In het laatste hoofdstuk van ons deel 8 hebben wij er op gewezen dat de hulp die gevangenen van buiten ontvingen, van de allergrootste betekenis was: moreel en materieelmoreel, omdat elk pakket dat zij kregen, een blijk was van belangstelling en medeleven; materieel, omdat de inhoud hun physiek ten goede kwam en hun met name in de concentratiekampen een sterkere positie kon geven in de verwoede strijd om het bestaan: desgewenst konden zij de levensmiddelen en de tabakswaren die zij ontvingen, ten dele gebruiken als ruilmiddelen, ook wel als middelen
, Abel J. Herzberg: Tweestromenland,
'de tweede fase'
) had bepaald dat voortaan alle concentratiekamp-gevangenen, behalve de Joden en de Russen, regelmatig pakketten mochten ontvangen - die moesten hun toegezonden worden met vermelding van hun naam en hun 'karnpadres'
(d.w.z. de naam van hun kamp, hun kampnummer en het nummer van hun slaapbarak). Wat deed toen het Rode Kruis? Men heeft met drie instanties te maken: het in Genève gevestigde Internationale Rode Kruis (Comité International de la Croix Rouge), het London Committee en het Nederlandse Rode Kruis (in bezet gebied). Het Internationale Rode Kruis werd in maart '43 door het Auswdrtige Amt omtrent de nieuwe regeling ingelicht, waarbij het Ausiuärtige Amt verzweeg dat Joden en Russen geen pakketten mochten ontvangen en de (onjuiste) mededeling deed dat de regeling niet gold voor (als weergegeven in het naoorlogse rapport van het Internationale Rode Kruis) 'those accused of offences against the German State or the German forces.' 1
'43 bezat het de namen en '
kampadressen' van honderdvijftig politieke gevangenen in Duitse concentratiekampen (dat waren hoofdzakelijk Noren maar er waren ook enkele Nederlanders onder) en bij wijze van proef werden aan vijftig hunner pakketten toegezonden waaraan een ontvangst-bevestiging was toegevoegd - binnen zes weken waren vijf-endertig bevestigingen ontvangen. Inmiddels had het Internationale Rode Kruis, voorziende dat er wellicht heel veel meer pakketten verzonden moesten worden, de Zwitserse regering verzocht, daarvoor de nodige levensmiddelen ter beschikking te stellen - dat had die regering geweigerd; zij had het Internationale Rode Kruis verwezen naar de Britse en Amerikaanse autoriteiten die, als zij wilden helpen, een uitzondering moesten toestaan op de blokkade van Duitsland. Op grond nu van de overweging dat men niet kon nagaan of de inhoud van de voedselpakketten niet eerder de SS dan de gevangenen ten goede zou komen, weigerden de Britse autoriteiten alle medewerking - midden juni '44 werd het voordat zij, onder aandrang van de begin '44 in Washington opgerichte War Refugee Board, dat starre standpunt opgaven. Het 'Britse Ministry of Economic Warfare keurde toen goed dat drie maanden lang per maand 100 000 (Amerikaanse) voedselpakketten (hoofdzakelijk betaald door Joodse hulporganisaties in de Verenigde Staten') aan het Internationale Rode Kruis ter beschikking zouden worden gesteld. De eerste transporten van deze pakketten kwamen in de herfst van '44 in Zwitserland aan en de zendingen werden na die eerste drie maanden voortgezet. Het Internationale Rode Kruis bezat toen de namen en 'karnpadressen'
van in totaal ca. zes-en-vijftigduizend gevangenen (wij herinneren er aan dat er eind' 44 ca. zevenhonderdvijftigduizend concentratiekamp-gevangenen waren) - de organisatie heeft de maandelijkse pakketverzending aan die zes-en-vijftigduizend gevangenen kunnen voortzetten en wat het per maand aan pakketten overhield, in grote hoeveelheden en bloc (als z.g. collectieve pakketten) aan diverse concentratiekampen toegezonden - zendingen die door de Lagerkommandanten van Mauthausen en Flossenbürg werden geweigerd.
Er waren onder die zes-en-vijftigduizend namen en 'kampadressen'
maar weinige van Nederlanders. Dat was gevolg van het feit dat die
I De War Refugee Board heeft bijna al zijn operaties niet uit begrotingsgelden betaald maar uit schenkingen van Joodse organisaties in de Verenigde'kampadressen'
te verzamelen. Die gaf zij elandestien naar Genève door waar de adjunct-gedelegeerde van het London Committee, jhr. C. H. C. Flugi van Aspermont, de gegevens deed toekomen aan het Internationale Rode Kruis - in deel 9 kwamen wij tot de conclusie dat Flugi in de periode oktober '43-juli '
44 gemiddeld per maand misschien aan ca. negenhonderd Nederlandse gevangenen in de concentratiekampen in Duitsland (enkele maanden later waren dat er ruim dertienhonderd geworden) een pakket kon laten zenden. Wel te verstaan: hij had uit bezet gebied veel méér namen ontvangen, enkele duizenden namelijk (daarbij ook namen van gevangenen in Duitse tuchthuizen), maar in veel gevallen hadden de 'adressen'
ontbroken of waren zij onvolledig geweest.
Midden augustus '44 zaten er ruim drieduizend Nederlandse Schutz hi:ijtlinge in de kampen - dat cijfer werd alleen al door de evacuatie van Vught verdubbeld. Na omtrent die evacuatie bericht te hebben ontvangen, verzocht Flugi het Internationale Rode Kruis, voortaan tweemaal per maand 4400 'collectieve pakketten'
te versturen aan Nederlandse gevangenen (2500 naar Sachsenhausen, 800 naar Ravensbrück, de rest naar andere kampen). Die zendingen werden betaald door het departement van sociale zaken te Londen (daaronder ressorteerde het London Commit tee) slechts heel weinig daarvan heeft de Nederlandse gevangenen bereikt; werd van de regels afgeweken (individueel geadresseerde verzending was voorgeschreven), dan was dat voor de kamp-SS een verleiding te meer om zich de gehele zending toe te eigenen.
In tegenstelling tot het Nederlandse Rode Kruis hebben Nederlandse particulieren in '43 en '
44 aan een aantal gevangenen in de concentratiekampen met zekere regelmaat wèl pakketten doen toekomen (de predikanten en priesters in Dachau hadden er zoveelontvangen dat zij tot de kamp-'aristocratie'
waren gaan behoren) - deze pakketverzending kwam
Wat was voordien door het London Committee ten behoeve van de concentratiekamp-gevangenen gedaan? Niets. De voorzitter van het Lon don Committee, mr. B. Ph. baron van Harinxma thoe Slooten (in mei '40 Nederlands gezant te Brussel), had in juni '44 in het Londense weekblad Vrij Nederland in antwoord op een ingezonden stuk geschreven, dat het zenden van pakketten naar concentratiekampen 'langs Rode Kruis-weg, d.w.z. door bemiddeling van het Internationale Rode Kruis te Genève', 'niet mogelijk (was)" - notabene: daarmee was het Internationale Rode Kruis al meer dan tien maanden bezig! Wist van Harinxma dan niets af van de moeite die Flugi zich in Genève gaf? Blijkbaar niet. Men moet wel aannemen dat Flugi's directe superieur, de gedelegeerde van het London Committee, J. W. J. baron de Vos van Steenwijk (die Flugi maar in zijn eentje liet doorploeteren), nagelaten heeft, het London Committee in te lichten - mogelijk is intussen óók dat van Harinxma teveel is afgegaan op, blij kbaar onjuiste, mededelingen van het Britse Rode Kruis.
