In deel 8 van ons werk hebben wij getracht, de lezer een beeld te geven van hetgeen in de jaren van de Duitse bezetting met de Nederlandse gevangenen en gedeporteerden is geschied. Wij schreven er in over krijgsgevangenen, gijzelaars, gevangenen die in Duitsland in tuchthuizen dan wel in concentratiekampen waren opgesloten, en tenslotte over gedeporteerden: vele tienduizenden Joden en enkele honderden Zigeuners.
Op de gijzelaars behoeven wij in dit hoofdstuk niet terug te komen - de laatste groepen van diegenen wier lot wij in deel 8 behandelden (de z.g. Indische gijzelaars en de Z.g.anti-verzet-gijzelaars), werden, op enkele uitzonderingen na, begin september '44 vrijgelaten. De krijgsgevangenen en de gevangenen in de Duitse tuchthuizen zu11enin dit deel aan de orde komen in het hoofdstuk dat aan de ineenstorting van Duitsland wordt gewijd, en wat de gedeporteerden betreft, schrijven wij nu slechts over diegenen die in de herfst van' 44 nog in leven waren in de kampen waarin zij als gevangenen van de SS waren ingeschreven: dat was slechts een klein deel van allen die gedeporteerd waren.
Van juli '42 tot begin september '
44 waren in totaal meer dan drieen-negentigduizend Joden naar het oosten verdwenen: ruim vier-endertigduizend naar het vernietigingskamp Sobibor waar zij bijna a11en onmidde11ijk door vergassing om het leven waren gebracht, en ca.negenen-vijftigduizend naar het complex Auschwitz-Birkenau, dat tegelijk vernietigingskamp en concentratiekamp was. Ook waren naar AuschwitzBirkenau in mei '44 tweehonderdvijf-en-veertig in Nederland opgepakte Zigeuners gedeporteerd. Van die Zigeuners (slechts ruim vijftig hunner bleven in leven) zijn, naar men moet aannemen, velen in de gaskamers van Birkenau vermoord toen daar het Zigeun.erlager begin augustus '44 werd opgeruimd, zoals dat heette. Wat de Joden betreft: van hen waren zeven-en-dertigduizend, zonder ingeschreven te zijn, onmiddellijk na aankomst in Auschwitz-Bitkenau vermoord - ca. achttienduizendvijfhonderd waren er wèl als gevangenen ingeschreven en ca. drieduizendvijfhonderd anderen hadden in eerste instantie Auschwitz-Brrkenau niet bereikt: dit waren mannen en jongens die men in de laatste maanden'Koselgroep'
niet veel meer dan vier- tot vijfhonderd nog in leven. Hoeveel uit Nederland afkomstige Joden toen elders in het complex in leven waren, is niet precies bekend; veruit de meesten van de ca. achttienduizendvijfhonderd ingeschreven gevangenen waren te gronde gegaan - misschien hadden zich omstreeks tweeduizend kunnen handhaven. In de herfst van '44 was het complex Auschwitz-Birkenau (het vernietigingskamp Sobibor was in de herfst van '43 na een opstand waaraan ook enkele Joden uit Nederland hadden deelgenomen, afgebroken) niet het enige deportatie-oord waarin zich groepen Joden uit Nederland bevonden: bijna vijfduizend waren overgebracht naar het Z.g. Altersghetto Theresienstadt in Bohemen (maar van die bijna vijfduizend werden in september en oktober '44 circa drieduizend naar Auschwitz-Birkenau doorgezonden) en ruim drieduizendvijfbonderd naar het kamp BergenBelsen (tussen Hannover en Hamburg) dat bedoeld was om er uit tal van landen de Joden in op te nemen die in aanmerking kwamen voor uitwisseling met in Geallieerde landen geïnterneerde Rijksduitsers - Bergen-Belsen was een Aastauschlager.
Behalve Joodse waren ook niet-Joodse Nederlanders in concentratiekampen in Duitsland terechtgekomen - voor de namen van die kampen verwijzen wij naar kaart VII. In die kampen bevonden zich medio augustus' 44 bijna negen-en-twintighonderd mannelijke en ruim tweehonderd vrouwelijke Nederlandse, bijna allenniet-Joodse, gevangenen: Schutzhèfilinge ('politieke gevangenen'
, die krachtens een Schutzhaftbefeh! van de SS waren opgesloten) - de vrouwen in het Frauenkonzentrations lager Ravensbrück, de mannen in diverse andere kampen. Er waren evenwel vóór midden augustus '44 méér Nederlandse '
politieke gevangenen' naar de concentratiekampen in Duitsland gestuurd - onze in deel 8 opgenomen schatting was dat daar voordien omstreeks achthonderdvijftig Nederlandse politieke gevangenen waren bezweken, velen in de jaren '41 en '
42 toen het gehele beleid van de SS in de concentratiekampen in het teken stond van de al weergegeven formule: 'Vernichtung durcn Arbeit',
Het ligt niet op onze weg, hier uitgebreid
VII. De concentratiekampen van de SS tijdens de Tweede Wereldoorlog
deel 8 hebben geschreven over het lot van diegenen die van begin '41 tot in september '
44 in de concentratiekampen in Duitsland waren terechtgekomen - anderzijds lijkt het ons ook niet juist om bij de lezer vandeel het gedifferentieerde beeld bekend te veronderstellen dat wij in deel 8 hebben neergelegd. Enkele elementen uit dat beeld willen wij dus herhalen, zulks vooralom de lezer duidelijk voor ogen te stellen dat wat wij over het lot van de concentratiekamp-gevangenen in de periode september '44-begin mei '
45 te berichten hebben, strijd en lijden schetst van mensen van wie velen al enkele jaren het hoofd hadden moeten bieden aan de verschrikkingen van het bestaan in de concentratiekampen. Wij zullen overigens in dit hoofdstuk de periode september '44-begin mei '
45 niet in haar geheel behandelen. In april en in de eerste dagen van mei zijn namelijk de gevangenen uit een groot aantal kampen in Noord-, Midden- en Zuid-Duitsland op zinloze evacuatiemarsen gezonden maar
In de eerste fase van de geschiedenis van de concentratiekampen in de tweede wereldoorlog, d.w.z. tot eind '42-begin '
43, was de 'Vernichtung durch Arbeit' geen frase geweest maar barre werkelijkheid. Enkele door ons in deel 8 gegeven cijfers toonden dat aan. In het concentratiekamp Dachau stierf (d.w.z. bezweek, werd doodgeslagen, doodgeschoten of op andere wijze vermoord) in het jaar '42 meer dan de helft van de gevangenen, in Mauthausen meer dan drie-vijfde, in Auschwitz-Birkenau drie-vijfde alleen al in drie maanden: juli, augustus en september '42. Van de ca. tweehonderdduizend ingeschreven gevangenen die zich in totaal in de tweede helft van '42 in de concentratiekampen van de SS bevonden, stierf in de zeven maanden van juni t.e.m. december op zijn minst een derde, misschien wel twee-vijfde - het was niet alleen een immense slachting maar ook een gigantische verspilling van arbeidskracht.
In september '42 nu wist Speer, de Reiehsminister für Bewaffnung und Munition, te bereiken dat Duitse ondernemingen het recht zouden krijgen, in de concentratiekampen werkplaatsen in te richten, eind oktober werd aan de gevangenen, behalve aan de Joden en de Russen, het recht verleend, voedselpakketten te ontvangen en in december schreefHimmIer aan de concentratiekamp-commandanten voor dat zij de gevangenen beter voedsel moesten geven en hen minder moesten afbeulen. In verscheidene kampen duurde het maanden voor men er iets merkte van de relatieve verbetering van het regime 1, maar deze tekende zich in de loopdan een vierde van alle ingeschreven gevangenen; in oktober 'f3 was het sterftepercentage gedaald'officiële'
concentratiekampen ressorteerden) of ten bate van talloze particuliere Duitse ondernemingen; men schat dat uiteindelijk in de concentratiekampen van alle gevangenen (vijfhonderdvier-en-twintigduizend in augustus '44, zevenhonderdvijftigduizend in januari '45) vijftigduizend werkzaam zijn geweest voor SS-ondernemingen, vierhonderdvijftigduizend voor particuliere.
Zo werden, om een enkel voorbeeld te geven, in het bij Auschwitz gelegen plaatsje Monowitz in opdracht van het IC Farhen-concern ook door gevangenen uit Auschwitz-Birkenau grote fabrieken gebouwd voor de productie van kunstrubber en synthetische benzine alsmede een electrische centrale en werd in '44 meer dan een derde van de vliegtuigproductie van de Messerschmitt-fabrieken vervaardigd door gevangenen uit de concentratiekampen Flossenbürg en Mauthausen. Van belang was ook dat in '43, toen Hitler had besloten, de productie van V-wapens prioriteit te geven, Himmler de toezegging had gedaan dat talrijke onderdelen vervaardigd zouden worden door concentratiekamp-gevangenen en dat dezen ook voor de assemblage van de nieuwe wapens zouden zorgen - al die arbeid zou, met het oog op het Geallieerde luchtoffensief, plaatsvinden in onderaardse tunnels; nieuwe tunnels werden toen uitgehakt door tienduizenden gevangenen van Mauthausen en een bestaand tunnelcomplex werd uitgebreid in de Harz; hier ontstond een nieuw concentratiekamp-complex: Mittelbau, door de gevangenen 'Dora' genoemd (wij zullen verder die tweede naam gebruiken), waarheen in totaal ca. zestigduizend gevangenen zijn overgebracht.
Uit de uitbreiding van het aantal gevangenen, maar vooralook uit het feit dat zij in honderden, buiten de concentratiekampen gelegen bedrijven moesten zwoegen, was voortgevloeid dat meer en meer gevangenen uit de 'hoofdkampen'
waren ondergebracht in soms ver daarvan verwijderde z.g. Aussenkommandos. Eind '42 waren er in totaal 56 van die Aussenkommandos geweest - vóór eind '44 kwamen er 718 bij en in de
Wie bepaalden of men in een 'goed'
dan wel in een 'slecht'
Kommando werd opgenomen? Niet SS'ers maar gevangenen.
Eerst iets over de SS'ers.
Bij elk kamp bevond zich een staf van SS'ers (de 'kamp-SS'
) en bevonden zich bewakingseenheden (de 'bewakings-SS'
); die bewakers hadden oorspronkelijk allen behoord tot de SS- Totenkopf-Standarten, die sinds '40 evenwel geheel in de Waffen-SS waren opgegaan. De Wach sturmbanne die sindsdien de bewaking hadden overgenomen (sinds april '41 waren zij formeel een onderdeel van de Waffen-SS, evenals de 'kamp-SS'
trouwens), hadden sinds '40-'
41 een veel gemengder karakter aangenomen; men trofin deze eenheden, behalve Waffen-SS'ers die niet meer tot frontdienst in staat waren, ook oudere leden aan van de Allge meine SS2, van de SA en van de Ordnungspolizei, dan oudstrijders uit de Eerste Wereldoorlog en afgekeurde militairen van de Wehrmacht en verder nog Volksduitsers", Litauers en Oekraïners, in Nederland (en in enkele kampen buiten Nederland) ook Nederlanders. In totaal waren er eind '44 ca. vijf-en-dertigduizend bewakings-SS'ers. Het aantal kamp SS'ers was veel kleiner: eind '44 niet veel meer dan vijfduizend. Dat alles betekende dat er toen gemiddeld zeven bewakings-SS'ers en één kamp SS'er waren op elke honderdvijftig gevangenen.
Het was vrijwelonmogelijk uit een concentratiekamp te ontsnappen: buiten de kampen zouden de gevangenen onmiddellijk opvallen door hun gestreepte kleding en door het feit dat zij kaalgeschoren waren, bovendien waren althans de grote kampen omgeven met onder electrische spanning staand prikkeldraad, met hoge omheiningen en met wachttorens. Bewakings-SS 'ers bemanden de in die torens geplaatste machinegeweren, vormden overdag een cordon om het kamp en begeleidden alle gevangenen die hetzij buiten een hoofdkamp, hetzij buiten een Aussenkommando werden tewerkgesteld. Alle bewakings-SS' ers waren goedgewapend en zij hadden vaak afgerichte honden bij zich. Moest een groep gevangenen buiten een kamp werken, dan was er in de regeléén bewakings-SS' er op elke tien gevangenen. \
I Het totale aantal Aussenkommandos was toen geringer geworden doordat enkele karnpen, waaronder Auschwitz-Birkenau, waren ontruimd. Auschwitz-Birkenau alleen al had 43 Aussenkommandos gekend. Dachau heeft er de meeste gehad: 135. 2 D.w.z. van de politieke organisatie van de SS. 'Leden van _Duitse minderheden in landen als Polen, Hongarije, Roemenië
Voor de kamp-SS was de bewakings-SS het belangrijkste hulpmiddel. Die kamp-SS ontving zijn algemene instructies van het al genoemde SS Winschafis und Veru/altungshauptamt wat het lot van de gevangenen betreft stond zij via haar z.g. Politische Abteilung in verbinding met landelijke of regionale instanties van de Sicherheitspolizei und SD en met het in Berlijn gevestigde Reichssicherheitshauptamt. In laatste instantie was in elk kamp de kamp-SS heer en meester - wij schrijven 'in laatste instantie'
, want om het zich gemakkelijk te maken (wij herinneren er aan dat er gemiddeld op elke honderdvijftig gevangenen slechts één kamp-SS'er was) had de kamp-SS een groot deel van het directe gezag waaraan de gevangenen werden onderworpen, aan sommigen van die gevangenen gedelegeerd.
Elk kamp had een gevangenen-hiërarchie met een Lagerältester aan het hoofd. Werkploegen, Kommandos. stonden er onder Kapo's. Elke slaapbarak had een eigen Block-Áltester, elk deel van een slaapbarak (Stube) had een Stube-Altester, Kapo's hadden de leiding van de kamppolitie en de kampbrandweer, van de keukenploeg. in de barak waar de kampkleding werd uitgereikt, in de kampgevangenis (de Bunker), in de ziekenafdeling (het Revier), in de kantoren waar de binnenkomende gevangenen over de verschillende barakken werden verdeeld en bij de verschillende Kommandos ingedeeld, enzovoort. Die gevangenen vormden een bonte mengeling en niet alleen naar nationaliteiten (daarvan telde Dachau er ten tijde van de bevrijding 32). Alle door de Sicherheitspolizei und SD vervolgde groepen waren onder de gevangenen vertegenwoordigd: politieke tegenstanders, Getuigen van Jehova, homosexuelen, asocialen, Joden, en Russische en andere dwangarbeiders; daarnaast waren de kampen al vóór de tweede wereldoorlog gebruikt om er diverse categoriëen Duitse misdadigers, vooralook z.g. Berufsuerbrecher, in op te sluiten - die misdadigers waren het aan wie, soms samen met asocialen, de kamp-SS aanvankelijk het vormen van de kamphiërarchie had opgedragen. Dat betekende dat wie uit de quarantaine-afdeling welke elk kamp kende, in het eigenlijke kamp werd opgenomen, o.m. voor het werk dat hij daar te verrichten kreeg, afhankelijk was van beslissingen, genomen door beroepsmisdadigers en asocialen en ook verder onderworpen bleef aan de nukken en grillen (en vaak ook wreedheden) van deze Kapo's en hun helpers.
Men mag niet generaliseren: er zijn er onder die beroepsmisdadigers en asocialen geweest die zich als goede kameraden hebben ontpopt, maar dat waren uitzonderingen. Regel was dat de overige concentratiekampgevangenen bitter te lijden hadden onder het regime van een kleine
Zo was de groep der gevangenen die in de concentratiekampen tegenover de SS stond, niet homogeen maar verdeeld: verdeeld naar nationaliteir', naar kategorie, ten dele ook naar levensbeschouwing en politieke overtuiging, maar vooralnaar 'klasse'
- wij schreven in deel 8 over de 'aristocratie'
van de Kapo's, de 'middenstand'
van hun helpers en van diegenen die zij in 'goede'
Kommandos hadden laten opnemen, en het 'proletariaat'
van de overige gevangenen, en wij gaven een schatting weer volgens welke er op elke tien 'aristocraten '
en honderd 'middenstanders'
duizend 'proletariërs'
waren. Tegenstellingen waren dat van een scherpte die de maatschappij buiten de kampen niet kende - tegenstellingen namelijk die beslissend waren niet voor welstand of armoede maar voor leven of dood.Hollanders, Belgen, Fransen en Russen kunnen geen dierist nemen.' (Ed. de Nève (ps. van Jean Lengler): Glorieuzen
Men kon in de concentratiekampen op den duur slechts in leven blijven als de dagelijkse portie voedsel niet te gering was om de vormen van uitputting te doorstaan waaraan men werd blootgesteld. Er moest elf uur per dag worden gewerkt - een zware opgave wanneer men dat werk in een ordelijke fabriekshal te verrichten had, dubbel zwaar wanneer men, schamel gekleed en slecht geschoeid, werken moest in de openlucht of in een steenkolenmijn of in een tunnel voor V-wapens. Dan waren er de appèls: het zich tweemaal per dag opstellen om geteld te worden, hetgeen uren kon duren. De rantsoenen die de tot de burgerij behorende Z.g.normale verbruikers ('Normalverbraucher') in Duitsland kregen, zouden onvoldoende zijn geweest om de krachten op peil te 'houden eigenlijk had men voor de concentratiekamp-gevangenen die rantsoenen moeten verhogen met de gebruikelijke toeslagen voor zware of zelfs zeer zware arbeid. De voor de concentratiekamp-gevangenen vastgestelde officiële rantsoenen waren evenwel een kwart lager dan die welke voor Normaluerbraucher golden. De hoeveelheden levensmiddelen die volgens de officiële regels dagelijks bij de concentratiekampen werden aangevoerd, waren dus al te klein. Uit die hoeveelheden werd bovendien op grote schaal gestolen: door de kamp-SS en door de bewakings-SS - van wat dan overbleef, eigenden de Kapo's en hun helpers zich alles toe wat zij begeerden. Men schat dat aan de 'gewone'
gevangenen in doorsnee een derde werd onthouden van het toch al veel te karige voedsel waarop zij recht hadden. In Mauthausen kregen zij in de tweede fase (die van het minder harde regime) dagelijks voedsel met een verbrandingswaarde van I400 calorieën - het dubbele zou in de omstandigheden van het kamp niet eens voldoende zijn geweest. Met dat al had, afgezien nog van de mogelijkheid om pakketten te ontvangen, de tweede fase op voedingsgebied een verbetering gebracht, vergeleken met de eerste; zo hadden in de strenge winter van '4I op '
42 de gevangenen in Dachau dagelijks voedsel gekregen met een verbrandingswaarde van slechts IOOO calorieën.
Uit de nederlagen nu die de Wehrmacht leed, vloeide in de winter '44-'
45 voort dat gebieden die veel voedsel hadden voortgebracht, voor Duitsland verloren gingen: er was dus in het land als geheel minder voedsel te verdelen. Het transport van al dat voedsel was door de overbelasting van de Reichsbahn al van een vroeg stadium in de oorlog af met zoveel moeilijkheden gepaard gegaan dat de Normalverbraucher in de grote steden menigmaal op hun bonnen niet de rantsoenen hadden kunnen krijgen waarop zij recht hadden (vrij hoge rantsoenen, ongeveer
Ware aan de zijde van de SS de wil aanwezig geweest om het lot van de concentratiekamp-gevangenen niet zwaarder te maken dan het toch al was (die wilontbrak), dan zou uit de geschetste omstandigheden al zijn voortgevloeid dat de gevangenen in de derde fase minder voedsel zouden hebben gekregen dan in de tweede. In feite werd de situatie door de volte in de kampen nog veel kritieker. Het totaal aantal gevangenen, vijfhonderdvier-en-twintigduizend in augustus '44, beliep in januari '45, gelijk reeds vermeld, zevenhonderdvijftigduizend - bovendien werd dat groter aantal gevangenen samengeperst in een kleiner aantal kampen. Het Majdanek-complex (het Konzentrationslager Lublin) (zie kaart VII op pag. 828) was in juli '44 ontruimd, het concentratiekamp Vught werd ontruimd begin september, zo ook het concentratiekamp NatzweiIer in de Elzas (kamp waarin de meeste z.g. Nacht-und-Nebel-gevangenen waren opgesloten, onder hen ca. vierhonderd Nederlandse
Deze ontruimingen betekenden dat vele tienduizenden gevangenen de resterende, toch al sinds jaar en dag overvolle concentratiekampen in Midden- en West-Duitsland werden binnengevoerd, ondergebracht in de quarantaine-afdelingen (in barakken, als die er waren, anders in tenten, en als ook die ontbraken, in de openlucht) en vervolgens, voorzover niet bezweken, in de eigenlijke kampen of in de Aussenkommandos opgenomen. In elk kamp waren meer monden te voeden en voor elk kamp was, gelijk gezegd, minder voedsel beschikbaar. De calorische waarde der rantsoenen daalde van maand tot maand. In Dachau, waar de voedselsituatie van begin '44 af al belangrijk was verslechterd, werd die waarde gehalveerd: van ruim 1000 calorieën in september '44 tot ca. 530 in april '45; een medische onderzoeker" kwam kort na de oorlog op grond van getuigenverklaringen tot de conclusie dat in de winter '44-'
45 de gevangenen in Ravensbrück gemiddeld per dag voedsel hadden gekregen met een verbrandingswaarde van 800--900 calorieën; in Bergen-Belsen was dat 500--600 calorieën geweest, in Mauthausen 500. Wel te verstaan: dit waren gemiddelden voor een periode van vele maanden - de daling welke zich van maand tot maand voordeed, komt er niet in tot uiting. In verscheidene kampen was in de laatste oorlogsweken vrijwel niets meer te eten.
Onvermijdelijk was het dat de hongerziekte welke wij in hoofdstuk 3 ('Hongerwinter'
) beschreven, in de concentratiekampen ook in de derde fase talloze slachtoffers eiste. Daarnaast werden de meeste kampen geteisterd door epidemieën; vooral de vlektyphus breidde zich uit. In de meeste hoofdkampen en Aussenkommandos beperkte men zich er toe, de vlektyphuspatiënten in aparte barakken te concentreren waar men hen veelal aan hun lot overliet. 'Het typhus-quarantaine-Block van Vaihingen was'
, aldus Floris Bakels die, uit Natzweiier geëvacueerd, in dat Aussen kommando van Dachau was terechtgekomen,
'één oneindige nachtmerrie: je moest telkens bedenken dat het intussen geenin zijn in '52 verschenen proefschrift: Het Duitse concentratiekamp. Een medische en psychologische studie
De vlektyphus bereikte Dachau in december en besmette er onder meer Block 30 een barak die door de SS was volgepropt met verzwakte gevangenen die niet meer tot werken in staat waren; zij kregen nog minder te eten dan de overige gevangenen en hun (dunne) dekens waren hun afgenomen. Een SS'er die de in de barak hangende stank niet kon verdragen, had er de ramen uit laten verwijderen - veel gevangenen leden al aan longontsteking voordat zij ook nog aan vlektyphus gingen lijden. Vlektyphuspatiënten werden ook in andere barakken van Dachau geïsoleerd, soms evenwel, teneinde gedesinfecteerd te worden, in de winterse kou naakt naar de doucheruimten gedreven waarna men hen, in hun barakken teruggekeerd, enkele dagen liet wachten op hun kledij die gedesinfecteerd werd: naakt lagen zij dan samengepropt op overvolle britsen. Kapelaan Rothkrans, al sinds maart '42 in Dachau opgesloten, noemde Block 21 (dit was mèt Block 25 een barak waarin louter vlektyphuspatiënten lagen) 'een hel in de hel. Zelfs de blokoudste, kameroudste, blokschrijver, karnerschrijver, allen hadden typhus. Niet alleen de slaapzalen, ook de waslokalen lagen vol met stervende mensen. Naast hen enkele doden in een hoek, als weggeworpen vuil. Overal uitgemergelde mensen, hun buik gezwollen, hun hemd reeds zwart, helemaalonder de zweren, vol wonden aan hun benen, op hun ruggen grote, open gaten van flegmonen, de een mist een arm, de ander een been.
De enkele dokters en verplegers die er tenminste nu in I944-'45 waren (vroeger waren er geen), wisten haast niet waar ze beginnen moesten. Zij stonden als het ware machteloos tegen de steeds om zich heen grijpende vlektyphus, dysenterie, tbc en al de andere ziekten. Velen waren bang, zelf besmet te worden'2
I F. B. Bakels: Nacht-und-Nebel. Mijn verhaal uit Duitsegevangenissen en concentratiekam pen (1977), p. 243. 2 J. Rothkrans: Dachau, hel en hemel (1957), p.' de vlektyphusbarakken was binnengegaan"
, bezweek in februari aan de ziekte die hij vergeefs had trachten te bestrijden);'
'De SS'
ers waagden het niet meer, op deze bloks te komen. Er moesten vrijwilligers komen om enige redding en orde te brengen in deze haast redeloze chaos van lijden en sterven. Er werd een beroep gedaan op de priesters en velen hebben zich gemeld, zelfs ten koste van hun leven"
één van die helpers was kapelaan Rothkrans zelf die er in de vlektyphusbarakken 'maandenlang van'
s morgens 7 uur tot's avonds 9 uur duizenden (had) geholpen, getroost, gebiecht, het H. Oliesel toegediend, de H. Communie uitgereikt, ja zelfs velen gedoopt" - hij werd tenslotte zelf ziek, 'meer dan zes weken, waarvan zeventien dagen buiten kennis, ... met vlektyphus in de ergste graad, gepaard met diarrhee."
Zo was het in Dachau, zo was het óók (het zal uit het vervolg nog blijken) in andere karnpen. Luizen (de meeste kampen raakten van luizen vergeven) brachten de besmetting over en, zoals al uit het over Dachau vermelde bleek: de SS deed niets om de epidemieën effectief tegen te gaan. Duizenden door honger verzwakte, mannelijke gevangenen liet men sterven in geïsoleerde barakken - uit sommige karnperi evenwel, o.m. uit Sachsenhausen en Dora, werden de zieken overgebracht naar het Z.g. Häfilingslagervan Bergen-Belsen. Dat was een tentenkamp, waarin in maart '44 de eerste duizend zieken uit Dora waren ondergebracht (er zijn ui! deze groep zeven-en-vijftig overlevenden) - men kan dat Hi.ifilings
J. in. Dachau, p. 204) 'J. Rothkrans: Dachau, hel en hemel, p. 178. 5 A.v. 6 A.v., p.
Het oorlogsverloop had niet alleen doordat het tot grootscheepse evacuaties en het samenproppen van gevangenen in een kleiner aantal kampen leidde, een ongunstig effect op het bestaan dier gevangenen, maar het bracht ook bombardementen op de in de kampen en hun Aussenkomman dos gevestigde bedrijven met zich die aan veel gevangenen het leven kostten. In deel 8 vermeldden wij al dat het IG-Farben-complex bij Monowitz van april '44 af enkele malen door zware hommenwerpers van de American Fifteenth Air Force, d.w.z. van Zuid-Italië uit, werd aangevallen; hetzelfde geschiedde van juli '44 af met een tweede IG-Farben complex dat gebouwd werd bij Blechhammer (zie kaart VIII op pag. 855) - in het daar gevestigde, grote judenlager, dat tot het Auschwitz-complex behoorde, waren de meesten van de overlevenden uit de Kosel-groep opgesloten.
Eind augustus '44 werden bij het concentratiekamp Buchenwald de grote fabriekshallen gebombardeerd waarin allerlei conventioneel oorlogstuig maar ook onderdelen van V-wapens werden gefabriceerd; tevens werden toen de werkgarages en de woningen van de SS-officieren aangevallen. Onder de gevangenen vielen bijna vierhonderd doden en ca. zeshonderd zwaargewonden - men moet wel aannemen dat ook van die zwaargewonden nog velen zijn bezweken.
Midden maart '45 werden de fabrieken en opslagplaatsen van het bij het kamp Sachsenhausen gelegen stadje Oranienburg gebombardeerd. Bij die gelegenheid werden de buizen van de drinkwatertoevoer en die van de riolering van het kamp Sachsenhausen vernield, 'inderhaast geslagen pompen leverden'
, aldus een Nederlandse politieke gevangene, 'uitsluitend water voor de steeds schaarser wordende maaltijden. Van wassen kwam niets meer terecht en voor de toiletten kwamen allerprimitiefste latrines."
