Het Auschwitz-complex was in drie onderdelen gesplitst: Auschioitz I, Auschu/itz II en Auschwitz IlL Auschwitz I, aan de rand van het stadje Auschwitz gelegen, was het z.g. Stammlager, in oude kazernes gevestigd welke de SD in '40 had betrokken; Auschwitz II was een groot, uit vele, apart afgesloten delen bestaand barakkenkamp, in '42 opgebouwd bij het dorp Birkenau dat bij die opbouw was verdwenen; tot Auschwitz III werden alle Aussenkommandos van het Auschwitz-complex gerekend waartoe o.m. de fabriekscomplexen van Monowitz en van Blechhammer behoorden die wij in dit hoofdstuk reeds noemden, maar ook andere plaatsen waar uit Nederland gedeporteerden waren tewerkgesteld - wij noemden in deel 8 (zie in dit deel kaart VIII op pag. 855) de steenkolenmijnen te Jawischowitz en Janina, de cernentfabriek annex steengroeve te Golleschau, de fabriek van spoorwagons te Gleiwitz en het bij uitstek zware Aussenkommando- Warschau waar van de ca. twaalfhonderd daarheen gezonden Joden uit Nederland (twaalfhonderd van de ca. vierduizend gevangenen van dit Kommando) eind juli '44, toen alle gevangenen van Warschau naar Dachau werden getransporteerd (behalve de zieken - zij werden doodgeschoten), nog slechts zeven-en-twintig in leven waren. Bij die tocht naar Dachau moesten de gevangenen eerst vier of vijf dagen lopen en daarop volgde een reis in goederenwagons die bijna drie etmalen duurde, 'de dorst'
, aldus een van de zeven-en-twintig Nederlanders, 'was zo erg dat we elkaars urine dronken."
In Auschwitz I zaten in augustus '44 ca. zestienduizend gevangenen opgesloten, bijna allen mannen (maar in een aparte barak bevonden zich daar enkele honderden vrouwen, onder wie tweehonderdveertig uit Nederland afkomstige, die bijna allen aan sterilisatieproeven waren onderworpen), Auschwitz II telde negen-en-vijftigduizend gevangenen en onder Auschwitz III werkten er ca. dertigduizend, ca. tienduizend alleen al in Monowitz. Op het totaal van die honderdvijfduizend gevangenen waren er meer dan twee-en-zestigduizend Joden, onder wie meer dan vijf-en-twintigduizend vrouwen die bijna allen in Auschwitz IIopgeslo
! 'Verslag van mededelingen van]. Rabbie' (3 maart'oude'
gaskamers van Birkenau, Bunker I, werd weer in gebruik genomen; bovendien werden tienduizenden Hongaarse Joden met nekschoten afgemaakt - hun lijken werden vervolgens in de openlucht verbrand in gigantische vuren waarin, als geen gaskamers ter beschikking stonden, ook wel levende gedeporteerden werden gesmeten. 'Als vernietigingskamp is'
, zo schreven wij in deel 8, 'Birkenau nimmer zo furieus actief geweest als in die gruwelijke zomer van '
44.'
In die tijd bestond het in deenvan Birkenau dienstdoendeuit ca. vierhonderdvijftig Hongaarse Joden, ca. tweehonderd Poolse, honderdtachtig Griekse, vijf Duitse, drie Slowaakse en één Nederlandse Jood, alsmede uit vijf Poolse politieke gevangenen en negentien Russische krijgsgevangenen. Het was de taak van dit streng geïsoleerde en streng bewaakteom diegenen die ter vergassing dewerden binnengevoerd en die niet wisten wat hun daar te wachten stond (dat laatste wisten gevangenen die 'geselecteerd'
waren, natuurlijk wèl), gerust te stellen en hun behulpzaam te zijn; waren zij vergast, dan werden hun kleren en schoenen overgedragen aan hef Z.g.(hetdat werkzaam was in de opslag-barakken waarheen de overige bagage al was overgebracht) en bij de lijken werden, voordat zij naar de verbrandingsovens getransporteerd en daar ingesmeten werden, de haren afgeknipt en de gouden tanden en kiezen uitgebroken. Op enkele specialisten na (als zodanig golden vooral de Kapo's
Het waren, schijnt het, de in het Sonderkommando opgenomen Russische krijgsgevangenen die, alle moeilijkheden ten spijt, toch naar een opstand gingen toewerken. Volgens sommige naoorlogse verklaringen zou deze oorspronkelijk plaatsvinden in juni '44 maar toen zou het plan zijn verraden, waarna de Kapo van Krematorium II, die er weet van had gehad, samen met een aantalleden van het Sonderkommando werd doodgeschoten. De actiefsten onder de overigen zetten hun voorbereidingen voort en vormden een nieuwe opstandsleiding die in contact stond met de illegale kampleiding welke hoofdzakelijk uit Poolse communisten bestond. Enkele vrouwelijke gevangenen die werkzaam waren in de bij Auschwitz I gelegen munitiefabriek' Union', wisten het Sonderkommando pakjes dynamiet te doen toekomen; die werden de barakken van het Senderkommando binnengesmokkeld in een etensbak met een dubbele bodem. Voor andere hulpmiddelen zorgde het Kanada-Kommando, en het Kommando dat werkzaam was in het badhuis van de SS, kon daar enkele machinepistolen en ca. 20 handgranaten bemachtigen.
Eind september werden ca. tweehonderd man van het Sonderkommando die in Krematorium IV werkten, opgeroepen om zich naar Gleiwitz te begeven. In plaats van daarheen te worden vervoerd, werden zij vergast in een bij het station Auschwitz gelegen desinfecteringsruimte. Hun lijken werden in de Krematoria van Birkenau verbrand - zij werden er herkend. Toen nu op 7 oktober door de SS werd bekend gemaakt dat ook de overige leden van het Senderkommando naar Gleiwitz zouden worden overgebracht, meenden de driehonderd mannen die in Bunker I en Krematorium IV werkten (hoofdzakelijk Hongaarse en Griekse Joden), dat men onverwijld tot actie moest overgaan. De opstandsleiding sprak zich daar tegen uit, maar de mannen van Bunker I en Krematorium
De SS ging spoedig vermoeden dat de bij de opstand gebruikte explosieven afkomstig waren uit de 'Union' -fabriek. Een gevangene, een Tsjechische half-Jood, wist er daar achter te komen welke meisjes bij de smokkel van de explosieven betrokken waren geweest en gaf hun kampnummers aan de SS door (de man is in Mauthausen door medegevangenen doodgeslagen) - vier meisjes werden, na zwaar gemarteld te zijn (daarbij brachten zij het op, de namen van andere gevangenen die ook in het komplot waren geweest, te verzwijgen), publiekelijk opgehangen.
