vermageren maar hij kon ook, zo schreven wij in ons achtste deel, opzwellen doordat de normale vochtwisseling tussen bloed en weefsels was verstoord: er bleef dan vocht in de weefsels achter dat daar grote opzwellingen veroorzaakte, de oedemen.' Het kwam voor dat uit die oedemen, wanneer zij zich aan de benen vertoonden (zij konden zich ook aan het gezicht voordoen, vooral aan de oogleden, alsmede in een later stadium aan het onderlijf), waterig vocht stroomde zonder dat er wondjes te zien waren. Beide typen hongerlijders, de extreem-vermagerden en de opgezwollenen, vertoonden een apart ziektebeeld hetwelk door dr. J. Bok, assistent-arts op de afdeling voor interne geneeskunde van het Zuiderziekenhuis te Rotterdam en na de bevrijding internist van een van de noodziekenhuizen voor hongerpatiënten aldaar, 'de hongerziekte' is genoemd - de ziekteverschijnselen bij de betrokken patiënten hadden immers slechts één oorzaak: gebrek aan voedsel. Die hongerziekte ging gepaard met (zoals Bakels het beschreef) duizeligheid, gebrek aan concentratievermogen en diarrhee, maar ook met huidafwijkingen (bij sommigen werd de huid donker gekleurd, bij de meesten was het gelaat grijsbleek), met een sufheid die de indruk van volslagen achterlijkheid kon maken, en met chronisch hoesten. Groot was ook de vatbaarheid voor infecties: er vormden zich snel abcessen die soms wel het gehele onder- of bovenbeen bedekten. Lijders aan die hongerziekte hadden een verlaagde lichaamstemperatuur en zij hadden het steeds koud. Soms doofden zij langzaam uit ('als een nachtkaars', schrijft Bok"), maar vaker kwam het voor dat zij onverwachts overleden.
XCAldus een deel van onze beschrijving in passages van ons werk welke de Duitse concentratiekampen behandelden. Wij behoeven er, nu wij de hongersnood in het westen van Nederland weergeven, geen woord in te wijzigen.
XC1 Dat hongersnood konleiden tot het opzwellen van gedeelten van het lichaam stond in de tweede helft van de rode eeuwaan vrijwel geen Nederlander meer voor ogen. De Rotterdamse arts dr. J. Bok werd er na de bevrijding door zijn collega C. van Leeuwen op gewezen dat de befaamde Leidse taalhistoricus prof. dr. J. Verdam blijkens een artikel in een taalkundig tijdschrift in 1875 niet had begrepen hoe men er in beschrijvingen van hongersnoden in Middelnederlandse teksten toe was gekomen, het woord 'zwellen' en zijn afleidingen te gebruiken. Zo kwam bijvoorbeeld in Jacob van Maerlants Rijmbijbel de regel voor: 'Die van hongre gheswollen lach'. Verdam was op grond van deze en andere regels tot de conclusie gekomen dat het werkwoord 'swellen' in het Middelnederlands mede de betekenis had van extreem vermageren. In 19II herhaalde hij in zijn Middelnederlands woordenboek dat 'swelleu' ook 'wegkwijnen' en 'uitteren' betekende. 2 J. Bok: De kliniek der hongerziekte, p. 108.
XCHet voedsel waar de gemiddelde gevangene in die concentratiekampen volgens de officiële normen dagelijks recht op had, had een verbrandingswaarde van ca. 2000 calorieën (veel te laag doordat die gevangene hard moest werken en dagelijks urenlang op appèl moest staan) - het voedsel dat hij in werkelijkheid in het kamp Mauthausen kreeg (het enige kamp waaromtrent gedetailleerde gegevens beschikbaar zijn) had tot in de herfst van '44 een verbrandingswaarde van niet meer dan 1400 calorieën en nadien, d.w.z. in wat wij 'de derde fase' uit de geschiedenis van de Duitse concentratiekampen in oorlogstijd hebben genoemd (de fase van de massale transporten, de overvolte in de kampen, de epidemieën en de chaos op transportgebied) " van niet meer dan 700 tot 800 calorieën - dat was een hogere calorische waarde dan die van de rantsoenen welke in Noord-Holland, Zuid-Holland en Utrecht van eind november af ter beschikking gesteld konden worden. Diegenen die daar in de stedelijke gebieden woonden, behoefden evenwel geen arbeid te verrichten welke met die der concentratiekamp-gevangenen te vergelijken was, zij behoefden niet op appèl te staan en zij waren ook niet aan de overige verschrikkingen blootgesteld welke speciaal in de 'derde fase' het bestaan in de concentratiekampen kenmerkten.
XCVermagering en verzwakking deden zich in de hongerwinter, en dan natuurlijk vooral in de hongerprovincies, bij vrijwel alle stedelingen voor.' De ziekteverzuimpercentages stegen er tot een ongekende hoogte; zo was van het personeel van het Amsterdamse Gemeentelijke Energiebedrijf vlak voor de bevrijding 47% wegens ziekte afwezig, en men zal dat wel zo moeten interpreteren dat velen niet aan een bepaalde ziekte leden maar eenvoudig te zwak waren om te werken. Onder die 47% zullen evenwel stellig ook lijders aan de hongerziekte zijn geweest.' Hun totale aantal staat niet vast; de enige officiële schatting welke ons bekend is, heeft betrekking op de gemeente Den Haag: vijf-en-twintigà der
XC1 De 'eerste fase' was die van de 'Verniehtung dureh Arbeit', in de 'tweede fase' werden de concentratiekamp-gevangenen van eind '42-begin '43 af in de Duitse oorlogsindustrie ingeschakeld waarna de levensen werkomstandigheden over het algemeen iets verbeterden (en de sterftecijfers daalden), o.m. doordat nadien alle gevangenen, behalve de Joden en Russen, voedselpakketten van buiten mochten ontvangen. 2 In extreme gevallen daalde het gewicht tot beneden de helft van normaal. 3 De oedematische vorm van de hongerziekte kwam, schijnt het, minder vaak voor dan de vorm met extreme vermagering. Van 797 mannen die een door dr. C. L de Jongh geleide Haagse polikliniek voor hongerpatiënten bezochten, zag men bij r89 oedeem (24 %), van 405 vrouwen zag men het bij 55 (I4 %). Prof. dr. A. J. M. Holmer constateerde in Leiden dat de oedematische vorm van de hongerziekte de beste overlevingskansen bood. 21
tigduizend 1 het is niet onwaarschijnlijk dat er in het westen des lands in totaalomstreeks tweehonderdduizend personen zijn geweest die aan de hongerziekte hebben geleden, oftewel misschien één op de vijftien stedelingen: In die schattingen zijn diegenen die aan de hongerziekte zijn overleden, niet meegeteld.
XCAan velen die dreigden te overlijden, werd hulp geboden, maar de mogelijkheden daartoe waren beperkt. In januari' 45 bepaalde dr. Banning dat allen die hongeroedeem vertoonden of wier lichaamsgewicht 30 % of meer beneden het normale was gedaald, voortaan per week 3 % liter taptemelk en 3000 gram brood extra zouden ontvangen; dit bracht de verbrandingswaarde van hun dagelijks rantsoen van 540 op ruim 1550 calorieën; in maart '45 vloeide een overeenkomstige verhoging voort uit iets andere extra-rantsoenen: 800 gram brood, 2 000 gram aardappelen en 500 gram peulvruchten per week. Die extra-rantsoenen waren evenwel niet altijd te krijgen en daarom was van groot belang dat in februari het door de kerken gemeenschappelijk georganiseerde hulpwerk van de Interkerkelijke Bureaus (hierover later in dit hoofdstuk meer) goed op gang gekomen was met als belangrijkste gevolg dat hongerpatiënten een dagelijkse warme maaltijd kregen van soep, pap of stamppot met een verbrandingswaarde van bijna 500 calorieën. Mede doordat in die tijd de eerste hulpzendingen uit het buitenland arriveerden (wij komen er in hoofdstuk 14 op terug), was de voedselsituatie in maart iets minder slecht dan in januari en februari. 'Dat het aantal sterfgevallen zo groot was en de toestand bij de bevrijding nog verre van rooskleurig, was', aldus dr. e. L. de Jongh, 'voornamelijk hieraan te wijten dat velen, vooraloudere patiënten, geen medische hulp konden inroepen of dit eerst laat deden. Bovendien moeten er vele mensen overleden zijn aan verwikkelingen die bij de ondervoeding ontstonden, met name diarrhee en ernstige infecties van de huid' (de z.g. flegmonen die zich ontwikkelden in door oedeem aangetaste weefsels)."
XCEr was intussen door de gemeentelijke geneeskundige diensten veel gedaan. In vrijwel alle steden van enige omvang hadden zij aparte poliklinieken georganiseerd om de hongerpatiënten te onderzoeken en hun advies te geven (ook om te beoordelen of die patiënten voor de genoemde extra-rantsoenen en voor hulp door een Interkerkelijk Bureau in aanmerking kwamen). 'Men bedenke', schrijft Bok over die ene
1 Gemeente 's-Gravenhage: 1945, p. 1. 2 p. 241-42.
Rotterdamse kliniek waaraan hij verbonden was, 'dat iedere ochtend aanvankelijk ongeveer driehonderd, later zeshonderd mensen door vier artsen, nl. de ziekenhuis-assistenten en hun chef, werden beoordeeld, in een lokaal waar het vroor' (althans van eind december tot eind januari, en de februarimaand had koude ochtenden) 'terwijl deze artsen bovendien nog de zorg hadden voor de 150 bedden van de ziekenhuisafdeling' - dat alles op het gebruikelijke armzalige dieet. 'Is het wonder dat ook bij hen hongeroedeem en ziekte niet uitbleven ?'1 Gelukkig diegenen die tijdig in zulk een ziekenhuisafdeling opgenomen werden! Daar was evenwel niet steeds plaats en bovendien werd (wij haalden de uitspraak van dr. C. L. de Jongh al aan) die hulp door of voor alleenstaanden menigmaal te laat ingeroepen. Een student in de medicijnen die als co-assistent werkzaam was op de afdeling voor interne geneeskunde van het Rooms-Katholieke Ziekenhuis aan het Westeinde te Den Haag, berichtte medio februari in een brief aan een vriend dat in zijn ziekenhuis veellijders aan de hongerziekte bezweken. 'Het werd', schreef hij, 'enige tijd geleden geschat op tien per dag in dit ziekenhuis alleen', en, schreef hij verder, het gemeentelijk ziekenhuis aan de Zuidwal nam geen hongerpatiënten meer op.
