Schrijven wij over de activiteit van de illegale CPN, dan willen wij vooropstellen dat er met name in de hongerwinter talrijke communisten zijn geweest die een deel van hun illegale activiteit of zelfs die gehele activiteit ontplooiden in het verband van een andere organisatie: de RVV of de BS. Impliciet hebben wij dan ook, toen wij in hoofdstuk 7 de RVV-groepen en in hoofdstuk 8 de Binnenlandse Strijdkrachten behandelden, al veel geschreven over door communisten bedreven illegaal werk. In deze paragraaf gaat het over iets anders, n1. over de illegale activiteit van de CPN als zodanig.
Die activiteit was begonnen (wij herhalen nu eerst enkele gegevens uit vorige delen) in de zomer van '40. Het Driemanschap waaraan de leiding was toevertrouwd (Paul de Groot, Lou Jansen, Jan Dieters), had toen eerst, tegen de achtergrond van het Duits-Russisch bondgenootschap, een poging ondernomen om een deel van de legale activiteit voort te zetten, o.m. door het opnieuw doen verschijnen van het dagblad van de partij, het Volksdagblad, en van het theoretisch maandblad, Politiek en Cultuur; in dat maandblad was een (vermoedelijk door de Groot geschreven) artikelopgenomen waarin het wenselijk was genoemd dat 'geen enkel gezag van de weggelopen regering'
meer zou worden erkend, dat die regering 'tegenover Duitsland een waarlijke neutraliteit'
zou betrachten en dat 'het Nederlandse werkende volk tegenover de Duitse bezetting ... een correcte houding (zou) aannemen'. Deze uitlatingen 94
Die aanvallen op Engeland en het Oranjehuis, welke het al vóór de bezetting bestaande isolement van de CPN hadden versterkt, werden na het begin van de Duitse invasie van de Sowjet-Unie (22 juni '41) prompt gestaakt. Bij tegenstanders van de CPN versterkte dat de overtuiging dat de partij haar beleid volledig liet bepalen door wat zij voor de belangen van de Sowjet-Unie hield of door wat haar wellicht zelfs aan directieven was overgebracht. Wat die directieven dan precies inhielden, weten wij niet - wèl dat de Groot (sterkste figuur in het Driemanschap) door de man die voor en na mei '40 de geheime radioverbindingen met Moskou onder zijn beheer had, Daniël Goulooze, beschouwd werd als een bekrompen fanaticus die alle gevoel miste voor wat de brede massa in N ederland bewoog.
Begin april '43 werden Jansen en Dieters door de SD gearresteerd; de Groot bleef op vrije voeten maar dook zo diep onder dat hij nadien geen deel meer had aan het illegale werk van de partij. Goulooze ontving toen uit Moskou het advies, een vertrouwde partijgenoot met de vorming van een nieuwe leiding te belasten. Hij koos hiervoor Jan Postma uit die sinds enkele maanden in Amsterdam districtsleider van de CPN was, en deze liet zich terzijde staan door de twee communisren met wie hij het nauwst had samengewerkt: W. F. Puister en F. Reuter.
Postma dacht ruimer dan de Groot en hij was in dat opzicht binnen de illegale CPN niet de enige gebleven; hij zocht meer aansluiting bij andersdenkenden. Dat laatste was trouwens in overeenstemming met wat Moskou wenste: de Russische partijleiding ging er in die tijd op aandringen dat de communistische partijen van bezet Europa zouden trachten, de dominerende factor te worden in nieuwe 'nationale fronten'
- wat Nederland betrof, vergde zulks dat de CPN zich breder opstelde. Inderdaad, van Postma's hand verscheen in de herfst van '
43 een bijdrage in een illegale brochure, Om Neêrlands toekomst, waarin hij o.m. opkwam voor 'het herstel van het rijk der Nederlanden in zijn volle omvang'
94'met al zijn staatsinstellingen, zijn democratische grondwet, zijn gewetensvrijheid en al de rechten en vrijheden van zijn burgers.'