Hoe groot de verliezen waren die de SS bij de opstand had geleden, is niet precies bekend: volgens sommigen waren er in hun rijen verscheidene tientallen doden gevallen, volgens anderen minder dan tien. Een feit is dat de opstand, al was dan slechts één van de vier grote Krematoria vernietigd diepe indruk maakte op de overige gevangenen; het was, schreef later een Tsjechische vrouwelijke gevangene, 'als hätte man die Angst weggeschoben, als u/aren auck wir urn einen Kop] grösser geworden."
Nog geen vier weken na de opstand, opnovember, kwam in Auschwitz een bevel van Himmler binnen dat de vergassingen moesten worden
, Ana Novae, aangehaald in H. Langbein: Menschen in Auschwitz
'41-'
42) die lijken door speciale Kommandos had laten opgraven en alsnog verbranden - die Kommandos werden op gezette tijden doodgeschoten. Bij Auschwitz-Birkenau was van de talloze mensen die er waren vergast, slechts de as overgebleven - ze was ten dele gestort in de Sola, een zijrivier van de Weichsel, dicht bij het kamp, ten dele in enorme kuilen geworpen. Die kuilen werden van eind november '44 af leeggehaald (ook die as werd in de Sola geworpen), dichtgegooid en met graszoden bedekt; ook werden er boompjes geplant. Al dit werk werd verricht door een Abbruchkommando van zeventig mannelijke gevangenen (begin december werden daar tweehonderd vrouwelijke aan toegevoegd). Die zeventig waren de overlevenden van de tweehonderd mannen van het laatste Sonderkommando, van wie de overigen midden of eind november waren vermoord. Uiteraard waren de leden van het Abbruchkommando er van overtuigd dat ook zij na gedane arbeid uit de weg geruimd zouden worden (zij zijn slechts in leven gebleven doordat zij, injanuari naar Mauthausen getransporteerd, daar geheim hebben weten te houden wat de laatste arbeid was die zij in Auschwitz hadden verricht) trouwens, ook de meeste SS'ers die in de Krematoria werkzaam waren geweest, namen aan dat zij uiteindelijk op bevel van Himmler zouden worden geliquideerd; verscheidenen van hen verkeerden in een sombere stemming en vluchtten in de drank.
Eind november werd begonnen met het afbreken van Bunker I en de Krematoria II, III en V Wat twee maanden later van al die gebouwen nog over was, werd vlak voordat het Rode Leger Auschwitz bereikte, opgeblazen.
Overeenkomstige plannen werden, schijnt het (het is op zichzelf ook logisch), met betrekking tot de gevangenen van het Auschwitz-complex opgesteld - die gevangenen zelf gingen er in elk geval van uit dat het, als bevel tot evacuatie gegeven zou worden, hoogst riskant zou zijn om in het kamp te blijven. Wel te verstaan: zieken hadden geen keus, en onder hen waren velen die niet anders verwachtten dan dat de laatste SS'ers die het complex zouden verlaten, de ziekenbarakken in brand zouden steken.
Eerder vermeldden wij dat zich in Auschwitz II
en III in augustus '44 honderdvijfduizend ingeschreven gevangenen bevonden. Daar waren nieuw ingeschreven gevangenen bijgekomen, ook uit Nederland (het laatste deportatietransport uit Westerbork dat dit kamp in Drente op 3 september had verlaten, kwam op dein Auschwitz aan en nadien waren daar nog transporten uit Theresienstadt gearriveerd waarin zich omstreeks drieduizend uit Nederland gedeporteerden bevonden) - anderzijds waren ingeschreven gevangenen aan selecties ten offer gevallen of 'normaal'
overleden'44 tot 17 januari '
45 naar elders getransporteerd: naar Gross-Rosen, naar Sachsenhausen, naar Stutthof, vrouwen en meisjes ook naar het Prauenlager van BergenBelsen. In dat Prauenlagerwerden die vrouwen en meisjes, gelijk gezegd, als afval gedeponeerd, in de andere complexen moesten de gevangenen die er aankwamen, tewerk worden gesteld, althans: dat was de bedoeling.
Wat er gebeurd is met tussen de honderdtachtig en tweehonderdveertig mannelijke gedeporteerden uit Nederland die eind oktober, resp. eind november naar Stutthof werden gezonden (allen behorend tot het laatste transport uit Westerbork), is onbekend: geen van hen is in leven gebleven. Wat diegenen betreft die naar Sachsenhausen en Gross-Rosen op transport werden gesteld: beide kampen waren al propvol; de in Sachsenhausen aankomenden werden dus doorgezonden: naar Buchenwald, naar Dachau of naar een van de zwaarste Aussenkommandos van Sachsenhausen: Lieberose. Ook zij die in Gross-Rosen arriveerden, werden doorgezonden: naar Aussenkommandos, waaronder enkele waren waar het leven dragelijk bleek te zijn. Dat gold bijvoorbeeld voor het Aussenkom mando-Reichenbach (70 km ten zuiden van Breslau), waar eerst al ca. vierhonderdvijftig Joodse mannen en vrouwen waren terechtgekomen (in een fabriek van het Telefunken-concern) die in het concentratiekamp Vught in het Philips-Kommando hadden gewerkt! en vervolgens andere uit Nederland afkomstige vrouwen die voordien in Ravensbrück opgesloten waren; het gold ook, om een tweede voorbeeld te geven, voor het Aussenkommando-Hundsfeld (bij Breslau), waar tenslotte ca. tweeduizendtweehonderd vrouwen werkten in fabrieken voor vliegtuigonderdelen. 'Het kamp was'
, aldus later een uit Auschwitz overgebrachte Nederlandse gedeporteerde,
'wat eten en drinken betreft, behoorlijk Ieder had een eigen bed, later lag men ten hoogste met twee personen terwijl ieder twee katoenen dekens had. Zolang ik er geweest ben, zijn er slechts drie doden geweest ... Onze doden werden op de Joodse begraafplaats in Breslau begraven."
In andere, tot het Gross-Rosen-complex behorende Aussenkommandos (Aussenkommandos met mannelijke gevangenen) waren de omstandigheden over het algemeen veel ongunstiger (er moest zware arbeid worden
1 Te hunnen behoeve had de Philips-directie bereikt dat zij onmiddellijk na aankomst in Auschwitz, begin juni '44, naar Reichenbach zouden worden doorgezonden. 2 'Verslag van mededelingen van G. Deen-Kaufmann' (z.d.), p. 11-12, 15'daarnaast altijd koffie met melk en suiker en op zondag tien bonbons en sigaretten. Het was werkelijk prima! Het was hier een hemel, vergeleken met andere kampen."