XC'De begrafenisondernemers hebben geen kisten meer. Het aantal lijken stijgt onrustbarend. Zuidwal had er 68 liggen. Wij hier 43, sommige meer dan drie weken!
XC... Kort geleden vonden ze een vrouw die niets anders meer aan had dan een mantel. Onder de luizen, ze lag voor het ziekenhuis en gilde om te worden opgenomen (ze is naar huis gebracht door de politie, 'geen plaats').
XCMaar het merendeel zijn mannen. Vorige week een man binnengekregen met een ondertemp[eratuur] van 26° C rectaal, zes-en-twintig!! Hij mag van geluk spreken, er was een plaatsje. Hij leeft nog, maar de meeste anderen sterven."
XCIn de week van 4 tot II november '44 vergde de hongersnood de eerste twee slachtoffers in Amsterdam, beiden mannen. In de week van 29 november tot 6 december kwamen er twee bij, weer mannen, en in de , J.J.J.21
Bok: p. 25. 2 Brief, 12 febr. 1945, van H. N. van Bouwdijk Bastiaanse aan W. Gülchcr (RvO).
rest van december vier: twee mannen, twee vrouwen. In de periode van 30 december tot 27 januari waren er in de hoofdstad honderdvijftig slachtoffers, van 28 januari tot 24 februari vijfhonderdvier-en-dertig, van 25 februari tot 24 maart vijfhonderdvier-en-negentig, van 25 maart tot 21 april vierhonderdvier-en-tachtig, van 22 april tot 19 mei vierhonderdacht-en-zestig en nadien stierven in Amsterdam nog tweehonderdnegenen-dertig personen aan de hongerziekte. Het totaal aantal slachtoffers was er tweeduizendvierhonderdzeven-en-zeventig: achttienhonderdzes-envijftig (75 %) personen van het mannelijk, zeshonderdnegentien (25 %) van het vrouwelijk geslacht. Onder hen waren vijfhonderdzeven zuigelingen (20%) en veertienhonderdtwee-en-zestig personen (59%) die ouder waren dan vijf-en-zestig. Den Haag telde onder de sterfgevallen 56 % boven-vijf-en-zestigjarigen en 28 % in de groep van een-envijftig tot en met vijf-en-zestig jaar. Aan de hongerziekte en zijn gevolgen zijn dus vooraloudere rnannen en zuigelingen bezweken, die laatsten meestal ten gevolge van darmstoornissen.
XCWat het totaal aantal directe slachtoffers van de hongerwinter in het westen des lands betreft willen wij ons aan de schatting houden welke dr. Banning in '49 publiceerde: 'tienduizend duidelijke gevallen van sterfte aan ondervoeding'.' Daarmee is evenwel niet alles gezegd. In Amsterdam vergde alleen al de tuberculose in het eerste halfjaar van '45 driemaal zoveel slachtoffers als in het eerste halfjaar van '39; 'hoeveel overledenen indirect uit oorzaak van de voedselschaarste zijn gestorven doordat hun weerstandsvermogen tegen aantasting door ziekten was verminderd, is', aldus het Haagse gemeentelijke verslag over '45, 'niet bij benadering aan te geven." De voedingsdeskundigen dr. ir. M. J. L. Dols en D. J. A. M. van Arcken hebben zich evenwel in '46 in een artikel in het tijdschrift Voeding' aan die benadering gewaagd: voor twaalf gemeenten in het westen des lands (Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Rijswijk, Voorburg, Delft, Leiden, Gouda, Schiedam, Vlaardingen, Dordrecht en Hilversum) vergeleken zij de sterftecijfers in het eerste halfjaar 1945 met die in het eerste halfjaar 1944; het verschil bedroeg bijna zestienduizend. Tot dat verschil hebben evenwel de slachtoffers van de Geallieerde bombardementen (begin maart '45 vielen er in het Haagse Bezuidenhoutkwartier meer dan vijfhonderd doden) en de in de geJ.J.
p. 37. 2 Gemeente 's-Gravenhage: 1945, p. I. 3 M. L. Dols en D. A. M. van Areken: 'De voedselvoorziening in Nederland tijdens en onmiddellijk na de tweede wereldoorlog 1940-1945', VI (1946), 7, p. 193-207.
noemde steden gefusilleerde of gesneuvelde illegale werkers (omstreeks duizend) bijgedragen - omgekeerd woonde in de twaalf door Dols en van Arcken genoemde gemeenten slechts 65 % van alle niet-plattelanders in het westen des lands en hebben zij de directe en indirecte slachtoffers van de hongersnood vóór I januari en na 30 juni '45 niet meegeteld. Houdt men met deze factoren rekening, dan komt men tot een gecorrigeerd verschil in sterftecijfers van ca. twee-en-twintigduizend en daarbij tekenen wij nog aan dat het onjuist zou zijn te veronderstellen dat de hongerwinter slechts slachtoffers heeft gevergd onder de niet-plattelanders. Er zijn er ook geweest in landelijke streken. Wij hebben Den Dolder nergens vermeld gevonden maar weten wel dat zich volgens een door de Health Section van de Shnef-Mission to the Netherlands opgesteld en door het ministerie van sociale zaken uitgegeven rapport onder de ruim achttienhonderd verpleegden in het in Den Dolder gevestigde krankzinnigengesticht 'De Willem Arntsz Hoeve' niet minder dan tweehonderdvijftig sterfgevallen hebben voorgedaan, aangeduid als' directly attributable to starvation'.' Onze slotsom is dat door de hongerwinter in het westen des lands, directe en indirecte slachtoffers tezamen genomen, meer dan twee-en-twintigduizend mensen zijn omgekomen.
XCWij citeerden zojuist uit de brief van de student die werkzaam was in het ziekenhuis aan het Westeinde te Den Haag: 'De begrafenisondernemers hebben geen kisten meer. Het aantal lijken stijgt onrustbarend. Zuidwal had er 68 liggen. Wij hier 43, sommige meer dan drie weken!' Dat had niet alleen in Den Haag zo geschreven kunnen zijn: overeenkomstige situaties deden zich in alle steden in het westen voor. Trouwens, het duurde soms langer dan het door de wet voorgeschreven maximum van vijf dagen, voordat de stoffelijke overschotten ter aarde werden besteld; er deden zich namelijk gevallen voor waarin familieleden geen aangifte deden van overlijden opdat zij in het bezit zouden blijven van de distributiebescheiden van de overledene (die bescheiden moesten bij de aangifte worden ingeleverd). De lijken werden dan twee of drie weken in huis gehouden, maar in Amsterdam werd één keer ontdekt dat in een21
, Ministerie van Sociale Zaken: 1945 (1948), dl. II, p. 79.
één-kamer-woning een overleden man die op zijn minst vijf weken tevoren was gestorven, nog in het enige aanwezige bed lag; zijn kinderen speelden in die ene kamer en zij en hun moeder sliepen in dat ene bed.
XCHet begraven werd moeilijker doordat de begrafenisondernemers er niet in slaagden, voldoende hout voor lijkkisten aan te voeren; trouwens, terwijl er meer lijken dan vroeger begraven moesten worden, waren er minder dragers voor de kisten - sommigen hunner hadden, als zovelen, de kracht niet meer voor hun normale arbeid, anderen waren bij razzia's weggevoerd afhielden zich schuil of waren naar het platteland getrokken om er voedsel te zoeken. Wie zich met het oog op een begrafenis tot een begrafenisondernemer wendde, kreeg te horen dat hij moest wachten. In Amsterdam gebeurde het wel dat families, het wachten moede, het lijk in een gracht wierpen. Daar zowel als in Rotterdam nam de gemeente het organiseren van begrafenissen ter hand. In Rotterdam deed dat de gemeentelijke dienst voor sociale zaken die meer dan duizend personen (onder wie honderd op de openbare weg terechtgestelde illegale werkers) ter aarde bestelde, vier-vijfde daarvan in januari en volgende maanden, 'vaak met velen tegelijk in één wagen tot een maximum van zes', en tenslotte zelfs origekist.' De gemeente had er verder een eigen bewaarplaats van lijken ingericht. 'Naast elkander op de grond liggen er', schreef iemand die aan die Rotterdamse morgue een bezoek had gebracht,
XC'de uitgemergelde lijken van tientallen mensen. Vel over been. Algehele ontvlezing van dijen en kuiten. De meesten met kromgetrokken armen en benen, de handen krampachtig geklemd, de monden opengesperd, alsof de stakkers in hun dood nog roepen om voedsel. De voeten en knieën lijken onevenredig groot. Aan de grote teen hangt een label met naam en adres.
XCDe meeste lijken zijn bijna naakt. Bij de een steekt een puntige borstkas over een lage, in elkander getrokken buikholte, zwart verscholen achter het benige bekken; een ander heeft een opgezwollen buik, groen als een mossel. Ze zijn in volgorde van binnenkomen neergelegd, naast elkander, zonder onderscheid."
XCIn Amsterdam richtte de burgemeester begin januari een Gemeentelijk Bureau voor Lijkbezorging op dat enkele weken later begon te functioneren. Dit bureau ging de leegstaande Zuiderkerk die in het hartje van de Jodenhoek was gelegen, als morgue gebruiken. Meestallagen daar ca.
1 Gemeente Rotterdam, Vervoer en Motordienst: 1945, p. 7 (bijlage I2 bij het 1945). 2 M. Koster: p. 40.
vijftig lijken, maar dat aantalliep één keer op tot honderdvijf-en-dertig. Bij de begrafenissen werd gebruik gemaakt van honderd Z.g.wisselkisten (kisten met een bodem die open scharnierde) welke na gebruik schoongemaakt en ontsmet werden alvorens opnieuw te worden gebruikt. Het bureau droeg zorg voor bijna drieduizend begrafenissen; het had voldoende personeel, want alle leden daarvan kregen bijvoeding uit de centrale keukens en zij die in de Zuiderkerk werkzaam waren, ontvingen bovendien elke week een half ons shag.
XCDat er in de Zuiderkerk een rnorguewas ingericht, leidde in Amsterdam tot vreemde geruchten: gezegd werd dat er honderden lijken waren ingevroren en ook wel dat de bewakers er met buksen en ratels rondliepen om de ratten te verjagen; gezegd werd voorts dat talrijke overledenen in massagraven ter aarde waren besteld. Het hoofd van het nieuwe gemeentelijke bureau achtte het, toen hij in '46 een verslag van het werk van het bureau liet publiceren, 1 nuttig al die geruchten nog eens uitdrukkelijk tegen te spreken.