In dat nieuwe Nederland moesten, betoogde hij, de arbeiders zich in één vakbeweging en één politieke partij veremgen.
Met die tactiekwijziging van de CPN hing samen dat de nieuwe partijleiding de sabotagegroepen, die tevoren actief waren geweest in een eigen organisatie: het Militair Contact, uit dat verband losmaakte en besloot dat wat nog van de groepen over was (onbarmhartig vervolgd door de SD, hadden zij, evenals trouwens de illegale CPN in het algemeen, zware verliezen geleden), in de RVV zou worden ingebracht door Gerben Wagenaar, die in de leiding van het Militair Contact had gezeten; Wagenaar werd zelf lid van de Raad van Verzet. Hij was in dat college de enige communist. Het feit evenwel dat De Waarheid alle van de Raad uitgaande oproepen overnam en regelmatig berichten publiceerde omtrent de activiteit van RVV-groepen, gaf menige buitenstaander de indruk dat de RVV bezig was, zich tot een communistische mantelorganisatie te ontwikkelen.
In november '43 werden Goulooze en Postma door de SD gearresteerd. Het was toen Jaap Brandenburg, districtsleider van de CPN te Amsterdam ten tijde van de Februaristaking, die de leiding van de partij overnam, niet als eenling overigens. Hij nam in die leiding behalve Puister en Reuter ook A. J. Koejemans, F. Baruch, B. Gillieron en Wagenaar op. Koejemans werd hoofdredacteur van De Waarheid en liet zich daarbij door Baruch bijstaan, Puister en Reuter namen het organisatorische werk voor hun rekening, Gillieron zette de leiding van het Solidariteitsfonds, het onderlinge steunfonds van de partij, voort (en ging haar, gelijk in hoofdstuk 6 vermeld, in de herfst van '44 vertegenwoordigen in het bestuur van de Stichting I940-I945) en Wagenaar bleef lid van de Raad van Verzet. De nieuwe partijleiding kwam eens per week voor een nachtelijke vergadering bijeen - wij nemen aan dat daar wel aantekeningen zijn gemaakt althans van de genomen besluiten maar of die bewaard gebleven zijn, weten wij niet; zij zijn ons in elk gevalonbekend.
Om te beginnen willen wij er nu op wijzen dat die derde partijleiding, in tegenstelling tot de eerste (de Groot) en de tweede (Postma), geen directe verbinding had met Moskou. Wel te verstaan: in oktober' 44 werd, geheel buiten de Nederlandse regering om, met medewerking van de Britse geheime dienst een Russische geheime agent in bezet Nederland gedropt. Reuter geeft in zijn in '78 verschenen De Communistische Partij
Wij nemen aan (Reuter schrijft er niet over) dat Blumer een mondelinge boodschap uit Moskou heeft overgebracht; wat die inhield, weten wij niet, maar in elk geval konden Brandenburg en de zijnen uit de uitzendingen van Radio Moskou, die zij nauwlettend volgden, afleiden welke algemene koers door de Russische partijleiding wenselijk werd geacht. Inderdaad werd er in die uitzendingen impliciet nog steeds op aangedrongen dat de communistische partijen in elk bezet land moesten trachten een overheersende positie te krijgen in het geheel van de verzetsbeweging en dat zij er met name ook in de naoorlogstijd naar moesten streven dat er uiteindelijk in elk land slechts één arbeiderspartij kwam. De oprichting van die ene partij werd door Brandenburg en de zijnen in De Waarheid herhaaldelijk bepleit en daarbij stelden zij zich op het standpunt dat het onjuist zou zijn, onmiddellijk na de bevrijding tot de formele heroprichting van de CPN over te gaan - het denkbeeld evenwel, die formele heroprichting uit te stellen stuitte bij menige CPN' er op weerstanden; vooral in Amsterdam en in de Zaanstreek waren die sterk.