Wanneer men de verklaringen leest die na de bevrijding werden afgelegd door naar Auschwitz gedeporteerden die vandaar in de laatste maanden van '44 naar elders werden getransporteerd, dan is het opvallend hoe verschillend de omstandigheden waren waarin de een dan wel de ander terechtkwam. Ook binnen het Auschwitz-complex zelf waren trouwens de verschillen groot. Zo werden eind oktober ca. vijf-entwintig mannelijke gedeporteerden uit Nederland ingedeeld bij een transport van honderdvijftig gevangenen die in een groot metaalbedrijf te Gleiwitz tewerk werden gesteld van een Aussenkommando uit dat Gleiwitz III heette en waar zich in totaal ca. zeshonderd gevangenen bevonden. Wel was er de behandeling, aldus een der Nederlanders, 'gemeen'
, maar daar stond tegenover dat het onderdak 'buitengewoon goed'
was." 'De eerste avond'
, aldus een tweede gedeporteerde,
'kregen we al eten ... Onze eerste indruk van dit kamp was geweldig. We voelden ons alsof we van de hel in de hemel gekomen waren. We kregen ieder een eigen deken. De volgende morgen kregen we allemaal een eigen etensbakje, een eigen bakje voor thee en ieder kreeg een lepel. Het brood werd in zijn geheel naar binnen gebracht en in de barak, waar wij bij waren, in vieren gesneden, evenals de margarine. Dit om te bewijzen dat er niets gestolen was, want dat bestond in Gleiwitz III niet. De zieken kregen er zelfs pap. Het was àf! ... Als we van het werk kwamen en koud waren, dan hield de Kommandant binnen appèl in de verwarmde zaal.'
De evacuatie nu van het Auschwitz-complex in januari '45 en die van het Gross-Rosen-complex in februari (die laatste evacuatie vloeide voort uit de opmars van het Rode Leger van de Oder naar de Neisse) betekenden dat alle geëvacueerde gevangenen, welke ook de omstandigheden waren waarin zij in de voorafgaande maanden hadden verkeerd, aan
I 'Verslag van mededelingen van E. Franken' (2 dec. 1947), p. 23 (a.v.). 2 'Verslag van mededelingen van E. Cohen' (20 okt. 1947), p. 4 (a.v.). "Verslag van mededelingen van B. Kronenberg' (30 april 1947), p. 23-24
Op 17 januari' 45 liet de SS het bevel verspreiden dat alle gevangenen van het Auschwitz-complex die nog in staat waren te lopen, de kampen moesten verlaten. Er dienden groepen te worden gevormd van vijfhonderd tot duizend gevangenen; aan elk van de gevangenen zouden een of twee broden en een half pond margarine worden uitgereikt, elke drie gevangenen kregen voorts een blik vlees mee, de groepen zouden worden begeleid door gewapende SS'ers. Uit het Stammlager (Auschwitz I), het kamp Birkenau (Auschwitz II) en het kamp Monowitz trokken de eerste grote groepen in de ochtend van 18 januari weg en's avonds om elf uur (de gehele dag was de SS bezig geweest, archiefstukken te verbranden) waren in totaal van de drie-en-veertigduizend gevangenen die zich in die drie kampen bevonden, bijna twee-en-dertigduizend op pad gegaan; de meesten hadden urenlang moeten wachten voordat het sein tot vertrek was gegeven. Er waren toen in het Starnmlager en in Birkenau nog een kleine vierduizend gevangenen die niet ziek waren, achtergebleven (behalve een klein aantal dat zich wist te verbergen, verlieten zij die kampen op de rode) - in Monowitz bevonden zich voorts ca. achthonderdvijftig zieken, in het Stammlager ca. twaalfhonderd, in Birkenau ca. vijfduizendachthonderd, onder wie ca. vierduizendzeshonderd vrouwen en meisjes. In een van de ziekenbarakken van Birkenau kwam op die rede (de grote magazijnbarakken van Kanada werden die dag door de SS in brand gestoken I) de Blockälteste binnen. 'Alles wat maar
'moet op transport mee naar Duitsland. Wat zullen wij doen, we hebben niets dan een dun hemd aan. De dekens scheuren we kapot om de stukken om borst en benen te binden. We zien er rampzalig uit. Jo kan niet tot de deur komen, ik moet haar naar bed brengen. Buiten ligt de sneeuw wel een meter hoog. Rijen vrouwen, in lompen gehuld, trekken voorbij. Het hele kamp wordt geliquideerd.
Een SS-officier roept: wie niet minstens veertig kilometer lopen kan, gaat terug in het Block. Ik aarzel niet lang, maak rechtsomkeert en kruip weer bij Join ons bedje. 'Ik blijf bij je wat er ook gebeurt'
, zeg ik tegen haar. 'Ro, je moet mee, je weet niet wat ze van plan zijn met ons te doen, misschien wordt de boel in brand gestoken.'
Toch zeg ik vastberaden: 'Liever in bed sterven, dan in de sneeuw doodvriezen of neergeschoten worden.'
's Avonds laat komt de Lagerälteste ... Ze is erg gejaagd en roept: 'Alle Frauen mussen auf der Lagerstrasse an/relent' Onze schrik is geweldig. Ik draai me om, druk me dicht tegen Jo aan en zeg haar gedecideerd: 'Ik blijf bij je, ik ga niet mee, afgelopen!'"
De volgende dag, 20 januari, bleek de SS het Stammlager en Birkenau te hebben verlaten. Wel te verstaan: af en toe verschenen er nog groepjes SS'ers: zij bliezen de Krematoria op en schoten rondlopende gevangenen of groepen die ze uit de barakken haalden, dood; een apart bevel evenwel van de Höhere SS und Polizeifûhrer in Kattowitz om alle zieken van het leven te beroven, werd niet meer uitgevoerd en enkele groepen die door SS'ers buiten het kamp werden geleid om daar afgemaakt te worden, brachten er het levend af doordat die SS'ers er vandoor gingen. Sommige gevangenen maakten zich inmiddels meester van voedsel en kleding - de toestand van de achtergeblevenen werd moeilijker toen als gevolg van Russische luchtaanvallen op Auschwitz de waterleiding uitviel.
De Nederlandse arts E. de Wind die zich met andere gevangenen in het Stammlager had kunnen verbergen, liep enkele dagen nadat de laatste grote groepen geëvacueerden waren verdwenen, de weg en de spoorweg volgend, naar Birkenau. 'Daar langs de weg'
, schreef hij later,
'lagen vrouwen, zo op elke tien meter één. Het waren haast allen oude vrouwen, zwakkeren, die al in het begin ... niet meer gekund hadden, die misschien al
Samen met een andere gevangene, een Spanjaard, liep de Wind (hij schrijft over zichzelf in de derde persoon) een ziekenbarak in het Frau enlager van Birkenau binnen. 'De adem stokte en de benen weigerden hun dienst en de walging die hen overviel, was als van de zieke die in de zoetig weeë chloroformlucht de dood op zich af voelt sluipen.'