XCWij houden het voor waarschijnlijk dat in de hongerwinter ook elders dan in Amsterdam en Rotterdam gemeentelijke diensten bemoeienis hebben gehad met het begraven van overledenen want de factoren die er in die twee grootste gemeenten in het westen toe leidden dat de overheid ingreep, moeten ook elders hun werking hebben doen voelen en het was al met het oog op de volksgezondheid ongewenst dat lijken al te lang boven de aarde bleven staan. Wij beschikken niet over gegevens inzake dat ingrijpen elders - geen enkele historicus heeft ooit een documentatie die kompleet is en in de hongerwinter werden bovendien de rijen van het ambtenarenkorps zo gedund dat aan het vastleggen van gegevens voor de latere verslaggeving veel ging ontbreken; de weinige energie die men bezat, was nodig om het hoofd boven water te houden.
XCOp grond van de gegevens van A. J. A. C. van Delft gaven wij in het voorafgaande al enkele voorbeelden van prijzen die in Amsterdam tijdens de hongerwinter werden gevraagd: eind oktober '44 voor een
1 (Gemeente Amsterdam, Gemeentelijk Bureau voor Pers, Propaganda en Vreemde lingenverkeer) C. FeItkamp: 1945
stroopbrokje, waarvan men vroeger vier voor een cent had kunnen krijgen, een kwartje en voor een zak zuurtjes, welke vroeger vijftien cent had gekost, vier gulden vijftig, en vier maanden later, eind februari '45, voor een broodje 'datvroeger stellig geen drie centen gekost zou hebben', drie gulden. De prijzen op de zwarte markt waren dus exorbitant hoog. Trouwens, de prijzen die in de eerder vermelde 'slagcrème-salons' werden bedongen, waren in feite ook zwarte prijzen - het apparaat van de prijsbeheersing functioneerde aleven gebrekkig als dat van de distributie waarvan het de onmisbare aanvulling vormde.
XCDie prijsbeheersing was dáárom de onmisbare aanvulling van de distributie omdat in de economie van bezet Nederland, deel van de economie van het oorlogvoerende Duitsland, van meet af aan factoren werkzaam waren die een ontwrichtende werking hadden op de distributie, welke werking door de overheid o.m. moest worden tegengegaan door de prijzen vast te stellen, door te controleren of producenten en distribuanten zich aan die vastgestelde prijzen hielden en door diegenen die dat niet deden, te bestraffen.
XCWat de producenten betreft, willen wij eerst bij de agrarische sector stilstaan. Boeren en tuinders dan kregen tijdens de bezetting meer geld in handen, vooral doordat de agrarische prijzen aanzienlijk waren verhoogd (het saldotegoed van inleggers bij de boerenleenbanken steeg van eind '39 tot eind '44 met f 700 mln ofwel met bijna 170%), maar zij zagen overigens hun bedrijven achteruitgaan, de veehouders bijvoorbeeld doordat hun melkveestapel inkromp, de akkerbouwers en tuinders doordat hun grond bij gebrek aan voldoende meststoffen uitgeput raakte. leder wist dat het grote bedragen zou vergen om na de bevrijding het bedrijf weer op het oude peil, zo mogelijk op een moderner peil, te brengen - daar vloeide bij velen de neiging uit voort, de toegestane bedrijfsinkomsten te vergroten door agrarische producten te verkopen tegen zwarte of op zijn minst 'grijze' prijzen.
XCOp de industriële sector lag het tijdens de bezetting niet anders, met dien verstande dat de lopende productie zo scherp gecontroleerd werd door de rijksbureaus voor handel en nijverheid dat het moeilijk was, grote hoeveelheden goederen achter te houden voor clandestiene verkoop; dat achterhouden schijnt zich wèl in aanzienlijke mate te hebben voorgedaan met 'oude' voorraden: voorraden die uit de periode van vóór de Duitse inval of zelfs van vóór het uitbreken van de tweede wereldoorlog dateerden en die kwalitatief steeds belangrijk beter waren dan wat nadien was geproduceerd.
XCHet vasthouden van dergelijke 'oude' voorraden deed zich ook voor
in de groot- en kleinhandel. Bij de groothandel werd de neiging om tot zwarte verkopen over te gaan in de hand gewerkt doordat de officiële winstmarges er bijzonder laag waren, bij de kleinhandel doordat (behalve in de meeste levensmiddelenzaken) de omzet achteruitging. Er waren in den lande ongeveer tweehonderdduizend detaillisten - het was voor de overheid volstrekt onmogelijk om hen allen effectief te controleren; velen van die detaillisten hielden er uit de behoefte om zekere reserves op te bouwen 'zwarte potjes' op na.
XCOm het ontstaan en de ontwikkeling van de zwarte markt te begrijpen, dient men verder in het oog te houden dat er in bezet Nederland sprake was van een reële verarming terwijl de circulerende geldhoeveelheid als gevolg van de hoge uitgaven van de Nederlandse staat maar vooralook van de Duitse bezetter voortdurend steeg. Het nationaal inkomen (d.w.z. de som van alle lonen, sociale uitkeringen, pensioenen, pachten, huren en opgenomen of uitgekeerde winsten) bedroeg in '44 bijna f 4 miljard en bij dat inkomen had de Nederlandse samenleving zich kunnen redden met een geldcirculatie van ca. f 2 miljard - in werkelijkheid beliep de geldhoeveelheid tegen het einde van de bezetting ca. f 9 miljard. Ongeveer een derde daarvan stond bij de banken of op de giro en dat deel was tijdens de hongerwinter door de beperkende maatregelen welke de Nederlandse Bank op Dolle Dinsdag had genomen, goeddeels geblokkeerd: elke rekeninghouder mocht voor zichzelf als particulier slechts f roo per week opnemen en daarvan hield hij geen grote bedragen over voor aankopen op de zwarte markt. Daarnaast was nog veel geld in de vorm van munten bankbiljetten in omloop: in december '44 tot een waarde van f 5,3 miljard, in april' 45 tot een van f 5,9 miljard. Geld genoeg dus, maar het was, gelijk gezegd, hoogst ongelijk verdeeld en voor ons staat vast dat men slechts in een beperkt aantal gezinnen tot regelmatige aankopen op de zwarte markt in staat was - incidentele zullen zich, gegeven de voedselschaarste, wel vaker hebben voorgedaan, zij het in de meeste gezinnen louter van relatief goedkope artikelen. Een mud (70 kilo) aardappelen kostte in februari' 45 zwart ca. f 650 - vrijwel geen arbeidersgezin kon in die tijd zulk een hoog bedrag neertellen; in andere kringen van de samenleving was dat wèl mogelijk, zij het dat daartoe dan soms kostbaarheden moesten worden aangeboden - bij zulk een directe ruil speelde geld geen rol en het is in de hongerwinter in het kader van de zwarte handel .op immense schaal tot die directe ruil gekomen. Ook daarvan kwam de lezer al een voorbeeld tegen: in het geval namelijk van de Haagse vrouw die, nadat haar man bij de grote razzia in Den Haag was weggevoerd, met zes kinderen was achtergebleven en die 'al vele
dekens geruild (had) voor eten' en overwoog, een costuum van haar man te gaan ruilen, 'al krijg ik er maar een half brood voor!'
XCIn deel 7 van ons werk hebben wij in hoofdstuk I: 'Verarmend Nederland', in de paragraaf 'De zwarte markt', onderscheid gemaakt tussen de zwarte groothandel en de zwarte kleinhandel; in de groothandel werden hele partijen door de ene handelaar aan de andere verkocht - die kettinghandel was er een belangrijke manifestatie van. De echte zwarthandelaren waren bij uitstek in die zwarte groothandel actief en dat zullen zij ook wel (nadere gegevens ontbreken) tijdens de hongerwinter zijn geweest. Wie in november '44, toen het duidelijk was dat de bevrijding van Nederland benoorden de grote rivieren nog geruime tijd op zich zou laten wachten, een partij suiker of sigaretten of doosjes lucifers in handen had, kon zonder moeite een collega vinden die haar tegen een veel hoger bedrag overnam (de echte zwarthandelaren hadden hun geld natuurlijk niet bij een bank of giro-instelling gedeponeerd), zulks in de verwachting dat de prijzen verder zouden gaan stijgen. Wat wij 'zwarte kleinhandel' hebben genoemd, werd bedreven door boeren, tuinders en detaillisten die hun producten of achtergehouden artikelen buiten de distributie om tegen hogere dan de vastgestelde prijzen verkochten. Tot aan het begin van de hongerwinter werden door die boeren, tuinders en detaillisten in de regel geen exorbitant hoge prijzen gevraagd - hadden zij dat wèl gedaan, dan hadden zij er geen kopers voor gevonden. In het oosten, noorden en zuiden des lands vroegen veel boeren zelfs nauwelijks meer dan wat officieel was toegestaan en dat uit de grote steden in het westen van '42 af telkenmale grote groepen vrouwen naar nabije tuinders liepen of fietsten, kan niet anders betekenen dan dat die tuinders voor hun groente minder vroegen dan de groentehandelaren in de steden.
XCWat wij nu allereerst willen onderstrepen is dat de factoren die van een vroeg stadium van de bezetting af de zwarte markt hadden bevorderd, in de hongerwinter in het westen des lands met speciale kracht werkten. Op de agrarische sector hadden de Duitsers paarden, koeien, karren en' andere landbouwwerktuigen in beslag genomen, anders gezegd: boeren en tuinders hadden opnieuween deel van hun reëel bedrijfskapitaal zien verdwijnen in ruil voor vorderingsbewijzen van twijfelachtige waarde (als die waren uitgereikt!). Detaillisten hadden minder ter verkoop aan te bieden dan ooit tevoren en het controle- en repressie-apparaat van de overheid liet in toenemende mate verstek gaan: de politie was numeriek zwakker en minder mo biel geworden. Politie en prij scontroleurs hadden in '4I meer dan 28000 prijsovertredingen vastgesteld, in '42 meer dan 93000 en in '43 ca. II9000 voor '44 en de resterende maanden van de
bezetting ontbreken de cijfers en dat feit alleen al onderstreept dat van het normaal functioneren van dit deel van het overheidsapparaat weinig was overgebleven. Voeg daar nog bij dat de vraag op de zwarte markt van maand tot maand groter en het aanbod kleiner werd en dan is duidelijk dat de prijzen voortdurend zouden stijgen.