Hoe kon men nu, als de CPN niet onmiddellijk werd heropgericht, diegenen bijeenhouden die communistisch dachten? Gemeend werd dat dit het beste kon geschieden door hen allen te groeperen rond De Waarheid. Dat betekende dat dit illegale blad legaal moest worden voortgezet. De eerste voorbereidingen daartoe waren al in de zomer van '43 gemaakt - Puister was het toen geweest die, aldus Reuter, 'met het lumineuze idee (kwam) om de naam van De Waarheid, die zo'n vertrouwde klank had gekregen, na de oorlog te handhaven, met de vooroorlogse naam: Volksdagblad voor Nederland, als ondertitel.'! Die ondertitel, ietwat uitgebreid: Volksdagblad voor bevrijd Nederland (daar was De Waarheid legaal gaan verschijnen), u/eekblad voor bezet gebied, werd van midden november '44 af aan de hoofdtitel van de illegale Waarheid toegevoegd en in die tijd kwam, zoals in hoofdstuk 6 vermeld, ook vast te staan dat
1 F. Reuter: De Communistische Partij van Nederland in oorlogstijd, p. 110.
Dan was er de vakbeweging. In zijn bijdrage in Om Neêrlands toekomst had Postma bepleit dat de communisten de oprichting van één vakbeweging zouden gaan nastreven. Wagenaar vertelde ons in ' 58 dat hij en Reuter daar tegenstander van waren geweest; zij beiden hadden gemeend dat communisten meer zouden kunnen bereiken als zij na de bevrijding zouden trachten, zich van de grootste vakcentrale: het NVV, meester te maken, maar dat denkbeeld was door Brandenburg, Baruch, Gillieron, Koejemans en Puister verworpen.' Inderdaad, het partijbestuur zette een stevige actie op touw om aanhangers te winnen voor het denkbeeld dat er na de bevrijding slechts één vakbeweging, de Eenheidsvakbeweging, zou zijn." De voorbereidingen daarvan werden aan drie communisten: Bertus Brandsen, Dries Kieburg en Berend Blokzijl, toevertrouwd. Zij begonnen in oktober '44 een illegale vakbondskrant uit te geven, Werkend Nederland, richtten, toen het denkbeeld bleek aan te slaan en er tal van plaatselijke EVB-comité's ontstonden (wij herinneren er aan dat er ook in het bevrijde Zuiden aanvankelijk veel steun was voor de daar opgerichte Eenheidsvakbeweging), een Voorlopig Landelijk EVB-comité op en kwamen in maart '45 met een '
Beginselverklaring' naar voren waaraan een uitgebreid '
Program van Aktie' was toegevoegd." 'Zou het zo zijn'
, zo heette het in de Beginselverklaring,
'Wij stellen ons voor'
, stond ook nog in de Beginselverklaring, 'dat de eenheidsvakbeweging op politiek-neutrale grondslag zal worden georganiseerd.' In werkelijkheid was van politieke neutraliteit geen sprake: de Eenheidsvakbeweging was door communisten voorbereid en de Beginselverklaring door Koejemans, hoofdredacteur van De Waarheid, geschreven.
Niet minder bedriegelijk was het dat, in opdracht van het partijbestuur, door communisten de oprichting van een organisatie voor de jeugd werd voorbereid die zich, schijnbaar even 'neutraal'
, 'Algemeen Nederlands Jeugdverbond'
zou gaan noemen.
De hoopvolle visie van waaruit de partijleiding bij dat alles handelde, is door het toenmalig bestuurslid Reuter duidelijk uiteengezet. 'Ook al was'
, schrijft hij,
'de CPN als zodanig blijven bestaan, en al hadden we het verschijnsel niet gestimuleerd, er was bij ons zoiets als een Waarheid-beweging gegroeid, die beslist niet samenviel met de vooroorlogse partij. We waren een massabeweging geworden, verankerd in alle lagen van de bevolking. Onze hechte banden met de arbeiders kwamen tot uitdrukking in ons werk voor een nieuwe vakbeweging. De contacten met kunstenaars en intellectuelen waren stevig gefundeerd op de banden met De Vrije Kunstenaar en De Vrije Katheder. We steunden elkaars werk en het wederzijds respect en vertrouwen was volledig. Maar ook bij middenstanders en kleine fabrikanten was ons aanzien sterk gestegen. Menigmaal hebben we uit die kringen hulp en ondersteuning gekregen.
