Deze ontruimingen betekenden dat vele tienduizenden gevangenen de resterende, toch al sinds jaar en dag overvolle concentratiekampen in Midden- en West-Duitsland werden binnengevoerd, ondergebracht in de quarantaine-afdelingen (in barakken, als die er waren, anders in tenten, en als ook die ontbraken, in de openlucht) en vervolgens, voorzover niet bezweken, in de eigenlijke kampen of in de Aussenkommandos opgenomen. In elk kamp waren meer monden te voeden en voor elk kamp was, gelijk gezegd, minder voedsel beschikbaar. De calorische waarde der rantsoenen daalde van maand tot maand. In Dachau, waar de voedselsituatie van begin '44 af al belangrijk was verslechterd, werd die waarde gehalveerd: van ruim 1000 calorieën in september '44 tot ca. 530 in april '45; een medische onderzoeker" kwam kort na de oorlog op grond van getuigenverklaringen tot de conclusie dat in de winter '44-'
45 de gevangenen in Ravensbrück gemiddeld per dag voedsel hadden gekregen met een verbrandingswaarde van 800--900 calorieën; in Bergen-Belsen was dat 500--600 calorieën geweest, in Mauthausen 500. Wel te verstaan: dit waren gemiddelden voor een periode van vele maanden - de daling welke zich van maand tot maand voordeed, komt er niet in tot uiting. In verscheidene kampen was in de laatste oorlogsweken vrijwel niets meer te eten.