XCWij hebben in deel 7 het begrip 'zwarte markt-coëfficiënt' ingevoerd: het cijfer dat aangeeft met welke factor men de door de overheid vastgestelde prijs van een bepaald artikel moet vermenigvuldigen om de zwarte markt-prijs te krijgen. Het Centraal Bureau voor de Statistiek heeft tijdens de bezetting in de grote steden in het westen des lands onderzoekingen naar de zwarte prijzen laten instellen '; daarbij bleek dat van twaalf artikelen (aardappelen, brood, boter, rundvet, kaas, melk, rundvlees, suiker, eieren, bruine bonen, tarwebloem en havermout) de zwarte markt-prijs in '42 gemiddeld negenmaal de officiële prijs was en in '43 vijftienmaal; er waren voorts aanwijzingen dat de gemiddelde zwarte markt-coëfficiënt vóór de hongerwinter vermoedelijk al boven de 20 lag. Gebleken was voorts dat die coëfficiënt in '42 en '43 het grootst was voor gesmolten rundvet (35 in '43) en voor havermout (25 in '43) en het laagst voor aardappelen: 4 zowel in '42 als in '43. Die lage coëfficiënt voor aardappelen was niet zo vreemd: in '42 kregen 'normale verbruikers' een weekrantsoen van 4 kilo aardappelen, in '43 zelfs een van ruim 5 kilo.
XCDe prijs-ontwikkeling die zich in de hongerwinter voordeed, is in de gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek niet weergegeven; daarin wordt, steeds louter voor de grote steden in het westen, de zwarte prijs vermeld 'winter 1944-1945'. Voor de twaalf bovengenoemde artikelen was blijkens deze gegevens de zwarte markt-coëfficiënt in de hongerwinter gemiddeld 105, met als hoogste coëfficiënten die voor tarwebloem (231) en brood (210) en als laagste die voor kaas (34) en rundvlees (37); de coëfficiënt voor aardappelen was 70. Met 1943 vergeleken was tarwebloem op de zwarte markt twaalfkeer zo duur geworden,
1 De uitkomsten van het onderzoek zijn te vinden op pag. 266 in de in '47 door het Centraal Bureau voor de Statistiek gepubliceerde uitgave
brood acht-en-twintig keer zo duur, kaas ruim vier keer zo duur, rundvlees vier keer zo duur en aardappelen zeventien-en-een-half keer zo duur. Volledigheidshalve voegen wij hieraan toe dat, wat de twee artikelen betreft die in '42 en '43 de grootste zwarte markt-coëfficiënt hadden gekend: gesmolten rundvet en havermout, gesmolten rundvet in de 'winter 1944-1945' drie keer zo duur was als in '43 en havermout zeven keer zo duur. Wij willen aan deze gegevens geen andere conclusie verbinden dan dat er blijkens de cijfers van het CBS op de zwarte markt in de hongerwinter, wat de vermelde levensmiddelen betrof, vooral grote vraag was naar brood, tarwebloem en aardappelen: producten waar veel koolhydraten in zaten. Vóór de hongerwinter was er vooral vraag geweest naar vetten, tijdens die winter vertoonden de koolhydraathoudende voedingsmiddelen de sterkste stijgingen. 'De verklaring van dit verschijnsel zou kunnen zijn', aldus in '47 een (door dr. J. H. van Stuijvenberg en drs. C. van den Berg geschreven) artikel in het Economisch Statistisch Kwartaalbericht,
XC'dat in deze periode de vraag vooral werd gericht op de voedingsmiddelen die het gevoel van honger wegnamen. Bovendien was het aanbod van deze producten, voor de voorziening waarvan het westen vooral op de overige delen van het land was aangewezen, na de afsluiting van het westen relatief gering."
XCMaar nu het geleidelijk stijgen van de prijzen.
XCDaarvan heeft hetzelfde artikel in het Economisch-Statistisch Kwartaal bericht een beeld gegeven wat betreft de zwarte markt in Den Haag. Daar kostten aardappelen per kilo in augustus '44 f 3,50, in oktober '44 f 25, in december '44 f 45, in februari '45 f 90, in april '45 f 100, hetgeen betekende dat in laatstgenoemde maand een zwarte markt-coëfficiënt was bereikt van 1000, want de officieel vastgestelde prijs van een kilo aardappelen was een dubbeltje. Cijfers voor brood en havermout komen in dit overzicht niet voor, wèl voor tarwe (waarvan de prijs maar weinig lager was dan die van tarwebloem), rundvlees en kaas. Een kilo tarwe (officiële prij s f 0,2 5) liep van h in oktober' 44 op tot f 50 in april' 45 (laatste zwarte markt-coëfficiënt: 200), een kilo rundvlees (officiële prij s f 1,60) van f 23,70 in oktober '44 tot f 60 in april '45 (laatste zwarte markt-coëfficiënt: 37%), een kilo kaas (officiële prijs fI,75) van f22,50 in oktober '44 tot
I 'Zwarte prijzen van consumptiegoederen gedurende de bezettingsjaren', Nieuwe reeks, I, I (juni I947), p. 27.
f65 in april '45 (laatste zwarte markt-coëfficiënt: 37). Stelt men voorts de gemiddelde zwarte markt-prijs van de in dit Haagse overzicht vermelde levensmiddelen in augustus '44 op 100, dan steeg deze in oktober '44 tot 198, in december '44 tot 343 en in februari '45 tot 640 om in april '45 het hoogtepunt van 851 te bereiken; in acht maanden tijd stegen de zwarte markt-prijzen in Den Haag (en vermoedelijk ook elders in het westen) gemiddeld dus tot meer dan het achtvoudige. In het oosten en noorden des lands, waar ook een omvangrijke 'zwarte'c.q.'grijze' markt bestond, bleven zij aanzienlijk lager. Op de zwarte markt in Groningen bijvoorbeeld betaalde men 'in 't voorjaar van '45' voor een kilo boter fIOO en voor een kilo tarwe f 0,90' - op de Haagse zwarte markt bedroegen die twee prijzen in april' 45 respectievelijk f 240 en f 50.
XCGelijk vermeld laat het overzicht in het Economisch-Statistisch Kwartaal bericht niet zien hoe de prijs van een brood op de zwarte markt steeg, maar Kruijer citeert ten aanzien van Amsterdam een rapport d.d. 18 december van de Voedselcommissaris die schreef: 'Rapporteerde ik de vorige week nog prijzen van f8' (in de bakkerswinkels mocht een brood van 800 gram f 0,19 kosten) 'in deze week liepen zij op tot gemiddeld f I 5 per stuk. En niet alleen geld, ook jenever, linnengoed e.d. wordt in ruil aangeboden." Van Delft noteerde eind januari een prijs die meer dan tweemaal zo hoog was, f 35 3: hetzelfde bedrag dat in die tijd in Den Haag werd gevraagd" en in Rotterdam kostte begin februari een broodbon, goed voor één brood van 800 gram, f 50S; die prijs zal nog wel verder zijn gestegen, anders gezegd: de zwarte markt-coëfficiënt van brood kwam boven de 250 te liggen.
XCNu hebben wij tot dusver slechts geschreven over de zwarte marktprijzen van levensmiddelen, maar ook die van brandstof, sigaretten, lucifers en jenever verdienen vermeld te worden.
XCWat brandstof betreft, weten wij slechts dat blijkens het overzicht in de Economische en sociale kroniek (gemiddelde prijzen in 'de grote steden van westelijk Nederland') voor een mud (70 kilo) anthraciet (officiële prij s f 3) f 16o werd gevraagd.
XCEen pakj e eenheidssigaretten, merk 'Consi' , mocht officieel f 0,90 kosten en daarvoor werd volgens hetzelfde overzicht gemiddeld f 60 gevraagd. , J. J. Leeninga en E. J. Westra: En loch staat de Martini, p. 77. 2 Kruijer: Hongertochten, p. II2. 3 A. J. A. C. van Delft: Zwarte handel, p. 48. 4 M. E. H. Sandberg-Geisweit van der Netten: Het groeide, dl. II, p. 38. 5 H. Diemer: Op de rand van leucn en dood, p. I02.
XCVoor een pak lucifers, officiële prijs fO,I5, moest men gemiddeld f ro betalen.
XCDe prijs van een liter jenever, officieel f 3,50, liep gemiddeld op tot fI40.
XCOok voor groenten die buiten de distributie vielen, werden in de grote steden hoge zwarte prijzen gevraagd; in het algemeen heeft het, dunkt ons, geen zin die te vermelden omdat wij de officiële prijzen niet kennen, maar tekenend is het dat van Delft op 23 december in Amsterdam noteerde: 'Eén kilo witlof f 2,50 (in de P. C. Hooftstraat) ; op die zelfde dag te Sloten bij een tuinder voor f 0,50 per kilo aan tientallen Amsterdammers die toen weer daar in de rij stonden, verkocht." Van Delft tekende op 28 december aan:
XC'Eén warme peer f t per stuk (dit was 'n nieuw straattoneeltje op 'n koude dag in de Jordaan. Er stond 'n vrouw in 'n trapportaal met 'n teil dampend water waarin ongeschilde peren ronddreven die er à raison. van 'n florijn per stuk uitgepikt werden en met graagte verorberd)."
XCEen maand later, eind januari dus: 'Op de Rozengracht zag ik één gekookte aardappel met wat zout verkopen voor een gulden'," maar voor zulk een aardappel werd in februari fI,50 gevraagd en vooral in de Jordaan deed men met dit soort handel goede zaken. Er stonden, aldus een Amsterdams relaas, 'volksvrouwen en meisjes met bontjassen aan die clandestiene appelen en paling verkopen." Geenszins toevallig was het dat naar verhouding veel minder Jordaners hun warme eten van de centrale keukens betrokken dan bewoners van de meer gegoede wijken in Amsterdam."
XCIn Amsterdam waren naast de Jordaan de omgeving van de Dam en die van de Nieuwmarkt centra van de zwarte handel. Elke stad had van die centra. In Rotterdam was het Noordplein er een tijdlang een van. 'Van's morgens vroeg tot's avonds laat' (maar toch niet later dan ca. half acht, want om acht uur moest ieder binnenshuis zijn) 'slenterden', aldus de Rotterdammer M. Koster,J.(J.
