Van belang lijkt ons bij dit alles ook, te onderstrepen dat er bij de voormannen van de genoemde zes democratische partijen geen sprake was van enige behoefte om te abdiceren. In tegenstelling tot het Driemanschap van de Nederlandse Unie hadden zij in de zomer van '40 geweigerd, publiekelijk naar voren te treden toen de bezetter daaraan de eis had verbonden dat zij geen gewag zouden maken van de begrippen 'Oranje'
en 'onafhankelijkheid'
- nadien waren zij elandestien blijven samenwerken in het Politiek Convent, in het breder samengesteld Grootburgercomité en het daaruit afgeleide Nationaal Comité. I Dat Nationaal Comité had er zich in '42 en in de eerste maanden van '
43 op voorbereid om, mede teneinde aan de OD en de CPN de pas af te snijden, namens de regering in de overgangstijd het gezag uit te oefenen maar de leden ervan waren, met talrijke medewerkers, in de eerste dagen van april '43 als uitvloeisel van het Englandspiel gearresteerd. Nadien had vooral Drees, de vroegere fractievoorzitter van de SDAP in de Tweede Kamer, zijn best gedaan om de in het Politiek Convent en het Grootburgercomité tot stand gekomen samenwerking voort te zetten. Het Politiek Convent dat voordien bestaan had uit zes partijvoorzitters en zes fractievoorzitters, beperkte hij tot zes leden: mr. H. A. M. T. Kolfschoten voor de RKSP, dr. A. A. L. Rutgers voor de ARP, mr. G. E. van Walsum voor de CHU, mr. M. H. de Boer voor de Liberale Staatspartij en J. Schilthuis voor de Vrijzinnig-Democratische Bond - zelfbleefhij de SDAP vertegenwoordigen. Daarnaast zette hij het Nationaal Comité, waarin ook twee personen hadden gezeten die niet bepaalde partijen vertegenwoordigden (mr. E. E. Menten en ir. J. A. Ringers), voort in de vorm van het Vaderlands Comité dat, behalve uit hemzelf, uiteindelijk kwam te bestaan uit Kolfschoten, de anti-revolutionair mr. J. Donner en opnieuw twee 'partijlozen'
: mr. K. P. van der Mandele en mr. H. J. Reinink; van der