Hoe dat zij, aan de passiviteit van het London Committee ging zich een andere Nederlandse instantie te Londen grondig ergeren: de eveneens onder Sociale Zaken ressorterende dienst van de Regeringscommissaris voor de Repatriëring, G. F. Ferwerda. Deze wist te bereiken dat de minister, dr. J. van den Tempel, de pakketverzending aan de politieke gevangenen en aan de Joodse gedeporteerden, voorzover bereikbaar (ook voor die Joodse gedeporteerden had het London Committee niets gedaan), aan hem overdroeg, hetgeen op zichzelf ook niet onlogisch was, immers: het was de taak van Ferwerda's dienst om voor de repatriëring van gevangenen en gedeporteerden (en voor die van krijgsgevangenen en naar Duitsland en elders overgebrachte arbeiders) zorg te dragen; daarvoor was al een steunpunt gevormd in Stockholm waar een Nederlander, N. D. Woensdregt, benoemd was tot Chef van de Repatriëringsdienst. Woensdregt nu ontving begin augustus '44 het telegrafisch verzoek namens Ferwerda, na te gaan of van Zweden uit pakketten konden worden gezonden aan de politieke gevangenen in Buchenwald en Dachau en aan de Joden in Theresienstadt en Bergen-Belsen.? Woensdregt kwamwaren geen 'gewone'
concentratiekampen: Bergen-Belsen was een Austauschlager en Theresienstadt'kampadressen'
kende, deed hun ook van Denemarken uit veel pakketten toekomen), de Noren kregen die pakketten door de zorgen van hun regering rechtstreeks uit Genève, uit Portugal, Spanje en Egypte, ten dele ook uit Denemarken (van het Deense Rode Kruis) maar vooraluit Zweden waar men beschikte over volledige naamen 'adres'
<lijsten van alle Noorse gevangenen in Duitsland gegevens die door de Noorse illegaliteit waren verzameld en waarvan kopieën berustten bij de Noorse regering in Londen.
In antwoord op het telegrafisch verzoek namens Ferwerda berichtte Woensdregt eind augustus na overleg met het Zweedse Rode Kruis, dat die organisatie bereid was, maandelijks een aantal Zweedse pakketten, waarschijnlijk evenwel niet meer dan 2000, aan Nederlandse gevangenen toe te sturen, indien de Nederlandse gezant te Stockholm dat zou verzoeken. Dat verzoek werd ingediend, waarop de Zweedse regering deed weten dat zij, alvorens tot het in werking treden van de regeling verlof te geven, het accoord nodig had van de in Stockholm gevestigde Brits-Amerikaans-Zweedse commissie waarin alle aangelegenheden van gemeenschappelijk belang werden besproken - eind november werd het voordat Woensdregt bericht ontving dat de zaak voor elkaar was. Hij had inmiddels het London Committee (dat stond, nu van Harinxma zich als gezant weer in Brussel had gevestigd, sinds 15 september onder voorzitterschap van de Nederlandse consul-generaal in Londen, Th. de Meester) gevraagd om toezending van naam- en 'adres'
-lijsten van Nederlandse gevangenen. Het London Committee informeerde bij Flugi of hij kopieën kon toezenden van de lijsten die hij in de loop van '43 en '
44 aan het Internationale Rode Kruis had toegezonden - Flugi antwoordde dat hij zo weinig administratieve hulp had gehad dat hij zelf geen kopieën had kunnen maken en dat het Internationale Rode Kruis in augustus onder Duitse druk had besloten dat van de gevangenen in de concentratickampen alleen de namen aan derden mochten worden verstrekt en niet de 'adressen'
. Van de door hem doorgegeven namen, ruim I 300, kreeg Flugi een nieuwe lijst. Die stuurde hij naar Londen. Het London Committee liet na, die naamlijst aan Woensdregt te doen toekomen, er van uitgaande dat een lijst met alleen maar namen geen waarde had - de lijst verdween in de administratieve molen. Gevolg was, dat toen het Zweedse Rode Kruis in januari '45 in een Duitse goederentrein de eerste 2000 voor Nederlandse gevangenen bestemde pakketten verzond (zij bevatten elk 9'adres'
. Hij vulde de lacune aan door de meeste van de 2 000 pakketten (op de eerste zending in januari volgde een tweede midden februari en een derde eind maart) te adresseren aan gevangenen aan wie hij een willekeurige naam gaf - die namen had hij laten kiezen uit Nederlandse telefoongidsen die hij in Stockholm had weten te vinden. Van die 2000 pakketten ging het veruit grootste deel naar Buchenwald, Dachau, Sachsenhausen en Ravensbrück onderweg.
Een en ander betekende dat in de periode september '44-april '
45 aan de bijna zevenduizend Nederlandse gevangenen in de Duitse concentratiekampen (de gedeporteerde Joden niet meegeteld) uitsluitend pakketten werden toegezonden door het Internationale Rode Kruis (misschien I 300 op naam en 'adres'
en 4400 in de vorm van 'collectieve pakketten'
) en dat in de eerste drie maanden van '45 uit Stockholm, waar men de beste verzendmogelijkheden had, driernaal z 000 pakketten werden verstuurd, alle zonder 'adres'
en veruit de meeste met gefingeerde namen. Slechts een klein deel van die pakketten is aan de gevangenen uitgereikt en daarbij heeft kennelijk het ontbreken van de juiste namen en van de volledige kamp- 'adressen'
een belangrijke rol gespeeld - de Deense en de Noorse gevangenen aan wie allen van het juiste 'adres'
voorziene, op naam gestelde pakketten werden toegezonden, kregen het voor hen bestemde namelijk wèl in handen; hetzelfde gold voor de Belgische en de Franse gevangenen, die hun pakketten toegezonden kregen door het Belgische, resp. het Franse Rode Kruis, en bijvoorbeeld ook voor de Poolse en Tsjechische gevangenen. Wat die Polen en Tsjechen betrof, was daarbij van belang dat het Generalgouvernement en het Protektorat in een postunie met Duitsland waren verbonden, zodat, totdat de chaos in Duitsland te groot werd (wat het Generalgouvernement betrof: totdat de Wehrmachi daaruit werd verdreven), particulieren zonder veel moeite pakketten aan gevangenen konden doen toekomen. Al die pakketten werden met treinen vervoerd - bezet Nederland evenwel had na het uitbreken van de Spoorwegstaking geen postverbindingen meer met Duitsland.
Wij onderstreepten in hoofdstuk 3 van dit deel ('Hongerwinter'
) dat burgers in de steden van de drie westelijke provincies alleen in leven konden blijven wanneer zij hun absurd lage rantsoenen konden aanvullen, hetzij uit eigen voorraden, hetzij met levensmiddelen die verworven waren door gemeentelijke hulpdiensten, door bedrijven of door die burgers-zelf Zo was het ook in de concentratiekampen: wie geen pakketten ontving en dus uitsluitend op de kamprantsoenen was aangewezen, liep grote kans om te verhongeren.
Wij hebben weergegeven wat aan de Nederlandse politieke gevangenen is toegezonden: bitter weinig. Wat hebben zij daarvan in handen gekregen?