1 A. A. C. van Delft: p. 46. 2 A.v. 3 A.v., p. 48. 4 Lettergieterij Amsterdam voorheen N. Tetterode: 1939-1945 (1947), p. 26. s Volgens een Amsterdamse deskundige was dat in de Jordaan met 35% van de bewoners het geval en in Amsterdam-Zuid met 60%. 1. H. van der Griek: 'De voedselhulp aan de Amsterdarnse schooljeugd in de hongerwinter', p. 21 (Doc 11-332, b-1))
'honderden zwarthandelaren heen en weer en boden onder bedekte termen hun koopwaar aan. Voor een vreemdeling was het moeilijk contact te krijgen; men vreesde met een controle-ambtenaar te doen te hebben en met z'n aanbieding in de val te lopen. Mengde men zich op een onopvallende wijze tussen het publiek, dan hoorde men spoedig mompelen: 'Sigaretten, broodbonnen, shag, toffees'. Bleef men aarzelend staan of gaf men op de een of andere wijze te kennen, dat men belangstelling had, dan kon men er zeker van zijn, dat niet de koopman zich tot u zou wenden, maar dat hij steeds wachtte, totdat de klant het eerste de vraag zou stellen. Vertrouwde hij het geval niet, dan hield hij zich onnozel en lag het aan de koper of hij de koopman van zijn 'betrouwbaarheid' kon overtuigen.
XCDe meest bekende figuur op de zwarte markt was de 'makelaar'. Zelf had hij geen koopwaar bij zich en was dus tamelijk ontrefbaar voor de opsporingsambtenaren; zijn taak bestond hierin, dat hij alleen maar bemiddeling verleende. 'Met zwarte handel houd ik mij niet op', was zijn bekende gezegde, 'maar als ik u van dienst kan zijn, dan zegt u het maar!' En dan bleek, dat u bij hem van alles kon bestellen: kaas en jenever, vlees en sigaren, schoenen en brood. Wanneer hij de koper serieus vond, bracht hij hem bij de handelaar in de gewenste goederen, die ergens op het Noordplein of in de omliggende straten een vaste standplaats had. Uit een postzegelboekje met postzegels voor camouflage werden de bonnetjes opgediept en voor grof geld verkocht. Vlees en andere goederen werden meestal, wanneer het een nieuwe koper betrof, voor de eerste maal aan huis bezorgd en bleek men 'bonafide', dan kon men na enige tijd het afhaaladres opkrijgen."
XCSlechts een deel, vermoedelijk slechts een klein deel van de bevolking was in staat, de hoge prijzen te betalen welke in deze zwarte kleinhandel werden gevraagd; de meesten hadden er het geld niet voor. In plaats van. met geld werd dan betaald met goederen- (in de dienstensector werd soms betaling gevraagd in geld èn in goederen? of, als op geld geen prijs
I M. Koster:' p. 22-23. 2 In Amsterdam werd, zo vermeldt de Clercq, een piano geruild voor 100 sigaren '(historisch)' (G. de Clercq: p. 43) - wij veronderstellen dat die sigaren zijn gebruikt om ze bij boeren te ruilen tegen voedsel. 3 In Schagen (en stellig niet alleen dáár) vroeg, aldus een plaatselijk relaas, 'de scharenslijper ... één kwartje en tien aardappelen voor het slijpen van een schaar. Wij hoorden van een veerman die twee aardappelen per persoon vroeg.' (A. van Graafeiland en K. Holtrop: p. SI) 'De broer van onze naaister ... is', zo noteerde in Rotterdam eind maart de arts H. Mees, 'onder diegenen die hier 12 maart zijn doodgeschoten. Daar er haast geen hout meer is' (dat was in de noodkacheltjes opgegaan) 'moest zijn financieel niet sterk staande familie f 500 betalen voor een doodkist plus een brood; het rijtuig kostte f 50 plus een brood; de drukker moest voor 25 kaarten f25 hebben plus een brood; wat de begrafenison
wordt gesteld, alleen in goederen ') - wij komen daarop nog terug bij onze beschrijving van de hongertochten, maar merken nu reeds op dat velen ook met goederen niet rijk gezegend waren; waren die men niet onmiddellijk nodig had, tegen levensmiddelen geruild, dan was men niet langer in staat de minieme rantsoenen aan te vullen. De economisch zwakken stonden in de hongerwinter extra-zwak - sterker nog: hun leven werd bedreigd. Er was, ook in het westen, voedsel dat aan de distributie werd onthouden en in de zwarte handel belandde; grote bedragen aan papiergeld, veel goederen ook, kwamen bij de zwarthandelaren terecht en niet diegenen die de extra-levensmiddelen bij uitstek nodig hadden, konden hun rantsoenen aanvullen maar louter zij die voldoende geld of goederen in betaling konden aanbieden. In de illegale pers werd voortdurend tegen de zwarthandelaren geageerd (enkele speciale acties van de illegaliteit tegen deze geldwolven komen nog ter sprake) en ook de kerkgenootschappen verhieven waarschuwend hun stem. Op de zondagen vóór Kerstmis' 44 weerklonk in alle kerken een kanselboodschap van de protestantse kerken en het Episcopaat" waarin de zwarte handel 'ten scherpste' werd veroordeeld. 'Men late af', zo heette het, 'van deze verschrikkelijke ongerechtigheid.' In een aparte herderlijke brief d.d. 20 december die op zondag 3 I december of zondag 7 januari in alle katholieke kerken werd voorgelezen (in deze brief werd óók om steun gevraagd aan de Centrale Rederij voor de Voedselvoorziening), drukten aartsbisschop de Jong en bisschop Huibers zich uitgebreider uit
XC'over het afschuwelijke euvel dat in het spraakgebruik de naam van 'zwarte handel' heeft gekregen, en dat bestaat in het achterhouden van noodzakelijke levensmiddelen met de bedoeling deze voor woekerprijzen aan dezen of genen van de hand te doen, in plaats van ze ten goede te doen komen aan de noodlijdende menigte. Reeds vroeger hebben Wij dit misdadig werk gebrandmerkt, maar telkens opnieuw moeten Wij horen dat dit schandelijk bedrijf nog steeds door velen, ook door die zich katholiek noemen, wordt voorgezet. Niet alleen de vloek der mensen, maar ook de vloek van God valt op de hoofden van hen die misbruik maken van de nood van hun naaste ten eigen voordele Wij roepen deze boosdoeners toe: laat af van deze verschrikkelijke ongerechtigheid
XCderneming rekende wist ze nog niet!' (H. Mees: Mijn oorlogsdagboek, p. 592) Dergelijk soort 'koppelbetalingen' zijn stellig veelvuldig voorgekomen.
XC1 De vrouw van J. van der Gaag, lid van de Raad van Verzet en van het College van Vertrouwensmannen, beviel in de hongerwinter van een tweeling; de gynaecoloog vroeg en kreeg als betaling een fles jenever welke 'zwart' f 350 kostte. 2 Tekst in H. e. Touw: Het verzet der Hervormde Kerk (1946), dl. II, p. 190-191.
XC. Zij dagen Gods gerechtigheid uit en zij roepen Zijn wraak af over hun hoofden.'
XCHadden die vermaningen effect? Dat is niet precies na te gaan. Een zekere werking zal er wel van zijn uitgegaan maar deze valt niet exact aan te geven. Er was in elk geval geen sprake van dat de zwarte markt inkromp, d.w.z. er werden daar misschien van begin '45 af wel kleinere kwantiteiten goederen aangeboden, maar de zwarte prijzen stegen voortdurend (wij herinneren er aan dat in april '45 voor een kilo aardappelen het duizendvoud moest worden betaald van de officiële prijs) en dat betekende dat steeds minder mensen in staat waren, zich zwart levensmiddelen aan te schaffen.
XCDie laatste constatering werpt, menen wij, een probleem op wanneer men haar in verband brengt met enkele gegevens uit eerdere gedeelten van dit hoofdstuk, nl. met deze, dat van eind december '44 af de verbrandingswaarde van de officiële rantsoenen minder dan een kwart was van wat een volwassene nodig had om normaal te functioneren, dat die officiële rantsoenen niet eens steeds verkrijgbaar waren, dat er toch van de ca. drie-en-een-half miljoen 'stadsbewoners' slechts één op de vijftien aan de hongerziekte heeft geleden en dat volgens onze schatting slechts één op de ca. honderdzestig als direct of indirect slachtoffer van de hongersnood mag worden beschouwd. Deze discrepantie wijst er naar ons oordeel op dat een aanzienlijk deel van de 'stadsbewoners' in de provincies Noord-Holland, Zuid-Holland en Utrecht meer voedsel heeft kunnen consumeren dan op de bonnen verkrijgbaar was.
XCDat was geen nieuw verschijnsel.
XCIn deel 7 gaven wij de resultaten weer van een zorgvuldig Haags onderzoek, in '43 uitgevoerd met medewerking van acht-en-negentig gezinnen met een gemiddeld jaarinkomen van f 2180 (een inkomen dat iets boven het gemiddelde lag), waarbij was gebleken dat de feitelijke voeding van deze groep de officiële rantsoenen in opvallende mate had overtroffen: in deze gezinnen had men per gezinslid per dag levensmiddelen geconsumeerd met een verbrandingswaarde van 3090 calorieën: enkele honderden calorieën méér dan waar de groep recht op had; die extra-levensmiddelen waren grotendeels afkomstig geweest uit de normale detailhandel (daar waren ze tegen de hogere prijzen gekocht welke de arme gezinnen niet hadden kunnen betalen), voor de rest uit de zwarte handel. Dit verschijnsel nu: dat de feitelijke voeding de officiële rantsoenen overtrof, heeft zich in de hongerwinter op veel groter schaal voorgedaan.
XCDie extra-voeding kwam uit drie bronnen: de hulp die te danken was aan in bezet gebied georganiseerde acties; het zoeken naar voedsel waarvoor men er zelf op uit was getrokken (de z.g. hongertochten) en de hulp die voortvloeide uit de initiatieven van de Nederlandse regering te Londen; die derde vorm van hulpverlening die vrij laat van belang werd (zij werd pas effectief eind februari-begin maart '45) zullen wij m hoofdstuk 14 beschrijven, op de eerste en de tweede gaan wij nu in.