Begin april werden de werkplaatsen van Sachsenhausen en van
1 K. Toornstra: Van onderwijzer lol burgemeester
Nog groter verliezen leden de gevangenen van het Dora-complex in de Harz. Daar werd, eveneens begin april, een kazerne in Nordhausen gebombardeerd die als (primitief en onbeschrijfelijk smerig) noodziekenhuis fungeerde. Van de negentienhonderd gevangenen die ten tijde van dat bombardement in de kazerne lagen, kwamen er vijftienhonderd om het leven.
Er zijn, zo veronderstellen wij (nadere gegevens ontbreken), veel méér bombardementen geweest waarbij concentratiekamp-gevangenen gedood werden ofzwaargewond raakten; men moet in het oog houden dat de honderden Aussenkommandos veelal gelegen waren in industriewijken welke in de laatste fase van de Tweede Wereldoorlog herhaaldelijk door de Geallieerde luchtmachten werden bestookt.
Op al die bombardementen werd door de gevangenen met gemengde gevoelens gereageerd: met een wilde vreugde dat Duitsland er van langs kreeg, en met angst dat men als slachtoffer het einde van de oorlog, de dag der bevrijding, niet zou beleven. Naar die dag werd uitgezien met een verlangen, zo ondragelijk sterk dat veel gevangenen het maar liever diep in hun geest verborgen. Het spreekt intussen vanzelf dat het telkenmale naar boven kwam wanneer de mare doordrong van grote gebeurtenissen die de belofte van een snel naderend einde van de oorlog leken in te houden. Toen de gevangenen in de loop van juni '44 vernamen dat de Geallieerden in Normandië waren geland, waren velen er van overtuigd dat Duitsland de strijd nog maar luttele weken zou kunnen volhouden, hoogstens tot in augustus. In september vernam men dat na Frankrijk nu ook België was bevrijd - zou dan nu Duitslands ineenstorting komen? Neen, de vijand kon zich handhaven. Erger nog: midden december bleek hij de kracht te hebben tot een gevaarlijk offensief in het westen, het Ardennen-offensief.
23 december. Alles bedorven door het bericht dat de Moffen in Luik zouden staan, ja zelfs de Belgisch-Franse grens zouden hebben overschreden. Wat betekent dit? Hebben ze nieuwe wapens? Zouden we Zuid-Nederland weer moeten ontruimen? Hoe lang gaat dit alles weer duren? Niemand durft de gedachte aan, dat dit nogjaren kan duren. We kronkelen ons in de onmogelijkste bochten om een voor onsgunstige uitleg aan de zaak te geven. Mijn God, dit gaat vee! lei/ens leasten.'
Inderdaad, dat was, schijnt het, het effect van de eerste berichten over het Ardennen-offensief. Een Franse politieke gevangene, die in die tijd in het Revier van Mauthausen was opgenomen, schreef later: 'Le coup fut meurttier. j'ai vu, chez des centaines d'hommes, se briser le dernier ressort de vie; ils s'abandonnèrent'? waarom zou dat verschijnsel zich alleen in Mauthausen hebben voorgedaan? Wij nemen intussen aan dat die eerste pessimistische reactie ('de oorlog grijnst: nog één jaar, nog twee jaar!'
] spoedig is gecorrigeerd. Dan bleef toch nog bij veel gevangenen een veel diepere angst bestaan: dat zij, slachtoffers van een barbaars bewind, getuigen van een ontelbaar aantal misdaden (en wat de gevangenen van het Auschwitz-complex betrof: ooggetuigen van een uitroeiingsmachinerie die in de gehele wereldgeschiedenis nog door geen machthebber was ontworpen en in werking gesteld), door de SS niet in leven zouden worden gelaten maar dat zij vlak voor het einde van de oorlog en masse zouden worden geliquideerd: neergemaaid wellicht met machinegeweren of opgesloten in barakken welke in brand gestoken zouden worden.
Eén ding werd in die laatste oorlogswinter duidelijk (en paste ook in het schrikbeeld van een laatste algemene liquidatie): de SS liet haar gevangenen niet los. Naderden bevrijders, dan werden kampen ontruimd: gevangenen in treinen geladen of te voet voortgedreven en wie op zulk een evacuatiemars uitgeput aan de kant van de weg neerzeeg, werd met een nekschot afgemaakt. Het hieruit sprekende streven, te waarborgen dat geen enkele gevangene, man of vrouw, de bevrijders zou kunnen begroeten, deed het ergste vrezen voor de massale slachtingen
, F. B. Bakels : Nacht-und-Nebel, p. 229-30. 2 Michel de Bouard: 'Mauthauserr'
, Revue d'Histoire de la Deuxième Guerre Mondiale, 15-16 (juli-sept. 1954), p.
Het Auschwitz-complex was in drie onderdelen gesplitst: Auschioitz I, Auschu/itz II en Auschwitz IlL Auschwitz I, aan de rand van het stadje Auschwitz gelegen, was het z.g. Stammlager, in oude kazernes gevestigd welke de SD in '40 had betrokken; Auschwitz II was een groot, uit vele, apart afgesloten delen bestaand barakkenkamp, in '42 opgebouwd bij het dorp Birkenau dat bij die opbouw was verdwenen; tot Auschwitz III werden alle Aussenkommandos van het Auschwitz-complex gerekend waartoe o.m. de fabriekscomplexen van Monowitz en van Blechhammer behoorden die wij in dit hoofdstuk reeds noemden, maar ook andere plaatsen waar uit Nederland gedeporteerden waren tewerkgesteld - wij noemden in deel 8 (zie in dit deel kaart VIII op pag. 855) de steenkolenmijnen te Jawischowitz en Janina, de cernentfabriek annex steengroeve te Golleschau, de fabriek van spoorwagons te Gleiwitz en het bij uitstek zware Aussenkommando- Warschau waar van de ca. twaalfhonderd daarheen gezonden Joden uit Nederland (twaalfhonderd van de ca. vierduizend gevangenen van dit Kommando) eind juli '44, toen alle gevangenen van Warschau naar Dachau werden getransporteerd (behalve de zieken - zij werden doodgeschoten), nog slechts zeven-en-twintig in leven waren. Bij die tocht naar Dachau moesten de gevangenen eerst vier of vijf dagen lopen en daarop volgde een reis in goederenwagons die bijna drie etmalen duurde, 'de dorst'
, aldus een van de zeven-en-twintig Nederlanders, 'was zo erg dat we elkaars urine dronken."
In Auschwitz I zaten in augustus '44 ca. zestienduizend gevangenen opgesloten, bijna allen mannen (maar in een aparte barak bevonden zich daar enkele honderden vrouwen, onder wie tweehonderdveertig uit Nederland afkomstige, die bijna allen aan sterilisatieproeven waren onderworpen), Auschwitz II telde negen-en-vijftigduizend gevangenen en onder Auschwitz III werkten er ca. dertigduizend, ca. tienduizend alleen al in Monowitz. Op het totaal van die honderdvijfduizend gevangenen waren er meer dan twee-en-zestigduizend Joden, onder wie meer dan vijf-en-twintigduizend vrouwen die bijna allen in Auschwitz IIopgeslo
! 'Verslag van mededelingen van]. Rabbie' (3 maart'oude'
gaskamers van Birkenau, Bunker I, werd weer in gebruik genomen; bovendien werden tienduizenden Hongaarse Joden met nekschoten afgemaakt - hun lijken werden vervolgens in de openlucht verbrand in gigantische vuren waarin, als geen gaskamers ter beschikking stonden, ook wel levende gedeporteerden werden gesmeten. 'Als vernietigingskamp is'
, zo schreven wij in deel 8, 'Birkenau nimmer zo furieus actief geweest als in die gruwelijke zomer van '
44.'
In die tijd bestond het in deenvan Birkenau dienstdoendeuit ca. vierhonderdvijftig Hongaarse Joden, ca. tweehonderd Poolse, honderdtachtig Griekse, vijf Duitse, drie Slowaakse en één Nederlandse Jood, alsmede uit vijf Poolse politieke gevangenen en negentien Russische krijgsgevangenen. Het was de taak van dit streng geïsoleerde en streng bewaakteom diegenen die ter vergassing dewerden binnengevoerd en die niet wisten wat hun daar te wachten stond (dat laatste wisten gevangenen die 'geselecteerd'
waren, natuurlijk wèl), gerust te stellen en hun behulpzaam te zijn; waren zij vergast, dan werden hun kleren en schoenen overgedragen aan hef Z.g.(hetdat werkzaam was in de opslag-barakken waarheen de overige bagage al was overgebracht) en bij de lijken werden, voordat zij naar de verbrandingsovens getransporteerd en daar ingesmeten werden, de haren afgeknipt en de gouden tanden en kiezen uitgebroken. Op enkele specialisten na (als zodanig golden vooral de Kapo's
Het waren, schijnt het, de in het Sonderkommando opgenomen Russische krijgsgevangenen die, alle moeilijkheden ten spijt, toch naar een opstand gingen toewerken. Volgens sommige naoorlogse verklaringen zou deze oorspronkelijk plaatsvinden in juni '44 maar toen zou het plan zijn verraden, waarna de Kapo van Krematorium II, die er weet van had gehad, samen met een aantalleden van het Sonderkommando werd doodgeschoten. De actiefsten onder de overigen zetten hun voorbereidingen voort en vormden een nieuwe opstandsleiding die in contact stond met de illegale kampleiding welke hoofdzakelijk uit Poolse communisten bestond. Enkele vrouwelijke gevangenen die werkzaam waren in de bij Auschwitz I gelegen munitiefabriek' Union', wisten het Sonderkommando pakjes dynamiet te doen toekomen; die werden de barakken van het Senderkommando binnengesmokkeld in een etensbak met een dubbele bodem. Voor andere hulpmiddelen zorgde het Kanada-Kommando, en het Kommando dat werkzaam was in het badhuis van de SS, kon daar enkele machinepistolen en ca. 20 handgranaten bemachtigen.
Eind september werden ca. tweehonderd man van het Sonderkommando die in Krematorium IV werkten, opgeroepen om zich naar Gleiwitz te begeven. In plaats van daarheen te worden vervoerd, werden zij vergast in een bij het station Auschwitz gelegen desinfecteringsruimte. Hun lijken werden in de Krematoria van Birkenau verbrand - zij werden er herkend. Toen nu op 7 oktober door de SS werd bekend gemaakt dat ook de overige leden van het Senderkommando naar Gleiwitz zouden worden overgebracht, meenden de driehonderd mannen die in Bunker I en Krematorium IV werkten (hoofdzakelijk Hongaarse en Griekse Joden), dat men onverwijld tot actie moest overgaan. De opstandsleiding sprak zich daar tegen uit, maar de mannen van Bunker I en Krematorium
De SS ging spoedig vermoeden dat de bij de opstand gebruikte explosieven afkomstig waren uit de 'Union' -fabriek. Een gevangene, een Tsjechische half-Jood, wist er daar achter te komen welke meisjes bij de smokkel van de explosieven betrokken waren geweest en gaf hun kampnummers aan de SS door (de man is in Mauthausen door medegevangenen doodgeslagen) - vier meisjes werden, na zwaar gemarteld te zijn (daarbij brachten zij het op, de namen van andere gevangenen die ook in het komplot waren geweest, te verzwijgen), publiekelijk opgehangen.
Hoe groot de verliezen waren die de SS bij de opstand had geleden, is niet precies bekend: volgens sommigen waren er in hun rijen verscheidene tientallen doden gevallen, volgens anderen minder dan tien. Een feit is dat de opstand, al was dan slechts één van de vier grote Krematoria vernietigd diepe indruk maakte op de overige gevangenen; het was, schreef later een Tsjechische vrouwelijke gevangene, 'als hätte man die Angst weggeschoben, als u/aren auck wir urn einen Kop] grösser geworden."
Nog geen vier weken na de opstand, opnovember, kwam in Auschwitz een bevel van Himmler binnen dat de vergassingen moesten worden
, Ana Novae, aangehaald in H. Langbein: Menschen in Auschwitz
'41-'
42) die lijken door speciale Kommandos had laten opgraven en alsnog verbranden - die Kommandos werden op gezette tijden doodgeschoten. Bij Auschwitz-Birkenau was van de talloze mensen die er waren vergast, slechts de as overgebleven - ze was ten dele gestort in de Sola, een zijrivier van de Weichsel, dicht bij het kamp, ten dele in enorme kuilen geworpen. Die kuilen werden van eind november '44 af leeggehaald (ook die as werd in de Sola geworpen), dichtgegooid en met graszoden bedekt; ook werden er boompjes geplant. Al dit werk werd verricht door een Abbruchkommando van zeventig mannelijke gevangenen (begin december werden daar tweehonderd vrouwelijke aan toegevoegd). Die zeventig waren de overlevenden van de tweehonderd mannen van het laatste Sonderkommando, van wie de overigen midden of eind november waren vermoord. Uiteraard waren de leden van het Abbruchkommando er van overtuigd dat ook zij na gedane arbeid uit de weg geruimd zouden worden (zij zijn slechts in leven gebleven doordat zij, injanuari naar Mauthausen getransporteerd, daar geheim hebben weten te houden wat de laatste arbeid was die zij in Auschwitz hadden verricht) trouwens, ook de meeste SS'ers die in de Krematoria werkzaam waren geweest, namen aan dat zij uiteindelijk op bevel van Himmler zouden worden geliquideerd; verscheidenen van hen verkeerden in een sombere stemming en vluchtten in de drank.
Eind november werd begonnen met het afbreken van Bunker I en de Krematoria II, III en V Wat twee maanden later van al die gebouwen nog over was, werd vlak voordat het Rode Leger Auschwitz bereikte, opgeblazen.
Overeenkomstige plannen werden, schijnt het (het is op zichzelf ook logisch), met betrekking tot de gevangenen van het Auschwitz-complex opgesteld - die gevangenen zelf gingen er in elk geval van uit dat het, als bevel tot evacuatie gegeven zou worden, hoogst riskant zou zijn om in het kamp te blijven. Wel te verstaan: zieken hadden geen keus, en onder hen waren velen die niet anders verwachtten dan dat de laatste SS'ers die het complex zouden verlaten, de ziekenbarakken in brand zouden steken.
Eerder vermeldden wij dat zich in Auschwitz II
en III in augustus '44 honderdvijfduizend ingeschreven gevangenen bevonden. Daar waren nieuw ingeschreven gevangenen bijgekomen, ook uit Nederland (het laatste deportatietransport uit Westerbork dat dit kamp in Drente op 3 september had verlaten, kwam op dein Auschwitz aan en nadien waren daar nog transporten uit Theresienstadt gearriveerd waarin zich omstreeks drieduizend uit Nederland gedeporteerden bevonden) - anderzijds waren ingeschreven gevangenen aan selecties ten offer gevallen of 'normaal'
overleden'44 tot 17 januari '
45 naar elders getransporteerd: naar Gross-Rosen, naar Sachsenhausen, naar Stutthof, vrouwen en meisjes ook naar het Prauenlager van BergenBelsen. In dat Prauenlagerwerden die vrouwen en meisjes, gelijk gezegd, als afval gedeponeerd, in de andere complexen moesten de gevangenen die er aankwamen, tewerk worden gesteld, althans: dat was de bedoeling.
Wat er gebeurd is met tussen de honderdtachtig en tweehonderdveertig mannelijke gedeporteerden uit Nederland die eind oktober, resp. eind november naar Stutthof werden gezonden (allen behorend tot het laatste transport uit Westerbork), is onbekend: geen van hen is in leven gebleven. Wat diegenen betreft die naar Sachsenhausen en Gross-Rosen op transport werden gesteld: beide kampen waren al propvol; de in Sachsenhausen aankomenden werden dus doorgezonden: naar Buchenwald, naar Dachau of naar een van de zwaarste Aussenkommandos van Sachsenhausen: Lieberose. Ook zij die in Gross-Rosen arriveerden, werden doorgezonden: naar Aussenkommandos, waaronder enkele waren waar het leven dragelijk bleek te zijn. Dat gold bijvoorbeeld voor het Aussenkom mando-Reichenbach (70 km ten zuiden van Breslau), waar eerst al ca. vierhonderdvijftig Joodse mannen en vrouwen waren terechtgekomen (in een fabriek van het Telefunken-concern) die in het concentratiekamp Vught in het Philips-Kommando hadden gewerkt! en vervolgens andere uit Nederland afkomstige vrouwen die voordien in Ravensbrück opgesloten waren; het gold ook, om een tweede voorbeeld te geven, voor het Aussenkommando-Hundsfeld (bij Breslau), waar tenslotte ca. tweeduizendtweehonderd vrouwen werkten in fabrieken voor vliegtuigonderdelen. 'Het kamp was'
, aldus later een uit Auschwitz overgebrachte Nederlandse gedeporteerde,
'wat eten en drinken betreft, behoorlijk Ieder had een eigen bed, later lag men ten hoogste met twee personen terwijl ieder twee katoenen dekens had. Zolang ik er geweest ben, zijn er slechts drie doden geweest ... Onze doden werden op de Joodse begraafplaats in Breslau begraven."
In andere, tot het Gross-Rosen-complex behorende Aussenkommandos (Aussenkommandos met mannelijke gevangenen) waren de omstandigheden over het algemeen veel ongunstiger (er moest zware arbeid worden
1 Te hunnen behoeve had de Philips-directie bereikt dat zij onmiddellijk na aankomst in Auschwitz, begin juni '44, naar Reichenbach zouden worden doorgezonden. 2 'Verslag van mededelingen van G. Deen-Kaufmann' (z.d.), p. 11-12, 15'daarnaast altijd koffie met melk en suiker en op zondag tien bonbons en sigaretten. Het was werkelijk prima! Het was hier een hemel, vergeleken met andere kampen."
Wanneer men de verklaringen leest die na de bevrijding werden afgelegd door naar Auschwitz gedeporteerden die vandaar in de laatste maanden van '44 naar elders werden getransporteerd, dan is het opvallend hoe verschillend de omstandigheden waren waarin de een dan wel de ander terechtkwam. Ook binnen het Auschwitz-complex zelf waren trouwens de verschillen groot. Zo werden eind oktober ca. vijf-entwintig mannelijke gedeporteerden uit Nederland ingedeeld bij een transport van honderdvijftig gevangenen die in een groot metaalbedrijf te Gleiwitz tewerk werden gesteld van een Aussenkommando uit dat Gleiwitz III heette en waar zich in totaal ca. zeshonderd gevangenen bevonden. Wel was er de behandeling, aldus een der Nederlanders, 'gemeen'
, maar daar stond tegenover dat het onderdak 'buitengewoon goed'
was." 'De eerste avond'
, aldus een tweede gedeporteerde,
'kregen we al eten ... Onze eerste indruk van dit kamp was geweldig. We voelden ons alsof we van de hel in de hemel gekomen waren. We kregen ieder een eigen deken. De volgende morgen kregen we allemaal een eigen etensbakje, een eigen bakje voor thee en ieder kreeg een lepel. Het brood werd in zijn geheel naar binnen gebracht en in de barak, waar wij bij waren, in vieren gesneden, evenals de margarine. Dit om te bewijzen dat er niets gestolen was, want dat bestond in Gleiwitz III niet. De zieken kregen er zelfs pap. Het was àf! ... Als we van het werk kwamen en koud waren, dan hield de Kommandant binnen appèl in de verwarmde zaal.'
De evacuatie nu van het Auschwitz-complex in januari '45 en die van het Gross-Rosen-complex in februari (die laatste evacuatie vloeide voort uit de opmars van het Rode Leger van de Oder naar de Neisse) betekenden dat alle geëvacueerde gevangenen, welke ook de omstandigheden waren waarin zij in de voorafgaande maanden hadden verkeerd, aan
I 'Verslag van mededelingen van E. Franken' (2 dec. 1947), p. 23 (a.v.). 2 'Verslag van mededelingen van E. Cohen' (20 okt. 1947), p. 4 (a.v.). "Verslag van mededelingen van B. Kronenberg' (30 april 1947), p. 23-24
Op 17 januari' 45 liet de SS het bevel verspreiden dat alle gevangenen van het Auschwitz-complex die nog in staat waren te lopen, de kampen moesten verlaten. Er dienden groepen te worden gevormd van vijfhonderd tot duizend gevangenen; aan elk van de gevangenen zouden een of twee broden en een half pond margarine worden uitgereikt, elke drie gevangenen kregen voorts een blik vlees mee, de groepen zouden worden begeleid door gewapende SS'ers. Uit het Stammlager (Auschwitz I), het kamp Birkenau (Auschwitz II) en het kamp Monowitz trokken de eerste grote groepen in de ochtend van 18 januari weg en's avonds om elf uur (de gehele dag was de SS bezig geweest, archiefstukken te verbranden) waren in totaal van de drie-en-veertigduizend gevangenen die zich in die drie kampen bevonden, bijna twee-en-dertigduizend op pad gegaan; de meesten hadden urenlang moeten wachten voordat het sein tot vertrek was gegeven. Er waren toen in het Starnmlager en in Birkenau nog een kleine vierduizend gevangenen die niet ziek waren, achtergebleven (behalve een klein aantal dat zich wist te verbergen, verlieten zij die kampen op de rode) - in Monowitz bevonden zich voorts ca. achthonderdvijftig zieken, in het Stammlager ca. twaalfhonderd, in Birkenau ca. vijfduizendachthonderd, onder wie ca. vierduizendzeshonderd vrouwen en meisjes. In een van de ziekenbarakken van Birkenau kwam op die rede (de grote magazijnbarakken van Kanada werden die dag door de SS in brand gestoken I) de Blockälteste binnen. 'Alles wat maar
'moet op transport mee naar Duitsland. Wat zullen wij doen, we hebben niets dan een dun hemd aan. De dekens scheuren we kapot om de stukken om borst en benen te binden. We zien er rampzalig uit. Jo kan niet tot de deur komen, ik moet haar naar bed brengen. Buiten ligt de sneeuw wel een meter hoog. Rijen vrouwen, in lompen gehuld, trekken voorbij. Het hele kamp wordt geliquideerd.
Een SS-officier roept: wie niet minstens veertig kilometer lopen kan, gaat terug in het Block. Ik aarzel niet lang, maak rechtsomkeert en kruip weer bij Join ons bedje. 'Ik blijf bij je wat er ook gebeurt'
, zeg ik tegen haar. 'Ro, je moet mee, je weet niet wat ze van plan zijn met ons te doen, misschien wordt de boel in brand gestoken.'
Toch zeg ik vastberaden: 'Liever in bed sterven, dan in de sneeuw doodvriezen of neergeschoten worden.'
's Avonds laat komt de Lagerälteste ... Ze is erg gejaagd en roept: 'Alle Frauen mussen auf der Lagerstrasse an/relent' Onze schrik is geweldig. Ik draai me om, druk me dicht tegen Jo aan en zeg haar gedecideerd: 'Ik blijf bij je, ik ga niet mee, afgelopen!'"
De volgende dag, 20 januari, bleek de SS het Stammlager en Birkenau te hebben verlaten. Wel te verstaan: af en toe verschenen er nog groepjes SS'ers: zij bliezen de Krematoria op en schoten rondlopende gevangenen of groepen die ze uit de barakken haalden, dood; een apart bevel evenwel van de Höhere SS und Polizeifûhrer in Kattowitz om alle zieken van het leven te beroven, werd niet meer uitgevoerd en enkele groepen die door SS'ers buiten het kamp werden geleid om daar afgemaakt te worden, brachten er het levend af doordat die SS'ers er vandoor gingen. Sommige gevangenen maakten zich inmiddels meester van voedsel en kleding - de toestand van de achtergeblevenen werd moeilijker toen als gevolg van Russische luchtaanvallen op Auschwitz de waterleiding uitviel.
De Nederlandse arts E. de Wind die zich met andere gevangenen in het Stammlager had kunnen verbergen, liep enkele dagen nadat de laatste grote groepen geëvacueerden waren verdwenen, de weg en de spoorweg volgend, naar Birkenau. 'Daar langs de weg'
, schreef hij later,
'lagen vrouwen, zo op elke tien meter één. Het waren haast allen oude vrouwen, zwakkeren, die al in het begin ... niet meer gekund hadden, die misschien al
Samen met een andere gevangene, een Spanjaard, liep de Wind (hij schrijft over zichzelf in de derde persoon) een ziekenbarak in het Frau enlager van Birkenau binnen. 'De adem stokte en de benen weigerden hun dienst en de walging die hen overviel, was als van de zieke die in de zoetig weeë chloroformlucht de dood op zich af voelt sluipen.'
De Wind
'hield zich vast aan de deurpost, want dit inferno van honderden armzalige creaturen, dit pakhuis van zovele individuen, die allen in het stadium tussen dood en leven verkeerden, deed hem duizelen. Het oog werd gefixeerd door die aanblik van ... levenden en ... lijken die hier dooreen lagen in de kribben. En bij dat alles die mengeling van zacht weeklagen en, toen de mannen zich vertoonden, kreten van angst en beden om hulp .
. . . Zoals deze barak, zo waren er vijf barakken."
Om één uur in de nacht van 25 op 26 januari werd het laatst overgebleven Krematorium door een laatste groep SS'ers opgeblazen - de eerste Russische militairen verschenen in de middag van de z-zste, In Monowitz waren toen van de ca. achthonderdvijftig achtergebleven zieken vijfhonderd bezweken en in de eerste dagen na de 27ste stierven er nog eens honderdvijftig; in het Stammlager lagen bij de bevrijding enkele tientallen lijken, in Birkenau omstreeks zeshonderd. Er werden levensmiddelen door de Russen aangevoerd, spoedig verschenen er ook artsen die medieamenten meebrachten. Onder diegenen die in de ziekenbarakken nog in leven waren, bleken zich enkele dagen later bij telling honderdtweeen-negentig Nederlanders te bevinden maar wij moeten wel aannemen dat ook van hen nog velen zijn bezweken aangezien een registratie die op 6 februari door het Poolse Rode Kruis werd uitgevoerd, aantoonde dat van diegenen die, toen het Stammlager, Birkenau, Monowitz en de dichtstbijgelegen Aussenkommandos werden bevrijd, nog in leven waren (in sommige Aussenkommandos had de SS alle zieken gedood) ruim een derde was overleden.
Tot midden maart bleven nog overlevenden, onder hen ook Nederlanders, in de barakken van Auschwitz-Birkenau huizen. Zij moesten toen beide kampen verlaten omdat die voor Duitse krijgsgevangenen zouden worden ingericht. Geleidelijk aan werden de Nederlandse over
1 E. de Wind: Eindstation Auschwitz
Hoeveel uit Nederland gedeporteerden in totaal krachtens de bevelen van de SS de kampcomplexen Auschwitz en Gross-Rosen hebben verlaten, is niet bekend. Met zekerheid weten wij slechts dat zich in Blechhammer vlak voor de evacuatie vijfhonderdtwaalf Nederlanders bevonden, hoofdzakelijk overlevenden van de Kosel-groep'; van die groep die toen wellicht nog uit vier- tot vijfhonderd gedeporteerden bestond, zijn blijkens de naoorlogse onderzoekingen van het Informatiebureau van het Nederlandse Rode Kruis honderdeen-en-tachtig personen in leven gebleven. Nu bestond de Kosel-groep uit valide mannen en jongens die het in Blechhammer beter hadden gehad dan bijvoorbeeld de gevangenen in het Stamm/ager van Auschwitz, in Birkenau en in Monowitz. Niettemin is uit die valide groep tijdens en na de evacuatie dus toch nog
Lagerä/tesle) 'zei: 'Doe dat even."
('Verslag van mededelingen van S. Lierens' (z.d.), p.21
Dit alles maakt het waarschijnlijk dat van de naar schatting tweeduizend Nederlandse gedeporteerden die het Stammloper van Auschwitz, Birkenau en Monowitz moesten verlaten, ook op zijn minst ongeveer twee-derde is omgekomen, en vermoedelijk nog wel een groter deel: velen waren er namelijk slechter aan toe en allen moesten, voorzover zij te voet werden weggevoerd, een grotere afstand afleggen.
Uit de laatstgenoemde drie kampen en de nabijgelegen Aussenleonuuandos (waaronder Blechhammer) zijn blijkens de onderzoekingen van het Informatiebureau van het Nederlandse Rode Kruis' gevangenen van het station Auschwitz af in treinen weggevoerd: vrouwen naar BergenBelsen, mannen naar Buchenwald, Mauthausen en Sachsenhausen; de duur van die treinreizen heeft gevarieerd van twee tot zes etmalen.