De Wind
'hield zich vast aan de deurpost, want dit inferno van honderden armzalige creaturen, dit pakhuis van zovele individuen, die allen in het stadium tussen dood en leven verkeerden, deed hem duizelen. Het oog werd gefixeerd door die aanblik van ... levenden en ... lijken die hier dooreen lagen in de kribben. En bij dat alles die mengeling van zacht weeklagen en, toen de mannen zich vertoonden, kreten van angst en beden om hulp .
. . . Zoals deze barak, zo waren er vijf barakken."
Om één uur in de nacht van 25 op 26 januari werd het laatst overgebleven Krematorium door een laatste groep SS'ers opgeblazen - de eerste Russische militairen verschenen in de middag van de z-zste, In Monowitz waren toen van de ca. achthonderdvijftig achtergebleven zieken vijfhonderd bezweken en in de eerste dagen na de 27ste stierven er nog eens honderdvijftig; in het Stammlager lagen bij de bevrijding enkele tientallen lijken, in Birkenau omstreeks zeshonderd. Er werden levensmiddelen door de Russen aangevoerd, spoedig verschenen er ook artsen die medieamenten meebrachten. Onder diegenen die in de ziekenbarakken nog in leven waren, bleken zich enkele dagen later bij telling honderdtweeen-negentig Nederlanders te bevinden maar wij moeten wel aannemen dat ook van hen nog velen zijn bezweken aangezien een registratie die op 6 februari door het Poolse Rode Kruis werd uitgevoerd, aantoonde dat van diegenen die, toen het Stammlager, Birkenau, Monowitz en de dichtstbijgelegen Aussenkommandos werden bevrijd, nog in leven waren (in sommige Aussenkommandos had de SS alle zieken gedood) ruim een derde was overleden.
Tot midden maart bleven nog overlevenden, onder hen ook Nederlanders, in de barakken van Auschwitz-Birkenau huizen. Zij moesten toen beide kampen verlaten omdat die voor Duitse krijgsgevangenen zouden worden ingericht. Geleidelijk aan werden de Nederlandse over
1 E. de Wind: Eindstation Auschwitz
Hoeveel uit Nederland gedeporteerden in totaal krachtens de bevelen van de SS de kampcomplexen Auschwitz en Gross-Rosen hebben verlaten, is niet bekend. Met zekerheid weten wij slechts dat zich in Blechhammer vlak voor de evacuatie vijfhonderdtwaalf Nederlanders bevonden, hoofdzakelijk overlevenden van de Kosel-groep'; van die groep die toen wellicht nog uit vier- tot vijfhonderd gedeporteerden bestond, zijn blijkens de naoorlogse onderzoekingen van het Informatiebureau van het Nederlandse Rode Kruis honderdeen-en-tachtig personen in leven gebleven. Nu bestond de Kosel-groep uit valide mannen en jongens die het in Blechhammer beter hadden gehad dan bijvoorbeeld de gevangenen in het Stamm/ager van Auschwitz, in Birkenau en in Monowitz. Niettemin is uit die valide groep tijdens en na de evacuatie dus toch nog
Lagerä/tesle) 'zei: 'Doe dat even."
('Verslag van mededelingen van S. Lierens' (z.d.), p.21
Dit alles maakt het waarschijnlijk dat van de naar schatting tweeduizend Nederlandse gedeporteerden die het Stammloper van Auschwitz, Birkenau en Monowitz moesten verlaten, ook op zijn minst ongeveer twee-derde is omgekomen, en vermoedelijk nog wel een groter deel: velen waren er namelijk slechter aan toe en allen moesten, voorzover zij te voet werden weggevoerd, een grotere afstand afleggen.
Uit de laatstgenoemde drie kampen en de nabijgelegen Aussenleonuuandos (waaronder Blechhammer) zijn blijkens de onderzoekingen van het Informatiebureau van het Nederlandse Rode Kruis' gevangenen van het station Auschwitz af in treinen weggevoerd: vrouwen naar BergenBelsen, mannen naar Buchenwald, Mauthausen en Sachsenhausen; de duur van die treinreizen heeft gevarieerd van twee tot zes etmalen.
Er zijn voorts gevangenen in stoeten voortgedreven: sommigen (zie kaart VIII op pag. 855) naar Gleiwitz, anderen naar Loslau. In Gleiwitz werd onder een deel van de daar aankomende mannen een selectie gehouden; de zwakken zijn vermoedelijk in bossen in de omgeving van Gleiwitz doodgeschoten, met de overigen is men na een korte treinreis (afgebroken doordat de lijn was vernield) te voet verder getrokken - van hen is een deel diep in Bohemen terechtgekomen waar zij in een kamp van de Organisation Todt tewerk werden gesteld", een ander deel kwam in de tweede helft van maart resp. begin april in het concentratiekamp Flossenbürg (in Noord-Beieren) aan. In Gleiwitz evenwel en eveneens i n Loslau zijn ook gevangenen in treinen geladen welke hun bestemming hebben bereikt; één trein reed naar Gross-Rosen, andere treinen met mannen via Gross-Rosen (waar geen plaats voor hen was) naar Dachau,'de OT', aldus een hunner, 'bleek gevaarlijk te zijn, erger dan de SS.' (J. Snellen van Vollenhoven: 'Relaas over mijn belevenissen'
' '
\ i. <, '-._'---.. \ \ \ ',-~ -.J .I l. 100 km
km
VIII. De evacuatie van het Auschwitz-complex De rode lijn geift de posities aan die het Rode Leger begin februari 1945 had bereikt. Op 8 februari werd een offensief ingezet van het bruggehoofd bij Ohlau uit, waarna het Rode Leger op 24 februari de positie had bereikt die met de rode stippellijn is aangegeven. Bres/au bleef tot aan de algemene Duitse capitulatie (7 mei 1945) in Duitse handen.
Voor al die transporten, d.w.z. voor die welke te voet en voor die welke met treinen geschiedden (treinen die uit goederenwagons, veelal uit open kolenwagons bestonden) geldt dat men de weersomstandigheden geen moment uit het oog mag verliezen: het vroor hard ('s nachts tot 30 graden) en er stonden vaak sneeuwstormen. In Silezië lag op de velden een dikke sneeuwlaag en de wegen die in bergachtige streken talrijke hellingen kenden, waren vaak door hun gladheid moeilijk begaanbaar.
De tocht te voet naar Gleiwitz resp. Loslau duurde enkele dagen, die naar Gross-Rosen op zijn minst twee weken. Elke groep die werd voortgedreven, had haar eigen schokkende ervaringen - misschien heeft het zin, hier eerst het beeld weer te geven dat kort na de oorlog werd vastgelegd door een Poolse priester in een van de vele dorpen in Oppersilezië waar groepen geëvacueerden in het duister doorheen trokken. Sommigen uit de bevolking waren er eerst opgeschrikt door naderend geblaf van honden - wie dan naar buiten ging, zag lichten in de verte en hoorde kreten. 'Het hondengeblaf'
, aldus deze beschrijving, I 'werd steeds duidelijker. Steeds vaker werden de lichten gezien. De kreten werden luider en luider. Over de brede weg werd een vreemd, zich over de gehele breedte uitstrekkend geluid hoorbaar. Het hele dorp ontwaakte. Vrouwen en kinderen verlieten de huizen.