XCDe hulp welke in bezet gebied werd georganiseerd, vloeide voort uit het falen van het distributiestelsel dat, zoals bleek, gevolg was van de Spoorwegstaking, van het Duitse voedselembargo, van de inbeslagnemingen van vrachtauto's en binnenschepen en (van eind december af) van het winterse weer. Alle moeite ten spijt die Louwes en zijn medewerkers zich gaven, was het rijksbureau voor de voedselvoorziening in oorlogstijd niet langer in staat, voldoende levensmiddelen naar de stedelijke gebieden in het westen te dirigeren. In het land als geheel waren er levensmiddelen genoeg, vooral in het oosten en noorden, maar ook in de plattelandsgebieden in het westen lagen aanzienlijke voorraden. Bij vrijwel elk bedrijf en bij vrijwel elke dienst van enige omvang kwam dan ook, zodra zich de scherpe daling van de rantsoenen ging aftekenen, de vraag naar voren: kunnen wij een deel van die voorraden niet zèlf gaan halen ten behoeve van onze arbeidskrachten en hun gezinnen? Diezelfde vraag rees binnen de illegaliteit met betrekking tot de illegale werkers en de onderduikers maar de hulp die de illegaliteit zichzelf en die onderduikers verschafte, zullen wij pas in hoofdstuk 6 beschrijven.
XCEr werden hier en daar in het westen door gemeentebesturen aparte organisaties opgericht om voedsel naar de betrokken gemeenten te halen. Onze gegevens daaromtrent zijn stellig niet volledig - wij weten slechts dat er dergelijke organisaties kwamen in Boskoop en in Zaandam, in Boskoop eind januari, in Zaandam (en Koog-Zaandijk) al begin november.
XCBoskoop kreeg een Voedingsraad welks leden voedsel inzamelden in nabije landbouwgebieden ter uitdeling aan zieken en voor de kindervoeding (voor de kinderen werd ca. 20 ton aan voedsel bijeengebracht, gedeeltelijk evenwel na de bevrijding) - daarnaast kon de raad vóór de bevrijding tot acht keer toe een vrachtauto naar de provincie Groningen
sturen die vandaar (niet zonder grote moeilijkheden!) met in totaal ruim 22 ton aan levensmiddelen terugkeerde, 'bij een landbouwer die zijn diensttijd gedurende de mobilisatiedagen van 1939-40 in Boskoop doorbracht, mocht', aldus het verslag van werkzaamheden van deze Voedingsraad, 'telkens de auto worden bijgeladen totdat ze geheel gevuld was." Deze transporten vonden plaats met goedkeuring van de Voedselcommissaris voor Zuid-Holland (zijn bureau gaf dus de vervoervergunningen af), maar de Voedingsraad mocht van het derde transport slechts de helft en van het vierde tot en met achtste slechts een tiende deel voor eigen uitdelingen behouden - de rest moest worden afgestaan aan de centrale keukens te Gouda waar het voedsel werd gekookt dat in Boskoop werd uitgedeeld aan diegenen die de gebruikelijke weekkaarten hadden gekocht. De kwaliteit van dat warme voedsel was overigens vaak bedroevend, 'meerdere malen (werd) voedselopgeschept dat, hoewel goedgekeurd voor de menselijke consumptie, door huisdieren werd geweigerd ", en in april moesten de weekkaarthouders 'soms genoegen nemen met wat in lauw water ronddrijvende reepjes rode- of zuurkool' die 'bij een gezin van zes personen een theekopje vulden'} - niettemin had bijna twee-derde van de Boskoopse bevolking voor deze voedselverstrekking de nodige bonnen ingeleverd en het nodige geld betaald. Aan de uitdelingen door de Voedingsraad zèlf kon een scherpe controle voorafgaan: wie extra voedsel aanvroeg, deed dat op een formulier waarop hij moest invullen wat hij nog aan zelfverzamelde levensmiddelen in huis had en waarop hij verklaarde accoord te gaan met huiszoeking. Tot die controle was besloten nadat zich gevallen hadden voorgedaan waarin personen die nog eigen voorraden bezaten, toch een beroep op de Voedingsraad hadden gedaan.'
XCIn Zaandam kreeg de gemeentelijke organisatie, opgericht door de burgemeester, de NSB'er H. Vitters (de NSB-wethouders waren omstreeks Dolle Dinsdag verdwenen), de naam van 'de Noodorganisatie' en de vorm van een stichting. Het bedrijfsleven stelde er geld voor beschikbaar (er werd ook een collecte voor gehouden), er werd een
I (Gemeente Boskoop, Voedingsraad) L. Erkelens: 1944-1945 (z.j.), P.24. 2 A.v., p. 27. 'A.v., p. 28. 4 De Boskoopse Voedingsraad liet ook de bomen langs de wegen omhakken voorzover die niet alomgehakt waren, en wees deze toe aan hen die in het geheel geen brandstof meer hadden, en hij verdeelde ook enige hoeveelheden turf, briketten, anthraciet en olie die bij burgers in beslag waren genomen; ten behoeve van ca. zestig tbc-patiënten tenslotte werd vis gevangen die gebakken werd in slaolie welke door de Boskoopse illegaliteit ter beschikking was gesteld.
bestuur gevormd en honderden medewerkers werden aangetrokken. Een deel van de bestuurders en verscheidene medewerkers waren tevens leden van illegale organisaties en, aldus J. J. 't Hoen en J. C. Witte in hun relaas over de Zaanstreek,
XC'vanaf het allereerste begin lopen binnen de Noodorganisatie de bovenen ondergrondse activiteiten door elkaar. Dat is ook haar kracht ... Leden van de Binnenlandse Strijdkrachten kraken levensmiddelen bij Duitse instanties en zwarthandelaren. Fabrieken van levensmiddelen leveren goederen aan illegale vrachtrijders die voorzien zijn van legale ambtelijke opdrachten met de handtekeningen van Vitters en de Ortskommandant van Purmerend onder wie nu ook de Zaanstreek ressorteert. Via de Centrale Keuken zorgt de organisatie voor een eerlijke verdeling van de schaarse goederen, waarbij het vanwege de BS gevormde Vrouwen Hulp Comité een zeer voorname rol speelt ... Onderduikers en leden van de Binnenlandse Strijdkrachten worden door de Noodorganisatie van voedsel voorzien. Grote hoeveelheden aardappelen worden uit de Noordelijke provincies naar de Zaanstreek vervoerd door de BS onder de vlag van de Noodorganisatie.' 1
XCHoeveel de collecte voor de Noodorganisatie in Zaandam heeft opgebracht, weten wij niet - in Koog-Zaandijk was het ruim fl7 000 en daar organiseerde men tevens medio maart een orgelconcert waarmee men nog eens bijna f 2000 bijeenbracht. Tijdens dat concert werd, aldus de rapporteur van de Koog-Zaandijkse afdeling der Noodorganisatie,
XC'wel het hoogtepunt ... bereikt toen door de heer Cor Kee aan het einde van het concert, zonder dat dit was verzocht of afgesproken, ondanks dat het door de bezetters verboden was het Wilhelmus te spelen of te zingen, hiervan de eerste twee coupletten op het orgel ten beste werden gegeven, spontaan door alle aanwezigen staande en uit volle borst meegezongen. Nog nooit heb ik ons schone volkslied enthousiaster horen zingen en nog nooit heeft dit ook zo'n indruk op mij gemaakt."
XCDoor de zorgen van de Noodorganisatie werd in Koog-Zaandijk ruim 61000 kg voedsel verdeeld, gratis (maar er mocht voor worden betaald en er kwam bijna f 9 boo in de kas terecht) en ontvingen ruim zeventienhonderd schoolkinderen drie maanden lang drie keer per week eenJ. J.J.J.
1 't Hoen en C. Witte: (I978), p. 66. 2 (Gemeente Koog-Zaandijk, Noodorganisatie) D. Vis: 15 1945 (I945), p. 5.
gebakken koek van bijna een half ons. Ook de Zaandamse schoolkinderen ontvingen noodrantsoenen (er werden voor hen ook kindervoorstellingen georganiseerd) en moeders van zuigelingen kregen suiker. In totaal bracht de Zaandamse Noodorganisatie 570 ton aardappelen, 200 ton groente, I23 ton peulvruchten, 78 ton havermout, 59 ton tarwemeel, 52 ton suiker, 24 ton stroop, 23 ton vet en olie en 2 1/2 ton kaas bijeen, 'een dozijntje auto's werd', schreeflater een van de voormannen, A. W. Sabel Tzn, 'uit hun ondergedoken bestaan opgevist, rijklaar gemaakt en van valse papieren voorzien om voedsel te transporteren."
XCGelijk gezegd, nemen wij aan dat er ook elders in Noord-Holland, Zuid-Holland en Utrecht gemeentelijke organen zijn gevormd om extra voedsel bijeen te brengen en te distribueren dan wel ter beschikking te stellen van de plaatselijke centrale keukens. Zaandam is wellicht niet de enige gemeente geweest waar werd aanvaard dat de NSB'er die burgemeester was, bemoeienis had met zulk een orgaan. Wij veronderstellen evenwel dat de voedselhulp welke door bedrijven werd georganiseerd, minstens zo belangrijk is geweest als die gemeentelijke hulp, en misschien wel veel belangrijker, zij het dat wij ook hier moeten opmerken dat onze gegevens verre van volledig zijn. Was er wel één bedrijf van enige omvang waar géén pogingen in het werk zijn gesteld om extra voedsel bijeen te brengen? Vermoedelijk niet. Geld was er bij die bedrijven genoeg: geld om transportmiddelen, voorzover men ze niet zelf bezat, te huren, om er brandstof zwart voor te kopen, en om voedsel aan te schaffen; ook hadden bedrijven de mogelijkheid, contact op te nemen met de desbetreffende Voedselcommissarissen waardoor transporten van zekere omvang en eventueelook regelmaat mogelijk werden gemaakt. Namen directies niet zelf het initiatief tot het organiseren van dergelijke transporten, dan verleenden zij er in elk geval graag hun medewerking aan; ook hier deed de factor die wij al eerder noemden, zich gelden: de directies wilden de band met hun personeelsleden zo goed mogelijk in stand houden. Daarbij wijzen wij er nog op dat ook deze bedrijfshulp in de hongerwinter geen novum vormde: er waren van '42 af talrijke directies geweest die ten behoeve van hun arbeiders en employé's goederen in natura hadden verzameld welke veelal kosteloos, als een soort toeslag op de lonen en salarissen, waren uitgereikt: levensmiddelen, kleding, schoeisel en huishoudelijke artikelen. In de hongerwinter evenwel nam die bedrijfshulp (wij veronderstellen dat het daartoe
1 A. W. Sabel Tzn: 'Noodorganisatie' in: (1946), p. 30.
ook hier en daar in het oosten en noorden des lands is gekomen) in het westen een veel algemener karakter aan, ja men mag wel zeggen dat overal waar sprake was van een georganiseerd werkverband, van dat verband uit pogingen werden ondernomen om extra voedsel in de wacht te slepen. Bij een school konden dat enkele onderwijzers of docenten doen ten behoeve van hun collega's en zo ging het veelalook bij kantoren en overheidsdiensten.