Er zijn voorts gevangenen in stoeten voortgedreven: sommigen (zie kaart VIII op pag. 855) naar Gleiwitz, anderen naar Loslau. In Gleiwitz werd onder een deel van de daar aankomende mannen een selectie gehouden; de zwakken zijn vermoedelijk in bossen in de omgeving van Gleiwitz doodgeschoten, met de overigen is men na een korte treinreis (afgebroken doordat de lijn was vernield) te voet verder getrokken - van hen is een deel diep in Bohemen terechtgekomen waar zij in een kamp van de Organisation Todt tewerk werden gesteld", een ander deel kwam in de tweede helft van maart resp. begin april in het concentratiekamp Flossenbürg (in Noord-Beieren) aan. In Gleiwitz evenwel en eveneens i n Loslau zijn ook gevangenen in treinen geladen welke hun bestemming hebben bereikt; één trein reed naar Gross-Rosen, andere treinen met mannen via Gross-Rosen (waar geen plaats voor hen was) naar Dachau,'de OT', aldus een hunner, 'bleek gevaarlijk te zijn, erger dan de SS.' (J. Snellen van Vollenhoven: 'Relaas over mijn belevenissen'
' '
\ i. <, '-._'---.. \ \ \ ',-~ -.J .I l. 100 km
km
VIII. De evacuatie van het Auschwitz-complex De rode lijn geift de posities aan die het Rode Leger begin februari 1945 had bereikt. Op 8 februari werd een offensief ingezet van het bruggehoofd bij Ohlau uit, waarna het Rode Leger op 24 februari de positie had bereikt die met de rode stippellijn is aangegeven. Bres/au bleef tot aan de algemene Duitse capitulatie (7 mei 1945) in Duitse handen.
Voor al die transporten, d.w.z. voor die welke te voet en voor die welke met treinen geschiedden (treinen die uit goederenwagons, veelal uit open kolenwagons bestonden) geldt dat men de weersomstandigheden geen moment uit het oog mag verliezen: het vroor hard ('s nachts tot 30 graden) en er stonden vaak sneeuwstormen. In Silezië lag op de velden een dikke sneeuwlaag en de wegen die in bergachtige streken talrijke hellingen kenden, waren vaak door hun gladheid moeilijk begaanbaar.
De tocht te voet naar Gleiwitz resp. Loslau duurde enkele dagen, die naar Gross-Rosen op zijn minst twee weken. Elke groep die werd voortgedreven, had haar eigen schokkende ervaringen - misschien heeft het zin, hier eerst het beeld weer te geven dat kort na de oorlog werd vastgelegd door een Poolse priester in een van de vele dorpen in Oppersilezië waar groepen geëvacueerden in het duister doorheen trokken. Sommigen uit de bevolking waren er eerst opgeschrikt door naderend geblaf van honden - wie dan naar buiten ging, zag lichten in de verte en hoorde kreten. 'Het hondengeblaf'
, aldus deze beschrijving, I 'werd steeds duidelijker. Steeds vaker werden de lichten gezien. De kreten werden luider en luider. Over de brede weg werd een vreemd, zich over de gehele breedte uitstrekkend geluid hoorbaar. Het hele dorp ontwaakte. Vrouwen en kinderen verlieten de huizen.
De ene kolonne volgde op de andere, zonder onderbreking; dikwijls kwam er evenwel een gaping in de rijen wanneer revolvers hun doffe knallen lieten horen. Er liepen vrouwen en meisjes, mannen en jongens. Uit alle landen waren zij gekomen, van de Pyreneeën tot de Oeral. Zij trokken voort - je zou zeggen: het waren volkeren, hongerig en verkleumd, voortgedreven door het geschreeuw van bezetenen en het fluiten der kogels, opgejaagd door honden. Z~ trokken voort - en het dreunde op de bevroren aarde van hun houten kleppers. Zij trokken voort - en deden uit de dode aarde de vreselijke en smartelijke melodie opklinken van hun jarenlang lijden in de kampen. Zij trokken voort, zes uur lang. Het gedreun van de houten kleppers verwijderde zich tenslotte en het hondengeblaf hoorde men na enige tijd niet meer.Poolse tekst is in '62 gepubliceerd in no. 6 van de Hefie 11011 Auschwitz, een weten
De volgende morgen zagen de dorpsbewoners met ontzetting dat op de brede weg de lijken lagen van twee-en-veertig gevangenen uit Auschwitz.'
Het was de zekerheid dat men, als men achterbleef, zou worden gedood, die de gevangenen, mannen en vrouwen, noopte het uiterste van zichzelf te vergen. Meestal werden diegenen die niet verder konden, ter plekke met een nekschot afgemaakt, soms werd hun de scbedel verbrijzeld, soms werden gevangenen die overdag plaats hadden kunnen nemen in wagentjes van de SS, de volgende morgen opgeroepen zich te melden waarna zij allen onverhoeds werden afgemaakt, soms ook werden boeren door de SS gedwongen, uitgeputte gevangenen die naast de weg waren gaan liggen, met sleden op te halen - die gevangenen werden dan op een hoop gesmeten waar SS'ers enkele handgranaten op wierpen. Er waren gevangenen, niet zo weinigen, scbijnt het, die in het nachtelijk duister konden vluchten of die, als men's nachts in boerenscburen was gepropt, zich daar 's morgens, wanneer het sein tot vertrek werd gegeven, verstopten - velen van die vluchtelingen ontvingen hulp van de plattelandsbevolking. Die hulp kreeg men dan eerder van Polen dan van Duitsers - onze indruk is dat onder de vluchtelingen maar weinig Nederlandse gedeporteerden zijn geweest van wie immers vrijwel niemand Pools sprak. Wie niet kon vluchten, moest doorlopen, uur na uur, dag na dag.
'Het is weer gaan sneeuwen en nog wel heel hard'
(wij citeren een gedeelte uit de herinneringen van de Amsterdamse kleermaker Co en Rood die uit het 'slechte'
Aussenleommando-Giei witz I werd geëvacueerd en eerst naar Blechhammer moest lopen)
'en met de hoge sneeuw waar we doorheen baggeren, vormt dit een harde dobber waarmee we te worstelen hebben. De benen lopen vanzelf, de moeheid die niet meer in de voeten zit, maar omhoog gekropen is tot in de lendenen, werkt als een wiel dat spant, trekt en drukt, om je neer te krijgen. De plooien en messen, waarmee mijn schoenen gevuld zijn, drukken steeds op dezelfde plekken in mijn voeten. Angstvallig zorg ik steeds mijn voeten op dezelfde plaats in de schoenen te houden, zodat er niet opnieuw gekorven wordt in het vlees dat in mijn gedachten in stukken en brokken in de houtklompen ligt. We houden er bij elkaar de moed in. Vooral Japie Emmerik en Vassie doen hun best, ze zingen zelfs af en toe. Ze zingen met moede stemmen. Ik voel ze zingen, ik voel het aan mijn mond. Mijn mondhoeken zijn zo flauw, zo moe, zo verlamd en die sneeuw bevriest alles zo en toch trillen mijn lippen mee met het zingen van Japie en Vassie. Sommigen lopen weer te fantaseren over het eten, dat ze vroeger gewend
Uren hebben we door een bos gelopen, uren die een eeuwigheid leken. Dan staan we ineens weer tussen wat huizen. In die hele witte wereld, die donkere huizenschimmen en verder alles verlaten. Daartussen wij, ellendigen, op weg naar de hel, het is iets zo onwerkelijks, dat ik in mijn gezicht moet knijpen om te weten of ik er ben. Maar mijn hand is een klomp ijs, mijn vingers gevoelloos. We staan hier stil, niet even, maar een hele tijd. Er is bier een soort pleintje tussen de huizen. Ik heb ineens de vaste overtuiging, in Abcoude te zijn, die keer dat we met de AJe' een nachtwandeling maakten en daar ook stonden te beraadslagen welke kant wij uit zouden gaan. Maar mijn voeten roepen me tot de werkelijkheid terug. Ik voel duidelijk dat mijn knieën zakken, lager gaan dan mijn enkels, en toch sta ik rechtop. Nee, ik leun tegen de kar aan. Mijn knieën gaan steeds hoog, laag, hoog, laag, zonder dat ik me beweeg. En dan weer merk ik dat ik nog maar gevoel heb tot aan mijn heupen. Daaronder is alles dood, koud, gevoelloos. Als we weer doorlopen heb ik moeite om mijn voeten langs elkaar voort te bewegen. We lopen onordelijk, dicht op elkaar gedrukt, je kunt niet vallen. Trillende knieën, gevoelloze handen, stijve wangen, ogen die niet open kunnen blijven.
Dan plotseling commando's. Bruno schreeuwt. We moeten een smal zijpad in. Daar zal je het hebben. Bram de Hond zegt, we worden hier allemaal doodgeschoten. Iedereen weet bet al. En niemand is er tegen in opstand, nu vinden we alles goed.
Maar dan is er een grote schuur, een enorme schuur'
er werd rust gegund. Dat was niet altijd het geval. Groepen waren er die, opgejaagd door SS'ers die bang waren in handen van de Russen te vallen (op menig traject kon men in het oosten kanonnen horen schieten), twee etmalen of langer aan één stuk door moesten lopen. Dan knalden er nog méér schoten dan bij andere transporten. Trouwens, in de rustperioden bezweken ook velen. De ca. vierduizend gedeporteerden die Blechharnmer verlieten, moesten een dag lang lopen voor zij voor de eerste keer boerenschuren werden binnengedreven. 'Het was'
s nachts', aldus later een der Nederlanders uit deze groep,
'zeer koud en'
s morgens moesten er telkens een honderd tot honderdtwintig man uit de schuren gehaald worden die bevroren waren of doodgetrapt. Die nachten in de schuren zijn niet te beschrijven Wij die het hebben meegemaakt, zeggen: men kan het nooit zo erg schilderen als het is geweest. De mensen werden gewoon gek en vlogen dan met hun schoenen over de hoofden van hun kameraden. Het eten was hopeloos. Er zijn mensen bij onze groep geweest die vier tot vijf dagen zonder eten zijn geweest. De anderen kregen twee of drie aardappelen of een klein stukje brood. Er waren mensen wier handen en voeten bevroren - het was iedere dag een ellendige troep die door de sneeuwstorm trok. Eenmaal zijn we in zo'n sneeuwstorm een verkeerde weg ingeslagen en hebben we tot'
s nachts twee à drie uur rondgedoold. Die nacht zijn er wel viertot vijfhonderd man verloren gegaan, het schieten van de SS op de arme mensen was niet van de lucht."
S. van den Bergh, di) uit Theresienstadt naar Auschwitz was gedeporteerd, werd geëvacueerd uit het al genoemde Aussenleonunando-Gieivoxz I en moest, evenals Rood, naar Blechhammer op weg gaan (daar werd hij bevrijd doordat hij zich had verborgen"), 'Zestien, zeventien uur', schrij ft hij, 'hebben we die eerste dag gelopen: een verzameling stumperds, met flegmonen, zweren, karbonkels, puisten en met verbanden bedekt. Velen hadden schoenen die niet pasten en onderweg gingen schaven of knellen. Zij liepen dan op blote voeten verder door de sneeuw of op vodden, met touwtjes of stukken ijzerdraad om hun enkels gebonden. Links en rechts liepen de SS-veedrijvers; met knuppels joegen ze de kudde op, achter ons klonken soms geweerschoten van het moord KOl/I 1/1Ill/do."
'Het was'
, aldus kort na de bevrijding de arts dr, E. A. Cohen die uit het Stammlooer van Auschwitz werd weggevoerd, 'één lange dodenweg. In het begin telden wij de lijken, maar wij raakten al gauw de tel kwijt. Mannen smeekten elkaar om elkaar te helpen. Er raakten vrouwen tussen onze groep verzeild, oude vrouwen en jonge vrouwen die op pantoffelliepen of op blote voeten en dan ondersteunde je ze twee, drie kilometer en tenslotte liet je ze ook weer los'
waarna vaak SS'ers naderden.
, B. Simmeren: 'Verslag'
(z.j.), p. Ia (GC). 2 Ook in Blechharnmer is door de SS getracht, alle achterblijvenden te vermoorden: er werden barakken in brand gestoken en er werd met machinegeweren op gevangenen geschoten. Velen die geweigerd hadden te vertrekken, kwamen om het leven. 3 S. van den Bergh: Deportaties. Westerbork, Tliercsienstadt, Ausclnoitz, Cleiroitz (1945), p. 77.
Hoeveel slachtoffers deze evacuatiemarsen in totaal hebben gevergd, is niet bekend. Sommige overlevenden hebben geschat dat er van de ruim negenduizend gevangenen waarmee zij Monowitz te voet verlieten, niet veel meer dan vierduizend het station te Gleiwitz hebben bereikt. GrossRosen evenwel was veel verder dan Gleiwitz en de lange trajecten naar Gross-Rosen vergden, schijnt bet, naar verhouding de meeste slachtoffers. Van ca. drieduizendtweehonderd gevangenen bijvoorbeeld die van het Aussenleommando ]aworzno bij Auschwitz naar Gross-Rosen moesten lopen, kwamen er na een tocht van zestien dagen niet meer dan duizend in Gross-Rosen aan, van de ca. vierduizend die uit Blecbhammer werden weggevoerd (onder ben, gelijk gezegd, vier- tot vijfhonderd gedeporteerden uit Nederland), niet meer dan twaalfhonderd, van ca. achthonderd die [aninagrube, een ander Aussenkommando van Auschwitz verlieten (een tocht van achttien dagen), niet meer dan tweehonderd.
Van de duizend uit ]aworzno geëvacueerden stierven er in Gross-Rosen zevenhonderd - hoevelen daar gestorven zijn van de twaalfhonderd die er uit Blechhammer aankwamen, is niet bekend, maar het moeten er velen zijn geweest. Gross-Rosen was een betrekkelijk klein, volstrekt vervuild kamp, waar de gehele kamp-hiërarchie was blijven bestaan uit misdadigers ('groenen'
) en asocialen ('zwarten'
). Het was een kamp dat in '41 en '42 de functie had gehad om er politieke gevangenen die er uit andere concentratiekampen heen waren gebracht, op korte termijn door die misdadigers en asocialen te doen liquideren, 'Ik ben'
, zo scbreef eind '46 een Nederlandse politieke gevangene, K. van den Berg, die in april '42 met ca. tweehonderd andere gevangenen naar Gross-Rosen was gestuurd,
'groenen'
of 'zwarten'
stierf er maar zelden een. Die aten zich dik en rond aan alles wat voor ons bestemd was."
Een tweede Nederlandse politieke gevangene, W. L. Harthoorn (hèm en van den Berg citeerden wij al in deel 8), werd midden mei '42 met o.m. honderdvijftig andere Nederlandse politieke gevangenen uit Buchenwald naar Gross-Rosen overgebracht - die Nederlanders waren er nog maar een week of er bevond zich, aldus Harthoorn, 'niemand'
onder hen, 'die niet op blote knieën de 400 kilometer terug naar de hel van Buchenwald zou willen kruipen."
Er zijn aanwijzingen dat Gross-Rosen in de loop van '43 een iets minder barbaars kamp werd, maar in de winter van '44 op '
45 stierven er meer gevangenen dan ooit tevoren. 'Dolblij waren we'
, aldus later een der Nederlandse geëvacueerden uit Blechhammer,
'een kamp te vinden waar we konden blijven, maar nog gelukkiger waren we in onze wanhoop, het kamp na vier of vijf dagen van ellendige marteling weer te mogen verlaten. Dit kamp heeft ons getoond dat ophangen en doodschieten niet de moeite waard is - wat wij hier te zien kregen, is voor een buitenstaander bijna niet te realiseren. Een barak zonder achterwand, zonder ramen, zonder vloer, en met een hele kleine uitgang werd ons aangewezen als verblijfplaats voor de tijd dat wij daar niet op appèl vertoefden, doch de eerste twee dagen moesten wij lijden, staande op de zachte leem, wegzakkend tot de enkels, geslagen met gummislangen die met ijzerdraad doorvlochten waren, steeds maar antretend en ab/re/end onder knallende zwepen."
'De appèlplaats'
, aldus een tweede Nederlander, 'was een en al modder'
(gevolg van de inmiddels ingevallen dooi) 'en in het algemeen kan gezegd worden: wie achteraan liep, werd doodgeslagen, wie in het midden stond, doodgedrukt en als de voorsten vielen, dan werd er gewoon overheen gelopen."
'Een slechter kamp dan Gross-Rosen'
, aldus een derde,J.
het gebeurde wel dat zieken die met de hooivork waren opgeprikt, in de ketels van het kampcrematorium werden geschoven hoewel zij nog niet waren overleden.
De Blechhammer-groep kreeg in Gross-Rosen maar weinig te eten en moest op dat weinige tot diep in de nacht wachten. De eerste keer dat brood werd uitgereikt, waren er drie porties te weinig. De Kapo die voor het uitdelen verantwoordelijk was, vroeg toen of de drie gevangenen die nog geen brood hadden ontvangen, naar voren wilden treden; zij deden dat en werden ter plekke door de Kapo met de steel van een houweel doodgeslagen.
Gebeurtenissen als deze waren het, die mèt de afgrijselijke situatie in het kamp, de gevangenen die verder zouden worden getransporteerd, met opluchting het bericht deden vernemen dat er voor ben treinen gereed stonden. De overlevenden uit de Blechhammer-groep en uit de groepen die uit karnpen als ]aworzno en faninagrube waren gearriveerd, maar ook nog overlevenden uit andere transporten, bijvoorbeeld uit het 'goede'
vrouwenkamp Hundsfeld bij Breslau (van de ruim tweeduizend vrouwen die dat kamp hadden verlaten, waren op de voettocht naar Gross-Rosen ca. zeshonderd bezweken of doodgeschoten), bleven niet langer dan vier of vijf dagen in Gross-Rosen. De treinen die zij vervolgens bestegen, bestonden uit veewagons of (open) kolenwagons.
E. A. Cohen was een van de uit Auschwitz geëvacueerden die in Gleiwitz ingeladen werd, 'in open kolenwagons'
, aldus zijn verslag,
'met honderdtwintig man in één wagon, d.w.z. met honderdtwintig wilde beesten.
De brutalen hebben de halve wereld en zo namen hier vijf-en-twintig brutalen een derde van de wagon in beslag, terwijl vijf-en-negentig anderen maar moesten staan. Het waren natuurlijk de promineriten die zaten, beschermd door de SS die
Vijf dagen en vijf nachten hebben wij in de trein doorgebracht en ik heb toen aan den lijve ondervonden wat een acute psychose is. Het draaide je, je kon niet links, je kon niet rechts. Je kunt het je ook wel voorstellen dat iedereen wild werd. Er kwam geen eten en er kwam geen drinken. Op de spoorwegemplacementen hebben wij de machinisten van de treinen gesmeekt, ons een beetje condenswater te geven. Velen warenlaf en gaven niets, maar enkelen die minder laf waren, gaven wat water. Maar dat lauwe vocht verfriste je niet. !-Iet had een verschrikkelijk vieze smaak. Toch werd er gevochten om een slok. En als ik nu een hond op straat zie met zijn tong uit zijn bek, dan moet ik er altijd aan denken dat ik ook zo gestaan heb, want als het sneeuwde, stak je je tong uit, opdat er maar een paar vlokjes in je mond zouden komen. Je stond met je mond open en het is opmerkelijk, als dan de sneeuw in dikke vlokken dwarrelde, hoe weinig vlokken er in je mond kwamen.
Nu en dan werd toegestaan dat er één of twee mensen uit de wagon gingen om sneeuw te balen. Dat gevecht om een hap sneeuw! Wie kan zich voorstellen dat je nog om sneeuw moet vechten'
Deze tocht heeft tenslotte wel heel erg op mij ingewerkt. Op een nacht heb ik niet veel meer geweten, maar de volgende morgen zei Löffler, een Duitse Jood, een tandtechniker, tegen mij dat hij die nacht mijn leven had gered. Alles is mogelijk. Ik weet alleen dat ik het gevoel had, dat ik alsmaar moest lopen, van het ene eind van de wagon naar het andere, dat ik er niet door kon komen en dat ik een brug op moest, maar dat ik er niet op kon komen, dat overal de weg versperd was en dat ik verschrikkelijk moe was.
Ik had namelijk pech dat ik niet tegen een wand stond, zodat ik niet konleunen en als ik wou zitten, moest ik gehurkt op mijn knieën zitten en als je dan even niet zat, dan ging die hele zaak weer in beweging. Stond je niet op tijd op, dan werd je gewoon vertrapt door al die mensen.
Wij waren erg blij als er iemand vertrapt was, want dan ging het een-tweedrie-hoepla uit de wagon en hadden wij weer wat meer ruimte. En zo waren wij ook blij als er iemand doodgevroren was."
De trein die Cohen vervoerde, kwam in Mauthausen aan.
Sebil Minco, lid van de Geuzengroep, die als Joods politiek gevangene naar Auschwitz was gestuurd en daar, omdat hij politiek gevangene was, niet mocht worden vergast, werd uit Gross-Rosen getransporteerd in een trein die gedeeltelijk uit kolenwagons, gedeeltelijk uit veewagons bestond - ook hier werden in elke wagon honderdtwintig man gepropt. 'De laatste twintig'
, schrijft Minco (hij kwam met ongeveer twintig
, 'Verslag van mededelingen van E. A. Cohen', XII, p.
'moesten er letterlijk ingeslagen worden en toen iedereen in een open of dichte wagon zat, begon een van de verschrikkelijkste reizen, die ik ooit heb meegemaakt. Het tart alle beschrijving. De wagons waren gesloten en aan beide kanten was een klein luik uitgezaagd, dat zwaar getralied was. Wij kregen niets te eten en moesten onze behoeften in de wagon doen. Wij gebruikten daarvoor etensbakjes.
Het was halfdonker in de wagon, zodat men niet goed kon zien waar en op wie men stond. Men stelle zich de gemoedstoestand voor van honderdtwintig man die op misschien I2 vierkante meter vijf dagen moeten huizen zonder eten en drinken, zonder gebruiken, die zelfs de meest primitieve mens eist. Honger, kou, alle omstandigheden werkten mee om iedereen zo prikkelbaar mogelijk te maken. Niemand kon iets van de ander verdragen. Dus kreeg men het toneel, dat honderdtwintig uitgemergelde, geïrriteerde mensen vochten om een plaatsje, terwijl ze nog niet konden hebben dat een ander de knie in hun rug zette. Er werd geschopt, geslagen in het wilde weg. De wagon was halfdonker en een aantal mensen, meestal het groepje van de sterksten, regeerde. Met hun krachtige armen maaiden ze in de wagon in het rond, niets en niemand ontziend, om dan zichzelf languit op de grond te leggen. De rest van het gezelschap, door de overheersers in de hoek gedrukt, hield zich dan nog niet rustig, maar sloeg er onderling ook nog op. Zo nu en dan zag men een mes flikkeren, waarop dan even later een kreet volgde of zag men dan een of andere gemeen kijkende Hongaar of Pool zijn houten schoenen uittrekken en hiermee iemand, die hem in de weg zat, de hersenpan verbrijzelen. De lijken werden in een hoek gelegd en als hoofdkussen gebruikt, bewust of onbewust. Soms lukte het de sterkste om een van de kleine getraliede vensters er uit te breken en daar werden dan de lijken uitgesmeten. In de wagons die zo'n open venster hadden, was men nog het beste af. Men kon dan zijn behoeften doen in een eetschotel en deze door het venster leeggooien.
Het laatste gedeelte van de trein bestond uit open veewagons. Stikte men bij ons in de wagon bijna van benauwdheid, in een andere bevroren ze van de kou, die misschien nog erger is dan de honger. Tientallen kregen bevroren ledematen en even zovele tientallen moesten in elke wagon overboord gesmeten worden, daar ze onder de slagen van hun lotgenoten bezweken waren.'
De trein die Minco vervoerde, kwam in Dachau aan.
Slechts van een aantal treintransporten weten wij hoeveel gevangenen onderweg bezweken. Naar verhouding waren er de minste slachtoffers in de treinen die het station Auschwitz verlieten. Heel begrijpelijk: die
1 S. Minco: Gevangene 136862 vertelt ... , p.
'Op een bitterkoude dag in februari, met echt Buchenwaldse mist', aldus de socialistische journalistJ. van Looi, die in april' 43 als uitvloeisel van het Englandspiel was gearresteerd,
. . . In de paardenstalbarakken. normaal bewoonbaar door vierhonderd man, werdcri duizend, twaalfhonderd man samengeperst. Twaalfhonderd lichamelijke wrakken, geestelijk gedegenereerden. De honger had van deze ongelukkigen slechts weinig menselijks overgelaten. Bij het eten uitdelen overvielen zij met hun zwakke krachten de etensdragers en daarbij verleende de wanhoop hun zulk een moed en taaiheid, dat de gevangenenpolitie met gummiknuppels niet eens in staat was om de etensketels te verdedigen. Vele malen zagen wij die Lagerschutz met aan flarden geslagen einden gummikabel ... terugkeren."
Volgens een Engelse gevangene in Buchenwald kwam er één treintransport van Auschwitz-gevangenen aan van wie achthonderd in de wagons waren gestorven - driehonderdvijf-en-zeventig stierven er voor zij in de paardenstallen een plaatsje hadden gevonden en binnen vieren-twintig uur stierven er nog eens vijfhonderd. 'Ta ioork in the Desin fation durinç this period u/as almost unbearable.. We (were) working all the time ill all atmosphere of gas-gangrene, rotting wounds and dysentery. But even if {here u/as no way of saving them' (de aankomenden), 'the callousness, et/en cruelty, with which they were treated by the prisoners working there was hard to forgive." Hoe het in Buchenwald in de desinfectie-barak toeging, wordt beschreven in een relaas van een Nederlandse gedeporteerde wiens trein uit Gross-Rosen ontladen werd in het niet ver van Buchenwald gelegen stadje Weimar. 'De doden'
, schrijft hij,
'moesten door ons meegenomen worden langs de spoorlijn die een dag tevoren gebombardeerd was en na een klein kwartier lopen kwamen we op een plaats waar honderden lijken lagen en waar wij de onze bij moesten deponeren onder het commando van hier das Dreck abschmeissen.
Uren moesten we toen wachten op een aparte trein die ons van Weimar naar Buchenwald bracht en toen wij daar aankwamen, waren we een minuut oftwintig te laat om die avond het kamp nog te mogen betreden. We werden toen metJ.
Uit het z.g. Kleine Lager van Buchenwald waarin zij waren terechtgekomen (het gold als een quarantaine)", werden de overlevende geëvacuJ.J.vertrouwde sfeer van menselijkheid en orde; een veilig onderdak; gevoel van vrede en geborgenheid ... 't'een ontzettend kamp'
, aldus een der geëvacueerden,
'iets vreselijks. Er was geen water en dus konden we ons niet wassen Er waren zesduizend à zevenduizend mensen waarvan er enige honderden per dag gedood werden.'
De modder lag er decimeters hoog Wij hebben verschrikkelijk hard moeten werken Wij hadden een vreselijke Block-oudste, die de mensen liet ophangen voor heel kleine vergrijpen. Als hij ze niet liet ophangen, werden ze doodgeslagen."
In Sachsenhausen werden geëvacueerden die er met treinen aankwamen, hetzij uit Auschwitz, hetzij (na de voettocht) uit Gleiwitz en Loslau, in twee groepen gesplitst: zij die nog konden werken, werden doorgezonden naar Flossenbürg of Mauthausen, zij die niet meer konden werken, naar het Hàjtlingslager van Bergen-Belsen.
Bij de vrouwelijke gedeporteerden werd een soortgelijke splitsing aangebracht in Ravensbrück, met dien verstande dat diegenen die nog konden werken, naar Aussenleommandos van Ravensbrück werden gezonden. Zij die niet meer konden werken, verdwenen naar het Frauenlager van Bergen-Belsen.
Evenals in Buchenwald het geval was geweest, waren de geëvacueerden in Sachsenhausen, Ravensbrück, Flossenbürg en Mauthausen eerst in de quarantaine-barakken terechtgekomen. Daar waren velen gestorven.
van een gastvrij vertrek' Hemelrijk, een classicus, ging er aan twee groepjes Nederlandse gevangenen Jes geven in het Latijn (uit de Häfilingsbücherei had een gevangene hem een bloemlezing van Latijnse verzen doen toekomen): een groepje beginnelingen en een groepje gevorderden. 'Deze lessen'
, zo schreef hij, 'zijn de merkwaardigste geweest die ik in mijn leven gegeven heb. De maand maart was ongekend mooi. We hadden tijd na de arbeid en spijbelden ook vaak op een zonnige dag (want de discipline was zeer verslapt). Dan werden banken en kratjes naar buiten gesleept en zaten er veel, soms met ontbloot bovenlijf, zich te koesteren in de milde voorjaarszon. Wij gingen in een kringetje zitten en lazen Latijnse poëzie in volle gemoedsrust, alsof we met vakantie waren.' (J. Hemelrijk: Zeven maanden eoncentratie kamp (1952), dl. III: Buchenwald, p. 49-50,56) , De schatting is vermoedelijk te hoog; wij weten slechts dat in de periode eind '44-begin april '
45 (het Dora-complex werd toen geëvacueerd) in het complex op zijn minst zesduizend gevangenen om het leven zijn gekomen. 2 'Verslag van mededelingen van E. Halverstadt' (25 febr. 1947), p. 12 (GC).