Voorzover wij weten I: in N euengamme, Dora, Flossenbürg, Dachau en Mauthausen niets. In Dachau tekende Nico Rost kort voor Kerstmis aan:
'Nog steeds geen Kerstmispakket van het Nederlandse Rode Kruis, waar we zó op gehoopt hadden. De Belgen en Fransen hebben wèl pakketjes ontvangen, de Belgen zelfs ieder twee. [Wij] sinds maanden niets. En de Belgen en Polen en Fransen ontvangen geregeld. Soms tweemaal per week ... Er stierven en sterven thans dagelijks in Dachau Nederlanders van honger en ondervoeding, die waarschijnlijk niet gestorven waren, wanneer we geregeld Rode Kruispakketten ontvingen."
Korte tijd later kreeg elke Nederlandse gevangene in Dachau één pakket, afgestaan door Belgische medegevangenen.
In Ravensbrück kwamen eind januari of begin februari pakketten uit Stockholm binnen ('zij waren'
, aldus een gevangene, 'niet op naam gesteld'
) - 'er waren niet voldoende pakketten gestuurd om iedere vrouw
'tegen Kerstmis een zending voor de Hollanders, wij hebben toen per man een half pakket gekregen De inhoud bestond uitsluitend uit tornatenpurée."
Dit was een zending uit Genève. Er kwam later nog zulk een zending binnen, maar die was kleiner. 'De Noren zijn bijgesprongen en hebben gezegd: 'Degenen die niets hebben, krijgen wat van ons.' '
3 Ook kwam in Sachsenhausen eenmaal een zending uit. Stockholm binnen, 'waarop'
, aldus een der ontvangers, 'namen stonden die zo uit het telefoonboek waren overgenomen."
Dat deed zich begin april voor. De Nederlandse gevangenen, schreef later een hunner,
'stegen geweldig in aanzien. We werden met onderscheiding behandeld, velen boden hun diensten aan. Toen het echter bij dit ene pakket bleef, zakte dit weer spoedig af. We hebben alles zo snel mogelijk op moeten eten uit vrees voor diefstal. Ik deed er drie dagen over en had het knap benauwd. Een paar aten het pakket nog dezelfde avond leeg en werden doodziek, alles kwam er weer uit."
Men ziet: het was niet zo dat de Nederlanders in geen enkel kamp ooit pakketten kregen, maar dat nam niet weg dat zij ook daar waar deze wèl aankwamen, doodarme sloebers (kamp-'proletariërs'
) bleven of dat prompt weer werden: de zendingen waren te klein, er stak geen regelmaat in en de SS eigende zich veel toe. De positie van die Nederlanders stak schril af bij die van de leden van andere nationaliteiten. 'De Fransen en Belgen'
, aldus Hemelrijk over Sachsenhausen,
'kregen hun wekelijkse Rode Kruis-pakketten waarvan de inhoud je aan het paradijs deed denken. Opgewonden pakten ze uit, deden zich tegoed aan chocolade, vijgen en sigaretten en verdrongen zich de hele avond om de kachel met een pannetje macaroni en ham, rijst met krenten of een ander heerlijk gerecht De Polen en Duitsers kregen particuliere pakketten, veel grotere vaak, maar armoediger, met brood en reuzel, appels, koek en tabak er in, en ook weleens worst er bij."
1 Getuige J. c. Veltman, Enq., dl. VI c, p. 965. 2 Getuige H. van der Maaden, a.v., P.335. A.v. 4 Getuige A. J. Teunissen, a.v., p. r64. 5 W. van de Poll: 'Herin, neringen aan mijn gevangenschap' (z.j.), p. 46 a (GC). 6 J. Hemelrijk: Zeven
Les gevend aan eenjeugdige Noor (les in het Engels) kwam Hemelrijk de (door een eigen wacht omgeven) barakken der Noorse gevangenen binnen
'Niets heeft op mij zo'
n overweldigende indruk gemaakt als die zindelijke, rijkbeladen Noren-tafels waaraan ik les zat te geven: wittebroden, meneer! Kilo's echte boter, halve kazen, hele worsten, koffie, suiker en room, bonbons, zuurtjes, chocolade en fruit. Het was om er flauw van te vallen; het sprookje van tafeltjedek-je in de werkelijkheid. En nog stapels Rode Kruis-pakketten langs de wanden en bovenop de kasten. Ik werd er wee van in mijn buik en dood-zenuwachtig."
Begin februari ging Hemelrijk, gelijk eerder vermeld, op transport naar Buchenwald. In de quarantaine daar werd 'reeds de tweede avond afgeroepen: 'Be/gier, Pakete! Franzosen, Pakete!' Maar nooit iets voor de Hollanders." Pas in het hoofdkamp bleek hem dat 'sommigen de laatste tijd persoonlijk pakketten van het Internationale Rode Kruis uit Genève (hadden) ontvangen' (resultaat van Plugi's inspanningen). 'Heftige discussies waren gehouden over het voorstel, de inhoud dier pakketten over allen te verdelen, zonder succes. Het was geen verkwikkelijke zaak geweest."
Van midden februari af kwam er uit Genève niets meer binnen voor de Nederlanders - bij twee gelegenheden stonden toen de Franse gevangenen in Buchenwald pakketten aan hen af: twee pakketten voor telkens vijf gevangenen.
Wij hebben er in deel 8 op gewezen dat men het 'pakkettenschandaal'
niet mag wijten aan de Nederlandse officiële instanties alléén, ook de houding der illegale groepen is van belang geweest.de visie van die groepen was elke illegale werker die over de grenzen was verdwenen, eigenlijk onbereikbaar geworden. Vandaar dat van Nederland, anders dan van Noorwegen, Denemarken, België en Frankrijk uit, veel te weinig gebruik is gemaakt van de nieuwe regeling die Himmler in oktoberhad getroffen. 'Wie waren'
, schreven wij, 'in Nederland van die regeling
1 A.v., p. SI. 2 Getuige J. Hemelrijk, Enq., dl. VI c, p. 7I5. 3 J. Hemelrijk: Zeven maanden concentratiekamp, dl. III,
'adressen'
van de bedoelde gevangenen te verzamelen ... - wellicht zou men tot het besluit gekomen zijn, een aparte organisatie voor de hulp aan gevangenen in Duitsland op te richten ... Die aparte organisatie is evenwel niet tot stand gekomen en van de zijde van de illegaliteit is van het systematisch verzamelen van namen en 'adressen'
van gevangenen in Duitsland geen sprake geweest.'
Dat heeft er allemaal toe bijgedragen dat Flugi in Genève te weinigbetrouwbare gegevens bijeenkreeg - had hij die wèl gehad, dan zou, verder verondersteld dat hij voldoende administratieve hulp had gehad, ook na september '44 uit Genève en later ook uit Stockholm een stroom van pakketten naar de Nederlandse gevangenen zijn gegaan in plaats van die paar die (en ook dat slechts in sommige kampen) bij hoge uitzondering een deel van de gevangenen bereikten.
Van hulpverlening aan de naar Auschwitz en Sobibor gedeporteerde Joden is geen sprake geweest, maar in deel 8 wezen wij er op dat de Joodse groepen in Bergen-Belsen en Theresienstadt wèl enige hulp hebben ontvangen: uit bezet gebied namelijk, en wel van de Groep-zooo, namens welke groep de organisatie van het verzenden van voedselpakketten ter hand was genomen door mevrouw G. Wijsmuller-Meyer; zij had de namen van de naar Bergen-Belsen en Theresienstadt gedeporteerde Joden verkregen van de Joodse kampadministratie in Westerbork.