Tegen deze toch wel gecompliceerde achtergrond was het niet eenvoudig om te bepalen in welke richting we moesten denken en werken. Het zijn vooral Brandenburg, Koejemans en Baruch geweest die het leeuwendeel verrichtten om tot een duidelijke formulering te komen van de positie van de partij, overigens zonder de opvattingen van anderen te negéren. We gingen ervan uit dat onze nieuw verworven aanhang voornamelijk bestond uit vroegere sociaal-democraten, politiek ongeïnteresseerden en vooral jongeren - groepen met weinig of geen theoretische scholing en ideologisch inzicht. Als we ten aanzien van hen de vooroorlogse maatstaven zouden aanleggen, zoals op het gebied van discipline, zouden er alleen maar schrikreacties volgen. We waren van mening dat we deze groepen soepel moesten opvangen, maar wel met ideologische scholing moesten beginnen .... In onze diepgaande discussies over deze problematiek kwamen we
Uit deze gedachtengangen vloeide voort dat de illegale CPN binnen de illegaliteit zo nauw mogelijk met (in sommige opzichten) gelijkgezinde groeperingen moest samenwerken (binnen de Grote Adviescommissie der Illegaliteit dus met de overige leden van de linkersectie), dat zij in het algemeen zo weinig mogelijk aanstoot moest wekken" maar dat zij tegelijkertijd in haar eigen zelfstandige actie aansluiting moest zoeken bij wat, naar zij meende, in grote bevolkingsgroepen leefde. In dat kader trachtte zij in de hongerwinter de vrouwen in de arme stadswijken in beweging te krijgen: dezen werden opgeroepen om samen met hun kinderen 'hongeroptochten'
te houden naar de gemeentehuizen waar aangedrongen zou worden op hogere rantsoenen. In Schiedam vonden twee van zulke door communisten georganiseerde hongeroptochten begin januari plaats, in Amsterdam waren er optochten in februari, in Zaandam werd in die tijd, toen De Waarheid tot een hongeroptocht had opgeroepen, door alle andere illegale bladen daartegen gewaarschuwd: de gemeentebesturen hadden immers niets te zeggen over de hoogte der rantsoenen.
Wij keren nog even terug naar de geciteerde passage uit Reuters herinneringen. De na de bevrijding te volgen tactiek werd daarin ons inziens het duidelijkst aangegeven in de formulering dat de Waarheid-beweging 'moest blijven bestaan, en daarbinnen zou de partij kunnen opereren' - met andere woorden: in de actie naar buiten moest het ex-illegale blad dat veellezers had gevonden buiten de rijen der communisten (en ook wel door niet-communisten werd verspreid), centraal staan maar binnen 'de Waarheid-beweging' (beweging van communisten en, zo werd gehoopt, 'vroegere sociaal-democraten, politiek ongeïnteresseerden en vooral jongeren') diende de CPN de politieke richting en de daaruit voortvloeiende parolen aan te geven. 'We waren van mening'
, aldus Reuter, 'dat we deze groepen soepel moesten opvangen maar wel met ideologische scholing moesten beginnen.'
