Het was de zekerheid dat men, als men achterbleef, zou worden gedood, die de gevangenen, mannen en vrouwen, noopte het uiterste van zichzelf te vergen. Meestal werden diegenen die niet verder konden, ter plekke met een nekschot afgemaakt, soms werd hun de scbedel verbrijzeld, soms werden gevangenen die overdag plaats hadden kunnen nemen in wagentjes van de SS, de volgende morgen opgeroepen zich te melden waarna zij allen onverhoeds werden afgemaakt, soms ook werden boeren door de SS gedwongen, uitgeputte gevangenen die naast de weg waren gaan liggen, met sleden op te halen - die gevangenen werden dan op een hoop gesmeten waar SS'ers enkele handgranaten op wierpen. Er waren gevangenen, niet zo weinigen, scbijnt het, die in het nachtelijk duister konden vluchten of die, als men's nachts in boerenscburen was gepropt, zich daar 's morgens, wanneer het sein tot vertrek werd gegeven, verstopten - velen van die vluchtelingen ontvingen hulp van de plattelandsbevolking. Die hulp kreeg men dan eerder van Polen dan van Duitsers - onze indruk is dat onder de vluchtelingen maar weinig Nederlandse gedeporteerden zijn geweest van wie immers vrijwel niemand Pools sprak. Wie niet kon vluchten, moest doorlopen, uur na uur, dag na dag.