Ook deze pakketzendingen kwamen door de Spoorwegstaking te vervallen. Hulp aan de Joden in de twee genoemde kampen en elders was van midden september '44 af slechts mogelijk van Zwitserland en Zweden uit.
Wat gebeurde in Zwitserland?
In juni '44 kwamen de naamlijsten van een deel van de naar BergenBelsen en Theresienstadt gedeporteerde Joden via de (clandestiene) Zwitserse Weg in Genève binnen bij ds. W.VisserHooft. Deze gaf ze onmiddellijk door aan de in '43 in Zwitserland opgerichte Joodse Coördinatie-Commissie, welke bestond uit drie vluchtelingen uit bezet gebied: M.Gans, mr. S. Isaac en S. 1. Troostwijk. Bij gebrek aan belang
Die ergernis leidde in december '44 tot een crisis. De Joodse Coördinatie-Commissie die toen de namen bezat van bijna zeventienhonderd Joden die in het Sternlager van Bergen-Belsen en van bijna elfhonderd die in Theresienstadt opgesloten zaten, wenste hun allen pakketten, relatief dure (er zou in elk pakket voor meer dan f Ia aan medicijnen zitten), toe te zenden, waarvoor f 40 000 nodig was maar Saly Mayer wilde niet verder gaan dan gelden ter beschikking te stellen voor I 600 pakketten. Waarom die beperking? De reden was dat, hoewel minister van den Tempel zich in augustus bereid had verklaard, de Joodse Coördinatie-Commissie van september af met f 5 000 per maand te steunen (de helft van wat de joint per maand voor de gedeporteerden uit N ederland placht uit te geven), de commissie in december, vier maanden later, nog geen cent uit Londen had ontvangen. Injanuari '45 deed dejointvan Amerika uit aan de Nederlandse regering in Londen weten dat zij de hulpverlening aan Joden die Nederlandse staatsburgers waren, voortaan aan die regering zou overlaten en dat zij haar eigen geld slechts zou besteden aan uit Nederland gedeporteerde statenloze (Duitse en Oostenrijkse) Joden - desondanks financierde Saly Mayer in januari en februari toch weer pakketzendingen aan het Sternlager in Bergen-Belsen; naar de gedeporteerden in Theresienstadt werden evenwel geen pakketten meer gezonden, zulks op advies van het Internationale Rode Kruis (wij nemen aan dat deze organisatie reden had om aan te nemen dat die pakketten niet zouden worden uitgedeeld).
Wat deed de regering? Zij had Woensdregts dienst van eind november af voor haar rekening uit Stockholm pakketten laten zenden aan ruim d.uizend Joden in Bergen-Belsen en zij zette die hulpverlening voort (er 9
In hoeverre is de in het voorafgaande uiteengezette hulp de gedeporteerden in Theresienstadt en Bergen-Belsen ten goede gekomen?
Voorzover ons bekend, hebben sommige gedeporteerden in Theresienstadt vóór september' 44 wèl pakketten ontvangen uit bezet N ederland, maar zijn daar vóór en na die tijd geen pakketten uit Genève op Stockholm gearriveerd.
Een deel van de gedeporteerden in Bergen-Belsen, ca. duizend, kreeg de eerste pakketten uit Genève en Stockholm midden november uitgereikt. 'Wij hebben'
, noteerde Renata Laqueur, 'in één avond de inhoud van vier pakjes opgegeten, nota bene zalm, chocola en Bicmals- door elkaar. Ik ben maar een klein beetje misselijk."
Op Oudejaarsdag arriveerden wéér pakketten, '400 voor het hele kamp'
, aldus Herzberg.'J.9 1'Iedereen heeft'
(wij citeren weer Herzberg) 'een pakket ontvangen: 1 kg suiker, 1 pond boter, 1 pond erwtenmeel, 1 pak Knäckebrod, 2 pakjes bouillonblokjes" - wij leiden uit de woorden: 'Iedereen heeft een pakket ontvangen', af dat de kamp-SS bij deze gelegenheid drie zendingen uit Stockholm tot één zending heeft gecombineerd.
Rest de vraag waarom, terwijl de Joodse Coördinatie-Commissie in Genève in juni '44 de namen bezat van bijna elfhonderd Joden die naar Theresienstadt en bijna zeventienhonderd die naar Bergen-Belsen waren gedeporteerd, van november af uit Stockholm slechts pakketten zijn toegezonden aan ca. tweehonderd Joden in het eerste en ca. duizend in het tweede kamp. Duidelijk is dat Woensdregts dienst in de Zweedse hoofdstad niet de beschikking had gekregen over de in Genève aanwezige lijsten. Dat kan bepaald niet hebben gelegen aan Gans, Isaac en Troostwijk: zij zijn dag en nacht voor de gedeporteerden in touw geweest. Men zal dus de fout wel moeten zoeken in Londen. Hoe dat zij, de ca. twaalfhonderd in Stockholm aanwezige namen waren niet uit Londen ontvangen maar door Woensdregts dienst met veel moeite bij eengeharkt in contacten met de Zweedse vertegenwoordigers van de joint en andere Joodse hulporganisaties.
Zo gold dus voor de Joden in Theresienstadt en Bergen-Belsen hetzelfde als voor de niet-Joodse gevangenen in andere Duitse concentratiekampen: zij kregen veel te weinig pakketten. Zeker, hierbij is ook de houding van devan belang geweest: die van Theresienstadt heeft van september '44 af niets doen uitdelen en die van Bergen-Belsen heeft zich, schijnt het, een aantal Geneefse zendingen toegeëigend. Maar daarvan afgezien: hoe weinig is aan de Joden in Theresienstadt en Bergen-Belsen toegezonden! Hoe beschamend is het geweest dat de Londense regeringsinstanties de Joodse Coördinatie-Commissie in Zwitserland, die zelfs het toegezegde subsidie niet heeft ontvangen, maar hebben laten doorploeteren! Hoe onjuist, dat die regeringsinstanties eind februari '45 de toezegging van financiële steun voor de pakketzendingen uit Genève introkken! Gans had gelijk met zijn opmerking, 'dat zelfs indien vanuit Zweden en Zwitserland tegelijk zou worden gezonden, dit9'45 nauwkeurig wisten hoe het er sinds de herfst van '
44 met de gedeporteerden in Bergen-Belsen en Theresienstadt voorstond: geheel in afwijking namelijk van de beginselen die aan de Endlösung deyjudenfyage ten grondslag lagen, waren in december '44 bijna veertienhonderd Hongaarse Joden en in januari '
45 honderdzes-en-dertig andere Joden die Latijns-Amerikaanse passen bezaten, onder hen vele Nederlanders, in de gelegenheid gesteld, uit Bergen-Belsen naar Zwitserland te reizen en begin februari hadden ca. twaalfhonderd Joden uit Theresienstadt, onder wie vierhonderdzeven-en-dertig Nederlanders, hetzelfde kunnen doen.
Tot deze drie transporten had Himmler toestemming gegeven - zij pasten in zij n beleid.