De ene kolonne volgde op de andere, zonder onderbreking; dikwijls kwam er evenwel een gaping in de rijen wanneer revolvers hun doffe knallen lieten horen. Er liepen vrouwen en meisjes, mannen en jongens. Uit alle landen waren zij gekomen, van de Pyreneeën tot de Oeral. Zij trokken voort - je zou zeggen: het waren volkeren, hongerig en verkleumd, voortgedreven door het geschreeuw van bezetenen en het fluiten der kogels, opgejaagd door honden. Z~ trokken voort - en het dreunde op de bevroren aarde van hun houten kleppers. Zij trokken voort - en deden uit de dode aarde de vreselijke en smartelijke melodie opklinken van hun jarenlang lijden in de kampen. Zij trokken voort, zes uur lang. Het gedreun van de houten kleppers verwijderde zich tenslotte en het hondengeblaf hoorde men na enige tijd niet meer.Poolse tekst is in '62 gepubliceerd in no. 6 van de Hefie 11011 Auschwitz, een weten
De volgende morgen zagen de dorpsbewoners met ontzetting dat op de brede weg de lijken lagen van twee-en-veertig gevangenen uit Auschwitz.'
Het was de zekerheid dat men, als men achterbleef, zou worden gedood, die de gevangenen, mannen en vrouwen, noopte het uiterste van zichzelf te vergen. Meestal werden diegenen die niet verder konden, ter plekke met een nekschot afgemaakt, soms werd hun de scbedel verbrijzeld, soms werden gevangenen die overdag plaats hadden kunnen nemen in wagentjes van de SS, de volgende morgen opgeroepen zich te melden waarna zij allen onverhoeds werden afgemaakt, soms ook werden boeren door de SS gedwongen, uitgeputte gevangenen die naast de weg waren gaan liggen, met sleden op te halen - die gevangenen werden dan op een hoop gesmeten waar SS'ers enkele handgranaten op wierpen. Er waren gevangenen, niet zo weinigen, scbijnt het, die in het nachtelijk duister konden vluchten of die, als men's nachts in boerenscburen was gepropt, zich daar 's morgens, wanneer het sein tot vertrek werd gegeven, verstopten - velen van die vluchtelingen ontvingen hulp van de plattelandsbevolking. Die hulp kreeg men dan eerder van Polen dan van Duitsers - onze indruk is dat onder de vluchtelingen maar weinig Nederlandse gedeporteerden zijn geweest van wie immers vrijwel niemand Pools sprak. Wie niet kon vluchten, moest doorlopen, uur na uur, dag na dag.
'Het is weer gaan sneeuwen en nog wel heel hard'
(wij citeren een gedeelte uit de herinneringen van de Amsterdamse kleermaker Co en Rood die uit het 'slechte'
Aussenleommando-Giei witz I werd geëvacueerd en eerst naar Blechhammer moest lopen)
'en met de hoge sneeuw waar we doorheen baggeren, vormt dit een harde dobber waarmee we te worstelen hebben. De benen lopen vanzelf, de moeheid die niet meer in de voeten zit, maar omhoog gekropen is tot in de lendenen, werkt als een wiel dat spant, trekt en drukt, om je neer te krijgen. De plooien en messen, waarmee mijn schoenen gevuld zijn, drukken steeds op dezelfde plekken in mijn voeten. Angstvallig zorg ik steeds mijn voeten op dezelfde plaats in de schoenen te houden, zodat er niet opnieuw gekorven wordt in het vlees dat in mijn gedachten in stukken en brokken in de houtklompen ligt. We houden er bij elkaar de moed in. Vooral Japie Emmerik en Vassie doen hun best, ze zingen zelfs af en toe. Ze zingen met moede stemmen. Ik voel ze zingen, ik voel het aan mijn mond. Mijn mondhoeken zijn zo flauw, zo moe, zo verlamd en die sneeuw bevriest alles zo en toch trillen mijn lippen mee met het zingen van Japie en Vassie. Sommigen lopen weer te fantaseren over het eten, dat ze vroeger gewend
Uren hebben we door een bos gelopen, uren die een eeuwigheid leken. Dan staan we ineens weer tussen wat huizen. In die hele witte wereld, die donkere huizenschimmen en verder alles verlaten. Daartussen wij, ellendigen, op weg naar de hel, het is iets zo onwerkelijks, dat ik in mijn gezicht moet knijpen om te weten of ik er ben. Maar mijn hand is een klomp ijs, mijn vingers gevoelloos. We staan hier stil, niet even, maar een hele tijd. Er is bier een soort pleintje tussen de huizen. Ik heb ineens de vaste overtuiging, in Abcoude te zijn, die keer dat we met de AJe' een nachtwandeling maakten en daar ook stonden te beraadslagen welke kant wij uit zouden gaan. Maar mijn voeten roepen me tot de werkelijkheid terug. Ik voel duidelijk dat mijn knieën zakken, lager gaan dan mijn enkels, en toch sta ik rechtop. Nee, ik leun tegen de kar aan. Mijn knieën gaan steeds hoog, laag, hoog, laag, zonder dat ik me beweeg. En dan weer merk ik dat ik nog maar gevoel heb tot aan mijn heupen. Daaronder is alles dood, koud, gevoelloos. Als we weer doorlopen heb ik moeite om mijn voeten langs elkaar voort te bewegen. We lopen onordelijk, dicht op elkaar gedrukt, je kunt niet vallen. Trillende knieën, gevoelloze handen, stijve wangen, ogen die niet open kunnen blijven.
Dan plotseling commando's. Bruno schreeuwt. We moeten een smal zijpad in. Daar zal je het hebben. Bram de Hond zegt, we worden hier allemaal doodgeschoten. Iedereen weet bet al. En niemand is er tegen in opstand, nu vinden we alles goed.
