Wij hebben aan het Neuengamme-complex speciale aandacht besteed omdat, gelijk gezegd, na de evacuatie, begin september '44, van de gevangenen uit Vught naar Sachsenhausen en Ravensbrück, Neuengamme het enige concentratiekamp was waar Nederlandse gevangenen naar toe werden gezonden. Er zaten overigens begin september '44 al Nederlanders in de complexen van Sachsenhausen, Ravenbrück en Neuengamme en bovendien, afgezien nog van de complexen van Auschwitz en Gross-Rosen welke wij al behandelden, nog in andere: in die van Dora, Buchenwald, Dachau en NatzweiIer; dan waren er nog de Joodse groepen in het Altersghetto Theresienstadt en in het Austauschlaoer Bergen-Belsen.
Eerder gaven wij weer dat zich in de concentratiekampen in Duitsland midden augustus '44 bijna negen-en-twintighonderd mannelijke en ruim tweehonderd vrouwelijke Nederlandse Schutzhäfilinge bevonden: ca. een-en-dertighonderd in totaal dus. Daar kwamen in Duitsland ten westen van de Odcr-Neisse-Iijn in die laatste oorlogswinter talrijke Nederlandse gevangenen bij: ca. drieduizendvierhonderd in het complex-Neuengamme, in Ravensbrück ruim zeshonderdvijftig vrouwen uit Vught en onbekende aantallen uit Auschwitz en Gross-Rosen, in Sachsenhausen ca. tweeduizendvijfhonderd mannen uit Vught en onbekende aantallen uit Auschwitz en Gross-Rosen - andere, ook onbekende aantallen geëvacueerden uit Auschwitz en Gross-Rosen belandden in het Frauenlager van Bergen-Belsen, in Dora, in Buchenwald, in Flossenbürg, in Dachau, in Mauthausen. Hoeveel waren die onbekende aantallen als men ze bij elkaar telt? Er zijn in totaal volgens onze schatting onder de gevangenen die de complexen van Auschwitz en Gross-Rosen moesten verlaten, misschien tweeduizendvijfhonderd uit Nederland gedeporteerden geweest; dat de helft hunner de verschrikkingen van de evacuatietransporten heeft kunnen doorstaan, lijkt een ruime schatting.
Het is ons niet mogelijk, hier de wederwaardigheden in de laatste oorlogswinter weer te geven van de groepen Nederlandse -gevangenen in al die concentratiekarnp-cornplexen welke wij zoj uist noemden: er zijn niet voldoende gegevens. En als die er wèl waren, wat zou dan hun weergave anders worden dan een reeks variaties op een-en-hetzelfde thema? Wij betwijfelen of dat in ons algemene werk zin zou hebben. Trouwens, in de aanhef van dit hoofdstuk gaven wij al een beeld van de elementen die karakteristiek waren voor wat wij 'de derde fase'
in de geschiedenis van de Duitse conccntratiekampcn in de Tweede Wereldoorlog hebben genoemd en wat wij i n de voorafgaande
Wij kunnen niettemin aan die andere kamp-complexen niet geheel voorbijgaan. Voordat wij bij een belangrijk feit stilstaan dat alle Nederlanders in de concentratiekampen in Duitsland in de laatste oorlogswinter pijnlijk heeft getroffen (het feit dat zij, in tegenstelling tot gevangenen van andere nationaliteiten, nauwelijks voedselpakketten ontvingen), willen wij weergeven wat ons bekend is over enkele relatief grote groepen: de geëvacueerden uit Vught, de geëvacueerden uit Natzweiier (de Nacht und-Nebel-gevangenen), de geëvacueerden uit het Auschwitz-complex en de groep die opgesloten zat in het Austauschlager Bergen-Belsen - schrijven wij over deze groepen, dan komt vanzelf de algemene situatie in de desbetreffende kamp-complexen aan de orde. Wat in al die kamp-complexen in de slotfase van de Tweede Wereldoorlog is geschied, vindt pas zijn logische plaats in het hoofdstuk over Duitslands ineenstorting.
Op twee achtereenvolgende dagen: S en 6 september '44, werden de gevangenen uit het concentratiekamp Vught met treinen naar Duitsland overgebracht: op de yde alle mannelijke Schutzhäfilinge, op de 6de de overige gevangenen (op enkele uitzonderingen na), onder hen de vrouwen. De mannen die op de yde op transport gingen, hadden slechts mee kunnen nemen wat zij in hun zakken of sokken hadden kunnen opbergen, het transport van de öde kreeg eten mee - geen drinken.' Op beide dagen tezamen werden tweeduizendachthonderd mannen afgevoerd (onder hen enkele honderden Belgen en Fransen) en ruim zeshonderdvijftig vrouwen. Voor beide transporten werd gebruik gemaakt van gesloten goederenwagons - in de meeste daarvan waren zeventig tot tachtig gevangenen opgesloten. In sommige wagons werd met gemeenschappelijk goedvinden een 'leider'
benoemd om de onvermijdelijke twisten wist bij te leggen, in andere geschiedde dat niet en daar kon dan het ongemak van de lange reis (zij duurde drie etmalen) tot felle ruzies leiden. In de afgesloten ruimten werd het spoedig benauwd, zodat
'ongelofelijke taferelen'
afspeelden: 'ieder drong op; er werd geslagen en geschreeuwd en het bleek wel, welke beesten in de mensen huisden.'
I Het transport van de 6de kreeg niets te drinken, 'de dorst die wij hadden, was', aldus een gevangene, 'niet om uit te houden. Ik had steeds een knoop in mijn mond. Wij durfden het brood niet op te eten, uit angst dat we zouden stikken."
'Naast de benauwdheid was'
, schreef later een der vrouwen van het transport van de 6de,
'de afwezigheid van water wel het ontzettendst. In elk station jammerden we om drinken en af en toe werden, op de perrons, door medelijdende soldaten wel eens enige van onze pannetjes gevuld; er ontstonden dan ... zulke vechtpartijen dat er heel wat van dit kostbare nat gemorst werd."
Wij willen eerst deze ruim zeshonderdvijftig vrouwen volgen.
In hun Vughtse kampkleding (blauwe overalls met blauwe hoofddoeken) stapten zij bij Ravensbrück uit de trein. Geradbraakt voelden zij zich maar niet gebroken. In rijen van vijf passeerden zij zingend de SS-wacht van het concentratiekamp. 'We waren trots op jullie, zoals je binnen kwam marcheren', kregen zij later van Nederlandse vrouwen te horen die toen al in Ravensbrück gevangen zaten, 'jullie houding was zo fier."
Het transport uit Vught werd in eerste instantie niet in een barak ondergebracht maar in een grote tent met stro op de grond, dat wemelde van luizen en vlooien, en naar die tent op weg kregen de vrouwen beelden te zien welke zij in Vught nooit hadden aanschouwd: geen barak passeerden zij of magere vrouwen met armen als van skeletten smeekten om eten; aan sommigen wierpen de vrouwen wat brood toe - prompt verschenen SS-Aufseherinnen die de bedelaressen wegranselden.
In de tent was het niet om uit te houden: voor de luizen en vlooien op de vlucht, gingen de vrouwen uit Vught in de openlucht slapen. Na twee dagen werden zij ingeschreven. Daarbij werden hun al hun bezittingen, ook de Vughtse kampkleding, afgenomen - zij kregen niet meerJ.J.'c.