Wat Himmlers beleid aangaat', willen wij beginnen met te herinneren aan de Z.g. affaire-Joël Brand die wij reeds in deel 8 hebben beschreven (nl. in hoofdstuk 9 aan het slot van de paragraaf 'Hulp aan gedeporteerde Joden'
). Wij herhalen daaruit dat, afgezien van de Bulgaarse Joden die door hun regering waren beschermd, in de lente van '44 één grote groep andere Europese Joden nog niet naar de gaskamers was gedeporteerd: de Hongaarse Joden, meer dan achthonderdduizend in totaal. Op 8 mei '44 nu deed Eichmann, die als hoofd van het Referat IV B 4 van het Reichs sicherheitshauptamt als het ware de manager van de uitroeiing van het Europese Jodendom was, in Boedapest aan de plaatsvervangend voorzitter van de Zionistische organisatie in Hongarije, dr. Reszö Kasztner, en aan een tweede vooraanstaande Zionist, Joël Brand, de mededeling dat Duitsland bereid was, de Krematoria van Auschwitz-Birkenau op te blazen en, in groepen, één miljoen Europese Joden verloftot emigratie te geven, mits de Geallieerden van hun kant een groot aantal goederen aan Duitsland zouden leveren, waaronder IQ 000 militaire vrachtauto's die, aldus
'Het was'
, schreven wij in deel8, 'een infame chantage. Anders, en nu politiek uitgedrukt: een poging, verdeeldheid te zaaien tussen de Geallieerden en de Sowjet-Unie - een poging die natuurlijk niet van de betrekkelijk laaggeplaatste Eichmann uitging, maar van Himmler.'
Dat laatste bleek later in mei toen Joël Brand samen met een agent van de Abu/ehr, Andor Grosz, naar Istanboel reisde om Eichmanns aanbod aan Engeland en Amerika door te geven - Grosz bracht namelijk heel iets anders over dan een ruilvoorstel dat op Joden betrekking had, te weten een voorstel dat in een neutraal land onderhandelingen zouden plaatsvinden tussen vertegenwoordigers van de Geallieerden en twee of drie officieren van de Sicherheitspolizei und SD aangaande een afzonderlijke vrede van Engeland en de Verenigde Staten met, aldus Grosz, 'de Sicher heitspolizei' Terecht werd toen door de Geallieerden aangenomen dat een afzonderlijke vrede met een door Himmler geleid Duitsland de bedoeling van dit voorstel was.
Het voorstel werd afgewezen en de inmiddels ingezette massale deportaties van de Hongaarse Joden werden voortgezet. Eichmann had in die tijd in Hongarije een eerste transport van ca. dertienhonderd Joden laten samenstellen die, als de besprekingen met de Engelsen en de Amerikanen in de goede richting zouden gaan, naar Spanje zouden mogen vertrekken. Die besprekingen leidden tot niets - het bedoelde transport (het was inmiddels tot bijna zeventienhonderd Joden uitgedijd) werd toen naar Bergen-Belsen gedirigeerd waar het speciale barakken kreeg: het Ungarnlager. Begin augustus nu deed Himmler aan Kasztner weten dat hij alsnog bereid was, Joden in te ruilen tegen goederen en dat hij, ten teken dat het hem ernst was, vijfhonderd Joden uit het Ungarnlager naar Zwitserland zou laten reizen. Die vijfhonderd werden door Eichmann tot driehonderdachttien gereduceerd - een trein met die driehonderdachttien ging op weg naar Zwitserland.
Daar vond op de grens op 20 augustus een eerste bespreking plaats tussen Saly Mayer en Himmlers persoonlijke vertegenwoordiger in deze Joodse aangelegenheden, SS-Obersturmbannführer Kurt Becher die door enkele andere SS-officieren was vergezeld. Mayer zei dat hij zich moeite zou geven dat de Verenigde Staten accoord zouden gaan met grote leveranties van waardevolle grondstoffen en instrumenten aan Duitsland en op grond van die toezegging keurde Becher goed dat de trein met de Hongaarse Joden Zwitserland binnenreed (en Himmler van zijn kant gaf opdracht, het deporteren van de Hongaarse Joden onmiddellijk te staken). In Zwitserland had Mayer overigens hemel en aarde moeten be9
In die tijd waren in Zwitserland naast Mayer ook anderen bezig met pogingen, groepen Joden te redden door middel van contacten in het SS-milieu. Een Comité pro Ungarn nam contact op met de in Zwitserland werkzame hoofdvertegenwoordiger van de Messerschmitt-fabrieken, Carl Trümpy, en dat contact leidde er toe dat dr. Wilhelm Harster, Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD in Verona (van '40 tot '
43 BdS in bezet Nederland), naar Trümpy werd gestuurd om te weten te komen wat hij precies wenste. Trümpy zei dat hij voor de Hongaarse Joden opkwam - Harster antwoordde dat er meer Joden uit Bergen-Belsen zouden worden vrijgelaten als er ook meer geld op tafel kwam.
Een tweede Zwitser die zich voor Joden ging inzetten, was de bejaarde Zwitserse politicus Jean-Marie Musy, die van '25 tot '
30 Bundespräsident was geweest en er nadien, gekoppeld aan een fel anti-communisme, min of meer fascistische opvattingen op na was gaan houden. Een Nazi was hij niet, wèl pro-Duits - de Duitse invasie van de Sowjet-Unie had hij van harte toegejuicht. In de lente van '44 nu had deze Musy een Joodse familie vrijgekregen uit Draney, het Franse Westerbork, en nadien had hij door verschillende tussenpersonen, onder wie Himmlers arts dr. Felix Kersten (op wie wij in hoofdstuk 15 uitgebreid terugkomen) en het hoofd van Amt VI van het Reichssicherheitshauptamt, Walter Schellenberg, getracht, met Himmler in contact te komen. In oktober '44 lukte hem dat: Musy sprak in Wenen met Himmler. Himmler zei dat hij in beginsel bereid was, een half miljoen Joden uit de concentratiekampen naar Zwitserland te laten vertrekken en dat hij de Joden in die kampen voortaan beter zou behandelen (vandaar dat de vergassingen in Auschwitz-Birkenau begin november werden gestaakt) - als tegenprestatie eiste 9
Begin november nu, op de yde, kwam het eindelijk tot het door Himmler zo vurig gewenste directe contact met een Geallieerde functionaris, nl. McClelland, de Zwitserse vertegenwoordiger van de War Refugee Board. Becher sprak met hem in Bern - McClelland was daarbij in gezelschap van Saly Mayer die Becher dus reeds voor de zesde maal ontmoette. Becher had tevoren doen weten dat de bijna veertienhonderd Joden die zich nog in het Ungarnlager bevonden, alsook groepen andere Joden, zouden worden vrijgelaten als bij Zwitserse banken een bedrag van Zw. frs. 20 mln (ca. f 8 mln) zou worden gedeponeerd waarover Duitsland ten behoeve van aankopen in Zwitserland zou kunnen beschikken, welnu: McClelland zei dat die voorwaarde was geaccepteerd en Mayer toonde Becher een telegram van de Amerikaanse Secretary of State Cordell Hull waarin deze de joint verlof had verleend, een bedrag van 5 mln dollar (ca. f 20 mln) naar Zwitserland over te maken. Afgesproken werd dat op 5 december een trein met de resterende Joden uit het Ungarnlager (daar kwamen nadien weer andere grote groepen Hongaarse Joden aan) aan de Zwitserse grens zou staan en dat Becher daar een eerste chèque van Zw. frs. 5 mln in ontvangst zou nemen. De trein arriveerde op de afgesproken dag - de chèque was er niet. Desondanks keurde Becher goed dat de trein op 6 december Zwitserland binnenreed.