Na de evacuatie, begin september' 44, van het concentratiekamp-Vught waaruit (wij komen er nog op terug) de mannelijke gevangenen naar Sachsenhausen, de vrouwelijke naar Ravensbrück waren getransporteerd, zijn, de gehele hongerwinter door, gevangenen uit bezet Nederland slechts naar één concentratiekamp gezonden: Neuengamme. Niet zo weinigen! Cijfers gaven wij al in hoofdstuk 5: ruim drieduizend uit het concentratiekamp Amersfoort en meer dan driehonderd uit gevangenissen in diverse plaatsen: ruim tweehonderd uit Groningen, ca. vijftig uit Assen, ca. tachtig uit Doetinchem; daarenboven is begin december '44 en eind februari '
45 nog een klein aantal Nederlandse Joden uit BergenBelsen naar het Neuengamme-complex overgebracht.
De transporten uit Groningen naar Neuengamme duurden twee of drie dagen, die uit Amersfoort nog iets langer: vier of vijf dagen. Zoals wij al in hoofdstuk 5 weergaven, hadden, toen op 8 september ruim elfhonderdvijftig gevangenen uit Amersfoort werden weggevoerd, velen hunner geen tijd gekregen om voldoende kleren uit te zoeken, sommigen verlieten het kamp haast ongekleed. Dit transport bestond uit weigeraars van de arbeidsinzet en z.g. contractbrekers - de bedoeling was dat zij allen aan het Duitse bedrijfsleven ter beschikking zouden worden gesteld. In Neuengamme evenwel maakte men het zich gemakkelijk: allen die uit Amersfoort aankwamen, werden er vastgehouden. Dit transport had voor de reis geen voedsel meegekregen.
Dat laatste gold ook voor het grote transport dat op I loktober Amersfoort verliet: veertienhonderdveertig gevangenen, onder wie zeshonderdtwee mannen en jongens die tien dagen eerder in Putten waren opgepakt. Van die Puttenaren sprongen er veertien uit de rijdende trein.' Die trein bestond namelijk uit personenwagons met coupe'
s en, aldus Tj. Wouters in het door hem samengestelde werk Het drama van Putten: 'Juist voordat de trein het station Amersfoort verliet, werd van buiten een der coupédeuren opengerukt en klonk het uit de mond van een oude
I Eén van die veertien kwam daarbij'Deze deurwordt niet gesloten."!
Er kwam in de betrokken coupé geen bewaker terecht, in andere bevonden zich wèl bewakers. 'Voor eten of drinken'
, zo schreef later een der Puttenaren, J. Donker, 'werd niet gezorgd, wie het geluk had wat bij zich te hebben, kon eten, de rest moest teren op zijn vet.'
Spoedig werden de gevangenen door banger en dorst gekweld. Ook als de trein stilstond, kregen zij niets te drinken, wèl werd bij één gelegenheid goedgevonden dat een aantal gevangenen wat knollen rooide, 'in r03 uren hebben de meesten van ons'
, aldus Donker, 'als eten en drinken gehad twee à drie kleine veevoederknollen. '2
Van de Nederlanders die Neuengamme werden binnengevoerd, werden er honderdtien, allen gevangenen van de SD te Groningen die op 18 januari in Neuengamme werden ingeschreven, niet als 'gewone'
gevangenen behandeld. Zij werden z.g. Toysperre-gevangenen, hetgeen betekende dat zij het hoofdkamp niet mochten verlaten; men had hun paarse armbanden gegeven en hun hoofd slechts voor de helft kaalgeschoren. Voor de SS en de Kapo's was dit een aanduiding dat zij door de Groninger SD als Todeskandidaten waren bestempeld. Die honderdtien gevangenen werden in één barak ondergebracht en moesten elke dag herhaaldelijk op een apart appèl verschijnen dat extra lang duurde en met veel mishandelingen gepaard ging. Geen hunner mocht daarbij ontbreken: wie ziek was, werd van zijn brits afgesleurd. Na een week of vier waren er van de honderdtien twee-en-dertig overleden - de acht-enzeventig overigen werden eind februari en begin maart in de kampgevangenis, de Bunker, in groepen opgehangen, 'men vertelde ons'
, aldus een Nederlandse gevangene die tot het laatste uit Nederland arriverende transport behoorde (het transport dat op 15 maart Groningen had verlaten en op de t Sde in Neuengamme werd ingeschreven), 'dat de terdoodveroordeelden elkander bij de galg hadden moeten optrekken."
Van de overige gevangenen die Neuengamme werden binnengevoerd (daaronder ook, medio oktober, ca. vijfhonderd die in eerste instantie uit Vught naar Sachsenhausen waren getransporteerd), werd na de quarantaine-periode een deel in of bij het hoofdkamp tewerkgesteld, een deel naar diverse Aussenkommandos gezonden.
Wat dat hoofdkamp betreft: het was berekend op ca. tienduizend gevangenen, maar eind '44 was dat aantal vermoedelijk al opgelopen tot ruim dertigduizend en eind maart '
45 waren er in het gehele Neuengam
1 He! drama vall Putten, p. 49. 2 J. Donker in a.v., p. r05-06. 3 III stonnoeti] (Idaarderadeel),'44-25 maart '
45 ruim zesduizend bezweken: de helft in de Aussenleoinmandos, de helft in het hoofdkamp; of dit cijfer juist is, weten wij niet - het rapport bevat op andere punten passages die slechts de conclusie toelaten dat de bedoelde Standortarzt er op uit was, zijn superieuren een rad voor de ogen te draaien, of dat hij nooit een voet binnen het kamp had gezet. Wij citeren:
'Der hygienisehe Zustand der Wohnbloclee im KL Hamburg-Neuengamme gibt ZI/ Beanstandungen leeinen An/ass. . Die Laçcrinsassenu/erden wöehent/ieh eintnal gebadet. Son/cit velfzïgbar iuird frisdie Leibu/dsche ausgegeben. . Die Verpflegl/ng der Häfi/inge ioird durch den Lagerarzt ständig ûberprû]: und ist eben ausreithend . . Die Zubereitung del' Mahlzeiten in del' Häfi/ingskiiehe ist sal/bel' und einioandfrei, die Vertei/ung gerecht'
mededelingen die met de werkelijkheid van het kamp nauwelijks iets te maken hadden. De woon barakken waren er propvol en vergeven van vlooien en luizen. Wat het voedsel betreft: 'Een liter koolrapenof koolbladerensoep per dag vormt'
, aldus een Nederlandse gevangene die bij het transport van 15 maa rt was ingedeeld,
'het warme eten '
s Morgens voor ontbijt een sneetje brood van een pink dikte. Droog. 's Avonds het dubbele van zo'
n portie, meestal met een klein stukje margarine, ofeen lepel jam, of een schijfje worst. Je bent dan zo langzamerhand in het stadium gekomen dat je de kleine visjes", die je aanvankelijk van de stank niet kon benaderen, als een lekkernij gaat beschouwen."
Er moest in het kamp (het had grote werkplaatsen waar diverse wapens werden vervaardigd) hard worden aangepakt, de appèls werden driemaal per dag afgenomen en duurden dan minstens een uur ('al regent het dat het giet, al ligt de sneeuw voeten hoog, al vriest het dat het kraakt, ditkantine kopen. 'H. Rolsrna: Neuençannne. De ramp vall de vocht vall Liibecle (1945 ?),'het waren'
, aldus een gevangene uit Groningen, 'geraamten, onherkenbaar vermagerd en bij de minste aanraking schreiden ze als kinderen") - leed hij aan een andere ziekte, dan kon hij (met alle risico's van dien!) wellicht een plaatsje krijgen in een Zimmer van de ziekenbarakken waar het Revier uit bestond. 'Ik open'
(wij citeren een Friese illegale werker, die begin april '45 in het Revier van Neuengamme werd opgenomen)
'een willekeurige deur en betreed vervolgens een kleine ruimte waar een twaalftal driedelige kribben is opgesteld. De onderste krib ligt gelijk met de vloer. Vijftig centimeter hoger is de tweede krib; nog weer vijftig centimeter hoger krib numero drie. De kribben zijn tachtig centimeter breed. In iedere krib vier patiënten; dat wil dus zeggen dat in een driedelige krib twaalf mensen liggen. Derhalve huizen in deze stinkende, veel te kleine en te lage ruimte een honderdvier-en-twintig mensen. Ieder Zimmer (zo wordt dit hok genoemd) heeft een Zimmerdlteste (kameroudste). Deze kameroudste heeft macht over leven en dood in dit hok. Hij is de gevreesde. Hij zorgt voor ons wel en wee. Voor het wee is hij uitermate geschikt. Dit duivelse wezen beschikt over een harde knuppel, waarmee hij letterlijk en figuurlijk indruk weet te maken. Hij wil niets liever dan'RL/he'. Rust in de kamer, rust in de bedsteden. Je moet er voor zorgen, dat je met je vieren rustig ligt in die krib van tachtig centimeter; want anders zal de knuppel van de kameroudste het je wel leren, want die slaat raak!
Moeilijk is het aan deze toestand te wennen. Want hoe moet je met je vieren als zieke mensen in zo'n bak liggen? Welnu, dat gaat als volgt: je ligt op de zij met het gezicht van één kameraad bij je, van de twee andere heb je de voeten bij je - met je eigen voeten lig je dus tussen hun gezichten in. Ik moet even wachten voor ik een plaatsje kan krijgen; maar al gauw sterft er iemand en dan kan ik zijn plaats innemen.
Ons bed is van stro; met z'n vieren hebben we één deken."
Volgens het rapport van de Standortarztvan Neuengamme dat wij zojuist citeerden, was van de ruim zesduizend mannelijke gevangenen van het Neuengamme-complex die van eind december '44 tot eind maart '
45 waren overleden, de helft bezweken in het hoofdkamp, de helft in de
1 J. A. de Roos: 'Neuengamrne'
, dl. I, p. 10 (GC). 2 K. D. Dijkstra: Waarom terug uil Neuençamme? (I94S?), p. IS. 3 In starmoetij (Idaarderadeel), p.
Naar verhouding vielen er wellicht nog méér slachtoffers onder de Nederlanders die midden februari uit Neuengamme werden overgebracht naar een verlaten krijgsgevangenenkamp bij het plaatsje Wöbbelin, dat in Mecklenburg ligt (zie kaart IX op pag. 874). Van dat kamp waren slechts vier barakken over, alle vier zonder vloer. De bedoeling was dat er een groot nieuw concentratiekamp zou verrijzen. Met die opbouw was nauwelijks een begin gemaakt toen eind maart-begin april '45 duizenden gevangenen uit Aussenkommandos in gebieden waar de Geallieerde strijdkrachten in aantocht waren, naar Wöbbelin werden gezonden. Tot overmaat van ramp brak daar een vlektyphus-epidemie uit. Van de Nederlandse gevangenen die rechtstreeks uit Neuengamme of via een ander Aussenkommando in Wöbbelin terechtkwamen, stierven er omstreeks honderddertig.
Nu de Aussenkommandos die tankgrachten moesten graven.
Er waren er, gelijk gezegd, even beoosten Drente, n1. bij Meppen (zie kaart IX op pag. 874), en in Slceswijk-Holstein, en naar die laatste Aussenkommandos werd een groot deel van de Puttenaren gezonden.
In de nacht van zaterdag 14 op zondag 15 oktober kwam het transport van meer dan veertienhonderd gevangenen waartoe ook zij behoorden, uit Amersfoort in Neuengamme aan. Tijdens de treinreis hadden de gevangenen,
NOORDZEE IX. Neuengamme en enkele van zijn Aussenleommandos
kleine knollen - de 'soep'
evenwel die hun op de zondag van aan komst werd uitgereikt ('soep'
die gehaald moest worden in een hoed of pet en zonder lepel verorberd), zag er zo walgelijk uit dat de meesten geen hap naar binnen konden krijgen, 'ze kotsten er van'
, aldus een Puttenaar.'
Drie etmalen lang werden alle gevangenen van dit transport in quarantaine gehouden. De handwerkslieden werden er uit gehaald om bij devan het hoofdkamp te worden ingedeeld, de overigen (geschat wordt: ca. vierhonderd Puttenaren en drie- tot vierhonderd andere Nederlandse gevangenen) werden opoktober op transport gesteld naar Husum aan de Sleeswijk-Holsteinse kust.
Hetwas eind september '44 gevormd. Als eersten waren er uit Neuengamme ca. vijf-en-twintighonderd gevange
, T. in Het drama van Putten, p.'Ik zie ze'
, aldus later een Nederlander die een ziekenbarak moest inrichten,
'nog terugkomen de eerste avond, dooden doodmoe, met kapotte voeten van de te grote of te nauwe schoenen, vele zieken en zelfs doden met zich mee slepende. Zij hadden drie tot vier uur moeten lopen en tot aan hun knieën in het water moeten werken en als ze even probeerden te rusten, ging de Ochsenriem er over. De Kapo's en Vorarbeiter waren beesten ... De eerste de beste avond hadden we ca. vijfhonderd gevallen te helpen, verbinden van voetwonden, sommigen met koorts en twee gevallen van longontsteking die ik, tegen het verbod in, een Schonungsschein gaf en die in hun barak in bed moesten blijven. De volgende dag, om vijf uur al, probeerden er tientallen bij ons te komen, maar met zweep- en stokslagen werden zij ... teruggedreven. Om tien uur stond de Laoerfuhrer bij ons en begon ons uit te schelden voor alles wat mooi en lelijk was, omdat we er twee hadden thuisgehouden.
Na acht dagen hadden we de hele barak in gebruik. Er lagen een tweehonderd man ziek en we hadden gebrek aan medicamenten.
Na twaalf dagen hadden we driehonderd zieken en honderdtwintig doden."
Het Aussenkommando-riasuui bestond een kleine maand toen er de groep Nederlanders arriveerde waartoe een groot aantal Puttenaren behoorde. De situatie was er toen in zoverre verbeterd dat de gevangenen uit het primitieve kamp per trein tot in de buurt van de werkobjecten werden gebracht - 'het ongelukkige was'
, aldus later de Puttenaar J. Donker, die wij al eerder citeerden,
'dat het werk nog wel duizend meter van de trein verwijderd was. Deze afstand was moerassig weiland met sloten waarover wij in looppas moesten springen als opgejaagde kuddedieren. Bij deze sloten stonden de Kapo's klaar met hun knuppels en hoe meer gevangenen in de sloot vielen, hoe meer plezier zij er in hadden.'
Brede tankgrachten moesten worden gegraven, 'het was daar ontzet
, J. A. de Roos: 'Belevenissen in Neuengamme'
(z.j.), p. 14-16
'werden er ketels koffie op het werk gebracht; tijd om die te gebruiken was er echter niet en meestal werden ze, zonder dat we er een druppel van gehad hadden, voor onze ogen op het gras leeggegoten door de Kapo's, 's Avonds opnieuw slootje springen, , ' , weer in de goederenwagons gedreven en dan ging het doodmoe, uitgeput, met pijnlijke ledematen en een knagende honger 'huis'
toe, Daar kregen we onze liter watersoep en dan met twee of drie man in één krib, Van rusten kwam niet veel en het was weer direct's morgens vijf uur: de knuppels gingen weer omhoog."
Niet langer dan anderhalve week bleven de Nederlanders in Husum; de meesten hunner werden toen overgeplaatst naar een tweede nieuw Aussènkommando van Neuengamme: Ladelund (zie kaart IX op pag, 874), Dat was een nog primitiever kamp dan Husum: er waren vijf barakken voor niet meer dan driehonderd man - die werden nu gebruikt voor tweeduizend, Er waren geen kribben, er was geen stro en er was geen waterleiding - de gevangenen vervuilden dus snel. Bovendien was het kampregime nog strenger dan dat van Husum, moest er nog harder worden gewerkt en moest men weer naarde werkobjecten lopen, In rijen van vijf marcheerden de gevangenen naar de tankgrachten in wording - de zieken moesten mee, 'Daar aangekomen konden de zieken'
, aldus Donker, 'natuurlijk geen spade vasthouden; wij legden ze dan in het natte gras neer en zonder dat er iemand naar om mocht kijken, lagen ze daar te sterven als beesten' -veelal in de regen, in de wind, "s Avonds moesten wij die lijken dan op onze rug nemen en zo marcheerden wij dan naar het kamp terug.' 3 Naarmate het werk aan de tankgrachten opschoot, werd die mars langer - het werd er tenslotte een van drie uur.
Midden december waren de tankgrachten gereed, Het Aussenkommando Ladelund had toen zes weken bestaan - in die zes weken waren van de ongeveer tweeduizend gevangenen met wie het Aussenkommando was begonnen, ca, vijftienhonderd overleden, 'IS december ging'
, schrijft Donker, 'het afgebeulde en uitgemergelde overschot in goederenwagons terug naar Neucngamme."
I 'Verslag van mededelingen van J Donker'
(12 aug, 1947), P: 4-5, 2 J Donker in Hef drama van Putten, P 121-22, 'A.v" P: 128, 4 A.v" P:
Uit dit hoofdkamp werden de overlevenden van Ladelund mèt andere Nederlandse gevangenen (onder hen ook Puttenaren die in eerste instantie in het hoofdkamp Neuengamme aan het werk waren gezet) na enige tijd naar weer andere Aussenkommandos overgebracht: een deel naar Meppen waar gegraven moest worden (en in de winterse weken sneeuw geruimd), een deel naar een nieuw Aussenleommando in Westfalen: Lerbeek, waar in een fabriek een werkplaats werd ingericht voor het repareren van vliegtuigmotoren. 'Hier ging het'
, aid us een Puttenaar, 'vrij goed. Men had wel honger, maar overigens, als je op de fabriek werkte, ging het best."
Dat eind april en in de eerste dagen van mei, toen ook het Neuengamme-complex werd ontruimd, nog talloze gevangenen zijn omgekomen, zal uit een volgend hoofdstuk blijken. Hier willen wij nog slechts bij één punt stilstaan: de verliezen die de uit Putten gedeporteerde groep heeft geleden.
De cijfers waaruit die verliezen blijken, gaven wij reeds eerder weer (nl. in hoofdstukvan de vijfhonderdacht-en-tachtig, in Neuengamme ingeschreven leden van de Puttense groep, van wie de meesten in Putten geboren en getogen waren, zijn vijfhonderdnegen-en-dertig bezweken: bijnaSommigen hebben dit sterftepercentage in verband gebracht met factoren die specifiek voor de Puttense groep zouden gelden: de Puttenaren waren gewend hard te werken en dus werkten ze ook in hun gevangenschap hard in plaats van zoveel mogelijk lijn te trekken, ze waren niet in het minst voorbereid op wat hun te wachten stond, en ze konden zich, plotseling overgebracht in een situatie waarin de dood op de loer lag, afgesneden van hun gezin, hun bekenden, hun dorp, niet aanpassen. Men heeft ook wel verband gelegd met de aard van de prediking van sommige in Putten staande predikanten. De Puttenaren 'hadden'
, aldus later een hunner die als twintigjarige elders was ondergedoken maar op de dag van de razzia toevallig bij zijn ouders in Putten was geweest, 'in hun kleine, besloten gemeenschap veelover hel en hemel gehoord. Ik heb de indruk: in het verleden meer over de hel dan
I C. Meiling in a.v., p.
Voor de beantwoording van de vraag of zij inderdaad sneller te gronde zijn gegaan, ontbreken alle gegevens. Wat het aantalomgekomenen betreft: men is er, menen wij, te veel van uitgegaan dat de Puttense verliescijfers uitzonderlijk hoog zouden zijn geweest. Dat men die indruk kreeg, was begrijpelijk: hier was (en in dat opzicht stond het Puttense gebeuren op zichzelf) een grote groep die uit slechts één landelijke gemeente was weggevoerd - één gemeente waar men na de bevrijding de ontzaglijke schok te verwerken kreeg dat slechts zo weinigen waren teruggekeerd. Dat leek een exceptioneel gebeuren dat een bijzondere verklaring van node had. Maar is dat gebeuren wel zo exceptioneel geweest? Van allen die van september '44 af naar Neuengarnme op transport werden gesteld, is blijkens de naoorlogse onderzoekingen van het Inforrnatiebureau van het Nederlandse Rode Kruis 85 % omgekomen"; in hoofdstuk 2 van dit deel vermeldden wij voorts dat van de drie-en-veertig, als anti-nationaal-socialistisch bekend staande mannelijke inwoners van Gorinchem die op 3 oktober '44 waren opgehaald, negen-en-dertig (90%) in Duitsland (d.w.z. in het Neuengamme-complex) zijn bezweken. Let men er dan voorts op dat het grootste deel van de Puttense groep terechtgekomen is in een Aussenkommando (Ladelund) waar in zes weken tijd drie-vierde van alle gevangenen bezweek, en dus in een situatie werd geplaatst waarin het onvermijdelijk was dat deze groep Nederlanders zwaardere verliezen zou lijden dan andere, dan zien wij geen dwingende noodzaak om de omvang van de Puttense verliezen in verband te brengen met factoren die bepalend zouden zijn geweest voor de Puttense samenleving. Denkbaar is dat het tempo waarin die verliezen zich voordeden, wèl hoger heeft gelegen dan bij andere groepen, maar de vraag of er van dit hoger tempo sprake is geweest, kan, zoals al opgemerkt, niet beantwoord worden.J.directeur van het Infonnatiebureau van het Neder!. Rode Kruis aan de Enquêtecommissie, Enq.,
Wij hebben aan het Neuengamme-complex speciale aandacht besteed omdat, gelijk gezegd, na de evacuatie, begin september '44, van de gevangenen uit Vught naar Sachsenhausen en Ravensbrück, Neuengamme het enige concentratiekamp was waar Nederlandse gevangenen naar toe werden gezonden. Er zaten overigens begin september '44 al Nederlanders in de complexen van Sachsenhausen, Ravenbrück en Neuengamme en bovendien, afgezien nog van de complexen van Auschwitz en Gross-Rosen welke wij al behandelden, nog in andere: in die van Dora, Buchenwald, Dachau en NatzweiIer; dan waren er nog de Joodse groepen in het Altersghetto Theresienstadt en in het Austauschlaoer Bergen-Belsen.
Eerder gaven wij weer dat zich in de concentratiekampen in Duitsland midden augustus '44 bijna negen-en-twintighonderd mannelijke en ruim tweehonderd vrouwelijke Nederlandse Schutzhäfilinge bevonden: ca. een-en-dertighonderd in totaal dus. Daar kwamen in Duitsland ten westen van de Odcr-Neisse-Iijn in die laatste oorlogswinter talrijke Nederlandse gevangenen bij: ca. drieduizendvierhonderd in het complex-Neuengamme, in Ravensbrück ruim zeshonderdvijftig vrouwen uit Vught en onbekende aantallen uit Auschwitz en Gross-Rosen, in Sachsenhausen ca. tweeduizendvijfhonderd mannen uit Vught en onbekende aantallen uit Auschwitz en Gross-Rosen - andere, ook onbekende aantallen geëvacueerden uit Auschwitz en Gross-Rosen belandden in het Frauenlager van Bergen-Belsen, in Dora, in Buchenwald, in Flossenbürg, in Dachau, in Mauthausen. Hoeveel waren die onbekende aantallen als men ze bij elkaar telt? Er zijn in totaal volgens onze schatting onder de gevangenen die de complexen van Auschwitz en Gross-Rosen moesten verlaten, misschien tweeduizendvijfhonderd uit Nederland gedeporteerden geweest; dat de helft hunner de verschrikkingen van de evacuatietransporten heeft kunnen doorstaan, lijkt een ruime schatting.
Het is ons niet mogelijk, hier de wederwaardigheden in de laatste oorlogswinter weer te geven van de groepen Nederlandse -gevangenen in al die concentratiekarnp-cornplexen welke wij zoj uist noemden: er zijn niet voldoende gegevens. En als die er wèl waren, wat zou dan hun weergave anders worden dan een reeks variaties op een-en-hetzelfde thema? Wij betwijfelen of dat in ons algemene werk zin zou hebben. Trouwens, in de aanhef van dit hoofdstuk gaven wij al een beeld van de elementen die karakteristiek waren voor wat wij 'de derde fase'
in de geschiedenis van de Duitse conccntratiekampcn in de Tweede Wereldoorlog hebben genoemd en wat wij i n de voorafgaande
Wij kunnen niettemin aan die andere kamp-complexen niet geheel voorbijgaan. Voordat wij bij een belangrijk feit stilstaan dat alle Nederlanders in de concentratiekampen in Duitsland in de laatste oorlogswinter pijnlijk heeft getroffen (het feit dat zij, in tegenstelling tot gevangenen van andere nationaliteiten, nauwelijks voedselpakketten ontvingen), willen wij weergeven wat ons bekend is over enkele relatief grote groepen: de geëvacueerden uit Vught, de geëvacueerden uit Natzweiier (de Nacht und-Nebel-gevangenen), de geëvacueerden uit het Auschwitz-complex en de groep die opgesloten zat in het Austauschlager Bergen-Belsen - schrijven wij over deze groepen, dan komt vanzelf de algemene situatie in de desbetreffende kamp-complexen aan de orde. Wat in al die kamp-complexen in de slotfase van de Tweede Wereldoorlog is geschied, vindt pas zijn logische plaats in het hoofdstuk over Duitslands ineenstorting.
Op twee achtereenvolgende dagen: S en 6 september '44, werden de gevangenen uit het concentratiekamp Vught met treinen naar Duitsland overgebracht: op de yde alle mannelijke Schutzhäfilinge, op de 6de de overige gevangenen (op enkele uitzonderingen na), onder hen de vrouwen. De mannen die op de yde op transport gingen, hadden slechts mee kunnen nemen wat zij in hun zakken of sokken hadden kunnen opbergen, het transport van de öde kreeg eten mee - geen drinken.' Op beide dagen tezamen werden tweeduizendachthonderd mannen afgevoerd (onder hen enkele honderden Belgen en Fransen) en ruim zeshonderdvijftig vrouwen. Voor beide transporten werd gebruik gemaakt van gesloten goederenwagons - in de meeste daarvan waren zeventig tot tachtig gevangenen opgesloten. In sommige wagons werd met gemeenschappelijk goedvinden een 'leider'
benoemd om de onvermijdelijke twisten wist bij te leggen, in andere geschiedde dat niet en daar kon dan het ongemak van de lange reis (zij duurde drie etmalen) tot felle ruzies leiden. In de afgesloten ruimten werd het spoedig benauwd, zodat
'ongelofelijke taferelen'
afspeelden: 'ieder drong op; er werd geslagen en geschreeuwd en het bleek wel, welke beesten in de mensen huisden.'
I Het transport van de 6de kreeg niets te drinken, 'de dorst die wij hadden, was', aldus een gevangene, 'niet om uit te houden. Ik had steeds een knoop in mijn mond. Wij durfden het brood niet op te eten, uit angst dat we zouden stikken."
'Naast de benauwdheid was'
, schreef later een der vrouwen van het transport van de 6de,
'de afwezigheid van water wel het ontzettendst. In elk station jammerden we om drinken en af en toe werden, op de perrons, door medelijdende soldaten wel eens enige van onze pannetjes gevuld; er ontstonden dan ... zulke vechtpartijen dat er heel wat van dit kostbare nat gemorst werd."
Wij willen eerst deze ruim zeshonderdvijftig vrouwen volgen.
In hun Vughtse kampkleding (blauwe overalls met blauwe hoofddoeken) stapten zij bij Ravensbrück uit de trein. Geradbraakt voelden zij zich maar niet gebroken. In rijen van vijf passeerden zij zingend de SS-wacht van het concentratiekamp. 'We waren trots op jullie, zoals je binnen kwam marcheren', kregen zij later van Nederlandse vrouwen te horen die toen al in Ravensbrück gevangen zaten, 'jullie houding was zo fier."