Wat die laatste, de Aussenkommandos, betreft, weten wij slechts met zekerheid dat eind september ca. vijftig vrouwen die in Vught in het Philips-Kommando hadden gewerkt, overgebracht werden naar Reichenbach en enige tijd later omstreeks tweehonderd andere vrouwen naar een Aussenkommando van Dachau in München.
In Reichenbach bevonden zich, zoals eerder bleek, reeds ca. vierhonderdvijftig Joodse mannen en vrouwen die uit Vught eerst Auschwitz waren binnengevoerd. Het (nogal primitieve) kamp waarin de vijftig vrouwen terechtkwamen, bleek tevens een opleidingskamp te zijn voor SS-Aujseherinnen. Het werd steeds voller: niet alleen de Joodse vrouwen uit Vught kwamen er in terecht maar ook Poolse en Hongaarse Jodinnen. Van het kamp uit moest in verscheidene fabrieken (die van Telefunken was er een van) hard worden gewerkt, 'we hadderi'
, aldus een van de vrouwen uit Ravensbrück, 'altijd honger, maar vergeleken bij later was 't eten niet slecht.'
I Voorzover ons bekend, is van alle in het Aussenkom manda-Reichenbach tewerkgestelde Nederlandse vrouwen aldaar in de vier-en-een-halve maand dat zij er waren, niet één overleden.'
Ook de ca. tweehonderd vrouwen die naar een zich in München bevindend Aussenkoinmando van Dachau werden gezonden, kwamen in een relatief gunstige situatie terecht. Samen met ca. driehonderd Poolse vrouwen (geëvacueerden uit Warschau) en enkele vrouwen uit Joego
'switched off the colweyor bell. Thev crossed their arms and when the Conunandam IIlelJl from aile to the other, completely beside himself, askillg lIJhy Ihey If/ere 1101 II'O/'killg, Iii was gillen the answer; 'Because we don't want to al1y more.' A strike in a munition factory, a strike of concentrationcamp-prisoners! II was something completely unheat.i of>
straffen (was zoiets in andere kampen gebeurd, dan zouden diegenen die voor de staking verantwoordelijk waren gesteld, onmiddellijk zijn opgehangen) bleven alleen achterwege doordat, schijnt het, op het rapport over deze zaak niet tijdig werd gereageerd door het SS- Wirtschafts IIl1d Veru/altunoshanptamt en de SS-offIcier die als Kommandant van het Aus senkommando optrad, niet geïnteresseerd was in een spoedige afhandeling. Voorzover ons bekend, zijn onder deze omstreeks tweehonderd Nederlandse vrouwen in het geheel geen slachtoffers gevallen."
Veelongunstiger was de situatie voor de vrouwen die in Ravensbrück moesten blijven. De barakken werden er van maand tot maand voller, de rantsoenen van maand tot maand kleiner. Veel vrouwen werden ziek, vooral als gevolg van de moordende appèls, en konden niet langer werken. Dan dreigde voor hen het gevaar dat zij uit de groep van diegenen die niet bij een bepaald Kommando waren ingedeeld, geselecteerd zouden worden. Die geselecteerden werden naar een dicht bij Ravensbrück gelegen, kleiner kamp overgebracht, Uckermark, waar zij vrijwel niets te eten kregen, waar de SS-Atifseherinnen als hellevegen optraden en waar van tijd tot tijd nieuwe selecties plaatsvonden - velen werden naar het kamp Ravensbrück teruggebracht waar zij èf doodgeschoten werden èf in een primitieve gaskamer vermoord (geschat wordt dat in de gaskamer van midden januari tot midden april tussen de vijf
J Ella Lingens-Reiner: Pl'isollerojjear(I948), p. T70. 2 De groep werd eind april door de Lagerleommandant naar een plaats buiten München gevoerd. "There it rained', aldus Ella Lingens-Reiner, 'he left them in a bam, dressed in civilian clothes and u/ent off 01'1 his bike. On the folloiuing day the French came.'
Wij vermelden tenslotte dat begin maart in Ravensbrück een speciaal transport werd gevormd van vrouwelijke politieke gevangenen die als Nacht-und-Nebel-gevangenen behandeld moesten worden; dat transport, waarbij zich vijf-en-dertig Nederlandse vrouwen bevonden, werd naar Mauthausen overgebracht.
Nu de mannen van het transport uit Vught.
Zij werden niet in het hoofdkamp Sachsenhausen opgenomen maar moesten na aankomst marcheren naar de grote montagehal van de HeinkeI-vliegtuigfabrieken die op ongeveer 8 km van Sachsenhausen lagen. Het gehele fabriekscomplex was in april '44 door een Geallieerd bombardement zwaar beschadigd maar de montagehal was toen vrijwel intact gebleven. In die immense, sombere en tochtige hal waren, toen de mannen uit Vught er werden binnengebracht (alsook andere Nederlandse mannen die afkomstig waren uit de gevangenis te Rijssel en uit diverse tuchthuizen in het Rijnland), al duizenden uit Warschau geëvacueerde Polen aanwezig, 'velen'
, aldus een der Nederlanders, 'afkomstig uit de donkere wijken van deze Oosteuropese stad'
- 'iedere avond'
werd met die Polen gevochten 'om een deken of een ledige krib'
(er waren èn te weinig dekens èn te weinig kribben),
"s middags bij het eten dezelfde gevechten om een schotel. Meestal wonnen de Polen. Zij aten dan het eerst, likten de schotels grondig schoon en zonder dat deze gewassen konden worden, moesten daarna de Hollanders er uit eten. Machteloos waren we, ook als we zagen dat het toch al karige eten oneerlijk verdeeld werd. Werk was er vrijwel niet."
De gevangenen moesten elke dag urenlang op appèl staan (bij elkaar meestal zes uur lang) en voor de rest diende ieder te zien hoe hij, zonder
I 'De Visser'
in Den vijand u/ederstaan, p.
Voor werk werd spoedig gezorgd. Er verschenen in de Heinkel-hal ambtenaren van de Arbeitseinsatz en bedrijfsleiders. Zij vroegen om geschoolde arbeiders. Slechts weinigen meldden zich. Daarop werd de gevangenen eenvoudig aangezegd, naar welk Aussenkommando zij zouden worden overgebracht. Wie dan de Heinkel-hal verliet, verloor al zijn bezittingen en kreeg in ruil slechts de gestreepte concentratiekampkleding. Zo werden omstreeks vierhonderd (volgens sommigen: tweehonderd) mannen uit Vught samen met ongeveer tweehonderd andere gevangenen van diverse nationaliteit naar Rathenow-Heidefeld gestuurd, ca. 70 km ten westen van Berlijn, waar zij tewerk werden gesteld in de Arado-vliegtuigfabriek.' Andere mannelijke gevangenen uit Vught werden naar de Klinker-Werke van Sachsenhausen gedirigeerd, ca. vijfhonderd verdwenen midden oktober naar Neuengamme, nog anderen werden doorgestuurd naar Buchenwald en naar de mannen-afdeling van Ravensbrück, ook bleven er Nederlanders in de Heinkel-hal achter als leden van het Kommando dat werd ingezet om in de chaos die door het Geallieerde bombardement was ontstaan, weer enige orde te scheppen, later ook elders in het fabriekscomplex toen daar weer kon worden gewerkt.