Die scholing ving aan met een illegaal blad, Scholing en Strijd, waarvan onder redactie van Baruch drie nummers werden uitgegeven: twee in maart, één in april '45. Die nummers stonden op grondslag van het Marxisme in de vorm waarin het door Lenin en 'op onnavolgbare wijze'
(aldus no. I) door Stalin was ontwikkeld I: er moest gestreefd worden naar een klassenloze maatschappij, de strijd daarvoor was zaak van de arbeidersklasse en haar voorhoede, de Communistische Partij, en die strijd zou 'noodzakelijkerwijze'
(aldus een citaat uit Marx) leiden tot 'de dictatuur van het proletariaat'
.2 Vóór de vestiging van die dictatuur diende gebruik te worden gemaakt van de kansen welke de 'burgerlijke democratie'
bood,
'de mogelijkheid is verder niet uitgesloten dat de overgang naar het socialisme een meer geleidelijk karakter zal aannemen. Immers, met de uitbreiding en verdieping van de staatkundige demoeratie zullen ook de staatsinstellingen zelf (politie, leger, de regeringsbureaucratie, enz.) een meer democratisch karakter aannemen en tot belangrijke instrumenten bij het terugdringen van de invloed der reactie kunnen worden. Met behulp van de staat zouden aan de monopolisten stap voor stap hun posities ontrukt kunnen worden. Door de geschiedenis zou daarmee aan de burgerlijke demoeratie een geheel nieuwe taak worden toegewezen"
van principiële aanvaarding van de parlementaire demoeratie was in dat
1 Scholing en Strijd, I, p. 5. 2 A.v., 3, p. 7. 'A.v.,' '
Ook in andere opzichten werd de Sowjet-Unie geprezen: zij had de oorlog 'een ander gezicht, een ander karakter gegeven', toen zij, 'anti-imperialistisch als zij is, in het strijdperk tegen Hitler trad."
Geheel in de lijn van de beschouwingswijze waarbij de Tweede Wereldoorlog tot 22 juni' 41 louter een '
imperialistische oorlog' zou zijn geweest, werden het beleid dat de Groot, Jansen en Dieters in de eerste maanden van de bezetting hadden gevoerd, en met name ook het 'veel besproken artikel in het tijdschrift Politiek en Cultuur' krachtig verdedigd: 'Het belang van het Nederlandse volk (eiste)', aldus Scholing en Strijd over de situatie in de zomer van '40,
'dat voor wat Nederland betreft, de vrede zo snel mogelijk hersteld werd. Erkenning van de naar Londen geëmigreèrde regering was dan ook op dat ogenblik niet mogelijk, daar deze (objectief gesproken) de Engels-Nederlandse imperialistische belangen verdedigde en van geen vrede weten wilde ... Snelle beëindiging van de oorlog - dat was het belang van het volk. Desnoods zou men een afzonderlijke vrede hebben moeten sluiten"
waarmee, curieus genoeg, de redactie van het scholingstijdschrift van de illegale CPN zich begin '45, in een terugblik op wat in de zomer van '40 was geschied, op het kwalijke, van alle begrip voor het nationaal-socialisme gespeende standpunt plaatste dat de defaitistische minister-president de Geer in juli-augustus '40 in Londen had ingenomen.
In het kader van de bewapening van de BS waren wapens in handen gekomen van communisten. In hoofdstuk 7 wezen wij er al op dat dat feit hier en daar tot bezorgdheid had geleid. Wij gaven daar enkele voorbeelden van. De Haarlemse substituut-officier van justitie, mr. N. J. G. Sikkel (hij werd eind november benoemd tot commandant van
'lieden'
bevonden 'die slechts beogen, na de bevrijding en na het vertrek der Geallieerde strijdkrachten de communistische eisen kracht bij te zetten door stemmen-aantal en, misschien, door wapengeweld'; Rombout, voorzitter van de Top van de Landelijke Knokploegen, sprak zich begin november in een brief aan van Bijnen tegen diens samengaan met de RVV uit, 'de leiding van de RVV is'
, schreef Rombout, 'in handen van overtuigde communisten die, zeker, in volle overtuiging de oorlog hebben verklaard aan het nationaal-socialisme doch slechts om ons daarvoor in de plaats te geven een minstens even gevaarlijke vorm van dictatuur', en het Centraal Bureau van de LO berichtte op 10 november aan de leden van de Top, 'dat de CPN grote gewapende groepen heeft.'
Men kan zich indenken dat personen die er zo over dachten, bepaald gealarmeerd werden door het feit dat namens de twee communisten die voor de RVVaanwezig waren in de vergadering van de Delta-Amsterdam welke op 17 november plaatsvond, door één hunner werd verklaard dat hij het er 'zonder meer niet mee eens (was) dat de wapens na uur U' (d.w.z. na de bevrijding) 'onmiddellijk zouden moeten worden ingeleverd wanneer de wettelijke regering hiertoe order gaf.'