Het transport uit Vught werd in eerste instantie niet in een barak ondergebracht maar in een grote tent met stro op de grond, dat wemelde van luizen en vlooien, en naar die tent op weg kregen de vrouwen beelden te zien welke zij in Vught nooit hadden aanschouwd: geen barak passeerden zij of magere vrouwen met armen als van skeletten smeekten om eten; aan sommigen wierpen de vrouwen wat brood toe - prompt verschenen SS-Aufseherinnen die de bedelaressen wegranselden.
In de tent was het niet om uit te houden: voor de luizen en vlooien op de vlucht, gingen de vrouwen uit Vught in de openlucht slapen. Na twee dagen werden zij ingeschreven. Daarbij werden hun al hun bezittingen, ook de Vughtse kampkleding, afgenomen - zij kregen niet meerJ.J.'c.
Wat die laatste, de Aussenkommandos, betreft, weten wij slechts met zekerheid dat eind september ca. vijftig vrouwen die in Vught in het Philips-Kommando hadden gewerkt, overgebracht werden naar Reichenbach en enige tijd later omstreeks tweehonderd andere vrouwen naar een Aussenkommando van Dachau in München.
In Reichenbach bevonden zich, zoals eerder bleek, reeds ca. vierhonderdvijftig Joodse mannen en vrouwen die uit Vught eerst Auschwitz waren binnengevoerd. Het (nogal primitieve) kamp waarin de vijftig vrouwen terechtkwamen, bleek tevens een opleidingskamp te zijn voor SS-Aujseherinnen. Het werd steeds voller: niet alleen de Joodse vrouwen uit Vught kwamen er in terecht maar ook Poolse en Hongaarse Jodinnen. Van het kamp uit moest in verscheidene fabrieken (die van Telefunken was er een van) hard worden gewerkt, 'we hadderi'
, aldus een van de vrouwen uit Ravensbrück, 'altijd honger, maar vergeleken bij later was 't eten niet slecht.'
I Voorzover ons bekend, is van alle in het Aussenkom manda-Reichenbach tewerkgestelde Nederlandse vrouwen aldaar in de vier-en-een-halve maand dat zij er waren, niet één overleden.'
Ook de ca. tweehonderd vrouwen die naar een zich in München bevindend Aussenkoinmando van Dachau werden gezonden, kwamen in een relatief gunstige situatie terecht. Samen met ca. driehonderd Poolse vrouwen (geëvacueerden uit Warschau) en enkele vrouwen uit Joego
'switched off the colweyor bell. Thev crossed their arms and when the Conunandam IIlelJl from aile to the other, completely beside himself, askillg lIJhy Ihey If/ere 1101 II'O/'killg, Iii was gillen the answer; 'Because we don't want to al1y more.' A strike in a munition factory, a strike of concentrationcamp-prisoners! II was something completely unheat.i of>
straffen (was zoiets in andere kampen gebeurd, dan zouden diegenen die voor de staking verantwoordelijk waren gesteld, onmiddellijk zijn opgehangen) bleven alleen achterwege doordat, schijnt het, op het rapport over deze zaak niet tijdig werd gereageerd door het SS- Wirtschafts IIl1d Veru/altunoshanptamt en de SS-offIcier die als Kommandant van het Aus senkommando optrad, niet geïnteresseerd was in een spoedige afhandeling. Voorzover ons bekend, zijn onder deze omstreeks tweehonderd Nederlandse vrouwen in het geheel geen slachtoffers gevallen."
Veelongunstiger was de situatie voor de vrouwen die in Ravensbrück moesten blijven. De barakken werden er van maand tot maand voller, de rantsoenen van maand tot maand kleiner. Veel vrouwen werden ziek, vooral als gevolg van de moordende appèls, en konden niet langer werken. Dan dreigde voor hen het gevaar dat zij uit de groep van diegenen die niet bij een bepaald Kommando waren ingedeeld, geselecteerd zouden worden. Die geselecteerden werden naar een dicht bij Ravensbrück gelegen, kleiner kamp overgebracht, Uckermark, waar zij vrijwel niets te eten kregen, waar de SS-Atifseherinnen als hellevegen optraden en waar van tijd tot tijd nieuwe selecties plaatsvonden - velen werden naar het kamp Ravensbrück teruggebracht waar zij èf doodgeschoten werden èf in een primitieve gaskamer vermoord (geschat wordt dat in de gaskamer van midden januari tot midden april tussen de vijf
J Ella Lingens-Reiner: Pl'isollerojjear(I948), p. T70. 2 De groep werd eind april door de Lagerleommandant naar een plaats buiten München gevoerd. "There it rained', aldus Ella Lingens-Reiner, 'he left them in a bam, dressed in civilian clothes and u/ent off 01'1 his bike. On the folloiuing day the French came.'
Wij vermelden tenslotte dat begin maart in Ravensbrück een speciaal transport werd gevormd van vrouwelijke politieke gevangenen die als Nacht-und-Nebel-gevangenen behandeld moesten worden; dat transport, waarbij zich vijf-en-dertig Nederlandse vrouwen bevonden, werd naar Mauthausen overgebracht.
Nu de mannen van het transport uit Vught.
Zij werden niet in het hoofdkamp Sachsenhausen opgenomen maar moesten na aankomst marcheren naar de grote montagehal van de HeinkeI-vliegtuigfabrieken die op ongeveer 8 km van Sachsenhausen lagen. Het gehele fabriekscomplex was in april '44 door een Geallieerd bombardement zwaar beschadigd maar de montagehal was toen vrijwel intact gebleven. In die immense, sombere en tochtige hal waren, toen de mannen uit Vught er werden binnengebracht (alsook andere Nederlandse mannen die afkomstig waren uit de gevangenis te Rijssel en uit diverse tuchthuizen in het Rijnland), al duizenden uit Warschau geëvacueerde Polen aanwezig, 'velen'
, aldus een der Nederlanders, 'afkomstig uit de donkere wijken van deze Oosteuropese stad'
- 'iedere avond'
werd met die Polen gevochten 'om een deken of een ledige krib'
(er waren èn te weinig dekens èn te weinig kribben),
"s middags bij het eten dezelfde gevechten om een schotel. Meestal wonnen de Polen. Zij aten dan het eerst, likten de schotels grondig schoon en zonder dat deze gewassen konden worden, moesten daarna de Hollanders er uit eten. Machteloos waren we, ook als we zagen dat het toch al karige eten oneerlijk verdeeld werd. Werk was er vrijwel niet."
De gevangenen moesten elke dag urenlang op appèl staan (bij elkaar meestal zes uur lang) en voor de rest diende ieder te zien hoe hij, zonder
I 'De Visser'
in Den vijand u/ederstaan, p.
Voor werk werd spoedig gezorgd. Er verschenen in de Heinkel-hal ambtenaren van de Arbeitseinsatz en bedrijfsleiders. Zij vroegen om geschoolde arbeiders. Slechts weinigen meldden zich. Daarop werd de gevangenen eenvoudig aangezegd, naar welk Aussenkommando zij zouden worden overgebracht. Wie dan de Heinkel-hal verliet, verloor al zijn bezittingen en kreeg in ruil slechts de gestreepte concentratiekampkleding. Zo werden omstreeks vierhonderd (volgens sommigen: tweehonderd) mannen uit Vught samen met ongeveer tweehonderd andere gevangenen van diverse nationaliteit naar Rathenow-Heidefeld gestuurd, ca. 70 km ten westen van Berlijn, waar zij tewerk werden gesteld in de Arado-vliegtuigfabriek.' Andere mannelijke gevangenen uit Vught werden naar de Klinker-Werke van Sachsenhausen gedirigeerd, ca. vijfhonderd verdwenen midden oktober naar Neuengamme, nog anderen werden doorgestuurd naar Buchenwald en naar de mannen-afdeling van Ravensbrück, ook bleven er Nederlanders in de Heinkel-hal achter als leden van het Kommando dat werd ingezet om in de chaos die door het Geallieerde bombardement was ontstaan, weer enige orde te scheppen, later ook elders in het fabriekscomplex toen daar weer kon worden gewerkt.
Het schijnt dat er eind oktober vari de ca. tweeduizendvijfhonderd Nederlandse mannen die zich begin september in de Heinkel-hal hadden bevonden, nog ongeveer driehonderd over waren voor wie men nog geen bestemming had gevonden - de meesten van die driehonderd werden in het hoofdkamp Sachsenhausen opgenomen; daarheen waren uit de Heinkel-hal ook al anderen overgebracht.
Hoeveel Nederlanders zaten er in dat hoofdkamp?
Eind augustus '44, naar het schijnt, ca. driehonderdvijftig. Daarbij kwamen dus, formeel, de uit Vught geëvacueerde mannen en de uit Rijssel en uit het Rijnland overgebrachte Nederlandse gevangenen, bij
'in de winter 1944-1945 achttienhonderd.'!
'Winter '
44-'45'
moet dan, dunkt ons, begrepen worden als: eind '44begin '
45, want eind januari en begin februari vonden uit Sachsenhausen, waar toen een deel van de evacuatietransporten uit Auschwitz binnenkwam, grote transporten naar andere kampen plaats (transporten die de hele maand februari en ook in maart werden voortgezet), waarbij ook groepen Nederlanders Sachsenhausen verlieten. Zieke gevangenen werden bij duizenden naar het HäJtlingslager van Bergen-Belsen gezonden, valide gevangenen naar Buchenwald, Flossenbürg en Mauthausen. Midden april '45 waren in het hoofdkamp nog ca. negenhonderd Nederlanders over.
De verklaringen van de Nederlanders die na september '44 in Sachsenhausen opgesloten waren, maken er geen melding van dat in de periode tot de evacuatie van het kamp (21 april '45) grote aantallen Nederlanders zouden zijn overleden- - dat kan hebben samengehangenJ. J.J.
Naar dat Häfilingslager verdwenen begin maart '45 ook twee Nederlanders die zich in Sachsenhausen bij uitstek verdienstelijk hadden gemaakt door er van de vierhonderd SD-dossiers tegen politieke gevangenen die uit Vught waren geëvacueerd, ongeveer driehonderd te laten verdwijnen: dit waren joop Zwart, een in december '41 gearresteerde, communistische illegale werker, die in Sachsenhausen met steun van de communistische kamphiërarchie Vorarbeiter was geworden in het aan de Politische Abteilung toegevoegde Kommando, en de liberale voorman prof. dr. B. M. Telders, die, uit Vught overgebracht, in Sachsenhausen spoedig een van Zwarts naaste medewerkers was geworden. In deel 8 vermeldden wij reeds dat in Sachsenhausen eind januari verdenking rees tegen Zwart en Telders en dat zij door een toeval aan de uitvoering van hun doodvonnis ontsnapten. Met hulp van andere gevangenen konden zij toen onder een andere naam in Sachsenhausen als het ware onderduiken. Met dat alleek het hun veilig, niet daar te blijven. Zij lieten zich begin maart op een lijst plaatsen van gevangenen die naar Bergen-Belsen zouden worden overgebracht. Op 6 apriloverleed Telders daar aan vlektyphus. Edouard de Nève, een van de eerste 'pilotcnhelpers'
(en bovendien de man die in de lente en zomer van '41 de publikatie van Vrij" Nederland had voortgezet), in de herfst van '41 gearresteerd en na tal van wederwaardigheden in september '
44 uit Vught in Sachsenhausen beland I,In juli '44 was hij naar Nederland teruggestuurd. Daar bevond hij zich in het concentratiekamp Vught'Ik heb nooit bij iemand in het kamp een gelijkmatiger en beter moreel aangetroffen dan bij Telders. Hij vond altijd een argument om de mistroostigen op te beuren, om de ontmoedigden weder te bemoedigen."
De meeste gevangenen van Natzweiler, onder hen ca. driehonderdvijftig Nederlandse Nacht-und-Nebel-gevangenen 2, werden begin september, toen het er naar uitzag dat de Amerikanen spoedig de hele Elzas zouden bevrijden, naar Dachau overgebracht - ca. driehonderd gevangenen, onder hen ook enkele Nederlanders, bleven achter om het kamp op te ruimen. Die opruimingswerkzaamheden werden na enkele dagen gestaakt, toen bleek dat de Wehrmacht troepen wilde legeren in de barakken; nadien duurde het nog een kleine drie weken voordat de laatste driehonderd gevangenen (zij waren in tenten ondergebracht in de steengroeve en werden bewaakt door Franse fascisten) ook naar Dachau werden getransporteerd. Alle Natzweiiers werden daar eerst in de overvolle quarantainebarakken opgenomen - elke barak, berekend voor vierhonderd gevangenen, herbergde er omstreeks achttienhonderd.
Niet anders was het in de barakken van het eigenlijke kamp. Veertienhonderd priesters en predikanten (Dachau fungeerde van eind' 39 af als concentratiekamp waarin alle priesters en predikanten werden opgesloten) die voordien drie barakken tot hun beschikking hadden gehad, behielden er slechts één: Block 26. 'We sliepen'
, aldus een Nederlandse priester, 'dicht aaneengedrukt op de harde vloer, zonder stro of strozakken; we sliepen op tafels en schragen."
Van het bij uitstek strenge regime dat Dachau tot eind '42 had gekenmerkt, was eind '44 niet veel meer ,over. Een geestelijke uit Putten die in Ladelund was terechtgekomen maar eind november naar Dachau werd overgebracht (' Ordnung muss sein!'), constateerde er dat de behandeling in dat 'beruchte kamp'
meeviel: 'Geslagen werd er naar verhouding
'genomen'
en ze duurden nooit langer dan een kwartier.'!
Maar het voedsel! Maar de epidemieën! Gelijk eerder weergegeven, daalde de calorische waarde van de dagrantsoenen in Dachau van ruim 1000 in september '44 tot ca. 530 in april '45. Dat zijn gemiddelden: de kamp- 'aristocratic'
en de kamp- 'middenstand'
had aan niets te kort, het kamp- 'proletariaat'
kreeg minder dan waarop het recht had. Vooralonder die verzwakte 'proletariërs'
vielen er doden toen in december de vlektyphus Dachau bereikte. In maart noteerde Nico Rost:
'Nu ik dag-in, dag-uit met de dodenlijst van Block tot Block ga (vaak zelfs tweeof driemaal), weet ik met stellige zekerheid dat honger de voornaamste oorzaak van het grote sterven is.
In Block 2, waar de meeste Duitsers liggen: bijna geen doden. Ze zijn al heel lang in het kamp, hebben 'goede'
Kommandos en dus ook meer te eten.
In Block 14: geen doden. Daar ligt het keukenpersoneel.
In Block 18: bijna geen doden. Het Block van de Tsjechen, wier pakketten tot nu toe nog aankomen.
In Block 26 (het geestelijken-Block): bijna geen doden. Ze hebben heel lang en heel veel pakketten ontvangen; een groot aantal van hen ontvangt ze nog.
Overal elders: doden - doden - doden."
Doden, niet alleen door de vlektyphus en de hongerziekte maar vaak ook door de dysenterie. Dachau had, zoals eerder bleek, aparte barakken waar de vlektyphus-patiënten aan hun lot werden overgelaten - het kamp had óók een' Scheisserei-Block '. Rost liep er begin maart naar binnen,
'maar kon het in deze lucht niet langer dan vijf minuten uithouden. Alles ruikt hier naar uitwerpselen, naar urine, naar bevuilde lakens en natte matrassen.
Vanaf de bovenste bedden druipt de urine naar beneden - en niet alleen urine! Het sijpelt door in de benedenrijen waar ze ook in natte, bevuilde bedden liggen.
Ergere ellende is niet denkbaar.
De meeste zieken hebben hier geen weerstand meer. Ze liggen stil voor zich uit te staren, laten alles lopen en wachten slechts op de dood."
Geschat wordt dat in Dachau van eind december tot eind april een derde van alle gevangenen bezweek, 'ook precies'
, aldus een aldaar
1 P. de Ruig in Het drama van Putten, p. 285. 2 Nico Rost: Goethe in Dachau, p. 208. 'A.v., p.'een derde van ons contingent Hollanders."
Enkele dagen voor de bevrijding stonden in Dachau, de Aussenkommandos inbegrepen, achthonderdzes-en-dertig Nederlanders ingeschreven - zijn er dus in het hoofdkamp en in de Aus senkommandos bij elkaar in de genoemde periode omstreeks vierhonderdtwintig Nederlandse gevangenen overleden? Dat betwijfelen wij. Op de dag van de bevrijding bevonden zich van de bijna acht-en-zestigduizend in het complex-Dachau ingeschreven gevangenen bijna een-en-dertigduizend in het hoofdkamp en ruim zeven-en-dertigduizend in de Aus senkommandos en wij veronderstellen dat ds. Guillaume slechts iets wist over de Nederlandse groep in het hoofdkamp die bij de bevrijding bijna vijfhonderd personen telde; in dat hoofdkamp zouden dan in de genoemde periode bijna tweehonderdvijftig Nederlandse gevangenen zijn bezweken.
Hoeveel Nederlanders in devan Dachau om het leven zijn gekomen, weten wij niet.
Er waren 'goede'
en 'slechte'
(één 'goed'
behandelden wij al: dat van de Agfa-fabriek te München waar ca. tweehonderd Nederlandse vrouwen uit Ravensbri.ick moesten werken) en men kon gemakkelijk van het ene soort in het andere belanden. Floris Bakels bijvoorbeeld, begin september als NN-gevangene uit NatzweiIer naar Dachau geëvacueerd, werd na enkele dagen eerst met ongeveer dertig andere Nederlandse NN'ers (en bijna vierhonderd gevangenen van andere nationaliteit) naar hetovergebracht (zie kaart X op pag. 891), 'een gemoedelijk kamp'
('er was bijna nooit SS te zien'
, 'ik heb er nooit zien slaan'
) waar niemand hoefde te werken, 'het leek'
, schrij ft Bakels, 'een soort soldatentehuis."
Vervolgens kwam hij in hetterecht, 'een oord van verschrikking onder leiding van Poolse criminelen'
(geëvacueerden uit de achterbuurten van Warschau, die werkten onderdie Duitse misdadigers waren); er was geen waterleiding, aanvankelijk ook geen electriciteit, 'iedereen zat onder de luizen'
, 'alleleden aan
I F. Guillaume in Den vijand urederstaan. p. 295. 2 F. Bakels: Nacht-und-Nebel,
X. Dachau en Mauthausen en enkele van hun Aussenkommandos
dysenterie', 'medische behandeling was er niet'
en het werk (het 'bestond uit stenen, balken, cementzakken en smalspoor sjouwen, voorts uit zand scheppen en werken aan betonmolens', een en ander samen met Russische krijgsgevangenen) was zwaar.' Het voedsel was schaars en werd in de eerste plaats door deen hun Poolse helpers in de wacht gesleept; ter aanvulling at Bakels er 'aardappelschillen met klokhuizen, uitgespogen door de Russische krijgsgevangenen, opgewarmd op een vuurtje onder een blikje, gevuld met modderwater uit de karresporen op het werk."
Twee maanden bleef Bakels in Dautmergen, tenslotte in de barak van diegenen die wegens hun gezondheidstoestand een tijdlang niet hoefden te werken. Uit datwerd hij overgebracht naar een kamp in Vaihingen dat voor een deel van Zuid-Beieren dezelfde functie had als elders hetvan Bergen-Belsen: vergaarbak te zijn van
1 A.v., p. 205. 2 A.v., p.'Zeker driekwart van de kampbevolking'
, aldus Bakels,
'bestond steeds uit zieken die nooit behoefden te werken maar in een Revier, over vier barakken verspreid, werden opgenomen Zo in-slecht als de nietJoodse Polen in Dautmergen voor ons waren geweest, zo in-hartelijk waren de Poolse Joden in Vaihingen' Na de hel van Dautmergen was Vaihingen aanvankelijk voor ons een soort paradijs ... De luizenplaag werd echter gaandeweg onbeschrijflijk ... In Vaihingen is een heel groot aantal Häfilinge, onder wie bijna alle Nederlanders, bezweken',"
zulks vooral als gevolg van de vlektyphus die half februari '45 uitbrak en honderden deed sterven.
Bakels werd begin april met een groot aantal andere gevangenen weer naar Dachau op transport gesteld. Daar werd, schrijft hij,
'begonnen met een Desinfektion en wel in het holst van de nacht. Wij kleedden ons buiten uit, in een plensregen. Onze kleren moesten tot bundels worden verpakt, het jasje met het borstnummer bovenop, zodat men na de desinfectie van de kledij (blijkbaar per gehele bundel tegelijk) de bezitter ervan zou kunnen terugvinden via het nummer. Er is natuurlijk niets van terechtgekomen: de bundels vielen uit elkaar. Toen wij versteend waren, een paar uur naakt in de nacht vol regens, werden wij het Baderaum binnengedreven. Wie lopen kon, liep. Wie alleen strompelen kon, strompelde. Wie nog slechts kroop, hij kroop. Wie niet meer bewoog, werd gesleept. Wie dood was, evenzo. Het Baderaum van Dachau was ruim, de douches waren warm, zeep en handdoeken waren er onbekend. Maar het schouwspel van ons transport onder de douches van Dachau, begin april 1945, een maand vóór Duitslands totale ondergang, was zó verschrikkelijk dat de ogen aarzelden het anders dan wazig aan de hersenen door te geven. Een klein gedeelte van ons stond overeind onder de douche en probeerde zich de stront van het skelet te wassen; de koeken stront dreven langzaam mee naar de afvoerputten. Een groter gedeelte lag op de knieën onder het warme water, of zat eronder, de benen gekruist. Bloed en pus dreven gorgelend mee naar de putten. Een ander gedeelte lag onder het warme water van de douche in Dachau, mompelend, huilend, stuiptrekkend. Sommigen lieten faeces en urine lopen, ze stroomden wervelend mee naar de putten. Terzijde van de badenden, maar ook onder de douches zelf, was het Waschraumkommando in actie, in zwembroek.
, Nederland had onder de Oosteuropese Joden een bijzondere naam wegens de jegens de Joden betrachte tolerantie. 2 Bakels: Nacht-und-Nebel, p.
Na het dodenbad werden wij nat en naakt weer de nacht ingedreven. Er volgde een tocht over de appèl-plaats naar een quarantaineblok. Daar moesten wij zien ons in te dringen in de alovervolIe slaapzaal. Wij sliepen in een papieren zak, naakt."
Van de Nederlandse Joden die uit het Auschwitz-complex naar het Dachau-complex werden overgebracht, kwamen enkelen in 'goede'
terecht. Dat gold met name voor de zeven-en-twintig overlevende Nederlanders van hetdie eind juli '44 in Dachau werden ingeschreven. Een deel hunner (zie kaart X op pag. 891) werd in een klein kamp bij Uting geplaatst waar voor degewerkt ('wij hebben er een prima leven gehad'
2), een ander deel in hetook een kamp waar voor dewerd gewerkt, maar het was veel groter dan het kamp in Uting: aanvankelijk waren er hoofdzakelijk Hongaarse Joden in opgesloten, ca. vijfhonderd, later kwamen er enkele honderden Franseen Italiaanse partisanen bij. De behandeling was er in den beginne redelijk, werd slechter toen denieuwe'groenen'
(misdadigers), uit Dachau liet komen - ook hier was de grootste ramp dat een vlektyphus-epidemie uitbrak die de meeste gevangenen deed sterven.
In tegenstelling tot de kleine groep die uit Warschau was gearriveerd, kregen de grotere groepen mannelijke geëvacueerden uit het Auschwitzcomplex die eind januari of begin februari '45 Dachau bereikten, bij
, A.v., p. 258-59. "Verslag van mededelingen van J. Rabbie' (3 maart 1947), p. 8'barakken'
die bestonden uit een langwerpige diepe kuil met een 'dak'
er op), het dieptepunt was Waldlager IV dat als ziekenkamp voor het gehele complex fungeerde - daar alleen zijn ca. drieduizend gevangenen bezweken. In al deze Waldlager bestond de gevangenen-hiërarchie uit J oden, er was ook een Joodse kamppolitie, 'waarvoor ik'
, aldus later een gedeporteerde Nederlander die in Waldlager XI terechtkwam, 'geen terminologie kan vinden, het waren de ergste mensen die ik ooit heb meegemaakt."
'Op het werk'
, aldus deze zelfde Nederlander,
'kwamen bij de kou steeds meer bevriezingen voor. Vooral de nachtploeg leed daaronder, wij hoorden hen gillend en brullend van pijn terugkomen. Voor ons allen gold: niet stilstaan, want dan ben je er geweest. Ons werk ging gewoon door, er werd rustig verder gebetonneerd bij 30 graden vorst, hoewel dit geen enkele zin had omdat beton dan niet houdt. Maar dat hinderde niet, wij moesten werken, het vlees trok van onze handen, iedereen vloekte, maar alles ging gewoon door tot de Duitsers geen materiaal meer hadden'
toen kwamen de luizen, met hen kwam de vlektyphus en 'er stierven ontzettend veel mensen."
Cijfers omtrent de aantallen slachtoffers onder de Nederlanders zijn niet bekend.
Inderdaad, in het Mauthausen-complex was nog minder voedsel dan elders en er moest, met name in Aussenkommandos als Melk en Ebensee waar de gevangenen ingezet waren bij de aanleg van enorme tunnelcomplexen voor de vervaardiging van V-wapens, buitensporig hard worden gewerkt. In het Revier van het hoofdkamp Mauthausen, waar de Kapo's de zieken in de regel aan hun lot overlieten, kwam regelmatig kannibalisme voor, "Muskelpanien dey Oberarme und dey Oberschenkel, aber aucn Leber und Milz uiurden den noch atmenden Opfern herausyeschnitten und rascn von den Tdtern, in u/arm-rohem Zustand, verzehrt.'?
'Er werd'
, schreef de arts Cohen die uit het Stammlager van Auschwitz via Mauthausen in het Aussenkommando-Melk was beland, 'honger geleden, zoals ik nog niet had meegemaakt. Ik vulde mijn 'menu'
aan met gras, jonge uitgelopen
kommando-Linz III, de overigen in zeer kleine aantallen in zeven andere Aussenkom mandos. (a.v., p. 240)'De honger'
, aldus Nico Wijnen over de situatie in maart en april '45,
'tart iedere beschrijving. Onze Portion bestond uit de aardappelschillen van de achttienhonderd bewakers, gekookt in water met een handjevol zout, waar zo nu en dan wel eens een balletje vet in dreef, voor de achttienduizend gevangenen. Van de 'soep'
kregen we 3/4 liter; als er een stuk of vier aardappelschillen in de soep zaten, was het veel. Daarbij een zesde brood per dag?
dat één-zesde deel van een brood werd later in april één-achtste doordat enkele bakkerijen die aan het Mauthausen-complex brood moesten leveren, waren uitgevallen.
Door de gevangenen in Ebensee en Melk werd, evenals door de gevangenen in de Waldlager bij Kaufering, in dag- en nachtploegen gewerkt, hetgeen voor de nachtploegen vooral in de vorstperiode een verschrikking was. 'Stelt u zich voor'
, zo vertelde Cohen enkele jaren na de bevrijding,
'van'
s avonds half elf tot's morgens zessen steeds maar buiten zijn terwijl het vroor dat het kraakte, terwijl je natuurlijk niets te drinken had, want dat was toch overbodig, en terwijl je practisch geen kleren aan had.
Tragisch was het vechten dat je daar voortdurend deed. Je moest steeds weer van voren af aan beginnen. Het werk was er onmenselijk zwaar. Grote lange ijzeren staven of rails (ik weet niet wat het waren, in ieder geval waren ze verschrikkelijk zwaar) moesten wij met vijf gevangenen door die grotten slepen - je schouders gingen er kapot van. Op het laatst kon je niet meer tillen, maar ze sloegen je net zo lang tot je toch weer verder kon. Je bezweek er bijna onder, maar je bezweek nog net niet'
merkwaardig was, dat er, aldus Cohen, in Melk geen verschil werd gemaakt tussen Joden en niet-Joden (Joden hadden er niet een gele driehoek op hun kampkleding). De gevangenen-hiërarchie bestond in dit kamp uit Fransen, 'en ik kan niet zeggen dat zij beter waren dan de Polen, echt niet. Ze gapten net zo hard."