Het schijnt dat er eind oktober vari de ca. tweeduizendvijfhonderd Nederlandse mannen die zich begin september in de Heinkel-hal hadden bevonden, nog ongeveer driehonderd over waren voor wie men nog geen bestemming had gevonden - de meesten van die driehonderd werden in het hoofdkamp Sachsenhausen opgenomen; daarheen waren uit de Heinkel-hal ook al anderen overgebracht.
Hoeveel Nederlanders zaten er in dat hoofdkamp?
Eind augustus '44, naar het schijnt, ca. driehonderdvijftig. Daarbij kwamen dus, formeel, de uit Vught geëvacueerde mannen en de uit Rijssel en uit het Rijnland overgebrachte Nederlandse gevangenen, bij
'in de winter 1944-1945 achttienhonderd.'!
'Winter '
44-'45'
moet dan, dunkt ons, begrepen worden als: eind '44begin '
45, want eind januari en begin februari vonden uit Sachsenhausen, waar toen een deel van de evacuatietransporten uit Auschwitz binnenkwam, grote transporten naar andere kampen plaats (transporten die de hele maand februari en ook in maart werden voortgezet), waarbij ook groepen Nederlanders Sachsenhausen verlieten. Zieke gevangenen werden bij duizenden naar het HäJtlingslager van Bergen-Belsen gezonden, valide gevangenen naar Buchenwald, Flossenbürg en Mauthausen. Midden april '45 waren in het hoofdkamp nog ca. negenhonderd Nederlanders over.
De verklaringen van de Nederlanders die na september '44 in Sachsenhausen opgesloten waren, maken er geen melding van dat in de periode tot de evacuatie van het kamp (21 april '45) grote aantallen Nederlanders zouden zijn overleden- - dat kan hebben samengehangenJ. J.J.
Naar dat Häfilingslager verdwenen begin maart '45 ook twee Nederlanders die zich in Sachsenhausen bij uitstek verdienstelijk hadden gemaakt door er van de vierhonderd SD-dossiers tegen politieke gevangenen die uit Vught waren geëvacueerd, ongeveer driehonderd te laten verdwijnen: dit waren joop Zwart, een in december '41 gearresteerde, communistische illegale werker, die in Sachsenhausen met steun van de communistische kamphiërarchie Vorarbeiter was geworden in het aan de Politische Abteilung toegevoegde Kommando, en de liberale voorman prof. dr. B. M. Telders, die, uit Vught overgebracht, in Sachsenhausen spoedig een van Zwarts naaste medewerkers was geworden. In deel 8 vermeldden wij reeds dat in Sachsenhausen eind januari verdenking rees tegen Zwart en Telders en dat zij door een toeval aan de uitvoering van hun doodvonnis ontsnapten. Met hulp van andere gevangenen konden zij toen onder een andere naam in Sachsenhausen als het ware onderduiken. Met dat alleek het hun veilig, niet daar te blijven. Zij lieten zich begin maart op een lijst plaatsen van gevangenen die naar Bergen-Belsen zouden worden overgebracht. Op 6 apriloverleed Telders daar aan vlektyphus. Edouard de Nève, een van de eerste 'pilotcnhelpers'
(en bovendien de man die in de lente en zomer van '41 de publikatie van Vrij" Nederland had voortgezet), in de herfst van '41 gearresteerd en na tal van wederwaardigheden in september '
44 uit Vught in Sachsenhausen beland I,In juli '44 was hij naar Nederland teruggestuurd. Daar bevond hij zich in het concentratiekamp Vught'Ik heb nooit bij iemand in het kamp een gelijkmatiger en beter moreel aangetroffen dan bij Telders. Hij vond altijd een argument om de mistroostigen op te beuren, om de ontmoedigden weder te bemoedigen."
De meeste gevangenen van Natzweiler, onder hen ca. driehonderdvijftig Nederlandse Nacht-und-Nebel-gevangenen 2, werden begin september, toen het er naar uitzag dat de Amerikanen spoedig de hele Elzas zouden bevrijden, naar Dachau overgebracht - ca. driehonderd gevangenen, onder hen ook enkele Nederlanders, bleven achter om het kamp op te ruimen. Die opruimingswerkzaamheden werden na enkele dagen gestaakt, toen bleek dat de Wehrmacht troepen wilde legeren in de barakken; nadien duurde het nog een kleine drie weken voordat de laatste driehonderd gevangenen (zij waren in tenten ondergebracht in de steengroeve en werden bewaakt door Franse fascisten) ook naar Dachau werden getransporteerd. Alle Natzweiiers werden daar eerst in de overvolle quarantainebarakken opgenomen - elke barak, berekend voor vierhonderd gevangenen, herbergde er omstreeks achttienhonderd.
Niet anders was het in de barakken van het eigenlijke kamp. Veertienhonderd priesters en predikanten (Dachau fungeerde van eind' 39 af als concentratiekamp waarin alle priesters en predikanten werden opgesloten) die voordien drie barakken tot hun beschikking hadden gehad, behielden er slechts één: Block 26. 'We sliepen'
, aldus een Nederlandse priester, 'dicht aaneengedrukt op de harde vloer, zonder stro of strozakken; we sliepen op tafels en schragen."
Van het bij uitstek strenge regime dat Dachau tot eind '42 had gekenmerkt, was eind '44 niet veel meer ,over. Een geestelijke uit Putten die in Ladelund was terechtgekomen maar eind november naar Dachau werd overgebracht (' Ordnung muss sein!'), constateerde er dat de behandeling in dat 'beruchte kamp'
meeviel: 'Geslagen werd er naar verhouding
'genomen'
en ze duurden nooit langer dan een kwartier.'!
Maar het voedsel! Maar de epidemieën! Gelijk eerder weergegeven, daalde de calorische waarde van de dagrantsoenen in Dachau van ruim 1000 in september '44 tot ca. 530 in april '45. Dat zijn gemiddelden: de kamp- 'aristocratic'
en de kamp- 'middenstand'
had aan niets te kort, het kamp- 'proletariaat'
kreeg minder dan waarop het recht had. Vooralonder die verzwakte 'proletariërs'
vielen er doden toen in december de vlektyphus Dachau bereikte. In maart noteerde Nico Rost:
'Nu ik dag-in, dag-uit met de dodenlijst van Block tot Block ga (vaak zelfs tweeof driemaal), weet ik met stellige zekerheid dat honger de voornaamste oorzaak van het grote sterven is.
In Block 2, waar de meeste Duitsers liggen: bijna geen doden. Ze zijn al heel lang in het kamp, hebben 'goede'
Kommandos en dus ook meer te eten.
In Block 14: geen doden. Daar ligt het keukenpersoneel.
In Block 18: bijna geen doden. Het Block van de Tsjechen, wier pakketten tot nu toe nog aankomen.
In Block 26 (het geestelijken-Block): bijna geen doden. Ze hebben heel lang en heel veel pakketten ontvangen; een groot aantal van hen ontvangt ze nog.
Overal elders: doden - doden - doden."