Het zijn wellicht deze verklaring, wellicht ook andere mededelingen van dien aard, misschien tevens een in november verschenen beschouwing in De Waarheid geweest waarin geprotesteerd werd tegen de Gaulle's eis dat de Franse illegale groepen hun wapens zouden inleveren 1, die het College van Vertrouwensmannen deden besluiten, via de Contact-Commissie aan alle illegale groepen de vraag voor te leggen of zij wilden verklaren dat zij, als de regering daar na de bevrijding bevel toe zou geven, onmiddellijk hun wapens zouden inleveren. Stellig dachten de Vertrouwensmannen daarbij ook aan wat in november in België was gebeurd waar een overeenkomstig bevel tot ernstige troebelen had geleid.95'omdat men dat'
, aldus later van Randwijk,
'eenvoudig buiten de orde vond. Men stond op het standpunt: wij vechten niet voor ons plezier en dat inleveren komt later wel. Wij hadden natuurlijk niet de bedoeling die wapens te houden, maar er werd geen antwoord gegeven.'
1
Het uitblijven van dat antwoord versterkte de beduchtheid voor wat de CPN rechtstreeks, eventueel via groepen van de RVV, van plan was. Door de bezetter werd die beduchtheid aangewakkerd: met uitzendingen van een 'zwarte zender'
die communistische parolen verkondigde, met Z.g. illegale pamfletten waarin diezelfde parolen voorkwamen, en met reclameploegen die's nachts in de grote steden in het westen des lands met rode verf het hamer- en sikkel-symbool op muren aanbrachten.
Wij herinneren er aan dat de genoemde beduchtheid ook bij prins Bernhard bestond: midden februari had hij in een door hem geschreven concept voor een telegram aan kolonel Koot de zin opgenomen: 'Ben uitermate verontrust omtrent berichten bewapening CPN met door ons afgeworpen materiaal'
- Koot had geantwoord, dat hij die beduchtheid niet deelde.
In Londen werd op grond van verscheidene binnengekomen berichten en mededelingen van Engelandvaarders al vóór september '44 door menigeen verondersteld dat het communisme na de bevrijding een belangrijk grotere aanhang zou blijken te bezitten dan vóór de bezetting (in '37, bij de laatste algemene verkiezingen, had de CPN 3112 % van alle stemmen verworven). Na september '44 werd gemeend dat die aanhang in het bevrijde Zuiden inderdaad veel groter was geworden - de communisten-zelf hadden, schreef Meyer Sluijser in februari '45 uit Eindhoven"
in een nota.', tegen de officier van het Militair Gezag die de papiertoewijzingen voor De Waarheid regelde, gezegd, 'dat als zij vandaag verkiezingen konden houden, zij met 30 % uit de bus zouden komen. Dat lijkt me', had Sluijser toegevoegd, 'nogaloverdreven maar het geeft wel een beeld van hun groei."
J.
Verschillende berichten omtrent die groei hadden ook koningin Wilhelmina verontrust. Op I maart '45 noteerde zij in haar dagaantekeningen als punt dat zij met een der ministers, vermoedelijk de minister van oorlog (dat was toen J. M. de Booy ad interim), wilde bespreken:
'Welke afspraken wij moeten maken om in ieder geval baas in eigen huis te zijn en blijven, dus een toestand als in Griekenland te voorkomen. Weten wij genoeg af van de afspraken in dezen van de 3 groten?