Maar dan is er een grote schuur, een enorme schuur'
er werd rust gegund. Dat was niet altijd het geval. Groepen waren er die, opgejaagd door SS'ers die bang waren in handen van de Russen te vallen (op menig traject kon men in het oosten kanonnen horen schieten), twee etmalen of langer aan één stuk door moesten lopen. Dan knalden er nog méér schoten dan bij andere transporten. Trouwens, in de rustperioden bezweken ook velen. De ca. vierduizend gedeporteerden die Blechharnmer verlieten, moesten een dag lang lopen voor zij voor de eerste keer boerenschuren werden binnengedreven. 'Het was'
s nachts', aldus later een der Nederlanders uit deze groep,
'zeer koud en'
s morgens moesten er telkens een honderd tot honderdtwintig man uit de schuren gehaald worden die bevroren waren of doodgetrapt. Die nachten in de schuren zijn niet te beschrijven Wij die het hebben meegemaakt, zeggen: men kan het nooit zo erg schilderen als het is geweest. De mensen werden gewoon gek en vlogen dan met hun schoenen over de hoofden van hun kameraden. Het eten was hopeloos. Er zijn mensen bij onze groep geweest die vier tot vijf dagen zonder eten zijn geweest. De anderen kregen twee of drie aardappelen of een klein stukje brood. Er waren mensen wier handen en voeten bevroren - het was iedere dag een ellendige troep die door de sneeuwstorm trok. Eenmaal zijn we in zo'n sneeuwstorm een verkeerde weg ingeslagen en hebben we tot'
s nachts twee à drie uur rondgedoold. Die nacht zijn er wel viertot vijfhonderd man verloren gegaan, het schieten van de SS op de arme mensen was niet van de lucht."
S. van den Bergh, di) uit Theresienstadt naar Auschwitz was gedeporteerd, werd geëvacueerd uit het al genoemde Aussenleonunando-Gieivoxz I en moest, evenals Rood, naar Blechhammer op weg gaan (daar werd hij bevrijd doordat hij zich had verborgen"), 'Zestien, zeventien uur', schrij ft hij, 'hebben we die eerste dag gelopen: een verzameling stumperds, met flegmonen, zweren, karbonkels, puisten en met verbanden bedekt. Velen hadden schoenen die niet pasten en onderweg gingen schaven of knellen. Zij liepen dan op blote voeten verder door de sneeuw of op vodden, met touwtjes of stukken ijzerdraad om hun enkels gebonden. Links en rechts liepen de SS-veedrijvers; met knuppels joegen ze de kudde op, achter ons klonken soms geweerschoten van het moord KOl/I 1/1Ill/do."
'Het was'
, aldus kort na de bevrijding de arts dr, E. A. Cohen die uit het Stammlooer van Auschwitz werd weggevoerd, 'één lange dodenweg. In het begin telden wij de lijken, maar wij raakten al gauw de tel kwijt. Mannen smeekten elkaar om elkaar te helpen. Er raakten vrouwen tussen onze groep verzeild, oude vrouwen en jonge vrouwen die op pantoffelliepen of op blote voeten en dan ondersteunde je ze twee, drie kilometer en tenslotte liet je ze ook weer los'
waarna vaak SS'ers naderden.
, B. Simmeren: 'Verslag'
(z.j.), p. Ia (GC). 2 Ook in Blechharnmer is door de SS getracht, alle achterblijvenden te vermoorden: er werden barakken in brand gestoken en er werd met machinegeweren op gevangenen geschoten. Velen die geweigerd hadden te vertrekken, kwamen om het leven. 3 S. van den Bergh: Deportaties. Westerbork, Tliercsienstadt, Ausclnoitz, Cleiroitz (1945), p. 77.
Hoeveel slachtoffers deze evacuatiemarsen in totaal hebben gevergd, is niet bekend. Sommige overlevenden hebben geschat dat er van de ruim negenduizend gevangenen waarmee zij Monowitz te voet verlieten, niet veel meer dan vierduizend het station te Gleiwitz hebben bereikt. GrossRosen evenwel was veel verder dan Gleiwitz en de lange trajecten naar Gross-Rosen vergden, schijnt bet, naar verhouding de meeste slachtoffers. Van ca. drieduizendtweehonderd gevangenen bijvoorbeeld die van het Aussenleommando ]aworzno bij Auschwitz naar Gross-Rosen moesten lopen, kwamen er na een tocht van zestien dagen niet meer dan duizend in Gross-Rosen aan, van de ca. vierduizend die uit Blecbhammer werden weggevoerd (onder ben, gelijk gezegd, vier- tot vijfhonderd gedeporteerden uit Nederland), niet meer dan twaalfhonderd, van ca. achthonderd die [aninagrube, een ander Aussenkommando van Auschwitz verlieten (een tocht van achttien dagen), niet meer dan tweehonderd.
Van de duizend uit ]aworzno geëvacueerden stierven er in Gross-Rosen zevenhonderd - hoevelen daar gestorven zijn van de twaalfhonderd die er uit Blechhammer aankwamen, is niet bekend, maar het moeten er velen zijn geweest. Gross-Rosen was een betrekkelijk klein, volstrekt vervuild kamp, waar de gehele kamp-hiërarchie was blijven bestaan uit misdadigers ('groenen'
) en asocialen ('zwarten'
). Het was een kamp dat in '41 en '42 de functie had gehad om er politieke gevangenen die er uit andere concentratiekampen heen waren gebracht, op korte termijn door die misdadigers en asocialen te doen liquideren, 'Ik ben'
, zo scbreef eind '46 een Nederlandse politieke gevangene, K. van den Berg, die in april '42 met ca. tweehonderd andere gevangenen naar Gross-Rosen was gestuurd,
'groenen'
of 'zwarten'
stierf er maar zelden een. Die aten zich dik en rond aan alles wat voor ons bestemd was."
Een tweede Nederlandse politieke gevangene, W. L. Harthoorn (hèm en van den Berg citeerden wij al in deel 8), werd midden mei '42 met o.m. honderdvijftig andere Nederlandse politieke gevangenen uit Buchenwald naar Gross-Rosen overgebracht - die Nederlanders waren er nog maar een week of er bevond zich, aldus Harthoorn, 'niemand'
onder hen, 'die niet op blote knieën de 400 kilometer terug naar de hel van Buchenwald zou willen kruipen."
Er zijn aanwijzingen dat Gross-Rosen in de loop van '43 een iets minder barbaars kamp werd, maar in de winter van '44 op '
45 stierven er meer gevangenen dan ooit tevoren. 'Dolblij waren we'
, aldus later een der Nederlandse geëvacueerden uit Blechhammer,
'een kamp te vinden waar we konden blijven, maar nog gelukkiger waren we in onze wanhoop, het kamp na vier of vijf dagen van ellendige marteling weer te mogen verlaten. Dit kamp heeft ons getoond dat ophangen en doodschieten niet de moeite waard is - wat wij hier te zien kregen, is voor een buitenstaander bijna niet te realiseren. Een barak zonder achterwand, zonder ramen, zonder vloer, en met een hele kleine uitgang werd ons aangewezen als verblijfplaats voor de tijd dat wij daar niet op appèl vertoefden, doch de eerste twee dagen moesten wij lijden, staande op de zachte leem, wegzakkend tot de enkels, geslagen met gummislangen die met ijzerdraad doorvlochten waren, steeds maar antretend en ab/re/end onder knallende zwepen."