Doden, niet alleen door de vlektyphus en de hongerziekte maar vaak ook door de dysenterie. Dachau had, zoals eerder bleek, aparte barakken waar de vlektyphus-patiënten aan hun lot werden overgelaten - het kamp had óók een' Scheisserei-Block '. Rost liep er begin maart naar binnen,
'maar kon het in deze lucht niet langer dan vijf minuten uithouden. Alles ruikt hier naar uitwerpselen, naar urine, naar bevuilde lakens en natte matrassen.
Vanaf de bovenste bedden druipt de urine naar beneden - en niet alleen urine! Het sijpelt door in de benedenrijen waar ze ook in natte, bevuilde bedden liggen.
Ergere ellende is niet denkbaar.
De meeste zieken hebben hier geen weerstand meer. Ze liggen stil voor zich uit te staren, laten alles lopen en wachten slechts op de dood."
Geschat wordt dat in Dachau van eind december tot eind april een derde van alle gevangenen bezweek, 'ook precies'
, aldus een aldaar
1 P. de Ruig in Het drama van Putten, p. 285. 2 Nico Rost: Goethe in Dachau, p. 208. 'A.v., p.'een derde van ons contingent Hollanders."
Enkele dagen voor de bevrijding stonden in Dachau, de Aussenkommandos inbegrepen, achthonderdzes-en-dertig Nederlanders ingeschreven - zijn er dus in het hoofdkamp en in de Aus senkommandos bij elkaar in de genoemde periode omstreeks vierhonderdtwintig Nederlandse gevangenen overleden? Dat betwijfelen wij. Op de dag van de bevrijding bevonden zich van de bijna acht-en-zestigduizend in het complex-Dachau ingeschreven gevangenen bijna een-en-dertigduizend in het hoofdkamp en ruim zeven-en-dertigduizend in de Aus senkommandos en wij veronderstellen dat ds. Guillaume slechts iets wist over de Nederlandse groep in het hoofdkamp die bij de bevrijding bijna vijfhonderd personen telde; in dat hoofdkamp zouden dan in de genoemde periode bijna tweehonderdvijftig Nederlandse gevangenen zijn bezweken.
Hoeveel Nederlanders in devan Dachau om het leven zijn gekomen, weten wij niet.
Er waren 'goede'
en 'slechte'
(één 'goed'
behandelden wij al: dat van de Agfa-fabriek te München waar ca. tweehonderd Nederlandse vrouwen uit Ravensbri.ick moesten werken) en men kon gemakkelijk van het ene soort in het andere belanden. Floris Bakels bijvoorbeeld, begin september als NN-gevangene uit NatzweiIer naar Dachau geëvacueerd, werd na enkele dagen eerst met ongeveer dertig andere Nederlandse NN'ers (en bijna vierhonderd gevangenen van andere nationaliteit) naar hetovergebracht (zie kaart X op pag. 891), 'een gemoedelijk kamp'
('er was bijna nooit SS te zien'
, 'ik heb er nooit zien slaan'
) waar niemand hoefde te werken, 'het leek'
, schrij ft Bakels, 'een soort soldatentehuis."
Vervolgens kwam hij in hetterecht, 'een oord van verschrikking onder leiding van Poolse criminelen'
(geëvacueerden uit de achterbuurten van Warschau, die werkten onderdie Duitse misdadigers waren); er was geen waterleiding, aanvankelijk ook geen electriciteit, 'iedereen zat onder de luizen'
, 'alleleden aan
I F. Guillaume in Den vijand urederstaan. p. 295. 2 F. Bakels: Nacht-und-Nebel,
X. Dachau en Mauthausen en enkele van hun Aussenkommandos
dysenterie', 'medische behandeling was er niet'
en het werk (het 'bestond uit stenen, balken, cementzakken en smalspoor sjouwen, voorts uit zand scheppen en werken aan betonmolens', een en ander samen met Russische krijgsgevangenen) was zwaar.' Het voedsel was schaars en werd in de eerste plaats door deen hun Poolse helpers in de wacht gesleept; ter aanvulling at Bakels er 'aardappelschillen met klokhuizen, uitgespogen door de Russische krijgsgevangenen, opgewarmd op een vuurtje onder een blikje, gevuld met modderwater uit de karresporen op het werk."
Twee maanden bleef Bakels in Dautmergen, tenslotte in de barak van diegenen die wegens hun gezondheidstoestand een tijdlang niet hoefden te werken. Uit datwerd hij overgebracht naar een kamp in Vaihingen dat voor een deel van Zuid-Beieren dezelfde functie had als elders hetvan Bergen-Belsen: vergaarbak te zijn van
1 A.v., p. 205. 2 A.v., p.'Zeker driekwart van de kampbevolking'
, aldus Bakels,
'bestond steeds uit zieken die nooit behoefden te werken maar in een Revier, over vier barakken verspreid, werden opgenomen Zo in-slecht als de nietJoodse Polen in Dautmergen voor ons waren geweest, zo in-hartelijk waren de Poolse Joden in Vaihingen' Na de hel van Dautmergen was Vaihingen aanvankelijk voor ons een soort paradijs ... De luizenplaag werd echter gaandeweg onbeschrijflijk ... In Vaihingen is een heel groot aantal Häfilinge, onder wie bijna alle Nederlanders, bezweken',"
zulks vooral als gevolg van de vlektyphus die half februari '45 uitbrak en honderden deed sterven.
Bakels werd begin april met een groot aantal andere gevangenen weer naar Dachau op transport gesteld. Daar werd, schrijft hij,
'begonnen met een Desinfektion en wel in het holst van de nacht. Wij kleedden ons buiten uit, in een plensregen. Onze kleren moesten tot bundels worden verpakt, het jasje met het borstnummer bovenop, zodat men na de desinfectie van de kledij (blijkbaar per gehele bundel tegelijk) de bezitter ervan zou kunnen terugvinden via het nummer. Er is natuurlijk niets van terechtgekomen: de bundels vielen uit elkaar. Toen wij versteend waren, een paar uur naakt in de nacht vol regens, werden wij het Baderaum binnengedreven. Wie lopen kon, liep. Wie alleen strompelen kon, strompelde. Wie nog slechts kroop, hij kroop. Wie niet meer bewoog, werd gesleept. Wie dood was, evenzo. Het Baderaum van Dachau was ruim, de douches waren warm, zeep en handdoeken waren er onbekend. Maar het schouwspel van ons transport onder de douches van Dachau, begin april 1945, een maand vóór Duitslands totale ondergang, was zó verschrikkelijk dat de ogen aarzelden het anders dan wazig aan de hersenen door te geven. Een klein gedeelte van ons stond overeind onder de douche en probeerde zich de stront van het skelet te wassen; de koeken stront dreven langzaam mee naar de afvoerputten. Een groter gedeelte lag op de knieën onder het warme water, of zat eronder, de benen gekruist. Bloed en pus dreven gorgelend mee naar de putten. Een ander gedeelte lag onder het warme water van de douche in Dachau, mompelend, huilend, stuiptrekkend. Sommigen lieten faeces en urine lopen, ze stroomden wervelend mee naar de putten. Terzijde van de badenden, maar ook onder de douches zelf, was het Waschraumkommando in actie, in zwembroek.
, Nederland had onder de Oosteuropese Joden een bijzondere naam wegens de jegens de Joden betrachte tolerantie. 2 Bakels: Nacht-und-Nebel, p.