XCEen verslag over een voedselreis naar Friesland, in januari en februari met officiële papieren ondernomen ten behoeve van het personeel van het in Amsterdam gevestigde rijksbureau voor hout', geeft een-duidelijk beeld van de moeilijkheden die soms bij de aanvoer van dat extra voedsel moesten worden overwonnen.
XCVoor die reis begonnen twee medewerkers van het rijksbureau, van wie een zijn vrouwen kinderen meenam teneinde hen in Friesland achter te laten, op 17 januari om drie uur des middags in Amsterdam een vrachtauto, uitgerust met een houtgasgenerator, naar de plaats te duwen waar hout en het voor het 'starten' van de generator benodigde houtskool kon worden ingeladen; dat duwen duurde twee-en-een-half uur. Om kwart over zes reed de auto uit Amsterdam weg; zij kwam tegen elf uur des avonds in Zwolle aan. Daar weigerde de motor. De auto werd toen naar een garage in Zwolle geduwd, hetgeen drie uur vergde. De nacht werd in die garage wakend doorgebracht; men zat er op stoelen. De tweede dag van de tocht verstreek met vergeefse pogingen om de auto weer op gang te krijgen; er werd een ~ccu geleend van een Duitse wachtpost en ergens in Zwolle vond men 'na vele uren heen en weer fletsen' (op een geleende fiets) houtskool, want de voorraad die uit Amsterdam was meegenomen, was verbruikt bij de vele pogingen om de generator weer brandend te krijgen. Op de derde dag van de tocht werden paarden gehuurd om de auto op gang te brengen, hetgeen na enkele uren ploeteren omstreeks het middaguur zowaar lukte. 'Vertrokken tijdens hevige sneeuwstormen.' Men wilde Sneek bereiken maar bracht het na bijna zes uur niet verder dan tot bij Heerenveen waar de motor opnieuwafsloeg en de auto zes uur lang moest worden geduwd voordat een plaats was gevonden waar zij kon worden gestald. Op de vierde dag van de tocht werd zij vandaar 'door dikke sneeuwlaag' naar een garage geduwd. Een van de medewerkers van het rijksbureau vertrok toen per flets (weer geleend) naar Sneek dat hij bereikte doordat een
XCI (Rijksbureau voor hout) 'Rapport over de reis naar Friesland voor voedselvoorziening' (z.d.) (FiWi, Abt. Forst- und Hoizu/irtschaft, map 23, 9).
passerende auto hem meenam. In Sneek kocht die medewerker op de vijfde dag van de tocht bijna 300 kilo kaas alsmede rundvlees en konijnen tot een gezamenlijk gewicht van ca. 600 kilo. Op zoek naar nog meer voedsel fletste hij op de zesde dag in de richting van Joure; daarbij kwam hij onderweg zijn collega tegen met de in Heerenveen gerepareerde auto; die collega had ook zelf levensmiddelen weten te vinden 'door ruiling of aankoop', 'ten gevolge waarvan de auto thans reeds sterk belast was.' Beide medewerkers arriveerden's avonds om half elf in Sneek. De volgende morgen, zevende dag van de tocht, weigerde de generator opnieuw, 'vergeefse pogingen in het werk gesteld om met een huurauto naar Leeuwarden te vertrekken.' De achtste dag ging heen met mislukte startpogingen, 'niettegenstaande droge brandstof ter beschikking was gesteld' en nieuwe houtskool was gevonden. Op de negende dag werd de auto met de houtgasgenerator als hopeloos opgegeven. Er werd een andere auto gehuurd, een met een anthracietgenerator, 'deze zou 's middags vertrekken, doch hiertoe moest eerst brandstof (anthraciet) gekocht worden, wat na veel moeite gelukte.' De auto vertrok op de tiende dag van de tocht. In St. Nicolaasga werd die dag een half schaap gekocht. De tweede auto begaf het op de elfde dag. Op de twaalfde vond men een derde auto in Bolsward. Op de dertiende werden de gekochte goederen ingeladen.
XC'Even door Heerenveen kreeg de auto een lekke band. Het bleek dat een binnenen een buitenband volkomen in de soep gereden waren, omdat tengevolge van de dikke sneeuwlaag niet tijdig bemerkt was dat we op een lege band reden. Het opzetten van het reservewiel nam niet veel tijd in beslag, maar hierna weigerde de motor opnieuwaan te slaan. Na vele uren ploeteren in de sneeuw de auto naar het gehucht Oudeschoot geduwd I en aldaar in een schuur geplaatst. Het was toen reeds 21 uur. Schamelonderdak gevonden. Nadien te voet naar Heerenveen terug om hulp in te roepen bij [de] A[uto] B[evrachtings] D[ienstJ. Deze kon ons echter geen auto ter beschikking stellen .
XC. . . Dinsdag 30 januari [veertiende dag] Vergeefs geprobeerd de wagen weer op gang te krijgen. Tijdens deze duwtocht verscheen de C[risis] C[ontrole] D[ienst] welke onderzoek van de lading verlangde. Omdat zij vermoedden dat het vlees te duur was gekocht en [het] tevens ongestempeld [was], namen zij de lading vlees, konijnen en kaas in beslag .
XC. . . Donderdag 1 februari [zestiende dag] Nadat vergeefs was geprobeerd de beslaglegging op te heffen, werden het vlees en de konijnen publiekrechtelijk
1 Oudeschoot ligt tussen Heerenveen en Wolvega op ca. 4 km afstand van Heeren veen.
ter plaatse verkocht, hetgeen met betrekking tot de konijnen niet zo heel erg was, want genoemde beesten begonnen al te stinken."
XCMen kreeg die dag de derde auto weer op gang en reed, op zoek naar nieuw voedsel, naar N oordwolde ten oosten van W olvega en uit N oordwolde noordoostelijk in de richting van Elslo. Weer weigerde de motor. 'Te voet naar Elslo, waar paardentractie werd verkregen en tevens onderdak. Aangezien de auto niet in een garage kon worden gezet om beurten 's nachts de wacht gehouden.' Terwijl de auto in Elslo werd nagezien, vonden de twee medewerkers van het rijksbureau voor hout op de zeventiende dag van de tocht bij een boer ingekuilde aardappels die gekocht en per boerenkar naar Elslo werden gebracht. Vandaar reed de gerepareerde auto' naar Noordwolde terug waar nog meer goederen werden ingeladen. Vertrek om 6 uur des avonds in de richting van de grote straatweg Heerenveen- Wolvega-Steenwijk-Meppel, maar voordat die straatweg was bereikt, sloeg de motor van de derde auto opnieuw af. De auto werd in een zuivelfabriek geplaatst. De volgende morgen, achttiende dag van de tocht, bleek een deel van de lading gestolen te zijn. Telefonisch werd gepoogd, een nieuwe motor te vinden of, beter nog, een vierde auto. Een week later, toen men een deel van het gekochte voedsel al had moeten koken om bederf tegen te gaan, arriveerde die vierde auto om half twee in de nacht. Op de zes-en-twintigste dag van de tocht vertrok de vierde auto om vier uur. In Zwolle brak de koppeling. De wagen werd ter reparatie naar Kampen gesleept waar een nieuwe koppeling te vinden was. Intussen was het nodig geworden, speciale papieren te krijgen om de IJsselbrug te passeren. Die papieren werden in de wacht gesleept - desondanks werden auto èn lading in beslag genomen, maar men kreeg 's avonds om acht uur het transport weer vrij 'na dramatische onderhandelingen met Voedselcommissaris, Onskomman dan! en Zollgrenzschu!z. Intussen was de koppeling gerepareerd en werd de aftocht onmiddellijk aanvaard.' Men was na tien uur rijden op I I februari, zeven-en-twintigste dag van de tocht, om zes uur in Diemen, vlak bij Amsterdam, toen de motor opnieuw weigerde. De lading werd 'na veel gemartel' bij een relatie geplaatst, 'aangezien geen enkele wagen ons de stad door wilde slepen wegens razzia-geruchten. Om twaalf uur was de tocht geëindigd en kregen we, na zestig uur in touw te zijn geweest, o.i. een beetj e verdiende rust.'
XCDe lading van de vrachtauto, hoofdzakelijk uit aardappelen en kaas bestaand, werd onder de medewerkers van het rijksbureau voor hout verdeeld.
XCEen beeld van de moeite die de leiding van het Amsterdamse bedrijf van de Arbeiderspers zich gaf om levensmiddelen voor de ca.vijfhonderd man personeel te verzamelen, vindt men neergelegd in de dagaantekeningen van de waarnemend directeur, P. Schuhmacher. I Een eerste tocht naar de Wieringermeer werd in november ondernomen. 'Het is beroerd gegaan', schreef Schuhmacher op de 24Ste. 'Er is geen enkele mogelijkheid om te kopen aardappelen verscheept te krijgen. Ze worden absoluut, evenals groenten enz., in beslag genomen. Andere grote bedrijven die soortgelijke pogingen deden, hebben duizenden guldens schade hieraan geleden en geen aardappel in Amsterdam gekregen.' Drie weken later, 13 december, vertrok een relatie van Schuhmacher naar Texel; hij zou proberen, 'een schuit naar Amsterdam te krijgen met iets voor het gehele personeel, bijv. aardappelen, erwten of tarwe. De kans op gelukken is echter zeer gering' (het lukte niet), maar op diezelfde r j de december hoopte een personeelslid van de Arbeiderspers, 'eindelijk 5000 kg groenten te krijgen, namelijk bossen wortelen, prei en bieten, waarvoor weliswaar hoge prijzen betaald moeten worden maar waardoor wij toch misschien iets voor ons personeel kunnen doen' - inderdaad, op 2 december arriveerde een lading van 8000 kg wortelen en uien die met een verlies van f 2500 (het bedrijf nam dat verlies voor zijn rekening) aan het personeel werden verkocht. Op 8 januari kwam per schip uit Drente een lading aardappelen van ca. 20 ton aan; alle gehuwde personeelsleden kregen er 50 kilo van (het weekrantsoen was toen I kilo per persoon), alle ongehuwde 25 kilo; per kilo betaalden zij dertig cent (het drievoud van de vastgestelde prijs) - per kilo legde de Arbeiderspers er nog iets meer dan dertig cent bij. Medio februari arriveerde voor de Arbeiderspers bijna 19 ton aan groente (op de bonnen kon men toen slechts suikerbieten krijgen: één keer per drie weken 3 kilo) - gehuwden kregen er 40 kilo van, ongehuwden 25. In maart volgde nog een zending aardappelen: 8 ton; gemiddeld kregen de personeelsleden er 15 kilo van. Een en ander betekende dat bijvoorbeeld de ongehuwden onder de personeelsleden in de maanden januari, februari en maart de 13 kilo aardappelen waarop zij op hun bonnen recht hadden, konden aanvullen met ca. 35 kilo uit deze extra-zendingen.