Iets op ons relaas vooruitlopend, merken wij op dat McClelland en Mayer geen moment van plan waren, welk bedrag ook voor de vrijlating van Joden te betalen', en dat na korte tijd bleek dat Himmler niet eens meer aan die eis vasthield. Geen wonder: op die betaling drong hij, dunkt ons, alleen aan om zijn actie jegens eventuele tegenstanders in het eigen kamp te kunnen rechtvaardigen - het ging hem niet om geld maar om contact met de Verenigde Staten en Engeland dat hij door middel van het vrijlaten van groepen Joden hoopte te vergemakkelijken; het kan zijn dat hij daarbij uitging van de sinds jaar en dag door NSDAP en SS aangehangen overtuiging dat het gehele beleid van Washington en Londen door Joden was bepaald.
Driehonderd-en-een Joden verlieten Bergen-Belsen op 21 januari. Honderdvijf-en-zestig van hen werden gedwongen, dicht bij de DuitsZwitserse grens plaats te maken voor geïnterneerde Geallieerde burgers' - met dat al kwamen toch op 25 januari honderdzes-en-dertig exgevangenen uit Bergen-Belsen, onder hen vele Nederlanders (het juiste aantal is ons niet bekend), Zwitserland binnen. Na een verblijf van vijf dagen in Sankt Gallen reed het transport door naar Marseille." In die vijf dagen waren zes Joden uit Bergen-Belsen overleden en vijftien bleken te ziek te zijn om verder vervoerd te worden.
Gans bracht samen met zijn vrouwen de Nederlandse arts A. Polak Daniëls (straks meer over deze), een bezoek aan Sankt Gallen zodra hemnaar New York, een ander, groter deel werd overgebracht naar een kamp van de United Nations Relief and Rehabilitation Organisation in Philippeville'Tientallen rapporten'
, schreef hij,
'heb ik gelezen over de behandeling en toestand der Joden in de Duitse coneentratiekampen. Nu weet ik dat rapporten geen indruk van de situatie geven. Ons voorstellingsvermogen schiet volkomen te kort. Ik ben mij er bewust van, zeker niet het ergste te hebben gezien, en toch was het reeds zo dat Zwitserse officieren, die men in het algemeen niet van overgevoeligheid kan beschuldigen, als kinderen snikten en dat de dokter die de lichamen der hier gestorvenen onderzocht en liet fotograferen, verklaarde nooit te hebben gedacht dat zo iets ontzettend bestond . . . . De meeste kIeren der mensen uit Bergen-Belsen moesten verbrand worden.' Op een willekeurig afgesneden stukje wol ter grootte van een centimeter had de dokter twaalfluizen geconstateerd ... De lucht was afgrijselijk, de aanblik ontzettend ... [De] Zwitsers zagen al dat leed zo onverwachts en plotseling zo in zijn volle naaktheid voor zich dat er van neutraliteit, hardheid of het hier anders duidelijk merkbare sluimerende antisemitisme niets meer te bespeuren vie!. ... Van de hier aangekomenen zijn kort na aankomst vijf overleden, acht zijn er nog in levensgevaar. De anderen zijn in deze dagen enorm opgeknapt. Maar hoe gaat het met de achtergeblevenen? Zij lijden honger. Er zijn nog ongeveer . drieduizend mensen uit Nederland. Blijkbaar zijn er nu nog enige duizenden vrouwen bijgekomen, die eerst naar Auschwitz gestuurd waren. Er sterven tien tot vijftien personen per dag van honger ... Ik heb de gelukkigen hier gezien, niet de ongelukkigen daar. Wij vragen aan HM.'s regering: 1. Geld voor levensmiddelen, onze pakjes kwamen tot nu toe meestal aan. 2. Interventie door Rode Kruis ten behoeve van toezicht bij de uitreiking. 3. Bevordering door HM.'
s regering van uitwisseling. Maanden geleden vroegen wij dit, maar konden niet bewijzen dat het mogelijk was'?
op deze aan Londen doorgegeven noodkreet werd gereageerd met de mededeling dat voortaan aan de Joden in Bergen-Belsen slechts uit Stockholm pakketten zouden worden toegezonden en dat de regering
I Met een snelle hulpactie onder de Nederlanders in Zwitserland kon Gans bereiken dat onmiddellijk voldoende kleren naar Sankt Gallen werden gezonden. 2 M. H. Gans: 'Rapport betreffende uitgewisselden'
, bijlage bij de brief, 5 febr. 1945, van de gezant te Bern aan het min. van buiten!. zaken te Londen (Enq., punten 1en m, gestene. bij!.
Nu het transport uit Theresienstadt.
In het Altersghetto werd op 3 februari tot aller stomme verbazing bekendgemaakt dat twaalfhonderd Joden twee dagen later per trein naar Zwitserland zouden kunnen vertrekken. Lang niet iedereen was bereid, zich voor dat transport op te geven (welke zekerheid had men dat het niet een nieuwe list was van de SS?) lang niet iedereen mocht zich opgeven: de Lagerkommandant deed weten dat diegenen van wie enkele maanden tevoren naaste familieleden naar Auschwitz waren verdwenen, niet mee mochten; voorts werden tot het transport ook geen intellectuelen, personen die hoge posities hadden bekleed, geesteszieken, andere zieken en personen die bij de bouw van barakken waren ingeschakeld, toegelaten. Alle scepsis ten spijt, verscheen op 5 februari in Theresienstadt een trein die uit Pullman-wagons bestond - twaalfhonderd personen (onder hen, gelijk reeds gezegd, vierhonderdzeven-en-dertig Nederlanders) konden instappen. Zij kregen voldoende levensmiddelen mee. Voor de Zwitserse grens was bereikt, moesten alle inzittenden hun Jodensterren verwijderen. Op 6 februari reed de trein Zwitserland binnen. De bevrijde gedeporteerden werden daar opgenomen in verblijfskampen en de Zwitserse pers, door Musy ingelicht, berichtte dat de aankomst van deze groep gedeporteerden aan Musy te danken was.
Musy deed méér. Hij had gezegd, bereid te zijn, 'in der Welt auf den damit angebahnten politischen Wandel Deutschlands hinzuu/eisen', en hij bevorderde derhalve dat over het vrijlaten van Joden uit Bergen-Belsen en Theresienstadt niet werd gezwegen. Ook in de Amerikaanse pers verschenen daar berichten over. Die berichten kwamen de chef van het Reichssicherheitshauptamt, Kaltenbrunner, onder ogen die van meet af aan een tegenstander was geweest van Himmlers vrijlatingsacties. Kaltenbrunner bracht de berichten onder de aandacht van Hitler die van de acties onkundig was gebleven. De Führer keurde ze ten scherpste af - onmiddellijk liet hij Kaltenbrunner opdracht geven er op toe te zien dat voortaan geen enkele Jood meer zou worden vrijgelaten. Die instructie van Hitler is vermoedelijk midden maart uitgegaan.