1 E. A. Cohen: Het Duitse concentratieeamp, p. 35. N. Wijnen' (3 I maart 1948 en volg. dagen), p. 65. E. A. Cohen', XI, p. 13-14, 16. 2 'Verslag van mededelingen van 3
Het in '43 in een deel van een verlaten en verwaarloosd krijgsgevangenenkamp ingerichte Aastauschlager ('uitwisselingskarnp'
) Bergen-Belsen ging in de loop van '43-'
44 bestaan uit verschillende 'afdelingen'
: het Sonderlager met ca. driehonderdvijftig Poolse Joden die officiële toelatingspapieren (immigration-certificates) voor Palestina bezaten; het Griechenlager met ca. vierhonderdvijftig Griekse Joden die de Spaanse nationaliteit hadden; het Neutralenlager met tweehonderd Joden uit verschillende landen die burgers waren van Spanje, Portugal of Argentinië; het Ungarnlager met bijna zeventienhonderd Hongaarse Joden die door Himmler waren gereserveerd om vroeg oflaat als blijk van zijn z.g. goede wil (en als middel om met de Geallieerden in contact te treden) Duitsland te verlaten; het al enkele malen genoemde Häfilingslager, vergaarbak van zieke gevangenen uit di verse concentratiekampen; en tenslotte dan het z.g. Stern lager waarin zich eind juli '44 in totaal ca. vierduizend Joden bevonden van wie ca. drieduizendtweehonderdvijftig afkomstig waren uit Westerbork (de overigen waren Joden uit Frankrijk, Joegoslavië en Albanië) - daar kwamen op r6 september nog tweehonderdvijf-enzeventig Westerborkers bij die twee dagen en drie nachten in goederenwagons onderweg waren geweest. Wij hebben in het Stern lager dus in totaal met ruim drieduizendvijfhonderd uit Nederland gedeporteerden te maken, van midden september '44 af met drieduizenddriehonderd want in juni hadden ruim tweehonderd Joden Bergen-Belsen mogen verlaten op weg naar Palestina.
Uit het voorafgaande blijkt dat zich in de zomer van '44 in de '
Joodse' kampgedeelten van Bergen-Belsen bij elkaar bijna zevenduizend Joden bevonden. Zij namen in zoverre al een aparte positie in dat zij geen kampkleding droegen en dat contact mogelijk was tussen de gezinsleden. Niettemin zou ook voor hen de periode tot aan Duitslands ineenstorting, gegeven de volmaakte onverschilligheid die ook de SS-leiding van Bergen-Belsen kenmerkte, onder alle omstandigheden er een zijn geworden van toenemende moeilijkheden - zij ging evenwel een katastrofaal karakter aannemen doordat het Bergen-Belsen-complex als geheel in de laatste oorlogsfase, gelijk reeds opgemerkt, een gigantische afvalbak werd: van zieke mannelijke gevangenen (het Häfilingslager) en van vrouwelijke gevangenen voor wie er geen werk was en voor wier lot er dus
I Wij ontlenen onze algemene gegevens aan de in '62 verschenen studie van Eberhard Kolb: Bergen-Be/sen. Geschichte des 'Aufenthaltslagers'
'44 enjanuari en februari '
45 tussen de veertig- en vijftigduizend gevangenen naar het Hàjtlingslager en het Frauenlager getransporteerd van wie de meesten ter plaatse bleven, en zijn in de periode van begin januari '45 tot midden april (Bergen-Belsen, waaruit de Joden van het Austauschlager waren weggevoerd, werd toen bevrijd) in het kampcomplex omstreeks vijf-en-dertigduizend gevangenen bezweken.
Laat ons nu iets dieper op deze ontwikkeling ingaan, ook om beter te kunnen aangeven wat er het effect van was op de Westerborkers in het Stern lager.
Midden augustus '44 werd het Prauenlager in gebruik genomen, d.w.z. dat op het terrein waarop zich de werkbarakken van het Sternlager bevonden, tien tot twaalf grote kermistenten werden opgezet waarin enkele duizenden vrouwen werden ondergebracht; spoedig arriveerde ook het eerste vrouwentransport uit Auschwitz waarop in oktober en november nieuwe grote transporten uit Auschwitz volgden. Begin november werden de meeste tenten (daarin hadden bij elkaar meer dan tienduizend vrouwen iets van beschutting moeten vinden) door een zware storm vernield; gevolg was dat de Joden van het Sternlager o.m. de ziekenbarak, de barak voor ouden van dagen en twee 'gewone'
woon- en slaapbarakken (al die barakken waren wrak en bouwvallig) moesten ontruimen - ter vervanging mochten zij enkele kort tevoren uit een oud judenlager bij Krakau gearriveerde barakken in gebruik nemen die overigens volslagen leeg waren: er waren daar aanvankelijk geen britsen, geen wc's, geen kranen, geen lampen. Nadien werd geleidelijk het gehele Stem lager naar die uit Krakau aangekomen barakken overgebracht - het Prauenlager kreeg de beschikking over de vroegere barakken van het Stern lager : barakken voor ca. vierduizend personen waarin op I december al achtduizend vrouwen (en meisjes) waren ondergebracht.
Midden januari '45 werd het Bergen-Belsen-complex uitgebreid met de 36 barakken van het tweede deel van het verlaten krijgsgevangenenkamp: die barakken waren voor de vrouwen uit het Frauen/ager bestemd benevens voor enkele tienduizenden andere vrouwen die uit de complexen van Auschwitz en Gross-Rosen afkomstig waren - Kolb meent dat er in de maanden december' 44 en januari en februari '
45 in totaal tussen de twintig- en vijf-en-twintigduizend vrouwen in Bergen-Belsen zijn binnengebracht. En evenveel mannen! Zieke gevangenen uit diverse kampen, ca. duizend uit Buchenwald ('Muselmànner' die afkomstig waren uit een van de vreselijkste Aussenkommandos van Buchenwald: S III
Van begin maart af kwamen opnieuw transporten van duizenden vrouwen het Frauenlager binnen: uit Ravensbrück en uit diverse andere hoofdkampen en Aussenkommandos ook arriveerden transperten van duizenden mannen. Kolb vermeldt dat zich op I maart '45 bijna tweeen-veertigduizend gevangenen in het Bergen-Belsen-complex bevonden: bijna vijftienduizend mannen, bijna zeven-en-twintigduizend vrouwen: uit S II[ (bijna tweeduizend), uit Flossenbürg, uit Dora, uit Aussenkommandos v us Neuengamme. Begin aprilontruimde de Wehrrnacht een deel van het bij Bergen-Belsen gelegen kazerne-complex - daarin kwamen bijna dertigduizend pas gearriveerde gevangenen terecht van wie de meesten uit het inmiddels ontruimde Dora-complex afkomstig waren.
Al die cijfers op zichzelf geven nog geen denkbeeld van de peilloze misère waarin alle gevangenen waren komen te verkeren. In februari kregen zij per dag nog maar twee sneden brood en een halve liter 'soep'
en tweemaal per week een klein beetje boter en een miniem stukje worst of kaas. In maart werden die rantsoenen verlaagd, sinds het midden van die maand verviel het broodrantsoen soms dagen achtereen. Er zijn dan ook in Bergen-Belsen meer gevangenen verhongerd dan in enig ander concentratiekamp.' Kannibalisme is er veelvuldig voorgekomen - alleen al in het Hàjtlingslager II zag één arts-gevangene met eigen ogen tussen de twee- en driehonderd gevallen.
Er was in Bergen-Belsen niet alleen vrijwel niets te eten, er was bovendien haast geen water. De kranen gaven per dag maar een uur water en op menige dag kwam er in het geheel geen water uit. De barakken van het Hiiftlingslager II (onderdak voor de Joden van het Sternlager vanmelkpoeder) en dat daar een volledig intacte militaire bakkerij was met een capaciteit van 60 000 broden'44 tot begin februari '
45) hadden tezamen één Waschraum met twaalf kranen, in het HäJtlings/ager I was geen enkele kraan - drinkwater kon men er putten uit een paar smerige cisternen, als daar tenminste water in stond, wat vaak niet het geval was. I Voorts had negen-tiende van alle gevangenen in het Häftlingslager IJ geen legerstede, hoe primitief ook, d.w.z.: bijna alle gevangenen moesten op de vloer slapen. Er waren geen dekens, er was geen verwarming. Zeker, de gevangenen in het HäJtlingslager IJ en in het Frauenlager behoefden evenmin te werken als die uit het HäJtlingslager I, maar zij moesten dagelijks urenlang op appèl staan. Na elk appèllagen er op de Appellplatz vijftig tot honderd doden en stervenden. Een ziekenafdeling was er aanvankelijk niet in het HäJtlingslager IJ toen daar drie barakken voor werden aangewezen, bleek dat het dak lekte en dat in elke barak het vuilnis een meter hoog lag. Het Frauen/ager had ziekenbarakken voor ruim tweeduizend vrouwen maar meestal bevonden zich in dit kamp vijftienduizend zieken van wie velen op de grond of in een kuil lagen te sterven. De paar artsen die er zich inspanden, hadden vrijwel geen geneesmiddelen> - machteloos waren zij toen ook hier een vlektyphusepidemie uitbrak.
Die epidemie begon in januari in het Häftlingslager I, sloeg over naar het HäJtlingslager IJ, daarna naar het Frauenlager, tenslotte (eind maart) naar het Stern lager - geschat wordt intussen dat van alle gevangenen die in Bergen-Belsen om het leven kwamen, veruit de meesten, 90%, aan de hongerziekte en aan dysenterie zijn overleden en 10 % aan vlektyphus. 'Bergen-Belsen'
, aldus een Nederlandse gedeporteerde die uit het Auschwitz-complex in het HäJtlingslager I was beland,
'is wel het ergste geweest wat ik heb meegemaakt Daar was absoluut niets, je kon niets doen, er was geen eten, geen leiding, een totaal hopeloos niets. De hele dag door kwamen er mensen binnen die alleen konden kreperen omdat er geen eten was. Je liep, je strompelde, je viel, je sliep ... Water was er niet, niets. De mensen werden zo tot wanhoop gedreven dat zij elkaar zelfs opaten. Ze hebben achter je gestaan, je een slag in. de nek gegeven en je je eten afgenomen, zeker als ze wisten dat je Hollander was of Belg of Fransman."
Tekenend was het voor de staat van volledige, erbarmelijke chaos waartoe het Bergen-Belsen-complex verviel, dat lijken dagen- ja wekenlang bleven liggen op de plaats waar de betrokkenen hun laatste adem hadden uitgeblazen. Het kampcrematorium was maar klein - in maart ging men er toe over, enorme brandstapels te maken (een laag lijken, een laag hout, enzovoort), maar deze vorm van lijkverbranding moest tegen het einde van die maand worden gestaakt toen het Duitse staatsbosbeheer er geen hout meer voor wilde afstaan en de officieren van de nabije Wehnnacht-kazerne hadden geklaagd over de afschuwelijke stank. Toen een week of twee later, begin april, de Joden uit het Austauschlagerwerden weggevoerd, lagen er in het hele complex bijna zesduizend lijken. Lagerkommandant SS-Hauptstunnführer Josef Kramer, wetend dat de Engelsen in aantocht waren, gaf toen opdracht, die lijken in vier enorme, door gevangenen gegraven, rechthoekige kuilen te werpen - tweeduizend gevangenen, allen uitgeteerd, velen grijs van de luizen, waren daar vier dagen lang mee bezig van's morgens zes uur tot het invallen van de duisternis. 'Vier Tage lang', aldus Kolb,
'vol/zog sidi dieses Schauspiel des Crauens, schlepp ten die ausgemergelten Gestalten die ausoemerçelten Körper der toten Mithàftlinge zu den Massengräbern, ûberu/acht van den SS-Leuten, angetrieben van den Stockschlägen der polnischen Kapos, u/dhrend ziuei Häjt/iligskapel/en auf Anordnung Kramers den ganzen Tag hindurch 'zur Aufmunterung' Tonemusite spielten .' 1
Van de ca. drieduizenddriehonderd uit Nederland afkomstige Joden die zich na aankomst van het laatste transport uit Westerbork in het Stamm lager bevonden, zijn naar schatting zevenhonderd overleden voordat deze groep begin april '45 per trein werd afgevoerd. Al in de zomer van '44 werden de dagelijkse rantsoenen gevoelig verkleind - toch werd het midden oktober voordat mr. Abel J. Herzberg in zijn dagboekaantekeningen een aparte passage aan de honger wijdde:
'Honger is een rotgevoel. Het is onze levensdrang die van ons eist dat wij eten. Eten. Eten. Een ogenblik heb ik gedacht dat tenminste het familieverband9
Een meer algemeen beeld van de situatie van deze groep gedeporteerden in de laatste maanden van '44 treft men aan in een reeks aantekeningen in Herzbergs dagboek die eind oktober begon en waaruit wij de volgende fragmenten weergeven:
'Het is hondeweer. Het regent maar door en er heerst een vinnige, doordringende kou. Kachels zijn geplaatst, maar kolen zijn er niet. Die zijn beloofd tegen 1 november. Vandaag is het 30 oktober, maar kolen zijn niet te zien. De Engelsen zullen wel eerder hier zijn dan de kolen.
Onze schoenen zijn kapot. Repareren is onmogelijk en waar het nog mogelijk is, worden twee of drie rantsoenen brood daarvoor gevraagd. Zogenaamd voor het materiaal. Onze sokken zijn aan flarden. Het grootste deel der mensen loopt in lompen. De arbeid (buitenwerk) duurt van half zeven tot half zes. In de 'schoenen'
2 uur langer.
Doorweekt komen de mannen thuis. Alles wordt meegesleept. Zieken, ouden, wat men maar vinden kan. Op het ogenblik is 25 % van de mensen ziek. Zeshonderd liggen te bed, vierhonderd in het oudeliedenen invalidengesticht. Daar sterven er dag aan dag.
8 november Men kan zich ... helemaal niet voorstellen welk een uitwerking het noodweer hier heeft. De grond is nagenoeg geheelondergelopen, wat een katastrofe betekent, aangezien bijna niemand meer hele schoenen heeft en reparatiemogelijkheden nagenoeg niet bestaan. Vervolgens lekken de zolderingen van de barakken en tocht het er geweldig. Wij zijn dan ook zeer bang voor de winter.
Ondanks het hondeweer gaat het buitenwerk en gaan de appèls gewoon door. De mensen keren terug, verkleumd tot in de botten en doorweekt van het water. De SS schept daarin een satanisch vermaak.
Het eten wordt belangrijk slechter. Het broodrantsoen is allang verminderd. Het middageten bevat nagenoeg geen aardappels meer. Wij eten elke dag koolraap, 7 dagen in de week. 15 november Natuurlijk kan het nog erger. Het sneeuwt .
. . . 23 november Oh, de somberheid, de duisternis, het onmogelijke vuil in de barakken. Mensen, die de hele dag in een donker krot liggen, waar men geen hond zou laten. En de kleren, de dekens, de lakens, zijn tot lompen geworden. Oh, deze afzichtelijke armoede, de grenzeloze honger, die erger en erger wordt. We eten elke dag koolraap in water gekookt met nauwelijks een aardappel er in.
! Abel J. Herzberg: Ttueestromenland. Dagboek uit Bergen-Be/sen (1950), p. 199·
Boter komt herhaaldelijk niet aan.
Van de luizen zullen we maar niet meer spreken. Het krioelt en het kriebelt .
. . . 30 november Elke dag sterven er mensen aan honger en uitputting. Het is niet aan te zien. Oedemen, furunkels enz.
Verder nieuws: door de verhuizing hebben we nu één waslokaal met 12 kranen voor vierduizend ... mannen en vrouwen samen. 12 december De was moet soms wekenlang smerig in de bedden liggen, was van diarrhee-patiënten.
Eén waslokaal voor vijf-en-dertighonderd mensen. Die moeten zich binnen één uur wassen; mannen en vrouwen door elkaar. De vrouwen moeten tezelfdertijd de was doen. De helft van de waterkranen is kapot. Alles is verstopt. Het water staat ra cm op de vloer. De mensen moeten met kletsnatte voeten naar het werk.
De toestanden in de latrines zijn niet te beschrijven. Er is's ochtends nooit licht. De gevolgen laten zich denken.
Het vriest, het sneeuwt, het hagelt. Dan dooit het weer. De modder is onbeschrijfelijk.
Verwarming nergens tenzij men een stukje hout vinden kan.
Eergisteravond (ra dec.) kwam de Scharführer .... Morgenochtend om ra uur moeten het Altersheim (driehonderdvijftig mannen en vrouwen) en nog 3 andere barakken met vrouwen en kinderen ontruimd en naar de bestaande barakken overgebracht zijn. De katastrofe is onbeschrijfelijk. Dertienhonderdvijftig mensen moeten nu plotseling in een achttalovervolle barakken worden overgeplaatst. Het consigne luidt: mannen en vrouwen desnoods bij elkaar in bed. Overigens twee mensen bij elkaar in bed leggen. Een nieuwaantal bedden krijgen we niet.
Bij dag hondewerk, slaag, geen eten. Bij nacht geen rust. En vuil, zoals niemand zich voor kan stellen, die het niet gezien heeft.
De mensen van het Altersheim, voor een groot deel invaliden, verder zieken, zwakken, uitgeputten, alles moet in driehoog bedden.
Er worden 150 bedden in de Albanezenbarak leeg gemaakt. Daar komen de oude vrouwen. 150 bedden in mijn barak. Daar komen de mannen.
En daar liggen ze dan in de drek, in de luizen, te kermen, te schreeuwen, te sterven. Enigen verdragen de spanning niet en sterven.
Tot overmaat van ramp is de vorst ingetreden. Nergens verwarming. Het vriest 5 à 6 graden.' I
Eind december werd door de SS de interne kampleiding van het Joodse gedeelte van het Bergen-Belsen-complex opgeheven: de Lageräl teste, de Altestenrat en de kamprechtbank verdwenen en het gezag werd overgedragen aan een Duitse politieke gevangene uit het HäJtlingslager I
I A.V., p. 20'Het was'
, schreef Renata Laqueur in de herinneringen welke zij aan haar dagboek toevoegde,
'lucratief om de vriendin te zijn van een Kapo en ook om eens met de Lagerdlteste kennis te maken. Deze laatste ... had een enorm verbruik. Hij inviteerde een meisje of jonge vrouw slechts eenmaal en zij kon dan rekenen op brood, jam, sigaretten en boter.' Afgezien van het goede en intieme diner in de kleine maar gezellige kamer achter het kantoor dat hij zijn invitée aanbood en dat bestond uit sardines, macaroni met ham, abrikozen-compote, sherry, goede sigaretten." Hij beschikte voor privé gebruik over een Franse kok, zelf een Häjt/ing"
en dan stellen wij naast (en tegenover) dit beeld een ander, eveneens door Ren~t~ Laqueur vastgelegd:
'Een klein meisje zat dagenlang bij het bed van haar moeder. Het kind was afzichtelijk vuil, krabde rug en hoofd stuk. De ogen waren dichtgeplakt door luizevuil. De beentjes opgezet door oedeem. Zij zat bij de moeder. Dwong de dooduitgeputte een stukje lauwwarme koolraap te eten. Dan, met een schuldig en begerig gezicht, at het kind de portie van de moeder op. De moeder had de dekens weggeschoven. Zij drukten haar te zwaar op de opgezette dikke benen. Als glazig witte zuilen lagen die benen op de grijze kampdeken, met de krabbels van luizebeten op het goorvuile vel. De doek op het hoofd was verschoven en liet de kaalgeknipte grijzige hoofdhuid vrij. Het kind huilde. De moeder was een bekende schone uit de Amsterdamse Jodenbuurt geweest. Het kind ging de meelsoep halen. Zij zei: 'Moeder, er is soep vanavond!'
De moeder antwoordde niet. Haar kleine dikke hand hing over de rand van het bed. Ik zag natte plekken op de grond. Er druppelde water uit haar opgezette hand. Toen het kind terugkwam, was de moeder dood. Het kind bleef als verstard zitten. Tenslotte trok het de deken over de benen, schikte de hoofddoek recht. Ging weg met de rode beker met meelsoep. Alleen. De vader was aan kampkoorts gestorven."
Midden februari werd de verhuizing van de Joden uit het Stemlager naar hun vroegere barakken die als Frauenlagerdienst hadden gedaan, 'een pogrom in volle omvang'
, aldus Herzberg. De Lagerälteste nam op eenzij naar Bergen-Belsen werden overgebracht. 'Renata Laqueur: Dagboek uit Berger/ Be/sen, maart 1944-apri/1945 (1965), p. 102. 'A.v.,'Wat ik'
, schreef Herzberg,
'met eigen ogen gezien heb, is o.a. het volgende:
Het ziekenhuis en het Altersheim moesten gelijktijdig verhuizen, plus de vrouwenbarakken en nog enkele mannenafdelingen. Voor de zieken en het Altersheim waren geen dragers en geen draagbaren beschikbaar, hoewel ze waren toegezegd. De zieken waren in bed blijven liggen en hun was hulp beloofd. Vóór 4 uur moest alles over zijn.
Toen 't niet gauw genoeg ging, greep de Lagerä/teste in en binnen een minimum van tijd betaalden via Kapo's en HäJtlinge de Joden het gelag. In barak 13 sleepten ze de zieke mannen halfnaakt weg met z'n tweeën op elkaar in één bed. Jammerend en kreunend. In barak 12 vtouwerc-Altersheim - heb ik het afbreken van de driehoog bedden gezien. De oude vrouwen, die kreunend driehoog lagen en het bed niet verlaten konden, werden er eenvoudig uitgesmeten .... De zieken moesten de barak verlaten. Ze werden er anders uitgeknuppeld. De HäJtlinge stalen wat los en vast was. De rest werd nog gestolen door de Joden zelf. Het begon donker te worden, het ging regenen. Er ontstond een onbeschrijfelijke chaos. Op de grond, op de bagage, lagen de oude mensen te sterven. Men liep over ze heen, men trapte op ze; ze hadden geen kracht meer om te schreeuwen. In de schemering zag men ze trouwens niet liggen."
Verdere verhuizingen bleven de Joden van het Sternlager althans binnen het Bergen-Belsen-complex bespaard. Op hun wegvoering in de weken waarin zich de ineenstorting van het Derde Rijk voltrok, komen wij, zoals reeds aangekondigd, nog terug.
In het laatste hoofdstuk van ons deel 8 hebben wij er op gewezen dat de hulp die gevangenen van buiten ontvingen, van de allergrootste betekenis was: moreel en materieelmoreel, omdat elk pakket dat zij kregen, een blijk was van belangstelling en medeleven; materieel, omdat de inhoud hun physiek ten goede kwam en hun met name in de concentratiekampen een sterkere positie kon geven in de verwoede strijd om het bestaan: desgewenst konden zij de levensmiddelen en de tabakswaren die zij ontvingen, ten dele gebruiken als ruilmiddelen, ook wel als middelen
, Abel J. Herzberg: Tweestromenland,
'de tweede fase'
) had bepaald dat voortaan alle concentratiekamp-gevangenen, behalve de Joden en de Russen, regelmatig pakketten mochten ontvangen - die moesten hun toegezonden worden met vermelding van hun naam en hun 'karnpadres'
(d.w.z. de naam van hun kamp, hun kampnummer en het nummer van hun slaapbarak). Wat deed toen het Rode Kruis? Men heeft met drie instanties te maken: het in Genève gevestigde Internationale Rode Kruis (Comité International de la Croix Rouge), het London Committee en het Nederlandse Rode Kruis (in bezet gebied). Het Internationale Rode Kruis werd in maart '43 door het Auswdrtige Amt omtrent de nieuwe regeling ingelicht, waarbij het Ausiuärtige Amt verzweeg dat Joden en Russen geen pakketten mochten ontvangen en de (onjuiste) mededeling deed dat de regeling niet gold voor (als weergegeven in het naoorlogse rapport van het Internationale Rode Kruis) 'those accused of offences against the German State or the German forces.' 1
'43 bezat het de namen en '
kampadressen' van honderdvijftig politieke gevangenen in Duitse concentratiekampen (dat waren hoofdzakelijk Noren maar er waren ook enkele Nederlanders onder) en bij wijze van proef werden aan vijftig hunner pakketten toegezonden waaraan een ontvangst-bevestiging was toegevoegd - binnen zes weken waren vijf-endertig bevestigingen ontvangen. Inmiddels had het Internationale Rode Kruis, voorziende dat er wellicht heel veel meer pakketten verzonden moesten worden, de Zwitserse regering verzocht, daarvoor de nodige levensmiddelen ter beschikking te stellen - dat had die regering geweigerd; zij had het Internationale Rode Kruis verwezen naar de Britse en Amerikaanse autoriteiten die, als zij wilden helpen, een uitzondering moesten toestaan op de blokkade van Duitsland. Op grond nu van de overweging dat men niet kon nagaan of de inhoud van de voedselpakketten niet eerder de SS dan de gevangenen ten goede zou komen, weigerden de Britse autoriteiten alle medewerking - midden juni '44 werd het voordat zij, onder aandrang van de begin '44 in Washington opgerichte War Refugee Board, dat starre standpunt opgaven. Het 'Britse Ministry of Economic Warfare keurde toen goed dat drie maanden lang per maand 100 000 (Amerikaanse) voedselpakketten (hoofdzakelijk betaald door Joodse hulporganisaties in de Verenigde Staten') aan het Internationale Rode Kruis ter beschikking zouden worden gesteld. De eerste transporten van deze pakketten kwamen in de herfst van '44 in Zwitserland aan en de zendingen werden na die eerste drie maanden voortgezet. Het Internationale Rode Kruis bezat toen de namen en 'karnpadressen'
van in totaal ca. zes-en-vijftigduizend gevangenen (wij herinneren er aan dat er eind' 44 ca. zevenhonderdvijftigduizend concentratiekamp-gevangenen waren) - de organisatie heeft de maandelijkse pakketverzending aan die zes-en-vijftigduizend gevangenen kunnen voortzetten en wat het per maand aan pakketten overhield, in grote hoeveelheden en bloc (als z.g. collectieve pakketten) aan diverse concentratiekampen toegezonden - zendingen die door de Lagerkommandanten van Mauthausen en Flossenbürg werden geweigerd.
Er waren onder die zes-en-vijftigduizend namen en 'kampadressen'
maar weinige van Nederlanders. Dat was gevolg van het feit dat die
I De War Refugee Board heeft bijna al zijn operaties niet uit begrotingsgelden betaald maar uit schenkingen van Joodse organisaties in de Verenigde'kampadressen'
te verzamelen. Die gaf zij elandestien naar Genève door waar de adjunct-gedelegeerde van het London Committee, jhr. C. H. C. Flugi van Aspermont, de gegevens deed toekomen aan het Internationale Rode Kruis - in deel 9 kwamen wij tot de conclusie dat Flugi in de periode oktober '43-juli '
44 gemiddeld per maand misschien aan ca. negenhonderd Nederlandse gevangenen in de concentratiekampen in Duitsland (enkele maanden later waren dat er ruim dertienhonderd geworden) een pakket kon laten zenden. Wel te verstaan: hij had uit bezet gebied veel méér namen ontvangen, enkele duizenden namelijk (daarbij ook namen van gevangenen in Duitse tuchthuizen), maar in veel gevallen hadden de 'adressen'
ontbroken of waren zij onvolledig geweest.
Midden augustus '44 zaten er ruim drieduizend Nederlandse Schutz hi:ijtlinge in de kampen - dat cijfer werd alleen al door de evacuatie van Vught verdubbeld. Na omtrent die evacuatie bericht te hebben ontvangen, verzocht Flugi het Internationale Rode Kruis, voortaan tweemaal per maand 4400 'collectieve pakketten'
te versturen aan Nederlandse gevangenen (2500 naar Sachsenhausen, 800 naar Ravensbrück, de rest naar andere kampen). Die zendingen werden betaald door het departement van sociale zaken te Londen (daaronder ressorteerde het London Commit tee) slechts heel weinig daarvan heeft de Nederlandse gevangenen bereikt; werd van de regels afgeweken (individueel geadresseerde verzending was voorgeschreven), dan was dat voor de kamp-SS een verleiding te meer om zich de gehele zending toe te eigenen.
In tegenstelling tot het Nederlandse Rode Kruis hebben Nederlandse particulieren in '43 en '
44 aan een aantal gevangenen in de concentratiekampen met zekere regelmaat wèl pakketten doen toekomen (de predikanten en priesters in Dachau hadden er zoveelontvangen dat zij tot de kamp-'aristocratie'
waren gaan behoren) - deze pakketverzending kwam
Wat was voordien door het London Committee ten behoeve van de concentratiekamp-gevangenen gedaan? Niets. De voorzitter van het Lon don Committee, mr. B. Ph. baron van Harinxma thoe Slooten (in mei '40 Nederlands gezant te Brussel), had in juni '44 in het Londense weekblad Vrij Nederland in antwoord op een ingezonden stuk geschreven, dat het zenden van pakketten naar concentratiekampen 'langs Rode Kruis-weg, d.w.z. door bemiddeling van het Internationale Rode Kruis te Genève', 'niet mogelijk (was)" - notabene: daarmee was het Internationale Rode Kruis al meer dan tien maanden bezig! Wist van Harinxma dan niets af van de moeite die Flugi zich in Genève gaf? Blijkbaar niet. Men moet wel aannemen dat Flugi's directe superieur, de gedelegeerde van het London Committee, J. W. J. baron de Vos van Steenwijk (die Flugi maar in zijn eentje liet doorploeteren), nagelaten heeft, het London Committee in te lichten - mogelijk is intussen óók dat van Harinxma teveel is afgegaan op, blij kbaar onjuiste, mededelingen van het Britse Rode Kruis.