Na het dodenbad werden wij nat en naakt weer de nacht ingedreven. Er volgde een tocht over de appèl-plaats naar een quarantaineblok. Daar moesten wij zien ons in te dringen in de alovervolIe slaapzaal. Wij sliepen in een papieren zak, naakt."
Van de Nederlandse Joden die uit het Auschwitz-complex naar het Dachau-complex werden overgebracht, kwamen enkelen in 'goede'
terecht. Dat gold met name voor de zeven-en-twintig overlevende Nederlanders van hetdie eind juli '44 in Dachau werden ingeschreven. Een deel hunner (zie kaart X op pag. 891) werd in een klein kamp bij Uting geplaatst waar voor degewerkt ('wij hebben er een prima leven gehad'
2), een ander deel in hetook een kamp waar voor dewerd gewerkt, maar het was veel groter dan het kamp in Uting: aanvankelijk waren er hoofdzakelijk Hongaarse Joden in opgesloten, ca. vijfhonderd, later kwamen er enkele honderden Franseen Italiaanse partisanen bij. De behandeling was er in den beginne redelijk, werd slechter toen denieuwe'groenen'
(misdadigers), uit Dachau liet komen - ook hier was de grootste ramp dat een vlektyphus-epidemie uitbrak die de meeste gevangenen deed sterven.
In tegenstelling tot de kleine groep die uit Warschau was gearriveerd, kregen de grotere groepen mannelijke geëvacueerden uit het Auschwitzcomplex die eind januari of begin februari '45 Dachau bereikten, bij
, A.v., p. 258-59. "Verslag van mededelingen van J. Rabbie' (3 maart 1947), p. 8'barakken'
die bestonden uit een langwerpige diepe kuil met een 'dak'
er op), het dieptepunt was Waldlager IV dat als ziekenkamp voor het gehele complex fungeerde - daar alleen zijn ca. drieduizend gevangenen bezweken. In al deze Waldlager bestond de gevangenen-hiërarchie uit J oden, er was ook een Joodse kamppolitie, 'waarvoor ik'
, aldus later een gedeporteerde Nederlander die in Waldlager XI terechtkwam, 'geen terminologie kan vinden, het waren de ergste mensen die ik ooit heb meegemaakt."
'Op het werk'
, aldus deze zelfde Nederlander,
'kwamen bij de kou steeds meer bevriezingen voor. Vooral de nachtploeg leed daaronder, wij hoorden hen gillend en brullend van pijn terugkomen. Voor ons allen gold: niet stilstaan, want dan ben je er geweest. Ons werk ging gewoon door, er werd rustig verder gebetonneerd bij 30 graden vorst, hoewel dit geen enkele zin had omdat beton dan niet houdt. Maar dat hinderde niet, wij moesten werken, het vlees trok van onze handen, iedereen vloekte, maar alles ging gewoon door tot de Duitsers geen materiaal meer hadden'
toen kwamen de luizen, met hen kwam de vlektyphus en 'er stierven ontzettend veel mensen."
Cijfers omtrent de aantallen slachtoffers onder de Nederlanders zijn niet bekend.
Inderdaad, in het Mauthausen-complex was nog minder voedsel dan elders en er moest, met name in Aussenkommandos als Melk en Ebensee waar de gevangenen ingezet waren bij de aanleg van enorme tunnelcomplexen voor de vervaardiging van V-wapens, buitensporig hard worden gewerkt. In het Revier van het hoofdkamp Mauthausen, waar de Kapo's de zieken in de regel aan hun lot overlieten, kwam regelmatig kannibalisme voor, "Muskelpanien dey Oberarme und dey Oberschenkel, aber aucn Leber und Milz uiurden den noch atmenden Opfern herausyeschnitten und rascn von den Tdtern, in u/arm-rohem Zustand, verzehrt.'?
'Er werd'
, schreef de arts Cohen die uit het Stammlager van Auschwitz via Mauthausen in het Aussenkommando-Melk was beland, 'honger geleden, zoals ik nog niet had meegemaakt. Ik vulde mijn 'menu'
aan met gras, jonge uitgelopen
kommando-Linz III, de overigen in zeer kleine aantallen in zeven andere Aussenkom mandos. (a.v., p. 240)'De honger'
, aldus Nico Wijnen over de situatie in maart en april '45,
'tart iedere beschrijving. Onze Portion bestond uit de aardappelschillen van de achttienhonderd bewakers, gekookt in water met een handjevol zout, waar zo nu en dan wel eens een balletje vet in dreef, voor de achttienduizend gevangenen. Van de 'soep'
kregen we 3/4 liter; als er een stuk of vier aardappelschillen in de soep zaten, was het veel. Daarbij een zesde brood per dag?
dat één-zesde deel van een brood werd later in april één-achtste doordat enkele bakkerijen die aan het Mauthausen-complex brood moesten leveren, waren uitgevallen.
Door de gevangenen in Ebensee en Melk werd, evenals door de gevangenen in de Waldlager bij Kaufering, in dag- en nachtploegen gewerkt, hetgeen voor de nachtploegen vooral in de vorstperiode een verschrikking was. 'Stelt u zich voor'
, zo vertelde Cohen enkele jaren na de bevrijding,
'van'
s avonds half elf tot's morgens zessen steeds maar buiten zijn terwijl het vroor dat het kraakte, terwijl je natuurlijk niets te drinken had, want dat was toch overbodig, en terwijl je practisch geen kleren aan had.
Tragisch was het vechten dat je daar voortdurend deed. Je moest steeds weer van voren af aan beginnen. Het werk was er onmenselijk zwaar. Grote lange ijzeren staven of rails (ik weet niet wat het waren, in ieder geval waren ze verschrikkelijk zwaar) moesten wij met vijf gevangenen door die grotten slepen - je schouders gingen er kapot van. Op het laatst kon je niet meer tillen, maar ze sloegen je net zo lang tot je toch weer verder kon. Je bezweek er bijna onder, maar je bezweek nog net niet'
merkwaardig was, dat er, aldus Cohen, in Melk geen verschil werd gemaakt tussen Joden en niet-Joden (Joden hadden er niet een gele driehoek op hun kampkleding). De gevangenen-hiërarchie bestond in dit kamp uit Fransen, 'en ik kan niet zeggen dat zij beter waren dan de Polen, echt niet. Ze gapten net zo hard."
