De vlektyphus bereikte Dachau in december en besmette er onder meer Block 30 een barak die door de SS was volgepropt met verzwakte gevangenen die niet meer tot werken in staat waren; zij kregen nog minder te eten dan de overige gevangenen en hun (dunne) dekens waren hun afgenomen. Een SS'er die de in de barak hangende stank niet kon verdragen, had er de ramen uit laten verwijderen - veel gevangenen leden al aan longontsteking voordat zij ook nog aan vlektyphus gingen lijden. Vlektyphuspatiënten werden ook in andere barakken van Dachau geïsoleerd, soms evenwel, teneinde gedesinfecteerd te worden, in de winterse kou naakt naar de doucheruimten gedreven waarna men hen, in hun barakken teruggekeerd, enkele dagen liet wachten op hun kledij die gedesinfecteerd werd: naakt lagen zij dan samengepropt op overvolle britsen. Kapelaan Rothkrans, al sinds maart '42 in Dachau opgesloten, noemde Block 21 (dit was mèt Block 25 een barak waarin louter vlektyphuspatiënten lagen) 'een hel in de hel. Zelfs de blokoudste, kameroudste, blokschrijver, karnerschrijver, allen hadden typhus. Niet alleen de slaapzalen, ook de waslokalen lagen vol met stervende mensen. Naast hen enkele doden in een hoek, als weggeworpen vuil. Overal uitgemergelde mensen, hun buik gezwollen, hun hemd reeds zwart, helemaalonder de zweren, vol wonden aan hun benen, op hun ruggen grote, open gaten van flegmonen, de een mist een arm, de ander een been.