'De appèlplaats'
, aldus een tweede Nederlander, 'was een en al modder'
(gevolg van de inmiddels ingevallen dooi) 'en in het algemeen kan gezegd worden: wie achteraan liep, werd doodgeslagen, wie in het midden stond, doodgedrukt en als de voorsten vielen, dan werd er gewoon overheen gelopen."
'Een slechter kamp dan Gross-Rosen'
, aldus een derde,J.
het gebeurde wel dat zieken die met de hooivork waren opgeprikt, in de ketels van het kampcrematorium werden geschoven hoewel zij nog niet waren overleden.
De Blechhammer-groep kreeg in Gross-Rosen maar weinig te eten en moest op dat weinige tot diep in de nacht wachten. De eerste keer dat brood werd uitgereikt, waren er drie porties te weinig. De Kapo die voor het uitdelen verantwoordelijk was, vroeg toen of de drie gevangenen die nog geen brood hadden ontvangen, naar voren wilden treden; zij deden dat en werden ter plekke door de Kapo met de steel van een houweel doodgeslagen.
Gebeurtenissen als deze waren het, die mèt de afgrijselijke situatie in het kamp, de gevangenen die verder zouden worden getransporteerd, met opluchting het bericht deden vernemen dat er voor ben treinen gereed stonden. De overlevenden uit de Blechhammer-groep en uit de groepen die uit karnpen als ]aworzno en faninagrube waren gearriveerd, maar ook nog overlevenden uit andere transporten, bijvoorbeeld uit het 'goede'
vrouwenkamp Hundsfeld bij Breslau (van de ruim tweeduizend vrouwen die dat kamp hadden verlaten, waren op de voettocht naar Gross-Rosen ca. zeshonderd bezweken of doodgeschoten), bleven niet langer dan vier of vijf dagen in Gross-Rosen. De treinen die zij vervolgens bestegen, bestonden uit veewagons of (open) kolenwagons.
E. A. Cohen was een van de uit Auschwitz geëvacueerden die in Gleiwitz ingeladen werd, 'in open kolenwagons'
, aldus zijn verslag,
'met honderdtwintig man in één wagon, d.w.z. met honderdtwintig wilde beesten.
De brutalen hebben de halve wereld en zo namen hier vijf-en-twintig brutalen een derde van de wagon in beslag, terwijl vijf-en-negentig anderen maar moesten staan. Het waren natuurlijk de promineriten die zaten, beschermd door de SS die
Vijf dagen en vijf nachten hebben wij in de trein doorgebracht en ik heb toen aan den lijve ondervonden wat een acute psychose is. Het draaide je, je kon niet links, je kon niet rechts. Je kunt het je ook wel voorstellen dat iedereen wild werd. Er kwam geen eten en er kwam geen drinken. Op de spoorwegemplacementen hebben wij de machinisten van de treinen gesmeekt, ons een beetje condenswater te geven. Velen warenlaf en gaven niets, maar enkelen die minder laf waren, gaven wat water. Maar dat lauwe vocht verfriste je niet. !-Iet had een verschrikkelijk vieze smaak. Toch werd er gevochten om een slok. En als ik nu een hond op straat zie met zijn tong uit zijn bek, dan moet ik er altijd aan denken dat ik ook zo gestaan heb, want als het sneeuwde, stak je je tong uit, opdat er maar een paar vlokjes in je mond zouden komen. Je stond met je mond open en het is opmerkelijk, als dan de sneeuw in dikke vlokken dwarrelde, hoe weinig vlokken er in je mond kwamen.
Nu en dan werd toegestaan dat er één of twee mensen uit de wagon gingen om sneeuw te balen. Dat gevecht om een hap sneeuw! Wie kan zich voorstellen dat je nog om sneeuw moet vechten'
Deze tocht heeft tenslotte wel heel erg op mij ingewerkt. Op een nacht heb ik niet veel meer geweten, maar de volgende morgen zei Löffler, een Duitse Jood, een tandtechniker, tegen mij dat hij die nacht mijn leven had gered. Alles is mogelijk. Ik weet alleen dat ik het gevoel had, dat ik alsmaar moest lopen, van het ene eind van de wagon naar het andere, dat ik er niet door kon komen en dat ik een brug op moest, maar dat ik er niet op kon komen, dat overal de weg versperd was en dat ik verschrikkelijk moe was.
Ik had namelijk pech dat ik niet tegen een wand stond, zodat ik niet konleunen en als ik wou zitten, moest ik gehurkt op mijn knieën zitten en als je dan even niet zat, dan ging die hele zaak weer in beweging. Stond je niet op tijd op, dan werd je gewoon vertrapt door al die mensen.
Wij waren erg blij als er iemand vertrapt was, want dan ging het een-tweedrie-hoepla uit de wagon en hadden wij weer wat meer ruimte. En zo waren wij ook blij als er iemand doodgevroren was."
De trein die Cohen vervoerde, kwam in Mauthausen aan.
Sebil Minco, lid van de Geuzengroep, die als Joods politiek gevangene naar Auschwitz was gestuurd en daar, omdat hij politiek gevangene was, niet mocht worden vergast, werd uit Gross-Rosen getransporteerd in een trein die gedeeltelijk uit kolenwagons, gedeeltelijk uit veewagons bestond - ook hier werden in elke wagon honderdtwintig man gepropt. 'De laatste twintig'
, schrijft Minco (hij kwam met ongeveer twintig
, 'Verslag van mededelingen van E. A. Cohen', XII, p.
'moesten er letterlijk ingeslagen worden en toen iedereen in een open of dichte wagon zat, begon een van de verschrikkelijkste reizen, die ik ooit heb meegemaakt. Het tart alle beschrijving. De wagons waren gesloten en aan beide kanten was een klein luik uitgezaagd, dat zwaar getralied was. Wij kregen niets te eten en moesten onze behoeften in de wagon doen. Wij gebruikten daarvoor etensbakjes.
Het was halfdonker in de wagon, zodat men niet goed kon zien waar en op wie men stond. Men stelle zich de gemoedstoestand voor van honderdtwintig man die op misschien I2 vierkante meter vijf dagen moeten huizen zonder eten en drinken, zonder gebruiken, die zelfs de meest primitieve mens eist. Honger, kou, alle omstandigheden werkten mee om iedereen zo prikkelbaar mogelijk te maken. Niemand kon iets van de ander verdragen. Dus kreeg men het toneel, dat honderdtwintig uitgemergelde, geïrriteerde mensen vochten om een plaatsje, terwijl ze nog niet konden hebben dat een ander de knie in hun rug zette. Er werd geschopt, geslagen in het wilde weg. De wagon was halfdonker en een aantal mensen, meestal het groepje van de sterksten, regeerde. Met hun krachtige armen maaiden ze in de wagon in het rond, niets en niemand ontziend, om dan zichzelf languit op de grond te leggen. De rest van het gezelschap, door de overheersers in de hoek gedrukt, hield zich dan nog niet rustig, maar sloeg er onderling ook nog op. Zo nu en dan zag men een mes flikkeren, waarop dan even later een kreet volgde of zag men dan een of andere gemeen kijkende Hongaar of Pool zijn houten schoenen uittrekken en hiermee iemand, die hem in de weg zat, de hersenpan verbrijzelen. De lijken werden in een hoek gelegd en als hoofdkussen gebruikt, bewust of onbewust. Soms lukte het de sterkste om een van de kleine getraliede vensters er uit te breken en daar werden dan de lijken uitgesmeten. In de wagons die zo'n open venster hadden, was men nog het beste af. Men kon dan zijn behoeften doen in een eetschotel en deze door het venster leeggooien.