'in het geheel niet optimistisch over het uiteindelijk resultaat der bemoeiingen, maar wij achten het onze plicht alles te ondernemen wat een schijn van slagen9 2
Ferwerda werd gemachtigd te antwoorden dat de regering voor I januari een beslissing zou nemen. Die beslissing bleef uit. Toen nu op 6 februari de trein met twaalfhonderd Joden uit Theresienstadt in Zwitserland was gearriveerd, kreeg de Nederlandse gezant in Bern, mr. J. J. B. Bosch ridder van Rosenthal, van derden (die blijkbaar met Musy in contact hadden gestaan) te horen dat dit eerste transport uit Theresienstadt beschouwd moest worden als een proefzending en dat via Musy méér te bereiken viel. Zonder overleg met de Joodse CoördinatieCommissie deed de gezant toen op 10 februari aan de regering een telegram toekomen waarin hij berichtte dat meer Joden vrijgekocht konden worden, dat het vermoedelijk zou lukken, daartoe van Joodse organisaties in de Verenigde Staten een bedrag van Zw. frs. 5 mln te verwerven maar dat het ter bespoediging van de zaak wenselijk was, hem vóór 12 februari een bankgarantie te sturen van Zw. frs. I mln (ca. f 400 000). 'De som'
, aldus de gezant, 'lijkt te klein om een invloed op de oorlogvoering te kunnen uitoefenen, terwijl grote aantallen Nederlanders zouden kunnen worden gered.?
Op 13 februari stelde Gerbrandy, wiens kabinet demissionair was en die enkele dagen tevoren van de koningin opdracht had gekregen, een nieuw kabinet te formeren, het verzoek van de gezant in de ministerraad aan de orde. 'De financiele zijde der zaak'
zou, aldus de notulen,
'moeten worden geregeld met het oud-lid van de Zwitserse Bondsraad, Moesy, die bekend staat als iemand met nationaal-socialistische sympathieën en relaties. Het geld is waarschijnlijk voor Himmler of andere nazi-bonzen bestemd, die handel drijven in Joden.
Na besprekingen waarbij de zaak van alle zijden wordt bezien, komt de raad tot de conclusie dat de regering zich niet in zulk een handel met de Duitsers mag begeven. Dit zou trouwens ook niet kunnen geschieden zonder de Britse regering daarin te kennen, wegens de beschikking over Zwitserse franken. Besloten wordt, dat de minister-president het Joodse comité in Londen terzake zal inlichten."
, Brief, 21 dec. 1944, van M. H. Gans aan G. F. Ferwerda (Enq., punten 1en m, gestenc. bijl. 282). 2 Enq., dl. VI a, p. 253. 3 Ministerraad: Notulen, 13 febr.
Van Kleffens tekende in zijn dagboek aan dat de regering 'na een onbeduidende ministerraad'
aan de gezant had geantwoord dat zij op zijn verzoek 'natuurlijk niet'
kon ingaan, 'maar Amerikaanse Joden-organisaties vrij te willen laten om te doen wat zij wensen'
,_ dat laatste element kwam intussen niet voor in het telegram dat na afloop van de kabinetsvergadering door van Kleffens naar Bern werd gezonden:
'De Nederlandse regering kan en wil zich met chantage niet inlaten, hoe groot haar syrnpathie voor betrokken Nederlanders ook is. Handel met de vijand kan zij, die zulks een ieder verboden heeft, zelf niet bedrijven. Pro memorie vermeld ik dat wij vereiste francs niet, herhaal: niet, bezitten en moeten verwachten het voor dit doelook niet te zullen krijgen'2
daarvoor was verlof nodig van de Britse autoriteiten.
In '48 terzake door de Enquêtecommissie verhoord, zei Gerbrandy: 'Ik was volkomen bereid om bij wijze van spreken voor iedere Joodse Nederlander 50000 francs te geven, als hij daardoor vrij kon komen', en toen de voorzitter van de commissie vervolgens vroeg: 'U wilde het niet zelf doen langs officiële weg maar één of ander Joods comité kon dat gedaan krijgen?'
, antwoordde Gerbrandy: 'Precies.' '
Is dat nu gebeurd, getuige?' vroeg toen een van de leden van de commissie, waarop Gerbrandy's bescheid was: 'Dat weet ik verder niet."
Wij houden het voor mogelijk dat de regering inschakeling van Amerikaans-Joodse organisaties heeft bepleit bij het in '44 in Londen gevormde Comité van Nederlandse Joden _ beter ware het in elk geval geweest indien zij ook de gezant te Bern zou hebben aangeraden, contact op te nemen met de vertegenwoordigers in Zwitserland van die organisaties. Hoe dat zij, de regering had eigen medewerking geweigerd.
De Enquêtecommissie heeft die weigering afgekeurd:
'Zij is van oordeel dat het op de weg der regering zou hebben gelegen om haar uiterste best te doen om landgenoten te vrijwaren voor het verschrikkelijke lot dat hun wachtte. Wanneer dit verkregen had kunnen worden door betalingen die, zij het langs indirecte weg, naar Duitsland gingen, zou de regering niet hebben mogen nalaten om dat middel te gebruiken."
Is dat niet, hoe menselijk ook, wat erg simpel gesteld? Wij wijzen er daarbij op dat zelfs Gans het midden november 'politisch und juridisch
I Van Kleffens: 'Dagboek'
, 13 febr. 1945. 2 Enq., dl. VI a, p. 357. 3 A.v., dl. VI c, p. 331. 4 A.v., dl. VI a, p.'s regering van uitwisseling'
, maar dat hij daarbij niet had bepleit dat de regering zèlf zou overgaan tot het vrijkopen van Joden; trouwens, ook van McClelland en Saly Mayer hebben de Duitsers geen cent ontvangen - die twee hebben geopereerd met een subtiliteit die in het standpunt dat de regering innam, ontbrak. Afgezien daarvan menen wij dat de regering moreel alleen dan gerechtigd was, de hoge belangen van de oorlogvoering te laten prevaleren boven de mogelijkheid, Joodse burgers vrij te kopen, wanneer zij zich voor het overige tot het uiterste had ingespannen en inspande om het lot van die burgers zoveel mogelijk te verzachten, waarbij men dan in de eerste plaats denken kan aan het regelmatig en in voldoende mate verzenden van pakketten. Daartoe is het niet gekomen.
Wij komen nu op de Nederlandse arts A. Polak Daniëls terug.
Deze had zich, sinds hij in januarials Joodse vluchteling in Zwitserland was gearriveerd, moeite gegeven daar een hulpcolonne te vormen die, zodra dat mogelijk was, in Oost-Europa bijstand zou gaan bieden aan bevrijde gedeporteerden die, dat was duidelijk, in een deplorabele toestand zouden verkeren. De vorming van die hulpcolonne was een denkbeeld geweest van dr. HOfferhaus, secretaris-generaal van het Nederlandse Rode Kruis - Polak Daniëls had dat denkbeeld eindper brief kunnen voorleggen aan de gezant te Bern, Bosch van Rosenthal, en in deel 8 memoreerden wij al dat hij bij aankomst in Bern tot zijn verontwaardiging moest constateren dat de gezant zijn brief in een lade had opgeborgen en niet tot enige actie was overgegaan.
Polak Daniëls liet het er niet bij zitten. Hij richtte een voorbereidend comité op dat onder voorzitterschap kwam te staan van de Vos van Steenwijk, de Nederlandse gedelegeerde bij het Internationale Rode Kruis, en gaf zich alle moeite om met steun van Joodse hulporganisaties als deen ook van de Quakers (McClelland) zijn hulpcolonne te formeren. Ca. honderdvijftig Joodse vluchtelingen uit Nederland gaven er zich als vrijwilliger voor op, de zestig meest geschikten werden uitgekozen en door Polak Daniëls en zijn echtgenote, A. M. Polak Daniëls-Boon Hartsinck, die ook arts was, op hun taak voorbereid.