1 E. A. Cohen: Het Duitse concentratieeamp, p. 35. N. Wijnen' (3 I maart 1948 en volg. dagen), p. 65. E. A. Cohen', XI, p. 13-14, 16. 2 'Verslag van mededelingen van 3
Het in '43 in een deel van een verlaten en verwaarloosd krijgsgevangenenkamp ingerichte Aastauschlager ('uitwisselingskarnp'
) Bergen-Belsen ging in de loop van '43-'
44 bestaan uit verschillende 'afdelingen'
: het Sonderlager met ca. driehonderdvijftig Poolse Joden die officiële toelatingspapieren (immigration-certificates) voor Palestina bezaten; het Griechenlager met ca. vierhonderdvijftig Griekse Joden die de Spaanse nationaliteit hadden; het Neutralenlager met tweehonderd Joden uit verschillende landen die burgers waren van Spanje, Portugal of Argentinië; het Ungarnlager met bijna zeventienhonderd Hongaarse Joden die door Himmler waren gereserveerd om vroeg oflaat als blijk van zijn z.g. goede wil (en als middel om met de Geallieerden in contact te treden) Duitsland te verlaten; het al enkele malen genoemde Häfilingslager, vergaarbak van zieke gevangenen uit di verse concentratiekampen; en tenslotte dan het z.g. Stern lager waarin zich eind juli '44 in totaal ca. vierduizend Joden bevonden van wie ca. drieduizendtweehonderdvijftig afkomstig waren uit Westerbork (de overigen waren Joden uit Frankrijk, Joegoslavië en Albanië) - daar kwamen op r6 september nog tweehonderdvijf-enzeventig Westerborkers bij die twee dagen en drie nachten in goederenwagons onderweg waren geweest. Wij hebben in het Stern lager dus in totaal met ruim drieduizendvijfhonderd uit Nederland gedeporteerden te maken, van midden september '44 af met drieduizenddriehonderd want in juni hadden ruim tweehonderd Joden Bergen-Belsen mogen verlaten op weg naar Palestina.
Uit het voorafgaande blijkt dat zich in de zomer van '44 in de '
Joodse' kampgedeelten van Bergen-Belsen bij elkaar bijna zevenduizend Joden bevonden. Zij namen in zoverre al een aparte positie in dat zij geen kampkleding droegen en dat contact mogelijk was tussen de gezinsleden. Niettemin zou ook voor hen de periode tot aan Duitslands ineenstorting, gegeven de volmaakte onverschilligheid die ook de SS-leiding van Bergen-Belsen kenmerkte, onder alle omstandigheden er een zijn geworden van toenemende moeilijkheden - zij ging evenwel een katastrofaal karakter aannemen doordat het Bergen-Belsen-complex als geheel in de laatste oorlogsfase, gelijk reeds opgemerkt, een gigantische afvalbak werd: van zieke mannelijke gevangenen (het Häfilingslager) en van vrouwelijke gevangenen voor wie er geen werk was en voor wier lot er dus
I Wij ontlenen onze algemene gegevens aan de in '62 verschenen studie van Eberhard Kolb: Bergen-Be/sen. Geschichte des 'Aufenthaltslagers'
'44 enjanuari en februari '
45 tussen de veertig- en vijftigduizend gevangenen naar het Hàjtlingslager en het Frauenlager getransporteerd van wie de meesten ter plaatse bleven, en zijn in de periode van begin januari '45 tot midden april (Bergen-Belsen, waaruit de Joden van het Austauschlager waren weggevoerd, werd toen bevrijd) in het kampcomplex omstreeks vijf-en-dertigduizend gevangenen bezweken.
Laat ons nu iets dieper op deze ontwikkeling ingaan, ook om beter te kunnen aangeven wat er het effect van was op de Westerborkers in het Stern lager.
Midden augustus '44 werd het Prauenlager in gebruik genomen, d.w.z. dat op het terrein waarop zich de werkbarakken van het Sternlager bevonden, tien tot twaalf grote kermistenten werden opgezet waarin enkele duizenden vrouwen werden ondergebracht; spoedig arriveerde ook het eerste vrouwentransport uit Auschwitz waarop in oktober en november nieuwe grote transporten uit Auschwitz volgden. Begin november werden de meeste tenten (daarin hadden bij elkaar meer dan tienduizend vrouwen iets van beschutting moeten vinden) door een zware storm vernield; gevolg was dat de Joden van het Sternlager o.m. de ziekenbarak, de barak voor ouden van dagen en twee 'gewone'
woon- en slaapbarakken (al die barakken waren wrak en bouwvallig) moesten ontruimen - ter vervanging mochten zij enkele kort tevoren uit een oud judenlager bij Krakau gearriveerde barakken in gebruik nemen die overigens volslagen leeg waren: er waren daar aanvankelijk geen britsen, geen wc's, geen kranen, geen lampen. Nadien werd geleidelijk het gehele Stem lager naar die uit Krakau aangekomen barakken overgebracht - het Prauenlager kreeg de beschikking over de vroegere barakken van het Stern lager : barakken voor ca. vierduizend personen waarin op I december al achtduizend vrouwen (en meisjes) waren ondergebracht.
Midden januari '45 werd het Bergen-Belsen-complex uitgebreid met de 36 barakken van het tweede deel van het verlaten krijgsgevangenenkamp: die barakken waren voor de vrouwen uit het Frauen/ager bestemd benevens voor enkele tienduizenden andere vrouwen die uit de complexen van Auschwitz en Gross-Rosen afkomstig waren - Kolb meent dat er in de maanden december' 44 en januari en februari '
45 in totaal tussen de twintig- en vijf-en-twintigduizend vrouwen in Bergen-Belsen zijn binnengebracht. En evenveel mannen! Zieke gevangenen uit diverse kampen, ca. duizend uit Buchenwald ('Muselmànner' die afkomstig waren uit een van de vreselijkste Aussenkommandos van Buchenwald: S III
Van begin maart af kwamen opnieuw transporten van duizenden vrouwen het Frauenlager binnen: uit Ravensbrück en uit diverse andere hoofdkampen en Aussenkommandos ook arriveerden transperten van duizenden mannen. Kolb vermeldt dat zich op I maart '45 bijna tweeen-veertigduizend gevangenen in het Bergen-Belsen-complex bevonden: bijna vijftienduizend mannen, bijna zeven-en-twintigduizend vrouwen: uit S II[ (bijna tweeduizend), uit Flossenbürg, uit Dora, uit Aussenkommandos v us Neuengamme. Begin aprilontruimde de Wehrrnacht een deel van het bij Bergen-Belsen gelegen kazerne-complex - daarin kwamen bijna dertigduizend pas gearriveerde gevangenen terecht van wie de meesten uit het inmiddels ontruimde Dora-complex afkomstig waren.
Al die cijfers op zichzelf geven nog geen denkbeeld van de peilloze misère waarin alle gevangenen waren komen te verkeren. In februari kregen zij per dag nog maar twee sneden brood en een halve liter 'soep'
en tweemaal per week een klein beetje boter en een miniem stukje worst of kaas. In maart werden die rantsoenen verlaagd, sinds het midden van die maand verviel het broodrantsoen soms dagen achtereen. Er zijn dan ook in Bergen-Belsen meer gevangenen verhongerd dan in enig ander concentratiekamp.' Kannibalisme is er veelvuldig voorgekomen - alleen al in het Hàjtlingslager II zag één arts-gevangene met eigen ogen tussen de twee- en driehonderd gevallen.