Het laatste gedeelte van de trein bestond uit open veewagons. Stikte men bij ons in de wagon bijna van benauwdheid, in een andere bevroren ze van de kou, die misschien nog erger is dan de honger. Tientallen kregen bevroren ledematen en even zovele tientallen moesten in elke wagon overboord gesmeten worden, daar ze onder de slagen van hun lotgenoten bezweken waren.'
De trein die Minco vervoerde, kwam in Dachau aan.
Slechts van een aantal treintransporten weten wij hoeveel gevangenen onderweg bezweken. Naar verhouding waren er de minste slachtoffers in de treinen die het station Auschwitz verlieten. Heel begrijpelijk: die
1 S. Minco: Gevangene 136862 vertelt ... , p.
'Op een bitterkoude dag in februari, met echt Buchenwaldse mist', aldus de socialistische journalistJ. van Looi, die in april' 43 als uitvloeisel van het Englandspiel was gearresteerd,
. . . In de paardenstalbarakken. normaal bewoonbaar door vierhonderd man, werdcri duizend, twaalfhonderd man samengeperst. Twaalfhonderd lichamelijke wrakken, geestelijk gedegenereerden. De honger had van deze ongelukkigen slechts weinig menselijks overgelaten. Bij het eten uitdelen overvielen zij met hun zwakke krachten de etensdragers en daarbij verleende de wanhoop hun zulk een moed en taaiheid, dat de gevangenenpolitie met gummiknuppels niet eens in staat was om de etensketels te verdedigen. Vele malen zagen wij die Lagerschutz met aan flarden geslagen einden gummikabel ... terugkeren."
Volgens een Engelse gevangene in Buchenwald kwam er één treintransport van Auschwitz-gevangenen aan van wie achthonderd in de wagons waren gestorven - driehonderdvijf-en-zeventig stierven er voor zij in de paardenstallen een plaatsje hadden gevonden en binnen vieren-twintig uur stierven er nog eens vijfhonderd. 'Ta ioork in the Desin fation durinç this period u/as almost unbearable.. We (were) working all the time ill all atmosphere of gas-gangrene, rotting wounds and dysentery. But even if {here u/as no way of saving them' (de aankomenden), 'the callousness, et/en cruelty, with which they were treated by the prisoners working there was hard to forgive." Hoe het in Buchenwald in de desinfectie-barak toeging, wordt beschreven in een relaas van een Nederlandse gedeporteerde wiens trein uit Gross-Rosen ontladen werd in het niet ver van Buchenwald gelegen stadje Weimar. 'De doden'
, schrijft hij,
'moesten door ons meegenomen worden langs de spoorlijn die een dag tevoren gebombardeerd was en na een klein kwartier lopen kwamen we op een plaats waar honderden lijken lagen en waar wij de onze bij moesten deponeren onder het commando van hier das Dreck abschmeissen.
Uren moesten we toen wachten op een aparte trein die ons van Weimar naar Buchenwald bracht en toen wij daar aankwamen, waren we een minuut oftwintig te laat om die avond het kamp nog te mogen betreden. We werden toen metJ.
Uit het z.g. Kleine Lager van Buchenwald waarin zij waren terechtgekomen (het gold als een quarantaine)", werden de overlevende geëvacuJ.J.vertrouwde sfeer van menselijkheid en orde; een veilig onderdak; gevoel van vrede en geborgenheid ... 't'een ontzettend kamp'
, aldus een der geëvacueerden,
'iets vreselijks. Er was geen water en dus konden we ons niet wassen Er waren zesduizend à zevenduizend mensen waarvan er enige honderden per dag gedood werden.'
De modder lag er decimeters hoog Wij hebben verschrikkelijk hard moeten werken Wij hadden een vreselijke Block-oudste, die de mensen liet ophangen voor heel kleine vergrijpen. Als hij ze niet liet ophangen, werden ze doodgeslagen."
In Sachsenhausen werden geëvacueerden die er met treinen aankwamen, hetzij uit Auschwitz, hetzij (na de voettocht) uit Gleiwitz en Loslau, in twee groepen gesplitst: zij die nog konden werken, werden doorgezonden naar Flossenbürg of Mauthausen, zij die niet meer konden werken, naar het Hàjtlingslager van Bergen-Belsen.
Bij de vrouwelijke gedeporteerden werd een soortgelijke splitsing aangebracht in Ravensbrück, met dien verstande dat diegenen die nog konden werken, naar Aussenleommandos van Ravensbrück werden gezonden. Zij die niet meer konden werken, verdwenen naar het Frauenlager van Bergen-Belsen.
Evenals in Buchenwald het geval was geweest, waren de geëvacueerden in Sachsenhausen, Ravensbrück, Flossenbürg en Mauthausen eerst in de quarantaine-barakken terechtgekomen. Daar waren velen gestorven.
van een gastvrij vertrek' Hemelrijk, een classicus, ging er aan twee groepjes Nederlandse gevangenen Jes geven in het Latijn (uit de Häfilingsbücherei had een gevangene hem een bloemlezing van Latijnse verzen doen toekomen): een groepje beginnelingen en een groepje gevorderden. 'Deze lessen'
, zo schreef hij, 'zijn de merkwaardigste geweest die ik in mijn leven gegeven heb. De maand maart was ongekend mooi. We hadden tijd na de arbeid en spijbelden ook vaak op een zonnige dag (want de discipline was zeer verslapt). Dan werden banken en kratjes naar buiten gesleept en zaten er veel, soms met ontbloot bovenlijf, zich te koesteren in de milde voorjaarszon. Wij gingen in een kringetje zitten en lazen Latijnse poëzie in volle gemoedsrust, alsof we met vakantie waren.' (J. Hemelrijk: Zeven maanden eoncentratie kamp (1952), dl. III: Buchenwald, p. 49-50,56) , De schatting is vermoedelijk te hoog; wij weten slechts dat in de periode eind '44-begin april '
45 (het Dora-complex werd toen geëvacueerd) in het complex op zijn minst zesduizend gevangenen om het leven zijn gekomen. 2 'Verslag van mededelingen van E. Halverstadt' (25 febr. 1947), p. 12 (GC).