'begonnen met een Desinfektion en wel in het holst van de nacht. Wij kleedden ons buiten uit, in een plensregen. Onze kleren moesten tot bundels worden verpakt, het jasje met het borstnummer bovenop, zodat men na de desinfectie van de kledij (blijkbaar per gehele bundel tegelijk) de bezitter ervan zou kunnen terugvinden via het nummer. Er is natuurlijk niets van terechtgekomen: de bundels vielen uit elkaar. Toen wij versteend waren, een paar uur naakt in de nacht vol regens, werden wij het Baderaum binnengedreven. Wie lopen kon, liep. Wie alleen strompelen kon, strompelde. Wie nog slechts kroop, hij kroop. Wie niet meer bewoog, werd gesleept. Wie dood was, evenzo. Het Baderaum van Dachau was ruim, de douches waren warm, zeep en handdoeken waren er onbekend. Maar het schouwspel van ons transport onder de douches van Dachau, begin april 1945, een maand vóór Duitslands totale ondergang, was zó verschrikkelijk dat de ogen aarzelden het anders dan wazig aan de hersenen door te geven. Een klein gedeelte van ons stond overeind onder de douche en probeerde zich de stront van het skelet te wassen; de koeken stront dreven langzaam mee naar de afvoerputten. Een groter gedeelte lag op de knieën onder het warme water, of zat eronder, de benen gekruist. Bloed en pus dreven gorgelend mee naar de putten. Een ander gedeelte lag onder het warme water van de douche in Dachau, mompelend, huilend, stuiptrekkend. Sommigen lieten faeces en urine lopen, ze stroomden wervelend mee naar de putten. Terzijde van de badenden, maar ook onder de douches zelf, was het Waschraumkommando in actie, in zwembroek.