Er was in Bergen-Belsen niet alleen vrijwel niets te eten, er was bovendien haast geen water. De kranen gaven per dag maar een uur water en op menige dag kwam er in het geheel geen water uit. De barakken van het Hiiftlingslager II (onderdak voor de Joden van het Sternlager vanmelkpoeder) en dat daar een volledig intacte militaire bakkerij was met een capaciteit van 60 000 broden'44 tot begin februari '
45) hadden tezamen één Waschraum met twaalf kranen, in het HäJtlings/ager I was geen enkele kraan - drinkwater kon men er putten uit een paar smerige cisternen, als daar tenminste water in stond, wat vaak niet het geval was. I Voorts had negen-tiende van alle gevangenen in het Häftlingslager IJ geen legerstede, hoe primitief ook, d.w.z.: bijna alle gevangenen moesten op de vloer slapen. Er waren geen dekens, er was geen verwarming. Zeker, de gevangenen in het HäJtlingslager IJ en in het Frauenlager behoefden evenmin te werken als die uit het HäJtlingslager I, maar zij moesten dagelijks urenlang op appèl staan. Na elk appèllagen er op de Appellplatz vijftig tot honderd doden en stervenden. Een ziekenafdeling was er aanvankelijk niet in het HäJtlingslager IJ toen daar drie barakken voor werden aangewezen, bleek dat het dak lekte en dat in elke barak het vuilnis een meter hoog lag. Het Frauen/ager had ziekenbarakken voor ruim tweeduizend vrouwen maar meestal bevonden zich in dit kamp vijftienduizend zieken van wie velen op de grond of in een kuil lagen te sterven. De paar artsen die er zich inspanden, hadden vrijwel geen geneesmiddelen> - machteloos waren zij toen ook hier een vlektyphusepidemie uitbrak.
Die epidemie begon in januari in het Häftlingslager I, sloeg over naar het HäJtlingslager IJ, daarna naar het Frauenlager, tenslotte (eind maart) naar het Stern lager - geschat wordt intussen dat van alle gevangenen die in Bergen-Belsen om het leven kwamen, veruit de meesten, 90%, aan de hongerziekte en aan dysenterie zijn overleden en 10 % aan vlektyphus. 'Bergen-Belsen'
, aldus een Nederlandse gedeporteerde die uit het Auschwitz-complex in het HäJtlingslager I was beland,
'is wel het ergste geweest wat ik heb meegemaakt Daar was absoluut niets, je kon niets doen, er was geen eten, geen leiding, een totaal hopeloos niets. De hele dag door kwamen er mensen binnen die alleen konden kreperen omdat er geen eten was. Je liep, je strompelde, je viel, je sliep ... Water was er niet, niets. De mensen werden zo tot wanhoop gedreven dat zij elkaar zelfs opaten. Ze hebben achter je gestaan, je een slag in. de nek gegeven en je je eten afgenomen, zeker als ze wisten dat je Hollander was of Belg of Fransman."
Tekenend was het voor de staat van volledige, erbarmelijke chaos waartoe het Bergen-Belsen-complex verviel, dat lijken dagen- ja wekenlang bleven liggen op de plaats waar de betrokkenen hun laatste adem hadden uitgeblazen. Het kampcrematorium was maar klein - in maart ging men er toe over, enorme brandstapels te maken (een laag lijken, een laag hout, enzovoort), maar deze vorm van lijkverbranding moest tegen het einde van die maand worden gestaakt toen het Duitse staatsbosbeheer er geen hout meer voor wilde afstaan en de officieren van de nabije Wehnnacht-kazerne hadden geklaagd over de afschuwelijke stank. Toen een week of twee later, begin april, de Joden uit het Austauschlagerwerden weggevoerd, lagen er in het hele complex bijna zesduizend lijken. Lagerkommandant SS-Hauptstunnführer Josef Kramer, wetend dat de Engelsen in aantocht waren, gaf toen opdracht, die lijken in vier enorme, door gevangenen gegraven, rechthoekige kuilen te werpen - tweeduizend gevangenen, allen uitgeteerd, velen grijs van de luizen, waren daar vier dagen lang mee bezig van's morgens zes uur tot het invallen van de duisternis. 'Vier Tage lang', aldus Kolb,
'vol/zog sidi dieses Schauspiel des Crauens, schlepp ten die ausgemergelten Gestalten die ausoemerçelten Körper der toten Mithàftlinge zu den Massengräbern, ûberu/acht van den SS-Leuten, angetrieben van den Stockschlägen der polnischen Kapos, u/dhrend ziuei Häjt/iligskapel/en auf Anordnung Kramers den ganzen Tag hindurch 'zur Aufmunterung' Tonemusite spielten .' 1
Van de ca. drieduizenddriehonderd uit Nederland afkomstige Joden die zich na aankomst van het laatste transport uit Westerbork in het Stamm lager bevonden, zijn naar schatting zevenhonderd overleden voordat deze groep begin april '45 per trein werd afgevoerd. Al in de zomer van '44 werden de dagelijkse rantsoenen gevoelig verkleind - toch werd het midden oktober voordat mr. Abel J. Herzberg in zijn dagboekaantekeningen een aparte passage aan de honger wijdde:
'Honger is een rotgevoel. Het is onze levensdrang die van ons eist dat wij eten. Eten. Eten. Een ogenblik heb ik gedacht dat tenminste het familieverband9
Een meer algemeen beeld van de situatie van deze groep gedeporteerden in de laatste maanden van '44 treft men aan in een reeks aantekeningen in Herzbergs dagboek die eind oktober begon en waaruit wij de volgende fragmenten weergeven:
'Het is hondeweer. Het regent maar door en er heerst een vinnige, doordringende kou. Kachels zijn geplaatst, maar kolen zijn er niet. Die zijn beloofd tegen 1 november. Vandaag is het 30 oktober, maar kolen zijn niet te zien. De Engelsen zullen wel eerder hier zijn dan de kolen.
Onze schoenen zijn kapot. Repareren is onmogelijk en waar het nog mogelijk is, worden twee of drie rantsoenen brood daarvoor gevraagd. Zogenaamd voor het materiaal. Onze sokken zijn aan flarden. Het grootste deel der mensen loopt in lompen. De arbeid (buitenwerk) duurt van half zeven tot half zes. In de 'schoenen'
2 uur langer.
Doorweekt komen de mannen thuis. Alles wordt meegesleept. Zieken, ouden, wat men maar vinden kan. Op het ogenblik is 25 % van de mensen ziek. Zeshonderd liggen te bed, vierhonderd in het oudeliedenen invalidengesticht. Daar sterven er dag aan dag.
8 november Men kan zich ... helemaal niet voorstellen welk een uitwerking het noodweer hier heeft. De grond is nagenoeg geheelondergelopen, wat een katastrofe betekent, aangezien bijna niemand meer hele schoenen heeft en reparatiemogelijkheden nagenoeg niet bestaan. Vervolgens lekken de zolderingen van de barakken en tocht het er geweldig. Wij zijn dan ook zeer bang voor de winter.
Ondanks het hondeweer gaat het buitenwerk en gaan de appèls gewoon door. De mensen keren terug, verkleumd tot in de botten en doorweekt van het water. De SS schept daarin een satanisch vermaak.
Het eten wordt belangrijk slechter. Het broodrantsoen is allang verminderd. Het middageten bevat nagenoeg geen aardappels meer. Wij eten elke dag koolraap, 7 dagen in de week. 15 november Natuurlijk kan het nog erger. Het sneeuwt .
. . . 23 november Oh, de somberheid, de duisternis, het onmogelijke vuil in de barakken. Mensen, die de hele dag in een donker krot liggen, waar men geen hond zou laten. En de kleren, de dekens, de lakens, zijn tot lompen geworden. Oh, deze afzichtelijke armoede, de grenzeloze honger, die erger en erger wordt. We eten elke dag koolraap in water gekookt met nauwelijks een aardappel er in.
! Abel J. Herzberg: Ttueestromenland. Dagboek uit Bergen-Be/sen (1950), p. 199·
Boter komt herhaaldelijk niet aan.