I Doc II-43, b-I.
XCBedrijven of diensten die over eigen transportmiddelen of over goede relaties in het transportwezen, in het bedrijfsleven in het algemeen of op het platteland beschikten, hadden het natuurlijk gemakkelijker dan andere bij wie dat niet het geval was.' Zo haalde de Noord- en Zuidhollandse Reddingmaatschappij met de eigen reddingboten uit Friesland aardappelen, peulvruchten en tarwe ten behoeve van de bemanningen van de reddingsstations. De directie van de Stoomvaartmaatschappij 'Nederland' liet uit Gelderland een schuit met aardappelen komen ('de gewone vracht wordt betaald en die is f 2 per ton maar voor de olie, benodigd om de schuit naar Amsterdam te brengen, moet f 25000 worden neergeteld."] Het Provinciaal Electriciteitsbedrijf van Noord-Holland droeg zorg voor ca. honderd uitreikingen aan het personeel, 'sommige groot, andere klein'; het trad op, aldus het naoorlogse verslag, 'als aardappel-, groente- en fruithandelaar, als kruidenier, drogist, tabakshandelaar, slager, grutter, kaasboer, kachelleverancier' (noodkacheltjes) 'en wat niet al." Confessionele gestichten van ouden van dagen kregen menigmaal extra zendingen levensmiddelen van hun pachters of hypotheekhouders op het platteland, het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis te Amsterdam liet een aantal Volendamse botters 50 ton aardappelen uit Friesland aanvoeren. Het Gemeentelijk Gasbedrijf van Den Haag, dat een voorraad gasolie had achtergehouden, gebruikte deze voor voedseltransporten uit het oosten en noorden des lands die ten dele aan het personeel ten goede kwamen. De Nutsspaarbank te Haarlem kocht 3 ton suikerbieten en een ongespecificeerde hoeveelheid tarwe voor het personeel in waardoor dit dagelijks enkele sneden brood met suikerbietenstroop kon krijgen. De Amsterdamse scheepvaartverzekeringsfirma Langeveldt Schröder stelde in de eerste maanden van '45 aan alle personeelsleden aardappelen ter beschikking (begin januari 25 kg per gezinslid), voorts groenten, tulpenbollen en 50 kg hout voor de noodkacheltjes. De Lettergieterij Amsterdam liet groenten komen uit de kop van NoordHolland, suikerbieten uit Aalsmeer en aardappelen en andere levensmiddelen uit Groningen; als Kerstgave-I944 kregen alle ruim tweehonderdJ.Noord-Holland) Provinciaal Electriciteitsbedrijf: Zeven magere maanden. Ter herinnering aan een moeizaam doorworstelde oorlogswinter
1 Voor het personeel van de n.v. Sigarettenfabriek Ed. Laurens 'viel het', aldus in '70 het personeelsorgaan, 'met de honger nogal mee dank z~ de rokertjes die in beperkte mate voor de medewerkers gereserveerd bleven. Een pakje sigaretten kon worden geruild tegen een grote zak hout ... of bijvoorbeeld een brood bon.' V, 4 (april 1970), p. 5). 2 (Stoornvaartmij. 'Neder land') W. de Roever: (1951), p. 265. 3 (Prov.
personeelsleden benevens de zestig gezinnen van gepensioneerden, wachtgelders, in Duitsland tewerkgestelden, onderduikers en weduwen wier man personeelslid was geweest, een halve mud cokes en op zijn minst (wie een gezin had, kreeg meer) 5 kg aardappelen (officieel weekrantsoen I kilo), 500 gram vlees (officieel weekrantsoen 125 gram) en voorts o.m. 250 gram tarwemeel, I25 gram boter en 500 gram vis levensmiddelen die toen op de bonnen in het geheel niet meer verkrijgbaar waren; in februari werd ruim 47000 kg levensmiddelen verdeeld waardoor de alleenstaanden en de gezinnen van personeelsleden of ex-personeelsleden van het bedrijf gemiddeld o.m. I5 kilo aardappelen ontvingen (officieel weekrantsoen I kilo) en 30 kilo suikerbieten (officieel maandrantsoen toen 4 kg) en voorts 25 kilo bloembollen en 50 kilo groenten: levensmiddelen welke men in februari via de distributie in het geheel niet kon krijgen.
XCEr is, dat staat voor ons vast, naast dit alles heel veel méér gebeurd: alleen de gepubliceerde of in enkele rapporten neergelegde gegevens konden wij weergeven - zij vormen, veronderstellen wij, slechts een miniem klein deel van wat wij de bedrijfshulp hebben genoemd.
XCDie bedrijfshulp is, aldus onze indruk, geheel buiten de overheid om van start gegaan èn tegen haar wens - vandaar dat Schuhmacher eind november noteerde dat 'aardappelen ... absoluut, evenals groenten enz. in beslag genomen' werden. Er is enige tijd later althans ten aanzien van aardappelen welke met vergunningen van de voedselautoriteiten werden aangevoerd, een andere regeling van kracht geworden: bedrijven die kans zagen, hetzij uit de plattelandsgebieden van de drie westelijke provincies, hetzij uit het oosten en noorden aardappelen naar de grote en kleine steden van het westen over te brengen, moesten het aangevoerde in tweeën delen - zij mochten de helft zelf verdelen en moesten de andere helft aan de voedselautoriteiten afstaan, meestal ter verwerking in de warme maaltijden der centrale keukens. Natuurlijk was deze tweede regeling volledig in strijd met het algemene beleid dat Hirschfeld en Louwes van meet af aan ten aanzien van de distributie hadden gevoerd, immers: dat algemene beleid was er op gericht dat iedereen evenveel zou krijgen - hier werd aanvaard dat zij die van de bedrijfshulp profiteerden, méér kregen, ja soms aanzienlijk méér dan alle overigen. Dat verschil werd door Hirschfeld en Louwes als pijnlijk ervaren en zulks mede daarom omdat wat door het particulier initiatief aan extra levensmiddelen werd aangevoerd, ook al niet naar diegenen ging die ze bij uitstek nodig hadden: de lijders aan de hongerziekte. Hirschfeld en Louwes gingen het
ten behoeve van die hongerpatiënten; zij namen bovendien aan dat het bestaan van zodanige organisatie stimulerend zou werken op de in het oosten en noorden des lands levende behoefte, het westen te hulp te komen. Inderdaad, met verlof van de bezetter kwàm er zulk een aparte organisatie: de Interkerkelijke Bureaus, oftewel de IKB's, vrucht van de samenwerking van de grootste protestantse kerkgenootschappen 1 en het katholiek Episcopaat, welke in het begin van de bezetting tot stand was gekomen en zich nadien voortdurend had verdiept.
XCToen die IKB's eenmaal waren begonnen te functioneren, werd door de bezetter met instemming van Hirschfeld en Louwes een nieuwe regeling getroffen die op 25 januari van kracht werd: voorraden granen, peulvruchten, boter, slaolie en kaas mochten aan de Afsluitdijk, bij de bruggen en veerponten over de Ijssel en in de als enige goedgekeurde afvoerhavens Harlingen, Stavoren, Lemmer en Zwartsluis alleen doorgelaten worden indien de Nederlandse vervoersvergunningen afgestempeld waren door de Hauptabteilung Ernährung und Landwirtschaft van het Reichskommissariat of door een van de Referenten van deze Hauptabteilung bij Seyss-Inquarts provinciale Beaujtragten, en indien de ladingen bestemd waren voor de normale distributie of voor de IKB's. Voorraden aardappelen en vlees vielen buiten die regeling, tenzij zij kennelijk bedoeld waren om in de zwarte handel te worden verkocht. Onder die nieuwe regeling zou de controle aan de Afsluitdijk, in de afvoerhavens en bij de bruggen en veerponten over de Ijssel tot aan Dieren worden uitgeoefend door de Verstärkter Greneaufsichtsdienst, de Duitse douanepolitie, en in en boven Dieren door een van de Duitse divisies welke tot Rauters legerkorps behoorden. De lezer kwam het bestaan van die nieuwe regeling al tegen in het relaas van de twee medewerkers van het rijksbureau voor hout, wier met zoveel moeite verkregen lading (deze bestond hoofdzakelijk uit aardappelen) begin februari in Kampen in beslag werd genomen en die deze pas weer vrijkregen 'na dramatische onderhandelingen met Voedselcommissaris, Ortskommandant en Zollgrenzschutz.'
XCOm met die laatste commissie te beginnen: in Groningen had prof. dr. L. D. Eerland, hoogleraar in de chirurgie, in oktober het initiatief genomen om met steun vooral van de plattelandsmedici voorraden voedsel in te zamelen welke speciaal bestemd waren voor de ziekenhuizen en sanatoria in het westen des lands; in elke plaats waar zich een of meer van die instellingen bevonden, was een Prof. Eerland-commissie gevormd welke zorgdroeg voor de verdeling van het aangevoerde voedsel. Hoe groot de totale hoeveelheden waren, weten wij niet maar zij moeten wel aanzienlijk zijn geweest aangezien alleen al de Leidse commissie voedselhulp verstrekte aan ca. drieduizend personen. Hulp aan de Leidse jeugd werd ten dele gegeven door de Habo-actie maar vooral door het Comité voor massa-kindervoeding: dit Comité droeg er zorg voor dat vijftienduizend Leidse scholieren met zekere regelmaat een warme maaltijd extra kregen. Waar kwam het voedsel vandaan? Dat is niet precies bekend - wij hebben de indruk dat de eind november in Leiden opgerichte Stichting 'Verzorgingsraad voor Leiden' de functie had om in het westen maar vooral in het noorden des lands het voedsel bijeen te brengen dat de hulpgevende instanties (behalve de apart bevoorrade Prof. Eerland-commissie) nodig hadden. De genoemde Stichting deed eind november of begin december enkele binnenschepen naar het noorden vertrekken die in januari in Leiden aankwamen met meer dan 700 ton voedsel, waaronder 650 ton aardappelen.'
XCI Tot aan de bevrijding heeft de Stichting 'Verzorgingsraad voor Leiden' in totaal ca. 4000 ton a