'hoe verschillend ook van achtergrond en capaciteiten, alle geschikte débrouil lards. Onder hen bevinden zich enige goede monteurs-chauffeurs, koks en administratieve krachten. Zij hebben cursussen in EHBO gevolgd, verder in anatomie, fysiologie, pathologie, verbandleer en ziekentransport, eenvoudige techniek en beginselen Russisch"
Russisch, want de colonne zou komen te opereren in gebieden waar zich het Rode Leger zou bevinden.
Zou het dan voor een in Zwitserland gevormd corps van Nederlanders mogelijk zijn, bijvoorbeeld naar Theresienstadt te gaan of naar Auschwitz? Polak Daniëls had daarop vertrouwd, maar aan de regering in Londen was in de herfst van '44 duidelijk dat niets er op wees dat de Sowjet-Unie de nodige faciliteiten zou verlenen. ·Wat dan te doen met de colonne? De Meester, voorzitter van het London Committee, schreef in november aan de Vos van Steenwijk dat het hem het beste leek indien de colonne zich na de bevrijding naar Den Haag zou begeven 'voor werk onder de nog aanwezige leden der Joodse gemeenschap'
. Daar zaten wel bezwaren aan vast! 'Het is mij'
, aldus de Meester, 'van betrouwbare zijde uitgelegd dat de stemming in Holland thans zodanig is dat een overwegend Joods hulpcorps onder de bevolking weinig sympathie zou ontvangen. Dit punt, hoewel betreurenswaardig, kan niet over het hoofd gezien worden, doch ik zou u willen verzoeken, dit als streng vertrouwelijk te beschouwen."
Hoe liep de zaak af?
Het Militair Gezag deed in december weten dat de hulpcolonne alleen dan in bevrijd Nederland zou kunnen worden ingezet indien zij de nodige auto's meebracht. Dat was, aangezien uit Zwitserland alleen auto's zonder banden uitgevoerd mochten worden, niet mogelijk. Er kwam toen het plan op de proppen, de colonne in haar geheel naar Frankrijk te laten gaan waar zij onder de dienst van Ferwerda zou komen te ressorteren, maar die dienst had slechts enkele administratieve hulpkrachtenJ.J.J.93
Wij komen nu tot een laatste punt dat wij impliciet al raakten toen wij het over de hulpcolonne-Polak Daniëls hadden: wat heeft de regering in het algemeen gedaan om gevangenen en gedeporteerden, voorzover zij zich na Duitslands ineenstorting buiten Nederland zouden bevinden, zo spoedig mogelijk te benaderen en hen naar Nederland te doen terugvoeren? Trouwens, niet alleen gevangenen en gedeporteerden moesten terugkeren maar ook de krijgsgevangenen en de in het kader van de arbeidsinzet naar Duitsland, Frankrijk en België getransporteerde arbeiders.
Voor de repatriëring van al deze' Displaced Persons' (ontheemden) had minister van den Tempel eind '43 in Londen een Regeringscommissariaat voor de Repatriëring in het leven geroepen. G. F. Ferwerda, gewezen directielid van de Uni/ever en gewezen lid van de Nederlandse Scheepvaart- en Handelscommissie (de commissie die tot in de zomer van '44 de Nederlandse koopvaardijvloot onder haar beheer had), was, gelijk al vermeld, tot regeringscommissaris benoemd. De bedoeling was dat in zijn opdracht 'repatriëringsofficieren'
naar Duitsland zouden gaan om daar het vertrek van de Nederlandse ontheemden voor te bereiden.
Kolonel mr. H. J. Kruls die in Londen het Militair Gezag voorbereidde, was, zoals wij in deel 9 uiteenzetten (nl. in de paragraaf 'Van den Tempel en de repatriëring'
van hoofdstuk 17), een verklaard tegenstander van deze opzet. Hij meende (maar zijn argumentatie maakte op van den Tempel die van de gehele opzet van het Militair Gezag niets wilde weten, geen indruk) dat met name de repatriëring uit Duitsland (daar zaten veruit de meeste ontheemden) beter aan het Militair Gezag zou kunnen worden opgedragen. Immers, hoe zou de situatie zijn? Duitsland zou een militaire bezetting krijgen en te voorzien viel dat alleen militairen zich er zouden kunnen verplaatsen; werd zijn Militair Gezag met die repatriëring uit Duitsland belast, dan zou hij via de afdeling-Duitsland van de Civil 93's '
repatriëringsofficieren' die, onder Sociale Zaken ressorterend, geen militairen waren, zou dat niet gelden, tenzij te hunnen behoeve een aparte regeling werd getroffen. Die regeling kwam er: eind september '44 verklaarde Shaef zich bereid, te zijner tijd Nederlandse 'liaison-officers' ('repatriëringsofficieren'
) tot Duitsland toe te laten. 'Nadien'
, zo schreven wij in deel 9, 'werd de aandacht van Ferwerda'
s Regeringscommissariaat vrijwel volledig in beslag genomen door de problemen van de tienduizenden Displaced Persons, die in Frankrijk en België aangetroffen werden-, maar toen Duitsland begin mei '45 capituleerde, was er nog steeds geen War Establishmentvastgesteld voor de Nederlandse 'liaison-officers' een kategorie officieren die men in het Geallieerde militaire apparaat ook in het geheel niet kende. Evenmin beschikte het Regeringscommissariaat over vervoermiddelen, bijvoorbeeld om onmiddellijk hulp te bieden aan in de Duitse gevangenissen en concentratiekampen bevrijde Nederlanders. '
Deze passage in deel 9 is niet geheel juist geweest: in werkelijkheid waren in mei '45 zeven-en-vijftig Nederlandse 'liaison-officers' opgeleid, gemilitariseerd en door Shaef aanvaard, maar, aldus het eindverslag van het Militair Gezag, 'het Regeringscommissariaat (kon) geen voldoende contact met hen krijgen, want dit moest door tussenkomst van Shaef worden gelegd en Shaef kon alleen overleg plegen met militaire instanties. Dit is een grote tegenslag geweest voor de Regeringscommissaris en zijn ambtenaren die niet gemilitariseerd waren." Anders gezegd: er kon door Ferwerda geen centrale leiding worden gegeven aan de officieren van zijn dienst; dezen waren bovendien niet bewapend en konden dus met geen enkele Geallieerde voorhoede meetrekken.
Nadat de eerste concentratiekampen in Duitsland waren bevrijd (dat geschiedde midden april), werd door de daar aanwezige Nederlanders
De in de gevangenissen en concentratiekampen in Duitsland bevrijde Nederlanders zijn op het punt van hun repatriëring slachtoffer geworden van de foutieve, civiele opzet van het Regeringscommissariaat waaraan minister van den Tempel met een hartstocht, een betere zaak waardig, heeft vastgehouden. Wij menen intussen dat hier ook nog een andere, meer algemene factor een rol heeft gespeeld: de noodsituatie in de hongerprovincies in bezet Nederland. Het gehele denken van de ministers was goeddeels geconcentreerd op de vraag wat men kon doen om enkele miljoenen burgers te hulp te komen die de hongerdood dreigden te sterven en in het bevrijde Zuiden stak ook het Militair Gezag een flink deel van zijn energie in de voorbereiding van pogingen om in het bezette Noorden de ergste nood zo spoedig mogelijk te lenigen. Zo werden de gevangenen en gedeporteerden in Duitsland min of meer vergeten, althans: de aandacht die besteed werd aan de problemen die zich bij hun bevrijding zouden voordoen, was ten enenmale onvoldoende. De gevolgen daarvan zullen wij in deelbeschrijven.