Hoe dat zij, aan de passiviteit van het London Committee ging zich een andere Nederlandse instantie te Londen grondig ergeren: de eveneens onder Sociale Zaken ressorterende dienst van de Regeringscommissaris voor de Repatriëring, G. F. Ferwerda. Deze wist te bereiken dat de minister, dr. J. van den Tempel, de pakketverzending aan de politieke gevangenen en aan de Joodse gedeporteerden, voorzover bereikbaar (ook voor die Joodse gedeporteerden had het London Committee niets gedaan), aan hem overdroeg, hetgeen op zichzelf ook niet onlogisch was, immers: het was de taak van Ferwerda's dienst om voor de repatriëring van gevangenen en gedeporteerden (en voor die van krijgsgevangenen en naar Duitsland en elders overgebrachte arbeiders) zorg te dragen; daarvoor was al een steunpunt gevormd in Stockholm waar een Nederlander, N. D. Woensdregt, benoemd was tot Chef van de Repatriëringsdienst. Woensdregt nu ontving begin augustus '44 het telegrafisch verzoek namens Ferwerda, na te gaan of van Zweden uit pakketten konden worden gezonden aan de politieke gevangenen in Buchenwald en Dachau en aan de Joden in Theresienstadt en Bergen-Belsen.? Woensdregt kwamwaren geen 'gewone'
concentratiekampen: Bergen-Belsen was een Austauschlager en Theresienstadt'kampadressen'
kende, deed hun ook van Denemarken uit veel pakketten toekomen), de Noren kregen die pakketten door de zorgen van hun regering rechtstreeks uit Genève, uit Portugal, Spanje en Egypte, ten dele ook uit Denemarken (van het Deense Rode Kruis) maar vooraluit Zweden waar men beschikte over volledige naamen 'adres'
<lijsten van alle Noorse gevangenen in Duitsland gegevens die door de Noorse illegaliteit waren verzameld en waarvan kopieën berustten bij de Noorse regering in Londen.
In antwoord op het telegrafisch verzoek namens Ferwerda berichtte Woensdregt eind augustus na overleg met het Zweedse Rode Kruis, dat die organisatie bereid was, maandelijks een aantal Zweedse pakketten, waarschijnlijk evenwel niet meer dan 2000, aan Nederlandse gevangenen toe te sturen, indien de Nederlandse gezant te Stockholm dat zou verzoeken. Dat verzoek werd ingediend, waarop de Zweedse regering deed weten dat zij, alvorens tot het in werking treden van de regeling verlof te geven, het accoord nodig had van de in Stockholm gevestigde Brits-Amerikaans-Zweedse commissie waarin alle aangelegenheden van gemeenschappelijk belang werden besproken - eind november werd het voordat Woensdregt bericht ontving dat de zaak voor elkaar was. Hij had inmiddels het London Committee (dat stond, nu van Harinxma zich als gezant weer in Brussel had gevestigd, sinds 15 september onder voorzitterschap van de Nederlandse consul-generaal in Londen, Th. de Meester) gevraagd om toezending van naam- en 'adres'
-lijsten van Nederlandse gevangenen. Het London Committee informeerde bij Flugi of hij kopieën kon toezenden van de lijsten die hij in de loop van '43 en '
44 aan het Internationale Rode Kruis had toegezonden - Flugi antwoordde dat hij zo weinig administratieve hulp had gehad dat hij zelf geen kopieën had kunnen maken en dat het Internationale Rode Kruis in augustus onder Duitse druk had besloten dat van de gevangenen in de concentratickampen alleen de namen aan derden mochten worden verstrekt en niet de 'adressen'
. Van de door hem doorgegeven namen, ruim I 300, kreeg Flugi een nieuwe lijst. Die stuurde hij naar Londen. Het London Committee liet na, die naamlijst aan Woensdregt te doen toekomen, er van uitgaande dat een lijst met alleen maar namen geen waarde had - de lijst verdween in de administratieve molen. Gevolg was, dat toen het Zweedse Rode Kruis in januari '45 in een Duitse goederentrein de eerste 2000 voor Nederlandse gevangenen bestemde pakketten verzond (zij bevatten elk 9'adres'
. Hij vulde de lacune aan door de meeste van de 2 000 pakketten (op de eerste zending in januari volgde een tweede midden februari en een derde eind maart) te adresseren aan gevangenen aan wie hij een willekeurige naam gaf - die namen had hij laten kiezen uit Nederlandse telefoongidsen die hij in Stockholm had weten te vinden. Van die 2000 pakketten ging het veruit grootste deel naar Buchenwald, Dachau, Sachsenhausen en Ravensbrück onderweg.
Een en ander betekende dat in de periode september '44-april '
45 aan de bijna zevenduizend Nederlandse gevangenen in de Duitse concentratiekampen (de gedeporteerde Joden niet meegeteld) uitsluitend pakketten werden toegezonden door het Internationale Rode Kruis (misschien I 300 op naam en 'adres'
en 4400 in de vorm van 'collectieve pakketten'
) en dat in de eerste drie maanden van '45 uit Stockholm, waar men de beste verzendmogelijkheden had, driernaal z 000 pakketten werden verstuurd, alle zonder 'adres'
en veruit de meeste met gefingeerde namen. Slechts een klein deel van die pakketten is aan de gevangenen uitgereikt en daarbij heeft kennelijk het ontbreken van de juiste namen en van de volledige kamp- 'adressen'
een belangrijke rol gespeeld - de Deense en de Noorse gevangenen aan wie allen van het juiste 'adres'
voorziene, op naam gestelde pakketten werden toegezonden, kregen het voor hen bestemde namelijk wèl in handen; hetzelfde gold voor de Belgische en de Franse gevangenen, die hun pakketten toegezonden kregen door het Belgische, resp. het Franse Rode Kruis, en bijvoorbeeld ook voor de Poolse en Tsjechische gevangenen. Wat die Polen en Tsjechen betrof, was daarbij van belang dat het Generalgouvernement en het Protektorat in een postunie met Duitsland waren verbonden, zodat, totdat de chaos in Duitsland te groot werd (wat het Generalgouvernement betrof: totdat de Wehrmachi daaruit werd verdreven), particulieren zonder veel moeite pakketten aan gevangenen konden doen toekomen. Al die pakketten werden met treinen vervoerd - bezet Nederland evenwel had na het uitbreken van de Spoorwegstaking geen postverbindingen meer met Duitsland.
Wij onderstreepten in hoofdstuk 3 van dit deel ('Hongerwinter'
) dat burgers in de steden van de drie westelijke provincies alleen in leven konden blijven wanneer zij hun absurd lage rantsoenen konden aanvullen, hetzij uit eigen voorraden, hetzij met levensmiddelen die verworven waren door gemeentelijke hulpdiensten, door bedrijven of door die burgers-zelf Zo was het ook in de concentratiekampen: wie geen pakketten ontving en dus uitsluitend op de kamprantsoenen was aangewezen, liep grote kans om te verhongeren.
Wij hebben weergegeven wat aan de Nederlandse politieke gevangenen is toegezonden: bitter weinig. Wat hebben zij daarvan in handen gekregen?
Voorzover wij weten I: in N euengamme, Dora, Flossenbürg, Dachau en Mauthausen niets. In Dachau tekende Nico Rost kort voor Kerstmis aan:
'Nog steeds geen Kerstmispakket van het Nederlandse Rode Kruis, waar we zó op gehoopt hadden. De Belgen en Fransen hebben wèl pakketjes ontvangen, de Belgen zelfs ieder twee. [Wij] sinds maanden niets. En de Belgen en Polen en Fransen ontvangen geregeld. Soms tweemaal per week ... Er stierven en sterven thans dagelijks in Dachau Nederlanders van honger en ondervoeding, die waarschijnlijk niet gestorven waren, wanneer we geregeld Rode Kruispakketten ontvingen."
Korte tijd later kreeg elke Nederlandse gevangene in Dachau één pakket, afgestaan door Belgische medegevangenen.
In Ravensbrück kwamen eind januari of begin februari pakketten uit Stockholm binnen ('zij waren'
, aldus een gevangene, 'niet op naam gesteld'
) - 'er waren niet voldoende pakketten gestuurd om iedere vrouw
'tegen Kerstmis een zending voor de Hollanders, wij hebben toen per man een half pakket gekregen De inhoud bestond uitsluitend uit tornatenpurée."
Dit was een zending uit Genève. Er kwam later nog zulk een zending binnen, maar die was kleiner. 'De Noren zijn bijgesprongen en hebben gezegd: 'Degenen die niets hebben, krijgen wat van ons.' '
3 Ook kwam in Sachsenhausen eenmaal een zending uit. Stockholm binnen, 'waarop'
, aldus een der ontvangers, 'namen stonden die zo uit het telefoonboek waren overgenomen."
Dat deed zich begin april voor. De Nederlandse gevangenen, schreef later een hunner,
'stegen geweldig in aanzien. We werden met onderscheiding behandeld, velen boden hun diensten aan. Toen het echter bij dit ene pakket bleef, zakte dit weer spoedig af. We hebben alles zo snel mogelijk op moeten eten uit vrees voor diefstal. Ik deed er drie dagen over en had het knap benauwd. Een paar aten het pakket nog dezelfde avond leeg en werden doodziek, alles kwam er weer uit."
Men ziet: het was niet zo dat de Nederlanders in geen enkel kamp ooit pakketten kregen, maar dat nam niet weg dat zij ook daar waar deze wèl aankwamen, doodarme sloebers (kamp-'proletariërs'
) bleven of dat prompt weer werden: de zendingen waren te klein, er stak geen regelmaat in en de SS eigende zich veel toe. De positie van die Nederlanders stak schril af bij die van de leden van andere nationaliteiten. 'De Fransen en Belgen'
, aldus Hemelrijk over Sachsenhausen,
'kregen hun wekelijkse Rode Kruis-pakketten waarvan de inhoud je aan het paradijs deed denken. Opgewonden pakten ze uit, deden zich tegoed aan chocolade, vijgen en sigaretten en verdrongen zich de hele avond om de kachel met een pannetje macaroni en ham, rijst met krenten of een ander heerlijk gerecht De Polen en Duitsers kregen particuliere pakketten, veel grotere vaak, maar armoediger, met brood en reuzel, appels, koek en tabak er in, en ook weleens worst er bij."
1 Getuige J. c. Veltman, Enq., dl. VI c, p. 965. 2 Getuige H. van der Maaden, a.v., P.335. A.v. 4 Getuige A. J. Teunissen, a.v., p. r64. 5 W. van de Poll: 'Herin, neringen aan mijn gevangenschap' (z.j.), p. 46 a (GC). 6 J. Hemelrijk: Zeven
Les gevend aan eenjeugdige Noor (les in het Engels) kwam Hemelrijk de (door een eigen wacht omgeven) barakken der Noorse gevangenen binnen
'Niets heeft op mij zo'
n overweldigende indruk gemaakt als die zindelijke, rijkbeladen Noren-tafels waaraan ik les zat te geven: wittebroden, meneer! Kilo's echte boter, halve kazen, hele worsten, koffie, suiker en room, bonbons, zuurtjes, chocolade en fruit. Het was om er flauw van te vallen; het sprookje van tafeltjedek-je in de werkelijkheid. En nog stapels Rode Kruis-pakketten langs de wanden en bovenop de kasten. Ik werd er wee van in mijn buik en dood-zenuwachtig."
Begin februari ging Hemelrijk, gelijk eerder vermeld, op transport naar Buchenwald. In de quarantaine daar werd 'reeds de tweede avond afgeroepen: 'Be/gier, Pakete! Franzosen, Pakete!' Maar nooit iets voor de Hollanders." Pas in het hoofdkamp bleek hem dat 'sommigen de laatste tijd persoonlijk pakketten van het Internationale Rode Kruis uit Genève (hadden) ontvangen' (resultaat van Plugi's inspanningen). 'Heftige discussies waren gehouden over het voorstel, de inhoud dier pakketten over allen te verdelen, zonder succes. Het was geen verkwikkelijke zaak geweest."
Van midden februari af kwam er uit Genève niets meer binnen voor de Nederlanders - bij twee gelegenheden stonden toen de Franse gevangenen in Buchenwald pakketten aan hen af: twee pakketten voor telkens vijf gevangenen.
Wij hebben er in deel 8 op gewezen dat men het 'pakkettenschandaal'
niet mag wijten aan de Nederlandse officiële instanties alléén, ook de houding der illegale groepen is van belang geweest.de visie van die groepen was elke illegale werker die over de grenzen was verdwenen, eigenlijk onbereikbaar geworden. Vandaar dat van Nederland, anders dan van Noorwegen, Denemarken, België en Frankrijk uit, veel te weinig gebruik is gemaakt van de nieuwe regeling die Himmler in oktoberhad getroffen. 'Wie waren'
, schreven wij, 'in Nederland van die regeling
1 A.v., p. SI. 2 Getuige J. Hemelrijk, Enq., dl. VI c, p. 7I5. 3 J. Hemelrijk: Zeven maanden concentratiekamp, dl. III,
'adressen'
van de bedoelde gevangenen te verzamelen ... - wellicht zou men tot het besluit gekomen zijn, een aparte organisatie voor de hulp aan gevangenen in Duitsland op te richten ... Die aparte organisatie is evenwel niet tot stand gekomen en van de zijde van de illegaliteit is van het systematisch verzamelen van namen en 'adressen'
van gevangenen in Duitsland geen sprake geweest.'
Dat heeft er allemaal toe bijgedragen dat Flugi in Genève te weinigbetrouwbare gegevens bijeenkreeg - had hij die wèl gehad, dan zou, verder verondersteld dat hij voldoende administratieve hulp had gehad, ook na september '44 uit Genève en later ook uit Stockholm een stroom van pakketten naar de Nederlandse gevangenen zijn gegaan in plaats van die paar die (en ook dat slechts in sommige kampen) bij hoge uitzondering een deel van de gevangenen bereikten.
Van hulpverlening aan de naar Auschwitz en Sobibor gedeporteerde Joden is geen sprake geweest, maar in deel 8 wezen wij er op dat de Joodse groepen in Bergen-Belsen en Theresienstadt wèl enige hulp hebben ontvangen: uit bezet gebied namelijk, en wel van de Groep-zooo, namens welke groep de organisatie van het verzenden van voedselpakketten ter hand was genomen door mevrouw G. Wijsmuller-Meyer; zij had de namen van de naar Bergen-Belsen en Theresienstadt gedeporteerde Joden verkregen van de Joodse kampadministratie in Westerbork.
Ook deze pakketzendingen kwamen door de Spoorwegstaking te vervallen. Hulp aan de Joden in de twee genoemde kampen en elders was van midden september '44 af slechts mogelijk van Zwitserland en Zweden uit.
Wat gebeurde in Zwitserland?
In juni '44 kwamen de naamlijsten van een deel van de naar BergenBelsen en Theresienstadt gedeporteerde Joden via de (clandestiene) Zwitserse Weg in Genève binnen bij ds. W.VisserHooft. Deze gaf ze onmiddellijk door aan de in '43 in Zwitserland opgerichte Joodse Coördinatie-Commissie, welke bestond uit drie vluchtelingen uit bezet gebied: M.Gans, mr. S. Isaac en S. 1. Troostwijk. Bij gebrek aan belang
Die ergernis leidde in december '44 tot een crisis. De Joodse Coördinatie-Commissie die toen de namen bezat van bijna zeventienhonderd Joden die in het Sternlager van Bergen-Belsen en van bijna elfhonderd die in Theresienstadt opgesloten zaten, wenste hun allen pakketten, relatief dure (er zou in elk pakket voor meer dan f Ia aan medicijnen zitten), toe te zenden, waarvoor f 40 000 nodig was maar Saly Mayer wilde niet verder gaan dan gelden ter beschikking te stellen voor I 600 pakketten. Waarom die beperking? De reden was dat, hoewel minister van den Tempel zich in augustus bereid had verklaard, de Joodse Coördinatie-Commissie van september af met f 5 000 per maand te steunen (de helft van wat de joint per maand voor de gedeporteerden uit N ederland placht uit te geven), de commissie in december, vier maanden later, nog geen cent uit Londen had ontvangen. Injanuari '45 deed dejointvan Amerika uit aan de Nederlandse regering in Londen weten dat zij de hulpverlening aan Joden die Nederlandse staatsburgers waren, voortaan aan die regering zou overlaten en dat zij haar eigen geld slechts zou besteden aan uit Nederland gedeporteerde statenloze (Duitse en Oostenrijkse) Joden - desondanks financierde Saly Mayer in januari en februari toch weer pakketzendingen aan het Sternlager in Bergen-Belsen; naar de gedeporteerden in Theresienstadt werden evenwel geen pakketten meer gezonden, zulks op advies van het Internationale Rode Kruis (wij nemen aan dat deze organisatie reden had om aan te nemen dat die pakketten niet zouden worden uitgedeeld).
Wat deed de regering? Zij had Woensdregts dienst van eind november af voor haar rekening uit Stockholm pakketten laten zenden aan ruim d.uizend Joden in Bergen-Belsen en zij zette die hulpverlening voort (er 9
In hoeverre is de in het voorafgaande uiteengezette hulp de gedeporteerden in Theresienstadt en Bergen-Belsen ten goede gekomen?
Voorzover ons bekend, hebben sommige gedeporteerden in Theresienstadt vóór september' 44 wèl pakketten ontvangen uit bezet N ederland, maar zijn daar vóór en na die tijd geen pakketten uit Genève op Stockholm gearriveerd.
Een deel van de gedeporteerden in Bergen-Belsen, ca. duizend, kreeg de eerste pakketten uit Genève en Stockholm midden november uitgereikt. 'Wij hebben'
, noteerde Renata Laqueur, 'in één avond de inhoud van vier pakjes opgegeten, nota bene zalm, chocola en Bicmals- door elkaar. Ik ben maar een klein beetje misselijk."
Op Oudejaarsdag arriveerden wéér pakketten, '400 voor het hele kamp'
, aldus Herzberg.'J.9 1'Iedereen heeft'
(wij citeren weer Herzberg) 'een pakket ontvangen: 1 kg suiker, 1 pond boter, 1 pond erwtenmeel, 1 pak Knäckebrod, 2 pakjes bouillonblokjes" - wij leiden uit de woorden: 'Iedereen heeft een pakket ontvangen', af dat de kamp-SS bij deze gelegenheid drie zendingen uit Stockholm tot één zending heeft gecombineerd.
Rest de vraag waarom, terwijl de Joodse Coördinatie-Commissie in Genève in juni '44 de namen bezat van bijna elfhonderd Joden die naar Theresienstadt en bijna zeventienhonderd die naar Bergen-Belsen waren gedeporteerd, van november af uit Stockholm slechts pakketten zijn toegezonden aan ca. tweehonderd Joden in het eerste en ca. duizend in het tweede kamp. Duidelijk is dat Woensdregts dienst in de Zweedse hoofdstad niet de beschikking had gekregen over de in Genève aanwezige lijsten. Dat kan bepaald niet hebben gelegen aan Gans, Isaac en Troostwijk: zij zijn dag en nacht voor de gedeporteerden in touw geweest. Men zal dus de fout wel moeten zoeken in Londen. Hoe dat zij, de ca. twaalfhonderd in Stockholm aanwezige namen waren niet uit Londen ontvangen maar door Woensdregts dienst met veel moeite bij eengeharkt in contacten met de Zweedse vertegenwoordigers van de joint en andere Joodse hulporganisaties.
Zo gold dus voor de Joden in Theresienstadt en Bergen-Belsen hetzelfde als voor de niet-Joodse gevangenen in andere Duitse concentratiekampen: zij kregen veel te weinig pakketten. Zeker, hierbij is ook de houding van devan belang geweest: die van Theresienstadt heeft van september '44 af niets doen uitdelen en die van Bergen-Belsen heeft zich, schijnt het, een aantal Geneefse zendingen toegeëigend. Maar daarvan afgezien: hoe weinig is aan de Joden in Theresienstadt en Bergen-Belsen toegezonden! Hoe beschamend is het geweest dat de Londense regeringsinstanties de Joodse Coördinatie-Commissie in Zwitserland, die zelfs het toegezegde subsidie niet heeft ontvangen, maar hebben laten doorploeteren! Hoe onjuist, dat die regeringsinstanties eind februari '45 de toezegging van financiële steun voor de pakketzendingen uit Genève introkken! Gans had gelijk met zijn opmerking, 'dat zelfs indien vanuit Zweden en Zwitserland tegelijk zou worden gezonden, dit9'45 nauwkeurig wisten hoe het er sinds de herfst van '
44 met de gedeporteerden in Bergen-Belsen en Theresienstadt voorstond: geheel in afwijking namelijk van de beginselen die aan de Endlösung deyjudenfyage ten grondslag lagen, waren in december '44 bijna veertienhonderd Hongaarse Joden en in januari '
45 honderdzes-en-dertig andere Joden die Latijns-Amerikaanse passen bezaten, onder hen vele Nederlanders, in de gelegenheid gesteld, uit Bergen-Belsen naar Zwitserland te reizen en begin februari hadden ca. twaalfhonderd Joden uit Theresienstadt, onder wie vierhonderdzeven-en-dertig Nederlanders, hetzelfde kunnen doen.
Tot deze drie transporten had Himmler toestemming gegeven - zij pasten in zij n beleid.
Wat Himmlers beleid aangaat', willen wij beginnen met te herinneren aan de Z.g. affaire-Joël Brand die wij reeds in deel 8 hebben beschreven (nl. in hoofdstuk 9 aan het slot van de paragraaf 'Hulp aan gedeporteerde Joden'
). Wij herhalen daaruit dat, afgezien van de Bulgaarse Joden die door hun regering waren beschermd, in de lente van '44 één grote groep andere Europese Joden nog niet naar de gaskamers was gedeporteerd: de Hongaarse Joden, meer dan achthonderdduizend in totaal. Op 8 mei '44 nu deed Eichmann, die als hoofd van het Referat IV B 4 van het Reichs sicherheitshauptamt als het ware de manager van de uitroeiing van het Europese Jodendom was, in Boedapest aan de plaatsvervangend voorzitter van de Zionistische organisatie in Hongarije, dr. Reszö Kasztner, en aan een tweede vooraanstaande Zionist, Joël Brand, de mededeling dat Duitsland bereid was, de Krematoria van Auschwitz-Birkenau op te blazen en, in groepen, één miljoen Europese Joden verloftot emigratie te geven, mits de Geallieerden van hun kant een groot aantal goederen aan Duitsland zouden leveren, waaronder IQ 000 militaire vrachtauto's die, aldus
'Het was'
, schreven wij in deel8, 'een infame chantage. Anders, en nu politiek uitgedrukt: een poging, verdeeldheid te zaaien tussen de Geallieerden en de Sowjet-Unie - een poging die natuurlijk niet van de betrekkelijk laaggeplaatste Eichmann uitging, maar van Himmler.'
Dat laatste bleek later in mei toen Joël Brand samen met een agent van de Abu/ehr, Andor Grosz, naar Istanboel reisde om Eichmanns aanbod aan Engeland en Amerika door te geven - Grosz bracht namelijk heel iets anders over dan een ruilvoorstel dat op Joden betrekking had, te weten een voorstel dat in een neutraal land onderhandelingen zouden plaatsvinden tussen vertegenwoordigers van de Geallieerden en twee of drie officieren van de Sicherheitspolizei und SD aangaande een afzonderlijke vrede van Engeland en de Verenigde Staten met, aldus Grosz, 'de Sicher heitspolizei' Terecht werd toen door de Geallieerden aangenomen dat een afzonderlijke vrede met een door Himmler geleid Duitsland de bedoeling van dit voorstel was.
Het voorstel werd afgewezen en de inmiddels ingezette massale deportaties van de Hongaarse Joden werden voortgezet. Eichmann had in die tijd in Hongarije een eerste transport van ca. dertienhonderd Joden laten samenstellen die, als de besprekingen met de Engelsen en de Amerikanen in de goede richting zouden gaan, naar Spanje zouden mogen vertrekken. Die besprekingen leidden tot niets - het bedoelde transport (het was inmiddels tot bijna zeventienhonderd Joden uitgedijd) werd toen naar Bergen-Belsen gedirigeerd waar het speciale barakken kreeg: het Ungarnlager. Begin augustus nu deed Himmler aan Kasztner weten dat hij alsnog bereid was, Joden in te ruilen tegen goederen en dat hij, ten teken dat het hem ernst was, vijfhonderd Joden uit het Ungarnlager naar Zwitserland zou laten reizen. Die vijfhonderd werden door Eichmann tot driehonderdachttien gereduceerd - een trein met die driehonderdachttien ging op weg naar Zwitserland.
Daar vond op de grens op 20 augustus een eerste bespreking plaats tussen Saly Mayer en Himmlers persoonlijke vertegenwoordiger in deze Joodse aangelegenheden, SS-Obersturmbannführer Kurt Becher die door enkele andere SS-officieren was vergezeld. Mayer zei dat hij zich moeite zou geven dat de Verenigde Staten accoord zouden gaan met grote leveranties van waardevolle grondstoffen en instrumenten aan Duitsland en op grond van die toezegging keurde Becher goed dat de trein met de Hongaarse Joden Zwitserland binnenreed (en Himmler van zijn kant gaf opdracht, het deporteren van de Hongaarse Joden onmiddellijk te staken). In Zwitserland had Mayer overigens hemel en aarde moeten be9
In die tijd waren in Zwitserland naast Mayer ook anderen bezig met pogingen, groepen Joden te redden door middel van contacten in het SS-milieu. Een Comité pro Ungarn nam contact op met de in Zwitserland werkzame hoofdvertegenwoordiger van de Messerschmitt-fabrieken, Carl Trümpy, en dat contact leidde er toe dat dr. Wilhelm Harster, Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD in Verona (van '40 tot '
43 BdS in bezet Nederland), naar Trümpy werd gestuurd om te weten te komen wat hij precies wenste. Trümpy zei dat hij voor de Hongaarse Joden opkwam - Harster antwoordde dat er meer Joden uit Bergen-Belsen zouden worden vrijgelaten als er ook meer geld op tafel kwam.
Een tweede Zwitser die zich voor Joden ging inzetten, was de bejaarde Zwitserse politicus Jean-Marie Musy, die van '25 tot '
30 Bundespräsident was geweest en er nadien, gekoppeld aan een fel anti-communisme, min of meer fascistische opvattingen op na was gaan houden. Een Nazi was hij niet, wèl pro-Duits - de Duitse invasie van de Sowjet-Unie had hij van harte toegejuicht. In de lente van '44 nu had deze Musy een Joodse familie vrijgekregen uit Draney, het Franse Westerbork, en nadien had hij door verschillende tussenpersonen, onder wie Himmlers arts dr. Felix Kersten (op wie wij in hoofdstuk 15 uitgebreid terugkomen) en het hoofd van Amt VI van het Reichssicherheitshauptamt, Walter Schellenberg, getracht, met Himmler in contact te komen. In oktober '44 lukte hem dat: Musy sprak in Wenen met Himmler. Himmler zei dat hij in beginsel bereid was, een half miljoen Joden uit de concentratiekampen naar Zwitserland te laten vertrekken en dat hij de Joden in die kampen voortaan beter zou behandelen (vandaar dat de vergassingen in Auschwitz-Birkenau begin november werden gestaakt) - als tegenprestatie eiste 9
Begin november nu, op de yde, kwam het eindelijk tot het door Himmler zo vurig gewenste directe contact met een Geallieerde functionaris, nl. McClelland, de Zwitserse vertegenwoordiger van de War Refugee Board. Becher sprak met hem in Bern - McClelland was daarbij in gezelschap van Saly Mayer die Becher dus reeds voor de zesde maal ontmoette. Becher had tevoren doen weten dat de bijna veertienhonderd Joden die zich nog in het Ungarnlager bevonden, alsook groepen andere Joden, zouden worden vrijgelaten als bij Zwitserse banken een bedrag van Zw. frs. 20 mln (ca. f 8 mln) zou worden gedeponeerd waarover Duitsland ten behoeve van aankopen in Zwitserland zou kunnen beschikken, welnu: McClelland zei dat die voorwaarde was geaccepteerd en Mayer toonde Becher een telegram van de Amerikaanse Secretary of State Cordell Hull waarin deze de joint verlof had verleend, een bedrag van 5 mln dollar (ca. f 20 mln) naar Zwitserland over te maken. Afgesproken werd dat op 5 december een trein met de resterende Joden uit het Ungarnlager (daar kwamen nadien weer andere grote groepen Hongaarse Joden aan) aan de Zwitserse grens zou staan en dat Becher daar een eerste chèque van Zw. frs. 5 mln in ontvangst zou nemen. De trein arriveerde op de afgesproken dag - de chèque was er niet. Desondanks keurde Becher goed dat de trein op 6 december Zwitserland binnenreed.