Van de luizen zullen we maar niet meer spreken. Het krioelt en het kriebelt .
. . . 30 november Elke dag sterven er mensen aan honger en uitputting. Het is niet aan te zien. Oedemen, furunkels enz.
Verder nieuws: door de verhuizing hebben we nu één waslokaal met 12 kranen voor vierduizend ... mannen en vrouwen samen. 12 december De was moet soms wekenlang smerig in de bedden liggen, was van diarrhee-patiënten.
Eén waslokaal voor vijf-en-dertighonderd mensen. Die moeten zich binnen één uur wassen; mannen en vrouwen door elkaar. De vrouwen moeten tezelfdertijd de was doen. De helft van de waterkranen is kapot. Alles is verstopt. Het water staat ra cm op de vloer. De mensen moeten met kletsnatte voeten naar het werk.
De toestanden in de latrines zijn niet te beschrijven. Er is's ochtends nooit licht. De gevolgen laten zich denken.
Het vriest, het sneeuwt, het hagelt. Dan dooit het weer. De modder is onbeschrijfelijk.
Verwarming nergens tenzij men een stukje hout vinden kan.
Eergisteravond (ra dec.) kwam de Scharführer .... Morgenochtend om ra uur moeten het Altersheim (driehonderdvijftig mannen en vrouwen) en nog 3 andere barakken met vrouwen en kinderen ontruimd en naar de bestaande barakken overgebracht zijn. De katastrofe is onbeschrijfelijk. Dertienhonderdvijftig mensen moeten nu plotseling in een achttalovervolle barakken worden overgeplaatst. Het consigne luidt: mannen en vrouwen desnoods bij elkaar in bed. Overigens twee mensen bij elkaar in bed leggen. Een nieuwaantal bedden krijgen we niet.
Bij dag hondewerk, slaag, geen eten. Bij nacht geen rust. En vuil, zoals niemand zich voor kan stellen, die het niet gezien heeft.
De mensen van het Altersheim, voor een groot deel invaliden, verder zieken, zwakken, uitgeputten, alles moet in driehoog bedden.
Er worden 150 bedden in de Albanezenbarak leeg gemaakt. Daar komen de oude vrouwen. 150 bedden in mijn barak. Daar komen de mannen.
En daar liggen ze dan in de drek, in de luizen, te kermen, te schreeuwen, te sterven. Enigen verdragen de spanning niet en sterven.
Tot overmaat van ramp is de vorst ingetreden. Nergens verwarming. Het vriest 5 à 6 graden.' I
Eind december werd door de SS de interne kampleiding van het Joodse gedeelte van het Bergen-Belsen-complex opgeheven: de Lageräl teste, de Altestenrat en de kamprechtbank verdwenen en het gezag werd overgedragen aan een Duitse politieke gevangene uit het HäJtlingslager I
I A.V., p. 20'Het was'
, schreef Renata Laqueur in de herinneringen welke zij aan haar dagboek toevoegde,
'lucratief om de vriendin te zijn van een Kapo en ook om eens met de Lagerdlteste kennis te maken. Deze laatste ... had een enorm verbruik. Hij inviteerde een meisje of jonge vrouw slechts eenmaal en zij kon dan rekenen op brood, jam, sigaretten en boter.' Afgezien van het goede en intieme diner in de kleine maar gezellige kamer achter het kantoor dat hij zijn invitée aanbood en dat bestond uit sardines, macaroni met ham, abrikozen-compote, sherry, goede sigaretten." Hij beschikte voor privé gebruik over een Franse kok, zelf een Häjt/ing"
en dan stellen wij naast (en tegenover) dit beeld een ander, eveneens door Ren~t~ Laqueur vastgelegd:
'Een klein meisje zat dagenlang bij het bed van haar moeder. Het kind was afzichtelijk vuil, krabde rug en hoofd stuk. De ogen waren dichtgeplakt door luizevuil. De beentjes opgezet door oedeem. Zij zat bij de moeder. Dwong de dooduitgeputte een stukje lauwwarme koolraap te eten. Dan, met een schuldig en begerig gezicht, at het kind de portie van de moeder op. De moeder had de dekens weggeschoven. Zij drukten haar te zwaar op de opgezette dikke benen. Als glazig witte zuilen lagen die benen op de grijze kampdeken, met de krabbels van luizebeten op het goorvuile vel. De doek op het hoofd was verschoven en liet de kaalgeknipte grijzige hoofdhuid vrij. Het kind huilde. De moeder was een bekende schone uit de Amsterdamse Jodenbuurt geweest. Het kind ging de meelsoep halen. Zij zei: 'Moeder, er is soep vanavond!'
De moeder antwoordde niet. Haar kleine dikke hand hing over de rand van het bed. Ik zag natte plekken op de grond. Er druppelde water uit haar opgezette hand. Toen het kind terugkwam, was de moeder dood. Het kind bleef als verstard zitten. Tenslotte trok het de deken over de benen, schikte de hoofddoek recht. Ging weg met de rode beker met meelsoep. Alleen. De vader was aan kampkoorts gestorven."
Midden februari werd de verhuizing van de Joden uit het Stemlager naar hun vroegere barakken die als Frauenlagerdienst hadden gedaan, 'een pogrom in volle omvang'
, aldus Herzberg. De Lagerälteste nam op eenzij naar Bergen-Belsen werden overgebracht. 'Renata Laqueur: Dagboek uit Berger/ Be/sen, maart 1944-apri/1945 (1965), p. 102. 'A.v.,'Wat ik'
, schreef Herzberg,
'met eigen ogen gezien heb, is o.a. het volgende:
Het ziekenhuis en het Altersheim moesten gelijktijdig verhuizen, plus de vrouwenbarakken en nog enkele mannenafdelingen. Voor de zieken en het Altersheim waren geen dragers en geen draagbaren beschikbaar, hoewel ze waren toegezegd. De zieken waren in bed blijven liggen en hun was hulp beloofd. Vóór 4 uur moest alles over zijn.
Toen 't niet gauw genoeg ging, greep de Lagerä/teste in en binnen een minimum van tijd betaalden via Kapo's en HäJtlinge de Joden het gelag. In barak 13 sleepten ze de zieke mannen halfnaakt weg met z'n tweeën op elkaar in één bed. Jammerend en kreunend. In barak 12 vtouwerc-Altersheim - heb ik het afbreken van de driehoog bedden gezien. De oude vrouwen, die kreunend driehoog lagen en het bed niet verlaten konden, werden er eenvoudig uitgesmeten .... De zieken moesten de barak verlaten. Ze werden er anders uitgeknuppeld. De HäJtlinge stalen wat los en vast was. De rest werd nog gestolen door de Joden zelf. Het begon donker te worden, het ging regenen. Er ontstond een onbeschrijfelijke chaos. Op de grond, op de bagage, lagen de oude mensen te sterven. Men liep over ze heen, men trapte op ze; ze hadden geen kracht meer om te schreeuwen. In de schemering zag men ze trouwens niet liggen."
Verdere verhuizingen bleven de Joden van het Sternlager althans binnen het Bergen-Belsen-complex bespaard. Op hun wegvoering in de weken waarin zich de ineenstorting van het Derde Rijk voltrok, komen wij, zoals reeds aangekondigd, nog terug.