Wanneer komt de rode uitbarsting, wat gaan wij daartegen doen, welke reacties zijn te verwachten bij het wèldenkende deel?"
de koningin hield er blijkbaar rekening mee dat het tot een tweede, wellicht gevaarlijker 'november '
18' zou komen. Zij was daar natuurlijk niet zeker van. Voor een onderhoud met Neher die in verband met de wapenstilstandsbesprekingen naar Londen was gekomen, noteerde zij eind april als vraag: 'Zijn com[munisten] van plan te grijpen n[aar] de macht en hun wapenen niet anders in te leveren dan na voldoening aan hun eisen ?'2
Er is een enkele aanwijzing dat de koningin (naar wij vermoeden: in de hoop, aldus de CPN ietwat in het gareel te krijgen) in die tijd overwoog, te bevorderen dat de partij vertegenwoordigd zou worden in het eerste na de bevrijding te vormen kabinet. Van der Gaag, die haar in januari '45 bezocht als afgezant van het College van Vertrouwensmannen (meer hierover in het volgende hoofdstuk)" stelde haar, zo deelde zij ons in '56 mee, de vraag of zij bereid was, communisten in het bedoelde95'Die meneer vertrouwde ik niet'
, voegde zij er toen aan toe. 'Hij was een communist'
(dat was van der Gaag bepaald niet)
'en ik vond zijn vraag niet behoorlijk. Hiermee kwam hij op een terrein dat bij uitstek mijn eigen domein was. Hij wilde me eigenlijk forceren. Ik zei dat ik op zijn vraag natuurlijk geen antwoord kon geven want dat zou betekenen dat ik vooruitliep op de toekomst, in het bijzonder op de adviezen die ik nog moest ontvangen."
Is die vraag inderdaad door van der Gaag gesteld? Hij heeft het in '8 I ontkend."
Hoe dat zij, het punt of communisten in de regering moesten worden opgenomen, bleef de koningin bezighouden. Voor een bespreking met de minister van handel, nijverheid en landbouw in het derde kabinet-Gerbrandy, drs. J. H. Gispen, noteerde zij op 9 april: 'bespreking met team, hoe denkt dit over Communist aan j ust[itie 1 ?'3 - wij vermoeden dat het de bedoeling van de koningin was dat Gispen dit denkbeeld aan zijn ambtgenoten zou voorleggen. Nadere gegevens terzake ontbreken.
Hetzelfde geldt voor een door Reuter vermeld gebeuren: dat nl. het bestuur van de illegale CPN, na een voorafgaand gesprek van Koejemans en Reuter met Drees (meer hierover in het volgende hoofdstuk), 'een uitnodiging (ontving) om een communistische afvaardiging voor consultatie met de koningin naar Engeland te sturen' - een uitnodiging die, als het relaas juist is, slechts van de koningin afkomstig kan zijn geweest. Brandenburg en Koejemans werden als afgevaardigden aangewezen en nadat de Vertrouwensmannen zich bereid hadden verklaard, hun overtocht te organiseren, begaven de voorzitter van de illegale CPN en de hoofdredacteur van De Waarheid zich per .fiets naar de Biesbos. 'Ze hebben daar'
, aldus Reuter,
'enkele nachten lang op het seintje gewacht, maar steeds was het weer iets andersJ.
Reuter dacht daarbij aan 'de reactionaire kringen van de OD'
, ook aan 'anderen die geen enkele verzetsactiviteit hadden ontwikkeld maar nu op de stoep van Londen stonden te dringen'
, tenslotte aan 'de vertegenwoordigers van grote ondernemingen"
- wij achten het, aangenomen dat Reuters mededelingen juist zijn, niet uitgesloten dat het de organisatoren van de crossings zijn geweest die er niet voor gevoeld hebben, twee vooraanstaande communisten als passagiers mee te nemen: zij voelden zich nauw verbonden met de hoofdzakelijk uit gereformeerden bestaande groep-'Albrecht'
en met de Knokploegen. Geen van beide groeperingen had enige behoefte, in het politieke vlak bijstand te verlenen aan communisten en vooral de Knokploegen stelden zich er in de eerste maanden van '45 op in dat zij, mocht dat nodig zijn, na de bevrijding aan de CPN de pas zouden afsnijden. In hun kringen was in de hongerwinter bepaald grote beduchtheid gegroeid voor hetgeen communisten rechtstreeks en via de RVV konden gaan ondernemen.
Die beduchtheid nu was een van de factoren geworden die de in de illegaliteit bereikte samenwerking van eind september '44 af zwaar op de proef stelden.