Iets op ons relaas vooruitlopend, merken wij op dat McClelland en Mayer geen moment van plan waren, welk bedrag ook voor de vrijlating van Joden te betalen', en dat na korte tijd bleek dat Himmler niet eens meer aan die eis vasthield. Geen wonder: op die betaling drong hij, dunkt ons, alleen aan om zijn actie jegens eventuele tegenstanders in het eigen kamp te kunnen rechtvaardigen - het ging hem niet om geld maar om contact met de Verenigde Staten en Engeland dat hij door middel van het vrijlaten van groepen Joden hoopte te vergemakkelijken; het kan zijn dat hij daarbij uitging van de sinds jaar en dag door NSDAP en SS aangehangen overtuiging dat het gehele beleid van Washington en Londen door Joden was bepaald.
Driehonderd-en-een Joden verlieten Bergen-Belsen op 21 januari. Honderdvijf-en-zestig van hen werden gedwongen, dicht bij de DuitsZwitserse grens plaats te maken voor geïnterneerde Geallieerde burgers' - met dat al kwamen toch op 25 januari honderdzes-en-dertig exgevangenen uit Bergen-Belsen, onder hen vele Nederlanders (het juiste aantal is ons niet bekend), Zwitserland binnen. Na een verblijf van vijf dagen in Sankt Gallen reed het transport door naar Marseille." In die vijf dagen waren zes Joden uit Bergen-Belsen overleden en vijftien bleken te ziek te zijn om verder vervoerd te worden.
Gans bracht samen met zijn vrouwen de Nederlandse arts A. Polak Daniëls (straks meer over deze), een bezoek aan Sankt Gallen zodra hemnaar New York, een ander, groter deel werd overgebracht naar een kamp van de United Nations Relief and Rehabilitation Organisation in Philippeville'Tientallen rapporten'
, schreef hij,
'heb ik gelezen over de behandeling en toestand der Joden in de Duitse coneentratiekampen. Nu weet ik dat rapporten geen indruk van de situatie geven. Ons voorstellingsvermogen schiet volkomen te kort. Ik ben mij er bewust van, zeker niet het ergste te hebben gezien, en toch was het reeds zo dat Zwitserse officieren, die men in het algemeen niet van overgevoeligheid kan beschuldigen, als kinderen snikten en dat de dokter die de lichamen der hier gestorvenen onderzocht en liet fotograferen, verklaarde nooit te hebben gedacht dat zo iets ontzettend bestond . . . . De meeste kIeren der mensen uit Bergen-Belsen moesten verbrand worden.' Op een willekeurig afgesneden stukje wol ter grootte van een centimeter had de dokter twaalfluizen geconstateerd ... De lucht was afgrijselijk, de aanblik ontzettend ... [De] Zwitsers zagen al dat leed zo onverwachts en plotseling zo in zijn volle naaktheid voor zich dat er van neutraliteit, hardheid of het hier anders duidelijk merkbare sluimerende antisemitisme niets meer te bespeuren vie!. ... Van de hier aangekomenen zijn kort na aankomst vijf overleden, acht zijn er nog in levensgevaar. De anderen zijn in deze dagen enorm opgeknapt. Maar hoe gaat het met de achtergeblevenen? Zij lijden honger. Er zijn nog ongeveer . drieduizend mensen uit Nederland. Blijkbaar zijn er nu nog enige duizenden vrouwen bijgekomen, die eerst naar Auschwitz gestuurd waren. Er sterven tien tot vijftien personen per dag van honger ... Ik heb de gelukkigen hier gezien, niet de ongelukkigen daar. Wij vragen aan HM.'s regering: 1. Geld voor levensmiddelen, onze pakjes kwamen tot nu toe meestal aan. 2. Interventie door Rode Kruis ten behoeve van toezicht bij de uitreiking. 3. Bevordering door HM.'
s regering van uitwisseling. Maanden geleden vroegen wij dit, maar konden niet bewijzen dat het mogelijk was'?
op deze aan Londen doorgegeven noodkreet werd gereageerd met de mededeling dat voortaan aan de Joden in Bergen-Belsen slechts uit Stockholm pakketten zouden worden toegezonden en dat de regering
I Met een snelle hulpactie onder de Nederlanders in Zwitserland kon Gans bereiken dat onmiddellijk voldoende kleren naar Sankt Gallen werden gezonden. 2 M. H. Gans: 'Rapport betreffende uitgewisselden'
, bijlage bij de brief, 5 febr. 1945, van de gezant te Bern aan het min. van buiten!. zaken te Londen (Enq., punten 1en m, gestene. bij!.
Nu het transport uit Theresienstadt.
In het Altersghetto werd op 3 februari tot aller stomme verbazing bekendgemaakt dat twaalfhonderd Joden twee dagen later per trein naar Zwitserland zouden kunnen vertrekken. Lang niet iedereen was bereid, zich voor dat transport op te geven (welke zekerheid had men dat het niet een nieuwe list was van de SS?) lang niet iedereen mocht zich opgeven: de Lagerkommandant deed weten dat diegenen van wie enkele maanden tevoren naaste familieleden naar Auschwitz waren verdwenen, niet mee mochten; voorts werden tot het transport ook geen intellectuelen, personen die hoge posities hadden bekleed, geesteszieken, andere zieken en personen die bij de bouw van barakken waren ingeschakeld, toegelaten. Alle scepsis ten spijt, verscheen op 5 februari in Theresienstadt een trein die uit Pullman-wagons bestond - twaalfhonderd personen (onder hen, gelijk reeds gezegd, vierhonderdzeven-en-dertig Nederlanders) konden instappen. Zij kregen voldoende levensmiddelen mee. Voor de Zwitserse grens was bereikt, moesten alle inzittenden hun Jodensterren verwijderen. Op 6 februari reed de trein Zwitserland binnen. De bevrijde gedeporteerden werden daar opgenomen in verblijfskampen en de Zwitserse pers, door Musy ingelicht, berichtte dat de aankomst van deze groep gedeporteerden aan Musy te danken was.
Musy deed méér. Hij had gezegd, bereid te zijn, 'in der Welt auf den damit angebahnten politischen Wandel Deutschlands hinzuu/eisen', en hij bevorderde derhalve dat over het vrijlaten van Joden uit Bergen-Belsen en Theresienstadt niet werd gezwegen. Ook in de Amerikaanse pers verschenen daar berichten over. Die berichten kwamen de chef van het Reichssicherheitshauptamt, Kaltenbrunner, onder ogen die van meet af aan een tegenstander was geweest van Himmlers vrijlatingsacties. Kaltenbrunner bracht de berichten onder de aandacht van Hitler die van de acties onkundig was gebleven. De Führer keurde ze ten scherpste af - onmiddellijk liet hij Kaltenbrunner opdracht geven er op toe te zien dat voortaan geen enkele Jood meer zou worden vrijgelaten. Die instructie van Hitler is vermoedelijk midden maart uitgegaan.
'in het geheel niet optimistisch over het uiteindelijk resultaat der bemoeiingen, maar wij achten het onze plicht alles te ondernemen wat een schijn van slagen9 2
Ferwerda werd gemachtigd te antwoorden dat de regering voor I januari een beslissing zou nemen. Die beslissing bleef uit. Toen nu op 6 februari de trein met twaalfhonderd Joden uit Theresienstadt in Zwitserland was gearriveerd, kreeg de Nederlandse gezant in Bern, mr. J. J. B. Bosch ridder van Rosenthal, van derden (die blijkbaar met Musy in contact hadden gestaan) te horen dat dit eerste transport uit Theresienstadt beschouwd moest worden als een proefzending en dat via Musy méér te bereiken viel. Zonder overleg met de Joodse CoördinatieCommissie deed de gezant toen op 10 februari aan de regering een telegram toekomen waarin hij berichtte dat meer Joden vrijgekocht konden worden, dat het vermoedelijk zou lukken, daartoe van Joodse organisaties in de Verenigde Staten een bedrag van Zw. frs. 5 mln te verwerven maar dat het ter bespoediging van de zaak wenselijk was, hem vóór 12 februari een bankgarantie te sturen van Zw. frs. I mln (ca. f 400 000). 'De som'
, aldus de gezant, 'lijkt te klein om een invloed op de oorlogvoering te kunnen uitoefenen, terwijl grote aantallen Nederlanders zouden kunnen worden gered.?
Op 13 februari stelde Gerbrandy, wiens kabinet demissionair was en die enkele dagen tevoren van de koningin opdracht had gekregen, een nieuw kabinet te formeren, het verzoek van de gezant in de ministerraad aan de orde. 'De financiele zijde der zaak'
zou, aldus de notulen,
'moeten worden geregeld met het oud-lid van de Zwitserse Bondsraad, Moesy, die bekend staat als iemand met nationaal-socialistische sympathieën en relaties. Het geld is waarschijnlijk voor Himmler of andere nazi-bonzen bestemd, die handel drijven in Joden.
Na besprekingen waarbij de zaak van alle zijden wordt bezien, komt de raad tot de conclusie dat de regering zich niet in zulk een handel met de Duitsers mag begeven. Dit zou trouwens ook niet kunnen geschieden zonder de Britse regering daarin te kennen, wegens de beschikking over Zwitserse franken. Besloten wordt, dat de minister-president het Joodse comité in Londen terzake zal inlichten."
, Brief, 21 dec. 1944, van M. H. Gans aan G. F. Ferwerda (Enq., punten 1en m, gestenc. bijl. 282). 2 Enq., dl. VI a, p. 253. 3 Ministerraad: Notulen, 13 febr.
Van Kleffens tekende in zijn dagboek aan dat de regering 'na een onbeduidende ministerraad'
aan de gezant had geantwoord dat zij op zijn verzoek 'natuurlijk niet'
kon ingaan, 'maar Amerikaanse Joden-organisaties vrij te willen laten om te doen wat zij wensen'
,_ dat laatste element kwam intussen niet voor in het telegram dat na afloop van de kabinetsvergadering door van Kleffens naar Bern werd gezonden:
'De Nederlandse regering kan en wil zich met chantage niet inlaten, hoe groot haar syrnpathie voor betrokken Nederlanders ook is. Handel met de vijand kan zij, die zulks een ieder verboden heeft, zelf niet bedrijven. Pro memorie vermeld ik dat wij vereiste francs niet, herhaal: niet, bezitten en moeten verwachten het voor dit doelook niet te zullen krijgen'2
daarvoor was verlof nodig van de Britse autoriteiten.
In '48 terzake door de Enquêtecommissie verhoord, zei Gerbrandy: 'Ik was volkomen bereid om bij wijze van spreken voor iedere Joodse Nederlander 50000 francs te geven, als hij daardoor vrij kon komen', en toen de voorzitter van de commissie vervolgens vroeg: 'U wilde het niet zelf doen langs officiële weg maar één of ander Joods comité kon dat gedaan krijgen?'
, antwoordde Gerbrandy: 'Precies.' '
Is dat nu gebeurd, getuige?' vroeg toen een van de leden van de commissie, waarop Gerbrandy's bescheid was: 'Dat weet ik verder niet."
Wij houden het voor mogelijk dat de regering inschakeling van Amerikaans-Joodse organisaties heeft bepleit bij het in '44 in Londen gevormde Comité van Nederlandse Joden _ beter ware het in elk geval geweest indien zij ook de gezant te Bern zou hebben aangeraden, contact op te nemen met de vertegenwoordigers in Zwitserland van die organisaties. Hoe dat zij, de regering had eigen medewerking geweigerd.
De Enquêtecommissie heeft die weigering afgekeurd:
'Zij is van oordeel dat het op de weg der regering zou hebben gelegen om haar uiterste best te doen om landgenoten te vrijwaren voor het verschrikkelijke lot dat hun wachtte. Wanneer dit verkregen had kunnen worden door betalingen die, zij het langs indirecte weg, naar Duitsland gingen, zou de regering niet hebben mogen nalaten om dat middel te gebruiken."
Is dat niet, hoe menselijk ook, wat erg simpel gesteld? Wij wijzen er daarbij op dat zelfs Gans het midden november 'politisch und juridisch
I Van Kleffens: 'Dagboek'
, 13 febr. 1945. 2 Enq., dl. VI a, p. 357. 3 A.v., dl. VI c, p. 331. 4 A.v., dl. VI a, p.'s regering van uitwisseling'
, maar dat hij daarbij niet had bepleit dat de regering zèlf zou overgaan tot het vrijkopen van Joden; trouwens, ook van McClelland en Saly Mayer hebben de Duitsers geen cent ontvangen - die twee hebben geopereerd met een subtiliteit die in het standpunt dat de regering innam, ontbrak. Afgezien daarvan menen wij dat de regering moreel alleen dan gerechtigd was, de hoge belangen van de oorlogvoering te laten prevaleren boven de mogelijkheid, Joodse burgers vrij te kopen, wanneer zij zich voor het overige tot het uiterste had ingespannen en inspande om het lot van die burgers zoveel mogelijk te verzachten, waarbij men dan in de eerste plaats denken kan aan het regelmatig en in voldoende mate verzenden van pakketten. Daartoe is het niet gekomen.
Wij komen nu op de Nederlandse arts A. Polak Daniëls terug.
Deze had zich, sinds hij in januarials Joodse vluchteling in Zwitserland was gearriveerd, moeite gegeven daar een hulpcolonne te vormen die, zodra dat mogelijk was, in Oost-Europa bijstand zou gaan bieden aan bevrijde gedeporteerden die, dat was duidelijk, in een deplorabele toestand zouden verkeren. De vorming van die hulpcolonne was een denkbeeld geweest van dr. HOfferhaus, secretaris-generaal van het Nederlandse Rode Kruis - Polak Daniëls had dat denkbeeld eindper brief kunnen voorleggen aan de gezant te Bern, Bosch van Rosenthal, en in deel 8 memoreerden wij al dat hij bij aankomst in Bern tot zijn verontwaardiging moest constateren dat de gezant zijn brief in een lade had opgeborgen en niet tot enige actie was overgegaan.
Polak Daniëls liet het er niet bij zitten. Hij richtte een voorbereidend comité op dat onder voorzitterschap kwam te staan van de Vos van Steenwijk, de Nederlandse gedelegeerde bij het Internationale Rode Kruis, en gaf zich alle moeite om met steun van Joodse hulporganisaties als deen ook van de Quakers (McClelland) zijn hulpcolonne te formeren. Ca. honderdvijftig Joodse vluchtelingen uit Nederland gaven er zich als vrijwilliger voor op, de zestig meest geschikten werden uitgekozen en door Polak Daniëls en zijn echtgenote, A. M. Polak Daniëls-Boon Hartsinck, die ook arts was, op hun taak voorbereid.
'hoe verschillend ook van achtergrond en capaciteiten, alle geschikte débrouil lards. Onder hen bevinden zich enige goede monteurs-chauffeurs, koks en administratieve krachten. Zij hebben cursussen in EHBO gevolgd, verder in anatomie, fysiologie, pathologie, verbandleer en ziekentransport, eenvoudige techniek en beginselen Russisch"
Russisch, want de colonne zou komen te opereren in gebieden waar zich het Rode Leger zou bevinden.
Zou het dan voor een in Zwitserland gevormd corps van Nederlanders mogelijk zijn, bijvoorbeeld naar Theresienstadt te gaan of naar Auschwitz? Polak Daniëls had daarop vertrouwd, maar aan de regering in Londen was in de herfst van '44 duidelijk dat niets er op wees dat de Sowjet-Unie de nodige faciliteiten zou verlenen. ·Wat dan te doen met de colonne? De Meester, voorzitter van het London Committee, schreef in november aan de Vos van Steenwijk dat het hem het beste leek indien de colonne zich na de bevrijding naar Den Haag zou begeven 'voor werk onder de nog aanwezige leden der Joodse gemeenschap'
. Daar zaten wel bezwaren aan vast! 'Het is mij'
, aldus de Meester, 'van betrouwbare zijde uitgelegd dat de stemming in Holland thans zodanig is dat een overwegend Joods hulpcorps onder de bevolking weinig sympathie zou ontvangen. Dit punt, hoewel betreurenswaardig, kan niet over het hoofd gezien worden, doch ik zou u willen verzoeken, dit als streng vertrouwelijk te beschouwen."
Hoe liep de zaak af?
Het Militair Gezag deed in december weten dat de hulpcolonne alleen dan in bevrijd Nederland zou kunnen worden ingezet indien zij de nodige auto's meebracht. Dat was, aangezien uit Zwitserland alleen auto's zonder banden uitgevoerd mochten worden, niet mogelijk. Er kwam toen het plan op de proppen, de colonne in haar geheel naar Frankrijk te laten gaan waar zij onder de dienst van Ferwerda zou komen te ressorteren, maar die dienst had slechts enkele administratieve hulpkrachtenJ.J.J.93
Wij komen nu tot een laatste punt dat wij impliciet al raakten toen wij het over de hulpcolonne-Polak Daniëls hadden: wat heeft de regering in het algemeen gedaan om gevangenen en gedeporteerden, voorzover zij zich na Duitslands ineenstorting buiten Nederland zouden bevinden, zo spoedig mogelijk te benaderen en hen naar Nederland te doen terugvoeren? Trouwens, niet alleen gevangenen en gedeporteerden moesten terugkeren maar ook de krijgsgevangenen en de in het kader van de arbeidsinzet naar Duitsland, Frankrijk en België getransporteerde arbeiders.
Voor de repatriëring van al deze' Displaced Persons' (ontheemden) had minister van den Tempel eind '43 in Londen een Regeringscommissariaat voor de Repatriëring in het leven geroepen. G. F. Ferwerda, gewezen directielid van de Uni/ever en gewezen lid van de Nederlandse Scheepvaart- en Handelscommissie (de commissie die tot in de zomer van '44 de Nederlandse koopvaardijvloot onder haar beheer had), was, gelijk al vermeld, tot regeringscommissaris benoemd. De bedoeling was dat in zijn opdracht 'repatriëringsofficieren'
naar Duitsland zouden gaan om daar het vertrek van de Nederlandse ontheemden voor te bereiden.
Kolonel mr. H. J. Kruls die in Londen het Militair Gezag voorbereidde, was, zoals wij in deel 9 uiteenzetten (nl. in de paragraaf 'Van den Tempel en de repatriëring'
van hoofdstuk 17), een verklaard tegenstander van deze opzet. Hij meende (maar zijn argumentatie maakte op van den Tempel die van de gehele opzet van het Militair Gezag niets wilde weten, geen indruk) dat met name de repatriëring uit Duitsland (daar zaten veruit de meeste ontheemden) beter aan het Militair Gezag zou kunnen worden opgedragen. Immers, hoe zou de situatie zijn? Duitsland zou een militaire bezetting krijgen en te voorzien viel dat alleen militairen zich er zouden kunnen verplaatsen; werd zijn Militair Gezag met die repatriëring uit Duitsland belast, dan zou hij via de afdeling-Duitsland van de Civil 93's '
repatriëringsofficieren' die, onder Sociale Zaken ressorterend, geen militairen waren, zou dat niet gelden, tenzij te hunnen behoeve een aparte regeling werd getroffen. Die regeling kwam er: eind september '44 verklaarde Shaef zich bereid, te zijner tijd Nederlandse 'liaison-officers' ('repatriëringsofficieren'
) tot Duitsland toe te laten. 'Nadien'
, zo schreven wij in deel 9, 'werd de aandacht van Ferwerda'
s Regeringscommissariaat vrijwel volledig in beslag genomen door de problemen van de tienduizenden Displaced Persons, die in Frankrijk en België aangetroffen werden-, maar toen Duitsland begin mei '45 capituleerde, was er nog steeds geen War Establishmentvastgesteld voor de Nederlandse 'liaison-officers' een kategorie officieren die men in het Geallieerde militaire apparaat ook in het geheel niet kende. Evenmin beschikte het Regeringscommissariaat over vervoermiddelen, bijvoorbeeld om onmiddellijk hulp te bieden aan in de Duitse gevangenissen en concentratiekampen bevrijde Nederlanders. '
Deze passage in deel 9 is niet geheel juist geweest: in werkelijkheid waren in mei '45 zeven-en-vijftig Nederlandse 'liaison-officers' opgeleid, gemilitariseerd en door Shaef aanvaard, maar, aldus het eindverslag van het Militair Gezag, 'het Regeringscommissariaat (kon) geen voldoende contact met hen krijgen, want dit moest door tussenkomst van Shaef worden gelegd en Shaef kon alleen overleg plegen met militaire instanties. Dit is een grote tegenslag geweest voor de Regeringscommissaris en zijn ambtenaren die niet gemilitariseerd waren." Anders gezegd: er kon door Ferwerda geen centrale leiding worden gegeven aan de officieren van zijn dienst; dezen waren bovendien niet bewapend en konden dus met geen enkele Geallieerde voorhoede meetrekken.
Nadat de eerste concentratiekampen in Duitsland waren bevrijd (dat geschiedde midden april), werd door de daar aanwezige Nederlanders
De in de gevangenissen en concentratiekampen in Duitsland bevrijde Nederlanders zijn op het punt van hun repatriëring slachtoffer geworden van de foutieve, civiele opzet van het Regeringscommissariaat waaraan minister van den Tempel met een hartstocht, een betere zaak waardig, heeft vastgehouden. Wij menen intussen dat hier ook nog een andere, meer algemene factor een rol heeft gespeeld: de noodsituatie in de hongerprovincies in bezet Nederland. Het gehele denken van de ministers was goeddeels geconcentreerd op de vraag wat men kon doen om enkele miljoenen burgers te hulp te komen die de hongerdood dreigden te sterven en in het bevrijde Zuiden stak ook het Militair Gezag een flink deel van zijn energie in de voorbereiding van pogingen om in het bezette Noorden de ergste nood zo spoedig mogelijk te lenigen. Zo werden de gevangenen en gedeporteerden in Duitsland min of meer vergeten, althans: de aandacht die besteed werd aan de problemen die zich bij hun bevrijding zouden voordoen, was ten enenmale onvoldoende. De gevolgen daarvan zullen wij in deelbeschrijven.
Het is duidelijk dat de meeste Nederlandse politieke gevangenen en uit Nederland gedeporteerden in wat wij de 'derde fase'
uit de geschiedenis
Daar kwamen nog drie, tot de 'derde fase'
behorende verschrikkingen bij: de evacuatietransporten (waarover wij in hoofdstuk 15 meer te schrijven hebben), de overvolte in de hoofdkampen, met name in de quarantaine-afdelingen (men denke aan wat wij schreven over het z.g. Kleine Lager van Buchenwald), en de epidemieën. Vrijwel geen kamp was er dat niet barakken kende waarin vele honderden, nagenoeg aan hun lot overgelaten gevangenen, in de meest ellendige omstandigheden lagen te sterven. Hele kampgedeelten waren er bovendien die, zoals wij schreven, afvalbakken waren geworden van dodelijk verzwakte gevangenen die generlei arbeid meer konden verrichten en voor welker verzorging de SS zich, zelfs als er, zoals bij Bergen-Belsen het geval was, voorraden voedsel en medicamenten in de nabijheid waren, geen enkele moeite getroostte.
Wij hebben getracht van dit alles een zo sober mogelijk overzicht te geven, nagenoeg uitsluitend op grond van naoorlogse relazen van gevangenen en gedeporteerden zelf en van naoorlogse onderzoekingen. Wij zouden dat begrip 'naoorlogse'
willen onderstrepen: vrijwel alles namelijk wat wij in dit hoofdstuk van het lot van de gevangenen en gedeporteerden hebben weergegeven, was in de tijd zelf onbekend - alleen in Zwitserland kregen eind januari, toen daar honderdzes-endertig vrijgelatenen uit Bergen-Belsen arriveerden, sommigen er een eerste, schokkende indruk van hoe onvoorstelbaar er in de kampen werd geleden. Wij herinneren aan de reactie van Gans: 'Tientallen rapporten'
, schreef hij, 'heb ik gelezen over de behandeling en toestand der Joden in de Duitse concentratiekampen. Nu weet ik dat rapporten geen indruk van de situatie geven. Ons voorstellingsvermogen schiet volkomen te kort.'
Er is, menen wij, geen reden om het falen van de Nederlandse regering en haar organen dat wij in de paragraaf'Weinig hulp voor Nederlanders'
schetsten, te vergoelijken: in tegenstelling tot gevangenen van andere nationaliteit hebben de Nederlandse maar heel weinig pakketten ontvangen en de gedeporteerden nagenoeg geen, en voor de voorbereiding van een onmiddellijke hulpverlening ter plaatse en van een snelle repatriëring is een verkeerde opzet gekozen en daaraan is bovendien onvoldoende aandacht besteed. Wanneer men nu ziet, hoeveel moeite de regering en haar organen zich gaven voor de hulpverlening aan de bevolking in de hongerprovincies (wij zullen de voorbereiding daarvan in hoofdstuk 13 beschrijven), dan is het contrast frappant. Maar er was (niet dat zulks voldoende excuus is geweest!) verschil: omtrent de noodtoestanden in de hongerprovincies was de regering ingelicht, tijdig en uitgebreid, en omtrent de veel ernstiger noodtoestanden in de concentratiekampen had zij over het algemeen geen informatie; daarenboven schoot ook háár voorstellingsvermogen volkomen te kort. Daarbij dient men te bedenken dat uit de gehele Europese geschiedenis geen verschrikkingen bekend waren, te vergelijken met die waartoe het in de concentratie- en vernietigingskampen van het Derde Rijk was gekomen.
Rest ons nog, er op te wijzen dat de opperste nood waarin de overlevenden onder de Nederlandse gevangenen en gedeporteerden verkeerden, ook de Nederlandse illegale groepen onvoldoende voor ogen stond. Wij zullen in het volgende hoofdstuk een beeld geven van de met de bevrijding in verband staande problemen waarmee die groepen, voorzover vertegenwoordigd in de Grote Adviescommissie der Illegaliteit, zich in de hongerwinter hebben beziggehouden - beziggehouden in en via de namens die commissie optredende Contact-Commissie. Onder die problemen treft men dat van de hulpverlening aan de in Duitsland te bevrijden gevangenen, tot wie talloze makkers uit de illegale strijd behoorden, niet aan. Ja, één briefje is bewaard gebleven dat op die hulpverlening betrekking heeft: een briefje, vermoedelijk in maart '45 in Utrecht door zekere '
ten Have' (wij weten niet wie dat is geweest) ter hand gesteld aan mej. mr. M.Tellegen, lid van het Nationaal Comité
'Voordat u naar Amsterdam gaat, wilde ik u nog het volgende voorstel doen:
Is het niet mogelijk dat, nu het zich laat aanzien dat de vrijwording van ons land niet zo lang meer op zich zal laten wachten, begonnen wordt met de samenstelling van een 'colonne'
die onmiddellijk naar Duitsland vertrekt om voor onze gevangenen aldaar te zorgen? Dit lijkt me iets dat in de eerste plaats de illegaliteit aangaat.'
Mej. Tellegen besprak dit denkbeeld in Amsterdam met Neher (illegale naam: Terborg), voorman van het Nationaal Comité en lid van het College van Vertrouwensmannen. Daarna tekende zij op het briefje aan: 'Terborg: zaak al bekeken v. andere zijde' (daarmee zal wel Londen zijn bedoeld). 'Illegaliteit zo overbelast. Geen nieuwe taak.'
Inderdaad, 'overbelast'
wàs de illegaliteit: met haar pogingen om het moreel van het volk te schragen, de vijand afbreuk te doen, de Geallieerden te helpen, maar niet minder, althans aan de top, met de veelomvattende problematiek van de naoorlogstijd. Die problematiek beschrijvend, verlaten wij (om een in deel8 gebruikte term te herhalen) de 'anti-wereld'
der concentratiekampen - wij keren nu terug naar bezet gebied dat, alle nood ten spijt, toch tot de relatief'normale wereld'
was blijven behoren.